Merlijn, naer het eenig bekende Steinforter handschrift
(1880)–Jacob van Maerlant– AuteursrechtvrijVan heren Ywene ende van den dwerge, ende hoe heer Gawyn verwandelt wart tenenGa naar voetnoot32 dwerge, ende hoe dat hi quam, daer hi Merlyne toesprac.Hier secget dhistorie van Yweine;
Doe hi gescedenGa naar voetnoot33 was van Gaweine,
Quam hi, ende sine gesellen daernaer,
35620[regelnummer]
Int wtgaen van enen foreeste; daer
GemoetenGa naar voetnoot34 si ener joncfrouwen, gereden
Op enen muel, die daer ter steden
Groten rouwe dreef ende trac haer haer
Met groten vlocken wtGa naar voetnoot35 vorwaer,
35625[regelnummer]
Ende riep: ‘wat sal mijns gescien,
Als ic dengenen verloren sal sien,
Die my boven al die werlt minde,
Ende dor myne vrientscapGa naar voetnoot36 met genindeGa naar voetnoot37
Sine grote scoenheit hevet verloren?’
35630[regelnummer]
DoenGa naar voetnoot38 heer Ywein dit begonde horen,
| |
[pagina 399]
| |
Ontfermede hem des, ende reet derwaertGa naar voetnoot1
Ende vragede, wat haer waerGa naar voetnoot2, ter vaertGa naar voetnoot3.
Doe zeidesi: ‘hebt mijns genade nu,
Edele here, ende mijns amyses, biddic iu,
35635[regelnummer]
Dien vijf ridder te dode slaen
OnderGa naar voetnoot4 genen berge’. Doe zeide hi saen
Toter joncfrouwen: ‘wie es iu amys?’
‘Die dwerch, des koninges sone Brangorys’,
Zeide die ioncfrou, ‘dien die koninck ArtuerGa naar voetnoot5
35640[regelnummer]
NuwelingeGa naar voetnoot6 ridder makede ter uerGa naar voetnoot5’.
Heer Ywein zeide: ‘joncfronwe, swiget nu!
By der trouwenGa naar voetnoot7, die ic benGa naar voetnoot8 sculdech iu,
Mach ic daer te tyde nu komen,
Hem en wert dat lijf niet genomen’.
35645[regelnummer]
‘Ach, here!’ zeidesi, ‘groten danc,
Maer gy ne moget maken niet lanc
SuldyGa naar voetnoot9 te tyde komen daer’.
Doe reet heer Ywein vaste daernaer,
Ende quam gereden, daer die naen
35650[regelnummer]
Vreeslike street, sonder waen,
Tegen twe ridder; want hi hadder drieGa naar voetnoot10
Afgeslagen van der partie,
Dat er hem negeen ten stonde
Van der aerden verheffenGa naar voetnoot11 konde;
35655[regelnummer]
Want den enen haddi, in derGa naar voetnoot12 were,
In dat dieGa naar voetnoot13 gesteken metten spere,
Enten andrenGa naar voetnoot14 in die scouderGa naar voetnoot15 mede,
Dat hi hem ontledet hinc ter stede;
Den derden haddi, daer te hande,
35660[regelnummer]
Dat hovet geclovet toten tanden.
Doene Ywen sach stryden so vromelike,
Zeide hi, dat scade waer sekerlike,
‘Dat hi so cleneGa naar voetnoot16 es, want hi es koeneGa naar voetnoot17
Ende van goeden herteGa naar voetnoot18, daer des es te doeneGa naar voetnoot17’;
35665[regelnummer]
Ende heer Ywein reet derwaert seer;
Maer eer daer nu konde komen die heer,
Haddi den vierden geslagen ter aerdeGa naar voetnoot19
Ende overreet hem metten paerdeGa naar voetnoot19;
Ende als die vijfte sach, dat hy
35670[regelnummer]
Allene was, haddi angest daerby,
Ende woude doe vlien herde saen;
Maer hi hielten so kort, die naen,
Met slagen, dat hine dodet hadde daer,
En hadde heer Ywein geweest vorwaer,
35675[regelnummer]
Die hem hovesclike bat alsoe,
Dat hijt liete varen; want hi daertoe
Wel sach wat daer was gesciet.
Ende als die dwerch dit hoerde ende siet,
Antwoerde hi heren Ywein hovesclike nadas
35680[regelnummer]
Want hi herde hovesc was:
‘Here, eestGa naar voetnoot20 in wille, dat ictGa naar voetnoot21 late staen’?
‘Jaet’, zeide mijnheer Ywein saen,
‘Ende God danke iu mede daeran’.
Die dwerch sprac: ‘gy scijnt so goeden man,
35685[regelnummer]
Ic wille gerne iu bede doen nu’.
Doe quam die ridder, secgic iu,
Tot heer Yweine ende dankeden naerGa naar voetnoot22,
Dat hine nu bescutGa naar voetnoot23 hadde daer;
Doe boet hi tswaertGa naar voetnoot24 den dwerge, sonder waen,
35690[regelnummer]
Ende danderGa naar voetnoot25, die daer leveden, saen.
