Merlijn, naer het eenig bekende Steinforter handschrift
(1880)–Jacob van Maerlant– AuteursrechtvrijVan den koninck Artur ende van den keyser Lucet.Ons secget daventure nu
Van den keyser van Rome, secgic iu,
Dat hem onwaertGa naar voetnoot4 hadde groet,
Dat hi den tsynsGa naar voetnoot5 so dicke ontboet
34705[regelnummer]
Tot artur, dat hi nieGa naar voetnoot6 hem sende daer,
Gelijc hi sculdich waerGa naar voetnoot7, vorwaer;
Want tien tyden was ene sede,
Dat die van Gaule, ende ander lande mede,
Senden horen tsyns alle iare
34710[regelnummer]
Te Rome; maerGa naar voetnoot8 nie sint daernare
Dat die koninck Artur wart koninck,
So en wildeGa naar voetnoot9 hi seuden, om geen dinc,
Den tsins; want hi zeide daernaer,
Dat hi niemanne tsins sculdech waerGa naar voetnoot7
34715[regelnummer]
Dan Gode, ende sijn lant en stoet
Te genen diensteGa naar voetnoot10. Ombe dit so doet
Lucius sijn orloge gebieden nu,
Ende quam met groten heer, secgic iu
Ende met stoutenGa naar voetnoot11 mede alsoe,
34720[regelnummer]
Dor Lomberdyen te Logres toe,
Dat des koninck Arturs was, God weet;
Si berndenGa naar voetnoot12 daer ende roefden gereet,
Ende doenGa naar voetnoot13 ontboden die liede van daer
Den koninek Artur, wet vorwaer,
34725[regelnummer]
Dattie Romeine daer sijn intGa naar voetnoot14 lant,
Ende stichtenGa naar voetnoot15 daerinne roef ende brant.
Doe dit die koninek Artur vernam,
Vergaderde hi sijn heer, ende quam
Te Logreswaert, by Merlijns rade mede.
34730[regelnummer]
Ende doe hy by Logres quam ter stede,
Quam Merlijn tenGa naar voetnoot16 konink Artur voertan
Enten koninck Bohort enten koninck Ban,
Ende riet hem, dat hy ten keyser sende
Dat hi sijn lant rumede met genende,
34735[regelnummer]
OchtGa naar voetnoot17 hi ontseide hem. Doe zeide Gawijn
Hi wildeGa naar voetnoot9 daertoe die bode sijn
Met sinen broederenGa naar voetnoot18 ende Ywen mede
Ende met Sagrimor. Doe zeide ter stede
Die koninck, dat niet en mochte sijn;
34740[regelnummer]
‘Hero, laetse varen’, zeide Merlijn,
‘Coenlye, daer en es geen angest an’;
Daer gaf hem die koninck orlof dan,
EndeGawyn reet met sinen gesellen tsamen
So lange datsi ten keyser quamen.
34745[regelnummer]
Doe ginc Gawyn daer die keyser was,
Ende sprae hem aldus an nadas:
‘Heer Keyser’, sprae hi, ‘secht my te hant,
Waerombe bestuGa naar voetnoot19 komen in mijns omes lant,
Ende hebt dat geberntGa naar voetnoot20? Ic wil gy dat wet,
34750[regelnummer]
Dat gy ie in dat land quametGa naar voetnoot21 met,
Dat so stoutelikeGa naar voetnoot22 wertGa naar voetnoot23 verwaert,
Ende eer gy ons daerwt ontvaert,
So en zoudyGa naar voetnoot24 om half die werlt niet
Willen, dat gy daer in quametGa naar voetnoot21 iet’
34755[regelnummer]
Doe zeide die Keyser: ‘wieGa naar voetnoot26 bestuGa naar voetnoot19 dan,
Die my dus daer spreketGa naar voetnoot25 an?’ -
Ic benGa naar voetnoot27 Gawyn, des koninck Arturs neve,
Die ombe dy wel clene geve’.
‘Ja’, zeide die keyser, ende riep saen
34760[regelnummer]
Sine man, dat sine souden vaen;
Doe sprongensi op ende omringeden daer
Heren Gawine ende sine gesellen naerGa naar voetnoot28spreken;
Ende heer Gawyn tracGa naar voetnoot29 sijn swaert ter stede,
Ende alle sine gesellen mede,
34765[regelnummer]
Ende gingen houwen slage so groet,
Datsi daer menegen sloegenGa naar voetnoot30 doet;
Maer si waren bedwongen daernaer,
Datsi die plaetse moesten rumen daer,
Want der Romeyne so vele was;
34770[regelnummer]
Ombedit ontbrakenGa naar voetnoot31 si hem nadas
Ende reden haerreGa naar voetnoot32 straten nu;
Maer danderGa naar voetnoot33 volgeden hem, secgic iu,
Ende heer Gawyn keerdeGa naar voetnoot34 hem dicke doe
Tegen hem ende street hem toe.
