Merlijn, naer het eenig bekende Steinforter handschrift
(1880)–Jacob van Maerlant– Auteursrechtvrij
[pagina 406]
| |
Naschrift.Tot nadere toelichting en ter voorkoming van alle onwillekeurig misverstand - omtrent moedwillige misvatting en vitziek onverstand, dat zijn oogen zelfs voor 't helderste licht sluit, heb ik mij niet te bekommeren, en verwijs ik op Maerlant's eigen woorden aan 't slot mijner Inleiding - laat ik hier nog enkele regelen ter begeleiding volgen, voor ik Maerlant's lang verholen Merlijn, met zijn vervolg en slot door Velthem, in druk laat uitgaan. Maerlant's Merlijn? - Men heeft de juistheid van dien naam willen bestrijden, en mij zelfs verweten, hem gebezigd te hebbenGa naar voetnoot1). Maar heb ik hem dan verzonnen? 't Is de naam, waaronder niet alleen Maerlant zelf ons zijn berijming vermeldt, maar dien ook Borrons ondicht, dat hij in dietsche rijmen overbracht, reeds droeg. Wat het fraaiste zelfs is, ook de ondoordachte bevitter van dien naam gebruikt geen anderen, wanneer hij van dit rijmwerk gewaagtGa naar voetnoot2), 't welk dan ook steeds, voor en na, als zoodanig bekend stond. Dat als inleidend deel daarvan de Jozef van Arimathea voor Borron en zijn verdietscher strekte, kan men bij mij lezenGa naar voetnoot3), en behoefde dus waarlijk niet als een groote nieuwigbeid, met het hem kenschetsend geleerde schijnvertoon, door hem verteld te worden. Te meer daar hij zijn kennis slechts uit de tweede hand, die van Paulin Paris en Hucher putte, terwijl ik het Handschrift zelf uit Parijs tot mijn dienst had gehad. Zijne verdere bespiegelingen, waarbij hij zelfs weder met Wouter Map, als kon er nog altoos sprake van hem zijnGa naar voetnoot5), voor den dag komt, kunnen wij hier ter zij laten. Gaarne neem ik intusschen van zijne opmerkingen aanteekening, dat het door Maerlant weêrsproken boek Van der Wrake naar de Vindicta Salvatories bewerkt moet geweest zijn, doch zelf tot dusver niet teruggevonden werd; waarom ik er dan ook maar geen nadere melding van meende te moeten maken. Over Velthems voortzetting en besluiting van Maerlants arbeid thans nog een enkel woord. Een rijk ‘verlucht’ handschrift der 14e eeuw ter Landsboekerij te ParijsGa naar voetnoot6) bevat onder den naam Lancelot, het gansche beloop dezer legenden saamgevat. ‘C'est le livre’, zoo luidt de aanvang, ‘de Messire Lancelot du lac ouquel livre sont contenus tous les fais et les chlries dud. Messire L. et la qste du St. Graal faite par le dit Mess. L., Ie roy Artur, GalaotGa naar voetnoot4) | |
[pagina 407]
| |
le bon chlr, et les compaignon de la table ronde’. Daarop volgt dan eerst de legende van Jozef van Arimathe en die van Merlijn, om te besluiten met de woorden ‘Cy fenist le premier livre de Mestre Lancelot du lac’. In een ander HS. heet het, na 't verhaal van Merlijns lotgevallen en wonderdaden: ‘Explicit toute la vie Merlin. Et commence ci-après toute la vie Lancelot du Lac’Ga naar voetnoot1). Ik doorliep beide handschriften ter plaatse, doch vond niet noodig ze naar Holland te laten overkomen, daar de boven (bl. IX) vermelde engelsche vertaling ter vergelijking met Velthems berijming volstond. Hij zelf volgde natuurlijk het Fransch, gelijk Maerlant dat van Borron. Op verschillende plaatsen verkortte hij dit aanmerkelijk, doch bleef het anders stipt getrouw. Paulin Paris meende er den naam van Livre d'Artur aan te moeten gevenGa naar voetnoot2); daar het echter bepaaldelijk steeds het verhaal van Merlijns dienstbetoon aan Artur en zijn verdere lotgevallen tot zijn verdwijning bevat, mag men er Merlijn meer nog dan Artur den held van achten, en bestaat voor die naamswijziging geenerlei reden. 't Is 't boek van Merlijn tijdens zijn betrekking tot koning Artur, gelijk het door Maerlant berijmde Merlijns geboorte en vroegere lotgevallen verhaalt. Niet Borron, maar een andere ongenoemde en onbekende schrijver had dat vervolg en slot van Merlijns tooverijen en avonturen bewerkt, dat vervolgens met de avonturen van Lancelot tot een geheel werd vereenigd, en sedert - als boven blijkt - met het ondicht naar Borron er bij, ten slotte onder den naam Lancelot gebracht werd. De eigenlijke Lancelot maakte daar echter slechts de laatste afdeeling van uit. Dat ook hij door Velthem, met inlassching van den Moriaen, en toegift van de zoogenoemde Queste, den Torec, Ridder metter mouooen, enz. in rijm werd verdietschstGa naar voetnoot3), en naar 't Handschrift ter kon. boekerij in den Haag - wellicht ook uit Steinfort herkomstig - is uitgegevenGa naar voetnoot4), is bekend; even als dat het eerste boek van den eigenlijken Lancelot in Dietsch nog niet voor den dag is gekomen. Wat de