Daer dadese die dwerch alle vier varen
In koninck Arturs gevanenesse, twaren,
Ende si voeren van des naensGa naar voetnoot26 wegen daer,
Ende mijnheer Ywein sciet daernaer,
35695[regelnummer]
Ende sine gesellen van den naenGa naar voetnoot26
Ende van der joncfrouwen, ende voerenGa naar voetnoot27 saen
Enwech, ende sochten Merlyne thant
In meneger stat, in menechGa naar voetnoot28 lant.
Maer sine vonden van hem gene niemarenGa naar voetnoot29
35700[regelnummer]
Des si herde droevechGa naar voetnoot30 warenGa naar voetnoot29;
TendeGa naar voetnoot31 van den jaer quam elc nadas
Te hove, ende telde wat hem gesciet was,
EntieGa naar voetnoot32 koninck Artur dadetGa naar voetnoot33 al mede
In gescrifte setten ter stede.
35705[regelnummer]
EntieGa naar voetnoot32 wile, daer wy dit af tellen,
Dat Ywene dit gesciede, endesine gesellen,
QuamGa naar voetnoot34 heer Gawyn gereden tener stede,
Ende oec al sine gesellen mede;
Daer woude hi datsi hem scieden alsoe,
35710[regelnummer]
Ende elc allene voertrede doe,
Want hine woude also nember varen;
Ene doe si alle gescedenGa naar voetnoot35 waren,
QuamGa naar voetnoot34 heer Gawein varende alleneGa naar voetnoot36
In een scone foreest gemene,
35715[regelnummer]
Ende hi dachte ombe Merline, na die dinc,
So sere, hi ne wiste wat hem overginc;
Ende doe hi twe mile hadde gereden,
| |
[pagina 400]
| |
Quam ene joncfrou tegen hem ter steden
Op ene scone tellendeGa naar voetnoot1 paertGa naar voetnoot2;
35720[regelnummer]
Ende heer Gawyn so in gedochteGa naar voetnoot3 vaertGa naar voetnoot2
Dat hi haerreGa naar voetnoot4 vergat te groeteneGa naar voetnoot5 doe;
Doe si vor hen heenGa naar voetnoot6 was, keerdeGa naar voetnoot7 si alsoe
Ende zeide: ‘by Gode, ten es niet waer,
Dat men van iu secget openbaer:
35725[regelnummer]
Men secget, heer Gawijn, dat gy sijt
Die beste ridder, die es ter tijt
Entie hovescteGa naar voetnoot8 oec daermede,
By Gode, dat es gelogen alle bede,
Maer gy sijt die dorperste, dien ic weet,
35730[regelnummer]
Want gy my ontmoetet, God weet,
AlleneGa naar voetnoot9 in midden enen woude nu,
Ende nietGa naar voetnoot10 so vele en oetmoedigetGa naar voetnoot11 iu,
Dat gy my gegroet haddetGa naar voetnoot12 mede,
Ende gesproken tegen my ter stede;
35735[regelnummer]
Sijt seker, iu sal mesvallen om des,
Gy ne woudetGa naar voetnoot13 om die stat van Logres,
Noch ombe half dat konincrike mede’.
Heer Gawein scaemde hem sere ter stede,
Ende antwoerde der ioncfrouwen nadas,
35740[regelnummer]
Als ene, die sere verscamet was:
‘Ioncfrouwe, ic dachte omb een dinc nu,
Dat ic soeken vare, ic bidde in
Dat gij mijtGa naar voetnoot14 vergevetGa naar voetnoot15’. Si zeide doe:
‘Gy sultGa naar voetnoot16 dat ierstenGa naar voetnoot17 bekopen soe,
35745[regelnummer]
Dat gy daer vele scanden ende onneren
Af sult hebben, eer gy weder sult keren,
Maer ic en secge niet, dat in altoes sal duren;
Ende dattu nu vaersGa naar voetnoot18 soeken ter uren,
Dat en saltu intGa naar voetnoot19 konincrike van Logres
35750[regelnummer]
Niet vinden; maer, sijt seker des,
Nu slaet vorwaert vaste met sporen,
Dien moetyGa naar voetnoot25 geliken, des onnicGa naar voetnoot26 iu,
35755[regelnummer]
ThentGa naar voetnoot27 gy my weder siet vorwaer’.
Ende heer Gawein reet henen van daer,
Ende hi en was nietGa naar voetnoot10 gereden ene myle
Dat hi ontmoeteGa naar voetnoot28 terselver wyle
Den dwerge enterGa naar voetnoot29 ioncfrouwen mede,
35760[regelnummer]
Daer ic hier voraf zeide, ter stede,
Die die vier ridder sende ten koninck Artuer;
Ende nu was, op dese selve nerGa naar voetnoot30,
Die dach van der Triniteit,
Heer Gawein groetese, ende hevet geseit:
35765[regelnummer]
‘God geve in beden saligenGa naar voetnoot31 dach!’