34775[regelnummer]
Ende bindesen quam Merlijn gegaen
Toten koninck Artur, ende zeide saen:
| |
[pagina 389]
| |
‘Here, twaerGa naar voetnoot1 goet, dat gy sendet ter tijt
Heren Gawyne soccoersGa naar voetnoot2, want die strijt
EsGa naar voetnoot3 begonnen tegen des Keysers man’.
34780[regelnummer]
Doe sende die koninck daerheenGa naar voetnoot4 dan
Sesdusent ridder wel te gerakeGa naar voetnoot5 mede,
Die tegen die bode reden ter stede;
Doe sagenGa naar voetnoot6 si sovele liedeGa naar voetnoot7 komen gevaren,
Dat al die velde bedecket waren
34785[regelnummer]
Van dien, die die boden jageden daer;
Doesi dit sagenGa naar voetnoot6, redensi daernaer
In die Romeyne. Doe wart die strijt
Stere ende groet te dierGa naar voetnoot8 tijt.
Daer was een Romeyn, die Petrinus hiet,
34790[regelnummer]
Die den onsen dede groet verdriet;
Hy was stere ende hielt den hoep
Van den Romeynen, ende sloech doet
Menegen ridder; doe dit sach
Heer Gawyn, hadde hijsGa naar voetnoot9 swaer verdrach,
34795[regelnummer]
Ende nam sine gesellen bysyden daer,
Ende zeide tot hen: ‘wy hebben vorwaer
Desen strijt begonnen ter stede,
GaetGa naar voetnoot10 dat so wel, so hebbewijsGa naar voetnoot11 danc mede
Ende gevalletGa naar voetnoot12 anders, so sullewyGa naar voetnoot13
34800[regelnummer]
Ondanc hebben, ende daerby
Moetewy desen Petrinus doet slaen,
OchtGa naar voetnoot14 den koninck Artur geven gevaen,
OchtGa naar voetnoot14 anders so en mogewy niet
Sonder groet verlies ontgaen, wats gesciet;
34805[regelnummer]
Ende ombedit biddic, dat gy volget my
Waer ic vare’. Si zeiden: ‘dat sy!’ -
Doe sloech hi te Petrinuswaert,
Ende sine gesellen volgeden ter vaert,
Ende finierden niet eer si quamenGa naar voetnoot15 daer,
34810[regelnummer]
Ende Sagrimor vergaderde daernaer
An hem, ende namne in sinen arm doe,
Ende liet hem daer mede vallen alsoe
Ter aerden, als die hem betrouwede daer
Tsinen gesellen, ende hielten daernaer
34815[regelnummer]
So vaste in sinen arm oec met
Dat hi beroerenGa naar voetnoot16 en konde een let;
Ende doe dit die Romeyne sagen,
QuamenGa naar voetnoot15 si vaste derwaertGa naar voetnoot17 geslagen,
Ombe hem te bescuddene daer;
34820[regelnummer]
Doe wart die strijt groet ende swaer.
Daer dade Heer Gawyn sovele ter stede,
Dat hi Sagrimor geredde mede,
EntieGa naar voetnoot18 Romeyne sconfierde saen;
Daer wart Petrinus gevaen
34825[regelnummer]
Ende ander ridderGa naar voetnoot19 vele in der noet,
Ende vele sloegensi haerreGa naar voetnoot20 oec doet;
Entiese daer nu hadden gevaen
Brachtensi den koninek Artur saen,
Die hem des wiste groten danc,
34830[regelnummer]
Ende men voerde dese eer iet lanc
In dat lant van Bonewyc gevaen,
Daer si seker warenGa naar voetnoot21, sonder waen.
Nu was die keyser een droevechGa naar voetnoot22 man
Ende weende van groten rouwe dan
34835[regelnummer]
Ombedat sine liedeGa naar voetnoot23 waren doet,
Ende som gevaen in groter noet,
Ende ombe koninck EvanderGa naar voetnoot25 meer;
Daerombe hadde hi groet seer,
Ombedat hi niet en weet daerby,
34840[regelnummer]
Ombedit dachte hi na wel sere
Tegen den koninek te komene mere
In stryde, ende hierombe mede
Toech hi achterwaert van der stede,
34845[regelnummer]
Ende ombe tontbeidene siner liede daer,
Die hem noch komen soudenGa naar voetnoot26 naer;
Maer die koninck Artur volgedem also
Al die nacht, dat hi des morgens vro
Quam daer die keyser hadde gelegen,
34850[regelnummer]
Ende sine tenten hadde ontslegen,
Ende al gereet was te vaerneGa naar voetnoot27 henen;
Maer als hi vernam, diegeneGa naar voetnoot28,
Dat koninck Artnr daer was tienGa naar voetnoot29 tyden,
Wiste hi wel, dat hy moeste stryden
34855[regelnummer]
OchteGa naar voetnoot30 vlien, wats hem gesciet,
Ende hi ontvloe om al die werlt niet.
Doe ginc hi sijn vole ordinicren.
