Merlijn, naer het eenig bekende Steinforter handschrift
(1880)–Jacob van Maerlant– AuteursrechtvrijHoe koninck Artur Merlyne laet soekenGa naar voetnoot21, ende van den dwerge.Ons secget daventure voert,
Dat koninck Artur sere was teGa naar voetnoot22 stoert
Omdat Merlijn van hem gesceden was,
35360[regelnummer]
Ende nembermeer meende sienGa naar voetnoot23 nadas;
Dus beide hi seven iaer na hem alsoe,
OchtGa naar voetnoot24 hi iet soude komen hem toe;
Doe wart hi so met denkenGa naar voetnoot25 overladen tienGa naar voetnoot26 tyden,
Dattene nieman enGa naar voetnoot1 kon verblyden.
35365[regelnummer]
Doe vragede Gawyn den here daerGa naar voetnoot27
Op ene tijt, wat hem wel waerGa naar voetnoot28
Dat hi so droevech altenen es?
Die koninck Artur zeide nades:
‘By Gode, neve, ic hebbe groten torenGa naar voetnoot29,
35370[regelnummer]
Ombdat ic Merlyne hebbe verloren,
Ende mene hi nembermeer en komet niet;
Want doen hi hier van my sciet,
Zeide hi, dat leste soude sijn mettienGa naar voetnoot30,
Dat icken emberGa naar voetnoot31 mecr soude sienGa naar voetnoot32;
35375[regelnummer]
Ende hi ne loech my oec niet vordat,
Ende ombe dit gelove ic des veel teGa naar voetnoot33 bat,
Ende, by Gode, ic verlore my liever nu
Die stat van Logres, dat secgic iu,
Dan ic Merlyne verlore ter stede;
35380[regelnummer]
Ic bidde iu, neve, ombe getrouwichedeGa naar voetnoot34,
Dat gyne nu vaert soekenGa naar voetnoot35 te hant,
Oebt hi ergen is in dit lant’.
‘Des benGa naar voetnoot36 ic gereet’, zeide Gawyn doe
| |
[pagina 396]
| |
‘Ende oec sweric iu by ridderscap toe,
35385[regelnummer]
Dat icken een iaer ende enen dach
Soeken sal, ochtGa naar voetnoot1 icken iet mach
Vinden ende vernemen bindienGa naar voetnoot2’.
Dit selve swoer Sagrimor mettienGa naar voetnoot3
Ende Ywen ende Gaheries
35390[regelnummer]
Ende Agrawein ende Garies,
Ende tote vijf ende twin tech ridderGa naar voetnoot4 mede,
Die alle voerenGa naar voetnoot5 te Logres, ter stede,
By des koninges wille Merlyne soeken nu.
Dus redensi te gader, secgic iu,
35395[regelnummer]
Totedatsi tenen cruce quamen,
Daer drie wege scedenGa naar voetnoot6 gingen tsamen;
Daer sciedensi hem in drien mede,
Ende elc voer sinen wech ter stede.
Dus laticse nu varen alle saen
35400[regelnummer]
Ende sal iu secgen van den dwerch, sonder waen,
Daer ic iu dat hier vor af liet,
Doen hi van den hove sciet,
Ende hi ridder was gemaket alsoe.
Hi ende sine amye quamenGa naar voetnoot7 doe
35405[regelnummer]
In enen woutGa naar voetnoot8 gereden daernaer,
Ende voerenGa naar voetnoot5 daerin harentaerGa naar voetnoot9
Van des morgens toter vespertijt toe;
Daerna quamenGa naar voetnoot7 si bede doe
Uten foreeste, daertGa naar voetnoot10 scone was,
35410[regelnummer]
In enen groenen plein nadas;
Doe quam een ridderGa naar voetnoot11 gereden daer,
Ende si wijsdene den dwerge naer;
Doe zeide die dwerch: ‘en roeket iu,
Coenlike rydet henen nu’.
35415[regelnummer]
‘Hi sal my willen nemen’, zeide si doe,
‘Ende met hem enwech voeren alsoe’.
‘En ontsiet iu niet’, zeide die naenGa naar voetnoot13;
MettienGa naar voetnoot12 so riep die ridder saenGa naar voetnoot13:
‘Wellecomen moete mijn ioncfrou wesen!