Si zeiden weder: ‘God, diet wel doen mach,
Geve in geluckGa naar voetnoot32 ende goede aventure!’ -
Ende niet lange na der ure,
Quam die dwerch weder, nadas,
35770[regelnummer]
In sine forme, daer hi te voren in was,
Ende van ouderGa naar voetnoot34 tweeëndet wintich jaren
Scone ende goet geledet, twaren,
DatGa naar voetnoot35 hi sine wapene wt, na datgene,
MoesteGa naar voetnoot36 doen, ombe datsi warenGa naar voetnoot37 clene.
35775[regelnummer]
Ende doe dit sijn lief sach,
Was si die blideste, die wesen mach;
Si namne in den arm te hant daer,
Ende custene hondertwerf daernaer;
Si warenGa naar voetnoot37 blyde utermaten sere,
35780[regelnummer]
Ende dankedenGa naar voetnoot38 Gode, Onsen Here,
Dat hem aldus nu was vergaen;
HerenGa naar voetnoot39 Gawyne dankeden sijsGa naar voetnoot40 sere saen,
Die hem saligen dach ontboet,
Daer si blyscap af hadden groet.
35785[regelnummer]
Dus redensi henen onder hem daer,
Ende heer Gawijn reet oec vorwaer;
Maer hi en was niet drieGa naar voetnoot41 myle gereden,
Dat hem sine mouweGa naar voetnoot42, daer ter steden,
Van sinen halsberch over die hande hinc,
35790[regelnummer]
Ende sijn halsberch, na die dinc,
Wart hem te lanc drieGa naar voetnoot41 voete daernaer,
So cort ende so clene wart hi daer;
Sine yserne cousenGa naar voetnoot43 warenGa naar voetnoot37 overeen
Twe voeteGa naar voetnoot44 langer dan die been,
35795[regelnummer]
Ende sijn scilt sleech hem mede
TotenGa naar voetnoot45 voeten. Doe zeide hi ter stede;
‘Dit es, dat my die ioncfrouwe, onthiet’;
Hi was so erreGa naar voetnoot46, doe hi dat siet,
Dat hi hem welna verslagen hadde mede;
35800[regelnummer]
Ende in deser groterGa naar voetnoot47 onverduldechede
Reet hi so lange, dat hi quam
Uten foreeste, daer hi een cruce vernam,
Daer een steen by stont: doe voer hi daer
Ende beete, ende begonde daernaer
35805[regelnummer]
Sinen halsberch te korten ter stede,
Ende oec sine mouweGa naar voetnoot42 mede,
Ende sine riemen van den scilde met,
| |
[pagina 401]
| |
Ende van sinen swaerde oec, dat wet,
Ende bant sinen halsberch, so hi best konde
35810[regelnummer]
Ende dadene an, ende sat ter stonde
Op sijn paert so erre daernaer,
Dat hi hem liever doet waerGa naar voetnoot1
Dan hi levede. Dus voer hi henen,
Sijn mesvalGa naar voetnoot2 clagediGa naar voetnoot3 altenen.
35815[regelnummer]
Ende daer hi aldus clagende reet,
HoerdiGa naar voetnoot4 hesyden hem, God weet,
Ene stemme sere roependeGa naar voetnoot5. Doe sach hy
DerwaertGa naar voetnoot6, daert hem dochteGa naar voetnoot7 by;
Maer hi en sach gene creature daer
35820[regelnummer]
Dan enen roeck sach hi daernaer,
Al ront, dicke, ende hoge mede;
Daerna hoerdi noch ter stede
Ene stemme secgen tot hem mettienGa naar voetnoot8:
‘HeerGa naar voetnoot9 Gawein, en mestroest iu niet van dien:
35825[regelnummer]
Dat gevallen moet, dat moet wesen’.
HeerGa naar voetnoot9 Gawein sach al ombe na desen,
Ende als hi dit dus bevet verstaen,
Haddi gerne dor den roeckGa naar voetnoot10 gegaen,
Maer hi en konde, ende doe zeide hy:
35830[regelnummer]
‘GodGa naar voetnoot11, Here! ende wieGa naar voetnoot12 noemt hier my
Met mynen name, nuGa naar voetnoot13 ter stede?’
‘HoeGa naar voetnoot14’, zeide die stemme, ‘wat es dy mede
Dattn my nu wilsGa naar voetnoot15 kennen niet?
Wat es dy’, zeide hi, ‘nu gesciet,
35835[regelnummer]
Du plagesGa naar voetnoot16 my wel te kennen hiervor,
Aldus varet nu al die werlt dor
Want van denGa naar voetnoot17dinc, die men niet hanteert,
Daer es men vollecGa naar voetnoot18 afgekeert,
Entie proverbie es waer, die men seitGa naar voetnoot19,
35840[regelnummer]
Want die hof scuwet, God weetGa naar voetnoot20,
Dhof scuwet hem weder daerby,
Ende aldus es dat nu met my:
DoenGa naar voetnoot21 ic den koninck Artur diende
Ende iu, ende ander sine vriendeGa naar voetnoot22,
35845[regelnummer]
WasGa naar voetnoot23 ic gemint van in ende andren mede,
Ende ombedat ic den hof gelaten hebbe, ter stede,
Ben ic onbekant met andren ende met iu,
Ende met rechte en soudeGa naar voetnoot24 men nu dlant’.