Te strydewaert ende batalgieren,
Ende quam jegen den koninck Artur doe,
34860[regelnummer]
Ende Artur tegen hem weder alsoe,
Ende elc sloech daer ten andren waertGa naar voetnoot31,
Wat gelopen konden haer paertGa naar voetnoot31;
Daer wart menech speer gebroken ontwee,
Daer vlogen die pyle so dicke als snee,
34865[regelnummer]
Dat daer dene optenGa naar voetnoot32 andrenGa naar voetnoot33 scoet:
Daer blever in beiden syden menech doet,
| |
[pagina 390]
| |
EndeHerman, die here van Tryple, der stede,
Was in heren Gawyns geselscap mede,
Ende Hartvel, dien daer een knecht scoet
34870[regelnummer]
Met ener gaveloteGa naar voetnoot1 dan te doet.
Ende doen Artur sach, dat die Romeyne
So lange geduerden in den pleine,
Wantsi van des morgens toter noeneGa naar voetnoot2
Gevochten hadden in stoutenGa naar voetnoot3 doeneGa naar voetnoot2;
34875[regelnummer]
Doe riep hi met errenGa naar voetnoot4 moedeGa naar voetnoot5 groet:
‘Wat eestGa naar voetnoot6, gy BertoeneGa naar voetnoot7, dat gy nu doet?
VaertGa naar voetnoot8 vorwaert, later negeen ontgaen,
Want ic ben Artur, die, sonder waen,
Dit velt en rume om genen man;
34880[regelnummer]
Volget my, ende denket vorwaert dan
Om die grote vromecheit, die gy
Dicke gedaen hebbet dor my!
Dat es al niet, dat wy vochten tot nu;
Dit sijn die heren, dat secgic iu,
34885[regelnummer]
Die al die werlt willen dwingon
Ende onder haer balgie bringen;
Hier mach men prijs an winnen ende ere;
Ic en kome van desen velde nembermere,
Ic en hebbe victorie optieGa naar voetnoot9 Romeine!
34890[regelnummer]
HedenGa naar voetnoot10 es die dach, wetet algemeine.
Dat ic sterven sal ochtGa naar voetnoot11 leven,
Eer ic die Romeine wil begeven’.
MettienGa naar voetnoot12 sloech hi in hem daernaer,
Ende wat hi gerakedeGa naar voetnoot13 sloech hi daer
34895[regelnummer]
Doet ochtGa naar voetnoot11 daer neder ter stede;
DoenGa naar voetnoot14 ontmoete hi den koninck HestorGa naar voetnoot15 mede,
Dien sloech hi daer sijn hovet af;
Daerna hi enen slach gaf
Den koninck Polipliore van Meden,
34900[regelnummer]
Ende cloefdene toten gordele ter steden.
Ende heer Gawyn nuGa naar voetnoot16 vergadert was
An den Keyser, dien hi nadas
Dat hovet afsloech, dat ter aerden vel
EntenGa naar voetnoot17 lichame mede also wel;
34905[regelnummer]
Ende doe die Romeine dit sagenGa naar voetnoot18,
Dat die keyser was verslagen,
Ende haer koninge oec ter stede,
Gingensi alle vlien mede,
Entie BertoeneGa naar voetnoot7 ende haer hoep
34910[regelnummer]
Volgeden hem ende sloegense doet;
Si versloegense doe, wetet vorwaer,
Also vele alsi wouden daer.
Artur was der victorien blide sere,
Die hem gegeven hadde Onse Here,
34915[regelnummer]
Ende alle die daer doet waren blevenGa naar voetnoot19,
Dadi opten kerchof graven benevenGa naar voetnoot20,
Ende in abdyenGa naar voetnoot21, enten Keyser mede
Sende hi te Rome daer, ter stede,
Ende ontboet den Romeynen overluet,
34920[regelnummer]
Dat waerGa naar voetnoot22 haer tsynsGa naar voetnoot23 ende haer tribuet,
‘Dien die van BertanienGa naar voetnoot24 daer senden iu,
Dien gy hem dickewile hebhet vor nu
GeheescetGa naar voetnoot25; aldus komensi betalen;
Es ieman die hem meer wil halen,
34925[regelnummer]
Men sal hem geven sulc payment
Gelijc dat men iu nu sent’.
Doe hi dit dus hadde gedaen,
Nam hi raet an die princen saen,
Wat hi doen soude nu mere.
34930[regelnummer]
Die princen badenGa naar voetnoot26 hem alle sere,
Dat hi Merlyne rades vrage nu;
Doe riet hem Merlijn, secgic iu,
Dat hi niet vorder en voereGa naar voetnoot27 mede,
Maer bleve houdenGa naar voetnoot28 opter stede
34935[regelnummer]
DrieGa naar voetnoot29 dage ochte vier nadien;
Daer soude noch ander wonder gescien.
Nu swiget dit boec hier nadat
Ende secht van Artur ende van ener catGa naar voetnoot30.
|
|