verdietsching van den Merlijn - als aanvulling van Maerlants rijmwerk - aangaat, Velthems zwakker dichtkracht, dan die van zijn voorganger, komt er in al haar eigenaardigheid in uit. Ze wemelt toch van dezelfde stoplappen, die ook zijn verder gerijmel ontsieren, en steekt daardoor mingunstig bij Maerlants arbeid - al neemt ook deze geen hooge vlucht - af. Hij voltooide ze - blijkens de versregels aan 't slot - even voor Paschen 1326; in 't laatst dier eeuw - naar alle waarschijnlijkheid - werd ze, ten gerieve van den letterlievenden Jonkheer van Guterswijk, Graaf tot (dus toen nog niet van) Bentheim, afgeschrevenGa naar voetnoot5). Over de brabbeltaal, waarin dit geschiedde, is in de Inleiding reeds gehandeld. Natuurlijk achtte ik 't niet noodig, de onophoudelijk terugkeerende platduitsche of nedersaksische wijzigingen van Maerlants en Velthems Dietsch telkens op nieuw weder aan te geven; geene ech- | |
[pagina 408]
| |
ter van eenig aanbelang bleef onvermeld. Dit tot naricht van dezulken, als er mij een verwijt van zouden willen maken, niet altoos maar weêr het myt voor met, moder en broder voor moeder en broeder, ritter voor ridder, nicht voor niet, enz. te hebben aangeteekend. Intusschen zijn er - als wel niet te vermijden was - in 't beloop der uitgave eenige drukfeilenGa naar voetnoot1) en enkele misstellingen ingeslopen, die ik hier ten slotte ter verbetering wil aangeven. Inl. bl. VIII reg. 13 en 14 lees: ‘De Merlijn werd, blijkens de slotregelen, in 1326 voltooid’; bl. IX, r. 14, lees 1256; v. 118 staat schorden, l. scoerden; v. 173, st. van, l. vor; 213, st. zin, l. sinen zin; 481, st. hielp, 1. halp; 505, st. dae, l. daer; 1069, st. verscheiden, l. versceden; 1140, st. is, l. es; 1170, st. drechtijn, l, drochtijn; 1315, st. wonder, l. worden; 1403, st. woudest, l. woudes; 1413, st. willet, l. wille; 1483, st. sent, l. sint; 1604, st. gesent, l. gesint; 1902, st.boke, l. boeke; 2590, st. wie, l. wy; 2598, st. bespoegen, l. bespegen; 2946, st. totter, l. ter; 3023 en v. st. gevangen, ontgangen, l. gevaen, ontgaen; 3044, st. nyen, l. nuwen; 3229, st. dorret, l. dorvet; 3360, st. laster, l. lachter; 3368, st. toenich, l. toernech; 5027, st. laet, l. late; 5085 en v. in omgekeerde orde te lezen; 5101, st. wees, l. wes; 5119, st. ne, l. na; 5170, st. lachgede, l. loech; 5242, st. wyse, l. vrye; 5389, st. verde, l. verre; 5823, st. reden, l. rieden; 5830, st. enegewijs, l. enegerwijs; 6330, st. schieden, l. sciedenGa naar voetnoot2); 6377, st. derren, l. dorren; 6816, st. balde, l. boude; 7044, st. worp, l. warp; 7884, st. dincke; l. drinke; 7889, st. honde, l. houde; 7981, st. Tintavel, l. Tintaveel; 7982, st. een hel, l. negeen heel; 8259, st. ontbieden, l. ontbiden; 8276, st. moet, l. moete; 8320, st. konen, l. komen; 8446, st, haesteden, l. haestedem; 8484, st. noch, l. no; 8510, 8843, 9455 en ook elders misschien nog st. in, l. iu; 8739, st. laster, l. lachter; 9542, st. pryse, l. pryge, en verg. Verdam, in den Taal- en Letterbode, V. bl. 217 v.; 9797, st. dat al bekint, l. liever kent alle dinc: 9863, st. sille, l. stille; 10454, st. ende, l. int; 10828, st. toe, l. doe; 10908, st. den herderlande, l. der herden lande; 10919 en v., st. meed, eet, l. liever met, et; 28297, st. gerade, l. genade; 28905, st. scalheden, l. scalcheden; bl. 361, aant. 24 st. guenen, l. quemen; bl. 323, aant. 24, st. hudden, l. huden; v. 29238 en elders, st. sinte, l. sente; bl. 361, aant. 27, st. omhe, l. omber. Wie er verder nog vinden mocht, zal gewis mijn lezers als mij met de aanwijzing verplichten. In Velthem's rijmen had ik tijd wellicht mannelijk kunnen houden, daar hij 't ook elders steeds zoo schijnt te gebruiken; men leze dan, waar 't voorkomt, enk. tyde voor meerv. tyden. Wat de eigennamen aangaat, deed ik reeds opmerken, dat de bekende toovernimf Viviane hier, als ook elders wel, Nimiane heet, wat zeker alleen uit averechtsche lezing is voortgesproten; wie wil, kan er de juistere lezing licht voor in de plaats stellen, even als hij koning Ventres naar de gewone lezing Neutres noemen kan, Gawyn steeds Gawein spellen, Camelot voor Carmelot lezen, enz. Ik teeken dit hier aan, om eensvooral alle vitterij op dit punt te voorkomen, en verwijs voorts, als boven, naar Maerlants versregels aan 't slot der Inleiding, al zal 't voor sommigen ook thans wel weêr zouder baat zijn. Dat is echter niet mijne, maar hunne zaak, om welke ik mij dus ook in 't minst niet denk te bekreunen. Maerlants Merlijn - en daar kwam 't op aan - is nu, met Velthems voltooying er van, naar 't veelbesproken handschrift, in 't licht, en wie wil kan er voortaan van kennis nemen.
H., Febr. '82. v. Vl. |
|