Merlijn, naer het eenig bekende Steinforter handschrift
(1880)–Jacob van Maerlant– AuteursrechtvrijVan Merlyne, ende van den koninck FlualisGa naar voetnoot27, ende van den koninck Artur, ende van anderen dingen.Hier seghet daventure voert nadas,
Doe Merlijn van Artur gesceden was,
Doe voer hi te Jerusalem, ende lette niet,
34410[regelnummer]
Tenen koninge die Flualis hiet,
Die machtechGa naar voetnoot28 ende groet was mede,
Maer hi was een Sarrasijn ter stede;
Entie koninck hadde vergadertGa naar voetnoot29 nu
Alle die wysesteGa naar voetnoot30 van den lande, secgic iu,
34415[regelnummer]
Ende zeide: ‘gy heren, ic hebbe iu ter stede
Ontboden, ende gy zijt hier komen mede
Ombe mijn gebot, ende gy en wetet niet
Waerombe ic iu ontboden hebbe iet,
Ende ic salt iu secgen, waerombe dat sy:
34420[regelnummer]
Ic lach op ene nacht, ende doe dochtGa naar voetnoot31 my
Dat ic die koninginne hadde vorwaer
Vaste in mynen arme aldaer,
Ende doesi in mynen arme lach
DochtGa naar voetnoot31 my, dat ic twe vliegende serpente sach
34425[regelnummer]
Ende elc serpente hadde twe hoetGa naar voetnoot32,
Ende si waren vreeslyc ende groet,
Ende elken voer uter kelen mede
Een groet brant daer ter stede,
Ende al myne sale verluchte daer;
| |
[pagina 385]
| |
34430[regelnummer]
Ende dene serpent nam my daernaer
Met sinen voete in myne lankeGa naar voetnoot1 binnen,
Ende dander nam die koninginne,
Die in mynen arme lach alsoe,
Ende voerden ons in den vorstGa naar voetnoot2 van der sale doe;
34435[regelnummer]
Ende doesi ons gedragen hadden daer,
TrockenGa naar voetnoot3 si ons die bene daernaer,
Entie arme wten lichame mede,
Ende worpense neder daer ter stede,
Dat ene hier, tander ginder alsoe;
34440[regelnummer]
Ende doesi ons ontledet hadden, doe
QuamenGa naar voetnoot4 daer achte cleneGa naar voetnoot5 serpentekine
Ende droegenGa naar voetnoot6 onse lede, docht my, in scineGa naar voetnoot7
OptenGa naar voetnoot8 tempel, ende trockense daer
Al te stiekenGa naar voetnoot9, ende daernaer
34445[regelnummer]
Lieten ons die groteGa naar voetnoot10 serpente doe
Opter salenGa naar voetnoot11 daerboven alsoe,
Ende ontstakenGa naar voetnoot12 daerna dieGa naar voetnoot13 sale,
Ende verbernden ons al te male
Tascen, entie wint mede
34450[regelnummer]
Droech dascen in elke stede,
Die in deessidenGa naar voetnoot14 der zee was.
Dit was mijn droem, ende dordas
Dat hi my vreeslyc dunketGa naar voetnoot15 nu,
So hebbic hier ontboden iu,
34455[regelnummer]
Ende bidde iu, ochtGa naar voetnoot16 hier ieman es,
Die my vroet kan gemaken des;
Ic woude hem sweren hier ter stonde,
Dat ic hem myne dochter wil geven
34460[regelnummer]
Ende half mijn goet in mijn leven,
Ende na myner doet altemale omtrintGa naar voetnoot20;
Ende hevet hi een wijf, die mijtGa naar voetnoot18 ontbint,
Hi sal sijn here over mijn lant daerby,
Also lange alsic leve, ende over my’.
34465[regelnummer]
Als dit die vroede liedeGa naar voetnoot21 hoerden bloet,
Den droem entie gichten, die hy boet,
Hadde hem des wonder, wat mach wesen;
Dene zeide een dine van desen
Dander een ander, als hem dochte,
34470[regelnummer]
By gelijke dat wesen moehte.
Nu was Merlijn oec onder hem daer,
Maer nieman en sach ene, wetet vorwaer,
Ende hi sprac so hoge dese tale,
Dat sijtGa naar voetnoot22 alle hoerden in derGa naar voetnoot23 sale:
34475[regelnummer]
‘Coninc Flualis, nu hoerGa naar voetnoot24 na my
Ic sal dinen droem wel bedieden dy’.