My dat niet doen, sij in bekant,
35850[regelnummer]
Opdat trouweGa naar voetnoot25 ende doget regerenGa naar voetnoot26
Doe heerGa naar voetnoot9 Gawein dese stemme hoerde,
Verstont hy wel by dien woerde,
Dat Merlijn was, ende zeide nu:
‘Met rechte soudicGa naar voetnoot27 wel kennen iu,
35855[regelnummer]
Want eer menige, sonder waen,
Hebbic hiervor van iu ontfaen;
Ic bidde iu, here, laet my iu sien’.
‘Dat en mach’, zeide hi, ‘niet gescienGa naar voetnoot28,
Dat gy my emberGa naar voetnoot29 meer mogetGa naar voetnoot30 sien overeen,
35860[regelnummer]
OchteGa naar voetnoot31 spreken voert man negeen,
Nadien, dat gy hier scedetGa naar voetnoot32 van my;
Want nieman en hevet macht, dat hy
Voertmeer hier moge komen iet,
Dan myne vriondinneGa naar voetnoot33, als sijtGa naar voetnoot34 gebiet.
35865[regelnummer]
Ende tesGa naar voetnoot35 my leet, dat so moet wesen,
Want ic en hebbe gene macht van desen,
Dat ic daer iet tegen kan gedoen overeen;
Want in der werlt en es torreGa naar voetnoot36 negeen
So vast, als daer ic besloten benGa naar voetnoot37 in;
35870[regelnummer]
Nochtan so en es hiGa naar voetnoot38 meer no min
Van stene, van houteGa naar voetnoot39, van yser mede;
Maer hi es by der lucht besloten ter stede
By cracht van arten, ende meer no min
So en mach daer nieman wtGa naar voetnoot40 nochte in
35875[regelnummer]
Sonder mijn lief, die geselscap hout my
Alset haer genoegetGa naar voetnoot41 ende haer wille sy’.
‘HoeGa naar voetnoot42’, zeide Gawein, ‘lieve Merlijn!
HoeGa naar voetnoot42 komet, dat gy aldus moet sijn?
Ende en kondyGa naar voetnoot43 iu selve gehelpen niet
35880[regelnummer]
Met gener behendecheit, die gy pleget, (iet)?
Ende gy waertGa naar voetnoot44 die vroedesteGa naar voetnoot45, dien men wiste
In der werlt, van alrehande liste!’
Doe zeide Merlijn: ‘lieve here, ic was,
Die sotteste van der werlt, sijt seker das,
35885[regelnummer]
Want ic wiste al dit te voren,
Ende liet my een wijf so verdoren,
Dat ic se liever hadde dan my;
Want ic leerde mynen lieve daerby
Dat ic gevaen henGa naar voetnoot46, ende my en mach
35890[regelnummer]
Nembermeer verlosen, nacht no dach,
Negeen mensche, die nu levet,
Thent mijnGa naar voetnoot47 leven indeGa naar voetnoot48 hevet’.
‘By Gode’, zeide heer Gawein ter stede,
‘Des ben ic rouwech, ende mijn oem mede,
35895[regelnummer]
Die in soeken doet, als hi dit weet,
Sal hem dat wesen herde leet’.
| |
[pagina 402]
| |
‘Ach, mijn lieve Artur!' zeide Merlijn nu,
‘Nem bermeer so ne sie ick voert iu
Nochte gy my; want dat es om niet,
35900[regelnummer]
WieGa naar voetnoot1 hem des pijnde voert, ieman iet;
Ende waerdyGa naar voetnoot2 van my gekeertGa naar voetnoot3 voertan,
Nembermeer so ne hoerde my man
Nochte oec wijf spreken gemene
Sonder myne vriendinneGa naar voetnoot4 allene;
35905[regelnummer]
Nu keertGa naar voetnoot5 weder ende groet my sere
Den koninck Artur, mynen lieven here,
Entie koninginneGa naar voetnoot6, ende al die barone,
Ende tellet mijn wesen al dengonenGa naar voetnoot7
Van den hove, ic bidde iu des;
35910[regelnummer]
Gy sult den koninck vinden te Cardoles
Ende alle die gesellen oec ter stede,
Die my met iu voerenGa naar voetnoot8 soeken mede.