35420[regelnummer]
Nu hebbie gevonden dat ic vorGa naar voetnoot14 desen
Lange tijt hebbe begaertGa naar voetnoot15’.
Dit hadde den dwerge onwaertGa naar voetnoot15,
DoenGa naar voetnoot16 bi dese woerde verstoet,
Ende antwoerde met reden welGa naar voetnoot17 behoet:
35425[regelnummer]
‘Here, en sijt niet teGa naar voetnoot18 haestich nu!
Al te sere mochtyGa naar voetnoot19 haesten iu,
Al drijfdyGa naar voetnoot20 dus feeste menechfoutGa naar voetnoot21,
Noch en hebdyGa naar voetnoot22 se niet iu iuwer gewoutGa naar voetnoot23’
‘Ic mach wel feest dryven nu,
35430[regelnummer]
Want ic salse thant hebben, secgic iu’.
Ende doe die dwerch dit gesach,
Dat anders niet sijn en mach,
Nam hi synen scilt ende deckede hem daer,
DatGa naar voetnoot24 men hem niet en sach vorwaer,
35435[regelnummer]
Ende sette den speerGa naar voetnoot25 onder den arm alsoe;
EntieGa naar voetnoot26 been waren hem so cort doe,
Dat hem twe gate dor dat gereide daer
Gemaket waren, daerGa naar voetnoot27 hi daernaer
Dat ors dorsloech met sporen, twaren,
35440[regelnummer]
Want hem die bene te kort waren,
Datsi dat gereide niet en konden gelyden.
Doe riep hi opten ridder tienGa naar voetnoot28 tyden:
‘Hoet iu!’ entie ridder scaemde hem das;
Ombedat dic dwerch so cleneGa naar voetnoot29 was
35445[regelnummer]
Hadde hem onwaert, dat hi soude
Tegen hem ioesteren, ende hielt met gewoude
Sine glavie opwaert met, den scilt
Hielt hi daertegen met gewelt
Entie dwerch stacken daer
35450[regelnummer]
Dor den scilt, ende reet op hem daernaer
Metten scouderenGa naar voetnoot30, ende ontmoetene soe,
Dat hi ende dors ter aerden vielGa naar voetnoot31 doe.
Ende mettenGa naar voetnoot32 valle brac hi, ter stede,
Sinc scouderGa naar voetnoot33; entie dwerch mede
35455[regelnummer]
Overreet hem ende quetsedene sere,
DatGa naar voetnoot34 hi lach al wten kere.
Doe riep die dwerch die ioncfrou daer,
Dat sine af holpe daernaer;
Ende si namne in horen arm alsoe,
35460[regelnummer]
Ende settene optie aerde doe,
Ende hi toech swaert ende ginc staen
Boven den ridder ende tracGa naar voetnoot35 hem af saen
Den helm, ende zeide hi soude hem daer
Dat hovet af slaen, hine gave hem daernaer
35465[regelnummer]
Op verwonnen; ende doe hi dit sach,
Die daer seer gequetset doe lach,
Gaf hi hem op, ende bat genade saen.
‘So moetyGa naar voetnoot36 dan varen’, sprac die naenGa naar voetnoot37
‘Ten koninck Artur, ende secht hem dan,
35470[regelnummer]
Dat iu daer sent die clene man,
Dien hi ridder makede met genende,
Ende ic iu in sine gevanenesse sende’.
| |
[pagina 397]
| |
Doe sekerde hi hem dat in trouwen daer;
Doe hiet hine opstaen daernaer
35475[regelnummer]
Ende derwaertGa naar voetnoot1 varen; doe zeide hi saen,
Dat hi niet op en mochte staen,
‘Want ic hebbe die scouderGa naar voetnoot2 ontwe nu;
Maer woudyGa naar voetnoot3 varen, des biddic iu,
BanderGa naar voetnoot4 syde desen pleineGa naar voetnoot5, ende herberget daer
35480[regelnummer]
In mijnreGa naar voetnoot6 woninge, ende sechtGa naar voetnoot7 daernaer
Minen knapen, datsi my halen, sonder waen.’
‘Dat wil ic gerne doen’, zeide die naenGa naar voetnoot8.