Doe die koninck dit hoerde daernaer,
Sach hi alombe, wie dat waerGa naar voetnoot25
Die dat gesecht hadde, ende also wale
34480[regelnummer]
Maer nieman en kondene gesien,
Nochtan was hi onder hem. MettienGa naar voetnoot29
Zeide hi voert: ‘koninck, hoerGa naar voetnoot24 dinen droem:
Die twe serpente, nu neem des goemGa naar voetnoot30,
34485[regelnummer]
Entie vier hovede hadden mede,
Ende vlamme ende vierGa naar voetnoot31 wtworpen ter stede,
Dat zijnGa naar voetnoot32 vier kersteneGa naar voetnoot33 koninge, die iu
Dit lant sullenGa naar voetnoot34 verbernen nu;
Ende datsi dy ende dijn wijf droegen met
34490[regelnummer]
Boven in den vorstGa naar voetnoot2, dat wet,
Van derGa naar voetnoot35 sale, dat sal sijn
Datsi sullen hebben al dlant dijn
TotenGa naar voetnoot36 poerten van der stede;
Ende dattieGa naar voetnoot37 serpente dine vier lede
34495[regelnummer]
Wttogen, ende dinen wive metGa naar voetnoot38,
BediedetGa naar voetnoot39, dat gy uwer quader wet
Ende dat die achte serpente quamenGa naar voetnoot42 daer
Ende dine lede ende dines wives namenGa naar voetnoot42,
34500[regelnummer]
Ende opten tempel droegen tsamen,
Dat es, dat dine liedeGa naar voetnoot43 sullen vlien
In Dianen tempel nadien,
Ombe hem te behoudeneGa naar voetnoot44 daer;
Ende datsi dine lede scoerden daernaer,
34505[regelnummer]
Ende dijns wives oec ter stede,
Dat zijn dine kinder, die men mede
Verbernen sal in Dyanen kerke saen;
Ende datsi dy ende dijn wijf lieten gaen
In dat palas, betekent dat gy mede
34510[regelnummer]
Gesnevert sultGa naar voetnoot40 sijn in KerstenhedeGa naar voetnoot45;
Ende dat die serpente verbernden dieGa naar voetnoot46 sale,
Betekent dat dy te dienGa naar voetnoot47 male
Een penninewaert goets niet enGa naar voetnoot48 bliven sal
Van dinen quaden goede, groet ende smal,
34515[regelnummer]
Van dat du hevesGa naar voetnoot49 in dese wet;
Ende dat gy tascen verbernt waertGa naar voetnoot50 met,
| |
[pagina 386]
| |
Sal sijn, dat gy gesuvert sult wesen
Van al uwen sonden voert na desen
In water van der KerstenhedeGa naar voetnoot1;
34520[regelnummer]
Ende dat uwe asce vloech mede
Overal intGa naar voetnoot2 lant besiden der zee,
Dat sal sijn, dat gy noch mee
Kinder sult winnen in kersteneGa naar voetnoot3 wet,
Die goede ridder sullen werden met,
34525[regelnummer]
Ende geëert sullen sijn in meneger stat;
Dit es dijn droem, ic secge dy dat’,
Aldus scietGa naar voetnoot4 Merlijn doe van daer,
EntenGa naar voetnoot5 koninck badde groet wonder naerGa naar voetnoot6,
Van der stemmen die hi hadde gehoert.
34530[regelnummer]
Ende Merlijn die reet weder voert
Te Logreswaert, daer die koninck Artur wa
Entie koningiune mede, sijt seker das.
Diene ontfingen met feesten groet;
EntieGa naar voetnoot5 wyle dat men hier over stoet,
34535[regelnummer]
Quam ene jonefron op enen muel saen
Ende brachte met haer enen dwerch, sonder waen,
Den alrelelijesten, die ie gesien
Was in den hof ende anderswaer tot dien:
Hi was crepelGa naar voetnoot7 ende leetlye mede,
34540[regelnummer]
EntieGa naar voetnoot5 wymbraen groet ter stede,
Enten baert swarter dan een rave,
Ende sloech hem toter borst daer ave,
Ende thaer swart ende lanc som,
Entic scouderGa naar voetnoot8 hoge ende crom,
34545[regelnummer]
Den bulte voer ende aehter in een,
Die hande groet ende corte been;
Entie jonefrouwe was ionc ende scoen
Ende si beette vor der salenGa naar voetnoot9, na dien doe.
Ende nam den dwerch in horen arm daer
34550[regelnummer]
Ende settene van den paerde daernaer,
Ende leidene vor den koninck ArtnerGa naar voetnoot10,
Ende groetene hovesclike ter uerGa naar voetnoot10,
Also alsi welGa naar voetnoot11 sprekende konde;
Die koninck dankedes haer ter stonde.
34555[regelnummer]
Doe zeide die ionefrou: ‘here, ic kome tot u.
Ombe die grote niemaerGa naar voetnoot12 die lopet van iu,
Ombe in te bidden ene gichteGa naar voetnoot13 mede;
Want nyemarenGa naar voetnoot14 loepen van iu ter stede.
Dat negeneGa naar voetnoot15 jonefrou falgiert gereet
34560[regelnummer]
Van dingen, die si iu biddet, God weet:
Want men hout in vor den besten man
Van der werlt; ende ombe dese dincGa naar voetnoot16 dan
BenGa naar voetnoot17 ic gekomen tot uwen hove nu,
Ombe ene gichteGa naar voetnoot13 te biddene iu;
34565[regelnummer]
Nu siet, ochtGa naar voetnoot18 gyse wilt geven my’.
‘Joncfrou, hiddet wat gy wilt’, zeide hy,
‘Gyne sult daeraf niet falgieren
Opdat mentGa naar voetnoot19 doen mach met eren’.