Ende voert, heerGa naar voetnoot9 Gawein, so secgic iu,
Dat gy iu niet en wantroestet nu
35915[regelnummer]
Van dat iu hier vor gesciet es,
Want gy sult die ioncfrouwe, sijt gewes,
In den foreeste vinden; en latet niet,
Gy en greetetGa naar voetnoot10 se hoveselike, als gy se siet;
Nu vaert te Gede’, zeide Merlijn saen,
35920[regelnummer]
‘Ende Onse Here moete den koninge bystaen
EnterGa naar voetnoot11 koninginnen entenGa naar voetnoot12 gesinde mede
Ende al den lande, dorpenGa naar voetnoot13, ende stedenGa naar voetnoot13’.
Doe scietGa naar voetnoot14 heerGawein ronwech ende blyde:
Blyde was hi omhedat hem tien tydeGa naar voetnoot15
35925[regelnummer]
Merlijn gesecht hadde, dat hy
Themselven soude komen daerby;
Ende rouwech was hi als te voren,
Dat hy Merline dus hadde verloren.
Dus reet hi vaste te Caredolwaert,
35930[regelnummer]
Ende quam gereden mettervaert
In den woutGa naar voetnoot16, daer hi die ioncfrouwe ontmoete
Hier voer, die hy niet en groete;
Daer sach hi besyden twe ridderGa naar voetnoot17 staen
Al gewapent, ende hielden gevaen
35935[regelnummer]
Ene ionefrouwe onder hem beden daer,
Ende gelieten hem, ochtGa naar voetnoot18 si se daer
Verkrachten souden; maer si ne haddens nu,
Negenen wille, dat secgic iu;
Maer si dadet hem doen ter stede
35940[regelnummer]
Ombe heren Gawine te proeveneGa naar voetnoot19 mede,
Ende si wrane haer hande menechfoudeGa naar voetnoot20,
Ende gebaerdeGa naar voetnoot21 ochtGa naar voetnoot18 men se verkrachtenGa naar voetnoot22 woudeGa naar voetnoot20.
Doen heer Gawein dit sach te hant,
Riep hi: ‘gy zijt doet, als gy in dit lant
35945[regelnummer]
Ionefrou verkrachtenGa naar voetnoot22 wilt, dat toehoert
Den koninck Artur’; dus reet hi voert,
Entie ioncfrouwe riep doe mettien:
‘Heer Gawein, nu sal ic wel sien,
OchtGa naar voetnoot18 in iu es so vele vromechede,
35950[regelnummer]
Dat gy my komet bescudden, ter stede,
Van deser scanden’. Hi zeide mettien:
‘By Gode, joncfrouwe, iu ne sal gescien
Negene scande, daer ictGa naar voetnoot23 letten kan’.
Dit hadde den riddrenGa naar voetnoot24, van sulken man,
35955[regelnummer]
OnwaertGa naar voetnoot25, ende sprongen op daernaer,
Ende bonden haer helme, wet vorwaer;
Entie joncfrouwe haddese versekert vordien,
Dat hem van hem niet en soude messcienGa naar voetnoot26;
Ende alsi haer helme hadden verbonden,
35960[regelnummer]
Zeiden si: ‘onwaerdige naenGa naar voetnoot27’, tien stonden,
‘Ende sotte wicht, gy zijt nu doet;
Maer wat soudewy an sulken cloet,
OchtGa naar voetnoot18 an also onwaerdigen man,
Alse du bestGa naar voetnoot28, benyden dan,
35965[regelnummer]
Anders sloegewy dy te hant doet!’
Ende doen heer Gawein dit verstoet,
Dat sine naenGa naar voetnoot27 hieten daer,
Ende also versprakenGa naar voetnoot29 oec daernaer,
Hadde hijsGa naar voetnoot30 groten rouwe ter stede,
35970[regelnummer]
Ende antwoerde dus hem bedenGa naar voetnoot31 mede:
‘By Gode, also onwaert ic dunkeGa naar voetnoot32 iu,
Ic hen hier komen te scanden nu
Ende tuwer groterGa naar voetnoot33 onneren mede;
Sit op iu orse beide ter stede,
35975[regelnummer]
Want dat waerGa naar voetnoot34 onneer socht ie iu
Tors, ende gy te voet sijt nu’.
Doe zeiden danderGa naar voetnoot35: ‘(gy) verlaet iu sere
Op iu selven, dat gy ons nu mere
Op onse orse wilt laten sitten hier;
35980[regelnummer]
Al sijdy cleneGa naar voetnoot36, gy sijtGa naar voetnoot37 fier
In iu woert’. Ende Gawyn zeide doeGa naar voetnoot38:
‘Ic verlate my op Gode, ende daertoeGa naar voetnoot38
| |
[pagina 403]
| |
Op myneGa naar voetnoot1 kracht eer gy hier sult scedenGa naar voetnoot2,
Dat gy daerna, onder iu beden,
35985[regelnummer]
Nembermeer in koninck Arturs lant
Wijf en verkrachtetGa naar voetnoot3, sij iu bekant,
Also sal ic iu begaden hier!’