Doe ginc hi ter ioncfrouwen mede,
Diene op siju ors sette ter stede,
35485[regelnummer]
Ende reden ter woningewaert alsoe,
Daer si wel ontfaen warenGa naar voetnoot9 doe;
Daer liepen die knape tegen hem daernaer,
Ende dadenGa naar voetnoot10 se beten ende ontwapendene daer
Ende dadenGa naar voetnoot10 se in die saleGa naar voetnoot11 gaen,
35490[regelnummer]
Ende gavenGa naar voetnoot12 hem enen mantel om be saen.
Doe zeide hem die dwerch, dat haer here
In den pleineGa naar voetnoot5 gequetset lageGa naar voetnoot13 sere,
Ende datsi ne halen. Doe namenGa naar voetnoot14 si daer
Een orsebaer, ende voeren om hem naer,
35495[regelnummer]
Ende leideneGa naar voetnoot15 daerop, ende voerdeneGa naar voetnoot16 mede,
Thueswaert, ende ontwapenden hem sine lede,
Ende bereidene, so si best konden,
Ende vrageden, wieGa naar voetnoot17 hem dat dade, tienGa naar voetnoot18 stonden;
Hi zeide: een ridder, hi ne weet niet das,
35500[regelnummer]
Hine dorste van scanden niet lien wietGa naar voetnoot19 was
Ende datGa naar voetnoot20 hem een dwerch hadde gedaen.
Ende hi dade daer doe den naenGa naar voetnoot21,
Al die feeste, die hi mochte daer,
Van etene, van drinkene; ende daernaer
35505[regelnummer]
Gine men slapen, ende sliepenGa naar voetnoot22 nadas
Totdat hoge opten dach was;
Doe stondensi op, entie ioncfrouwe saen
Ginc eude wapende den naenGa naar voetnoot21,
Als diene minde herde sere.
35510[regelnummer]
Doe gingensi in die camer toten here,
Ende boden hem goeden dach alsoe,
Ende namen an hem orlof doe
Ende dankeden hem van siner herbergen;
Doe gingensi thoren paerden naer,
35515[regelnummer]
Entie ioncfrouwe nam doe den naenGa naar voetnoot21, daer;
Ende settene in sijn gereide saen,
Ende reden tEstrogorrewaert nadas.
Entie ridder die gequetset wasGa naar voetnoot23
Dachte sine trouweGa naar voetnoot24 te quytene daer,
35520[regelnummer]
Ende dade hem voeren op ene orsebaer
TeCaredol waert, daer die koninck ArtuerGa naar voetnoot25
Met groter geselscap was ter uerGa naar voetnoot26;
Entie ridder dadeGa naar voetnoot27 hem dragen nadat,
Daer die koninck Artur nu sat ende at;
35525[regelnummer]
Hi groete den koninck ende al die daer warenGa naar voetnoot28,
Ende zeide toten koninge daernare:
‘Here, ombe mine trouweGa naar voetnoot29 thoudene nu,
Ben ic van eens ridders wegen tot iu
Comen in iu genade, die nu hevet my
35530[regelnummer]
Verwonnen’. Die koninck vragedo, wie hy sy
‘Die iu hier sent in gevanenesse mede?’
‘Here’, zeide hi, ‘ic sieGa naar voetnoot30 wel dat ic ter stede
Myne grote scande moet secgen iu;
Maer ombe myne trouwe thoudene nu,
35535[regelnummer]
Sal ic dat secgen; want ic mynde, here,
Ene ioncfrouwe utermaten sere,
Die so overscone es
Ende eens koninges dochter, sijt seker des;
Ende my geviel hiervor, dat ic quam
35540[regelnummer]
Al gewapent daer ic vernam
Enen dwerch entie ioncfrouwe mede,
Die van iu quamenGa naar voetnoot31 ter stede;
Ende doenGa naar voetnoot32 icse komen sach metten naen,
Verblyde mijn herte daerombe saen,
35545[regelnummer]
Dat niemanGa naar voetnoot33 meer met haer was;
Ende ic zeide ende riep sere nadas,
Datse my God gesent hadde daer;
Entie dwerch zeide doe daernaer,
Dat ic my niet sere en haeste ter stede,
35550[regelnummer]
WantetGa naar voetnoot34 soude anders sijn daer mede
Dan ic meendeGa naar voetnoot35; ende ic, die alsoe
Mynen wille meendeGa naar voetnoot35 vorderen doe,
Haeste my, ende reet ter ioncfrouwenwaertGa naar voetnoot36;
Entie dwerch nam tspeer mettervaertGa naar voetnoot36,
| |
[pagina 398]
| |
35555[regelnummer]
Ende reet te mywaert, wat hi mochte;
IcGa naar voetnoot1 hilt mijnGa naar voetnoot2 speer stille, want my dochte
Dat onneer waerGa naar voetnoot3; doe stac hy my,
Dat ic ter aerden vielGa naar voetnoot4 daerby,
Ende myne scouder ontwe mede;
35560[regelnummer]
Doe beete hi ende woude ter stede
MijnGa naar voetnoot5 hovet met enen swaerde afGa naar voetnoot6 slaen;
Here, doe moesteGa naar voetnoot7 ic my geven gevaen,
Ende gelovede met trouwenGa naar voetnoot8 daer
In uwe gevancnesse te komene daernaer’.