Doe saten op die ridder fier
Op haer orse, ende zeiden met overmoede
35990[regelnummer]
Tot heer Gawyne, dat hi hem hoede,
Hi waer nu doet. Doe sloegenGa naar voetnoot4 sy
Met sporen theren Gawyne daerby,
Ende brakenGa naar voetnoot5 bede haer spere ter stede;
Heer Gawein stac den enenGa naar voetnoot6 mede,
35995[regelnummer]
Dat hine tumelen dade ter aerdenGa naar voetnoot7,
Ende overreeten daer met sinen paerdeGa naar voetnoot7;
Doe woude hi den ander metten swaerde slaen,
Doe riep die joncfrouwe: ‘Gawein, laet staen!
Des esGa naar voetnoot8 genoech, en doet daer niet meer toeGa naar voetnoot9’.
36000[regelnummer]
‘Joncfrouwe’, zeide hi, ‘wildyGa naar voetnoot10 dat alsoeGa naar voetnoot9?’
‘Ja ic’, zeide si. Heer Gawein zeide saen:
‘Joncfrou, dor uwen wille latict staen
Nu meer, en dadeGa naar voetnoot11 iu bede,
Ic soudese doet slaen ocht sy my mede;
36005[regelnummer]
Want si hebben my groten lachterGa naar voetnoot12 gedaen
Ende scande gesechtGa naar voetnoot13; wantsi my naen
Ende onwaert hieten mede daernaer;
Nochtan zeidensi een deel waer,
Want ic ben dat onwaerdeste dat es,
36010[regelnummer]
Endet gesciede my in den woudeGa naar voetnoot14 vordes,
DiesGa naar voetnoot15 es wel ses maende leden’.
Doe begonde te lachgene, ter steden,
Die ioncfrou, entieGa naar voetnoot16 ridder beideGa naar voetnoot17;
Daerna si tot heren Gawyne zeide:
36015[regelnummer]
‘Heer Gawein, die iu mochte genesen,
Wat soude sijn loen daeraf wesen?’
‘Joncfrou, die my genaseGa naar voetnoot18, wetet wale,
Ic gaveGa naar voetnoot18 hem myselven al te male,
Ende al dat ic mochte verwinnen daertoe
36020[regelnummer]
In deser werlt’. Si zeide doe:
‘Gyne sultGa naar voetnoot19 daer so vele niet om geven nu,
Maer gy moet my enen eet doen, seegic iu,
Alsulc als ic iu secgen sal’.
‘Joncfrou, wat gy wilt, ic doeGa naar voetnoot20 dat al,
36025[regelnummer]
Secht uwen wille, ic ben gereet
Daeraf te doene al uwen eet’.
‘Gy sult my sweren’, zeide si saen,
By dien ede, dien gy hebbet gedaen
Iuwen ome, den koninck Artuer,
36030[regelnummer]
Dat gy nembermeer, in negener uer,
Daer vrouwe ocht ioncfrou uwes hevet te doeneGa naar voetnoot21,
Begeven en sult in genen doeneGa naar voetnoot21,
Gyne sult haer helpen na uwer macht,
Dat sy dach eder nacht. AmenGa naar voetnoot22.
36035[regelnummer]
(Ende) waer gy vrouwe ochte ioncfrou ontmoet,
Dat gyse emberGa naar voetnoot23 ierstwerf groet
Ocht gy kont’. Doe zeide Gawein saenGa naar voetnoot24:
‘Jonfrou, dit wil ic iu loven gaenGa naar voetnoot25
Alse een wettech ridder gereet’.
36040[regelnummer]
‘Ende aldus’, zeidesi, ‘nemicGa naar voetnoot26 den eet;
Maer breecdyGa naar voetnoot27 dien ember na desen,
Gy soudetGa naar voetnoot28 weder aldus wesen’.
Ende daerna las si haer woert,
Alse te dien dingen behoert;
36045[regelnummer]
Ende niet lange daerna, sonder waen,
BrakenGa naar voetnoot5 al die riemenGa naar voetnoot29 saen,
Daer sine wapene mede waren gebonden,
Ende syne yserne cousenGa naar voetnoot30, ten stonden,
Ende hi wart alse hi vor was;
36050[regelnummer]
Ende als hi geware wart dasGa naar voetnoot31,
BeetteGa naar voetnoot32 hi van den paerde daernaer,
Ende knieldeGa naar voetnoot33 vor die ioncfrouwe daer,
Ende zeide, dat hi hoerGa naar voetnoot34 ridder waer
Also lange hi levede naer.
36055[regelnummer]
Doe dadesi opstaen den heer,
Ende dankede hem der hovesceit seer;
Ende dit was die joncfrou, sonder waen.
Die hem dat mesvalGa naar voetnoot35 hadde gedaen.
Entie ioncfrouwe voer van daer,
36060[regelnummer]
Entie twe ridder met boerGa naar voetnoot34 daernaer;
Maer heer GawcinGa naar voetnoot36 bleefGa naar voetnoot37 noch toe
Ende lengede sine wapene doe,
Ende herbantse al te male
Ende bereide hem al te wale,
36065[regelnummer]
Ende sat daerna op sijn paertGa naar voetnoot38,
Ende reet also te CaredolwaertGa naar voetnoot38,
| |
[pagina 404]
| |
Ende quam daer rechte terselver uren,
Daer vertelt hadden haer aventuren
Heer Ywein, Sagrimor, ende haerGa naar voetnoot1 gesellen,
36070[regelnummer]
Die hem in der vaert gevellen;
Ende alse GaweinGa naar voetnoot2 komen was,
WartGa naar voetnoot3 daer groet feeste dordas
Onder den gesellen, hebbic vernomen,
OmGa naar voetnoot4 dat si alle waren gekomen,
36075[regelnummer]
Die Merlyne hadden gesocht mede.
Dus es GaweinGa naar voetnoot2 oec gestaen ter stede
Ende vertelde sine aventure al,
Die hem gesciede, groet ende smal;
Hi telde van der joncfrouwen saen,
36080[regelnummer]
Die hem gemaket hadde een naen,
OmGa naar voetnoot4 dat hise niet en groeteGa naar voetnoot5 ter steden,
Daer si jegen hem quam gereden;
Hi telde daerna van Merlyne,
Hoe hine vant in ener woestyne,
36085[regelnummer]
Daer hi besloten blivet emmermere,
Ende hoeGa naar voetnoot6 hi groete sinen here,
Den koninck, ende sine vrouwe metGa naar voetnoot7,
Ende al die gesellen oecGa naar voetnoot8, dat wet;
Ende hoeGa naar voetnoot6 ne een wijf hevet besloten,
36090[regelnummer]
Vertelde hi daer al den genoten;
Hi seide voert, hoeGa naar voetnoot6 hi verquam,
Ende sine forme weder annam,
‘Ende wart weder, als gy sietGa naar voetnoot9 nu’.
Des wonderde sere, secgic iu,
36095[regelnummer]
Al dengenen van der salen,
Ende hadden hierafGa naar voetnoot10 vele talen.
Maer Artur entieGa naar voetnoot11 koninginne
Waren nu in droevenGa naar voetnoot12 sinne,
Ommedat sine daer hadden verloren,
36100[regelnummer]
DaerommeGa naar voetnoot13 hadden si groten toren;
Si vloecten sijnre amyen menech werven,
Datsi quader doet moesteGa naar voetnoot14 sterven,
Datsine dus besloten hevet.
Aldus die koninck met rouwen levet,
36105[regelnummer]
Ende alsiGa naar voetnoot15 stonden met deser tale,
So quam Evadan in dieGa naar voetnoot16 sale
Van der oudeGa naar voetnoot17 van xxij iaren;
Ende was een scone man, twaren,
Ende so edel mede, tienGa naar voetnoot18 stonden,
36110[regelnummer]
Dat men genen scoenren hadde vonden,
Ende hielt by der hant sine vriendinneGa naar voetnoot19,
Ende quam vor Artuer met sinne,
Ende groeteneGa naar voetnoot20 hovesclike daer,
Entie koninck dankede hem daernaer.
36115[regelnummer]
Doe zeide Evadan: ‘here, kendy my ietGa naar voetnoot21?’
‘By Gode, heer ridderGa naar voetnoot22, nenic niet’,
Zeide die koninck, ‘icGa naar voetnoot23 en sach iu niet eer.
‘Entrouwen’, zeide die ridder, ‘heer,
Gy hebbetGa naar voetnoot24 my gesien vor nu
36120[regelnummer]
Al (en) kendy my niet, secgic iu;
Maer doe gy my lestwerf sagetGa naar voetnoot25 ter stede,
EnteseGa naar voetnoot26 joncfrou, die hier staetGa naar voetnoot27 mede,
Doe was ic hier in sulc abijt,
Die my daer in sach, doe ter tijt,
36125[regelnummer]
Ende my sageGa naar voetnoot28 nu voertan,
Hi soude my oeveleGa naar voetnoot29 kennen dan’.
‘By Gode’, antwoerde die koninck saen,
‘VrientGa naar voetnoot30, also verre ic kan verstaen,
En sach ic iu niet, dunket my nu’.
36130[regelnummer]
‘Here’, zeide hi doe, ‘gedenket niet iu,
Dat hier ene joncfrouwe quam gereden,
Ende enen naen brachte ter steden,
DienGa naar voetnoot31 gy ridder makedetGa naar voetnoot32 alsoe’.
‘Jaet’, sprac die koninck doe;
36135[regelnummer]
‘Hi hevet my’, sprac die koninck daer,
‘Vijf ridderGa naar voetnoot33 gesent vorwaer,
Ende in vancnesse, wetet dan,
Die hi in stryde al verwan
Ende met syner vromecheit onderGa naar voetnoot34 dede’.