35565[regelnummer]
‘By Gode’, zeide die koninck omtrentGa naar voetnoot9,
‘Hi hevet iu in goede gevancnesse gesent;
Maer secht my, wieGa naar voetnoot10 hi es, die naen’.
‘By Gode, here’, zeide die ridder saen,
Hi es sone des koninck Brangores
35570[regelnummer]
Van Estrogorre, die machtichGa naar voetnoot11 es’.
Die koninck zeide: ‘gy secget waer;
Maer my wondert sere openbaer,
Dat Onse Here gaf sulke vrucht heme’.
Die ridder zeide: ‘Onses Heren geteme
35575[regelnummer]
SijnGa naar voetnoot12 wonderlike; want moederGa naar voetnoot13 ende vader
Verdienen des dickewile beide gader,
Dat hem dus gedane dinc gesciede metGa naar voetnoot14;
Die kinder verdienent oec mede, dat wet;
Want hi was een dat scoensteGa naar voetnoot15 kint,
35580[regelnummer]
Dat men iergen vant omtrint,
Ende doen hi hadde dertienGa naar voetnoot16 jaer,
Gesciede hem dit al openbaer;
Endo hi es maer xxij jaer outGa naar voetnoot17 mede,
Nochtan scijnt hi veertich iaer ter stede;
35585[regelnummer]
Ende daer hi na heetGa naar voetnoot18, die koninck Evadan,
Secget dat hi niet ouder enGa naar voetnoot19 es’. Voertan
Vragede hem die koninck, hoe dat hem sciet?
‘By Gode, here, zeide hi, ‘ombedat hy niet
Mynnen en woude ene ioncfrouwe mede,
35590[regelnummer]
Makedesi hem van toernecheit dus ter stede;
Maer die dach es getermineert, hebbic vernomen,
Dat hi weder in sine forme sal komen;
Nu hebbic myne lofte gedaen,
Aldus gevic my iu hier gevaen’.
35595[regelnummer]
‘Vrient, ic scelde iu quijt’, zeide die ko ninckGa naar voetnoot20,
Maer secget my uwen name, ombe die dincGa naar voetnoot20.
‘Herc, men heet my Tradeliant, sijt gewes,
Ende ben peteGa naar voetnoot21 des koninges van Norgales,
Die my sinen name van vrienscapGa naar voetnoot22 gaf;
35600[regelnummer]
Here, nu begeric uwen orlof daeraf,
Dat ic hene moge varen nu mere’.
Die koninck zeide: ‘vaertGa naar voetnoot23 met Onsen Here!’
Doe nameneGa naar voetnoot24 sine knape sciere
Ende droegenGa naar voetnoot25 hem weder in sijn lettiere,
35605[regelnummer]
Ende voeren thorenGa naar voetnoot26 landewaert saen,
Doe wart daer gesproken van den naenGa naar voetnoot27
Vele, ende van siner vriendinnenGa naar voetnoot28 mede;
Die koninck zeide daer ter stede,
Dat vrome waer, quame hi alsoe
35610[regelnummer]
Weder in sine forme daertoe;
DaernaGa naar voetnoot29 zeide die koninginne:
‘Ic waneGa naar voetnoot30 dit wel weet sine vriendinneGa naar voetnoot28,
Ende ombedat mint sine teGa naar voetnoot31 meer’.
‘Ic gelovedes wel’, zeide die heer.
35615[regelnummer]
Hier swiget dit boec van hem nu mede,
Ende secget voert van Yweine ter stede.
|
|