36140[regelnummer]
Doe zeide die ridder daer ter stede:
‘Here’, ic ben die naenGa naar voetnoot35, dieselve man,
Die die vijf ridder verwan,
Ende iu sende die also gevaen;
Ende oec ben ic dieselve naen,
36145[regelnummer]
Dien gy ridder makedetGa naar voetnoot32 ter statGa naar voetnoot36,
Ende siet hierGa naar voetnoot37 die ioncfrouwe, dies iu bat;
Ende sonder twivel, ic wasset oec mede,
Die iu die v. ridder sende ter stede;
Van den iiij sachet her YweinGa naar voetnoot38,
36150[regelnummer]
Die my vant vechtendeGa naar voetnoot39 in een pleyn,
Opten avent van der Triniteit,
Daer icse alle vierGa naar voetnoot40 verwan gereit;
Men vrages hem ocht hijsGa naar voetnoot41 iet sach,
Hi es, diesGa naar voetnoot42 iu berechtenGa naar voetnoot43 mach’.
36155[regelnummer]
Doe lyede des heer YweinGa naar voetnoot38 al bloet,
Ende zeideGa naar voetnoot44, dat hi der enen sloech doet,
| |
[pagina 405]
| |
‘Die daer bleefGa naar voetnoot1 licgende, sijt seker das,
Want er viveGa naar voetnoot2 over hem doe was,
Entie vierGa naar voetnoot3 sende hi iu gevaen’.
36160[regelnummer]
Doe zeide Evadan voert saen:
‘Here, des andren dages omtrent myddach
Quam ic gereden, daer ic sach
Heer GaweinGa naar voetnoot4, dien ic gemoete daer;
Hi groeteGa naar voetnoot5 ons, ende wy hem daernaer,
36165[regelnummer]
Ende zeide, daer hi ons liet daer beneven,
Dat ons God salecheit moeste geven;
Ende Hi dadetGa naar voetnoot6, want also saen
Als hem dat woert uten monde was gegaen.
Verkeerde mijn gedaente ter stede,
36170[regelnummer]
Ende quam in dese forme mede,
Daer gy my nu siet in staen;
Want te voren was ic een naen,
OngescapenGa naar voetnoot7 ende lelyc;
Ende ic waneGa naar voetnoot8 wel sekerlyc,
36175[regelnummer]
Dat my by sijnre tale ende bede
OnseGa naar voetnoot9 Here warp wt mijnre scamelhede,
Daer ic te voren in hadde gewesen;
Nu dankic Gode sere van desen,
Ende heer GaweinGa naar voetnoot10 danckic mede’.
36180[regelnummer]
Doe vragedem die koninck ter stede,
Van wat liedenGa naar voetnoot11 dat hi waer,
Ende hoeGa naar voetnoot12 hi hiete oec daernaer;
Ende hi zeidet den koninge also voert.
Als gijt hier vor hebt gehoert.
36185[regelnummer]
Doe die die koninck verstont tien tydeGa naar voetnoot13,
Ende heer GaweinGa naar voetnoot10, waren sijsGa naar voetnoot14 blyde
EntieGa naar voetnoot15 koninck ontfinckene te dienGa naar voetnoot16 stonden,
Vor enen geselle van der Tafelronden,
EntieGa naar voetnoot15 ioncfronwe bleef daer bynnen,
36190[regelnummer]
Van der uren, metter koninginnen
Met vrouden voert al hoer leven.
Van Merline(en)vindic niet meer bescreven
In dat WalscGa naar voetnoot17, ende om die saken
En willics niet meer in Dietsce maken,
36195[regelnummer]
Want hem hevet een wijf gevaen,
Daer hi nemmerGa naar voetnoot18 en mach ontgaen;
No emmermeer vernemet van hem man;
Wat mach men daer meer af secgen dan?
Negeen dinc, so help my God,
36200[regelnummer]
Dan dat hi was een fijn sotGa naar voetnoot19;
Al heet hi vroet ende conde vele,
Nochtan heeften een wijf, by horen spele,
Datsi hem toende menechfoudeGa naar voetnoot20,
Bracht int nette daer si woudeGa naar voetnoot20;
36205[regelnummer]
Daerby en was met niet so vroet man,
Opdat daer wives herte alteenGa naar voetnoot21 leide an,
Si en hoendene welGa naar voetnoot22 int leste.
Nu moet God ons geven tbesteGa naar voetnoot23
Altoes te doene van allen saken.
36210[regelnummer]
In Hem so indetGa naar voetnoot24 mede mijn maken
Desen boec van Merlyne,
Dat ie dichte met mireGa naar voetnoot25 pyne;
Int jaer Ons Heren, wiensGa naar voetnoot26 wondert,
Doe men screef dertienGa naar voetnoot27 hondert
36215[regelnummer]
Ende xxvj, optenGa naar voetnoot28 witten donredach,
Die in der weken vor Paescen gelach,
Doe was dit boec geintGa naar voetnoot29,
Daer men scone jeestenGa naar voetnoot30 in vint.
Explicit, Deo gratias.
Int jaer Ons Heren, wiens wondert,
Doe men sereef achtien hondert
Ende lxxxij, op Sente Apollonien dach,
Die twee maende vor Paescen gelach,
Doe was dit boec geprint,
Daer men van Merline ende andren in vint.
|
|