‘Here, dat en sal in geen onnere sijn:
34570[regelnummer]
Ic bidde iu, dat gy mijn edele minnekijn,
Desen ionchereGa naar voetnoot20, dien icGa naar voetnoot21 hebbe by der hant,
Hier ridder nu maket al te hant;
Hi es des wel waert in allen doenGa naar voetnoot22,
Want hi es vroem ende koenGa naar voetnoot22.
34575[regelnummer]
Ende van edelen geslachte ende fijn,
Ende soude lange ridder hebben gesijn,
Hadde hi gewilt, van den koninck Pelles
Van Listenois, die een goet man es;
Mijn liefGa naar voetnoot23 en wilt, ende hevet met
34580[regelnummer]
Gesworen, dat hi nembermeer, dat wet,
Ridder en wertGa naar voetnoot24, here, dan van iu;
Ende daermede biddic des iu sere nu,
Dat gyne ridder maket voertmere’.
Die koninck begonde lachene sere,
34585[regelnummer]
Ende alle die warenGa naar voetnoot25 in derGa naar voetnoot26 sale;
Doe zeide Keye tot haer dese tale:
‘Joncfron, ic rade in, dat gy in mynnekijn
Vaste by iu hout, want hier sijn
Diegene diene iu stelen zoudenGa naar voetnoot27 hier,
34590[regelnummer]
Om bedat hi scone es ende fierGa naar voetnoot28’.
‘Here’, zeide si, ‘die koninck es so goeden man,
Hine sal my geen onrecht laten doen daeran’.
‘By Gode’, zeide die koninck, ‘jonefrouwe,
Hier en sal iu gescien geen ontrouwe’.
34595[regelnummer]
‘Here’, zeide si, ‘dat love iu God, Onse Here!
Nu maket mijn liefGa naar voetnoot23 ridder, des biddic iu sere’.
‘Joncfrou, ic ben des bereit ter steden’.
MettienGa naar voetnoot29 quamenGa naar voetnoot30 daer twe knape gereden,
Die twe scilde brachten van sable met
34600[regelnummer]
Ende drieGa naar voetnoot31 luperde van goudeGa naar voetnoot32 daerin geset,
Ende gekroent met lasure, ende mede
HincGa naar voetnoot33 een swaertGa naar voetnoot34 ant artson ter stede;
| |
[pagina 387]
| |
Entie ander knape leide een ors daer,
Dat scone was ende openbaer,
34605[regelnummer]
Entie breidel was goudenGa naar voetnoot1 met;
Ende dreven enen somer vor hem, dat wet,
Met tween coffereu, ende quamenGa naar voetnoot2 ten hove in
Ende bonden haer paerde an enen pynGa naar voetnoot3
Die in den hof stont, ende daernaer
34610[regelnummer]
Ontsloten si haer coffer, ende troeken wtGa naar voetnoot4 daer
Enen halsberch wit als die snee,
Want hi was sylveryn, ende noch mee
So was hi van dobblen malyen,
Ende twe coffien van sylverinen talyen
34615[regelnummer]
Ende euen sylverinen helm, al vergoutGa naar voetnoot5;
Si gingen in dieGa naar voetnoot6 sacl met gewoutGa naar voetnoot7,
Daer die koninck Artur doe sat ende at.
Doese die ioncfrou sach komen, nadat
Zeide si: ‘here, wildyGa naar voetnoot8 niet doen myne bede?
34620[regelnummer]
Ic hebbe hier nu algader ter stede
Dat ten ridder behorende es nu;
Maket mijn lief ridder, des biddic iu’.
‘Gerne joncfrou, gaet sitten eten’.
‘Here’, zeide si, ‘ic doet iu weten,
34625[regelnummer]
Ic en ete hier un nembermeer,
Mijn lief en sij in ridder eer’.
Ende doe men geten hadde daernaer,
TracGa naar voetnoot9 die ioncfrou wtenerGa naar voetnoot10 almoniere daer
Twe vergulde sporen, ende zeide:
34630[regelnummer]
‘Here, ontkommert my, sonder beiden,
Want ic ben hier al te lange nu’.
Doe quam Keye voert, secgie in,
Ende woude hem die sporen spannen thant;
Die joncfrou gegreep hem metterhant,
34635[regelnummer]
Ende vragede wat hi meendeGa naar voetnoot11 daermede?
‘Ic wilne ridder maken ter stede’,
Zeide doe Keye, ‘met myner hant’.
‘Met dyner hant?’ zeide die ioncfrou valiantGa naar voetnoot12,
‘Ende du bestGa naar voetnoot13 die onwaertste van den hove,
34640[regelnummer]
Endo mynnestwaertGa naar voetnoot14 van allen love!
Dat en moet nember gescien,
Dat men dyne hant daeran sal sien,
OchtGa naar voetnoot15 iemans hant dan des koninges vry,
Want hi hevet gelovet my;
34645[regelnummer]
En dade hijsGa naar voetnoot16 niet, so baddi mede
My verraden ende doetGa naar voetnoot17 ter stede;
Negeen man en soude gerinenGa naar voetnoot18 nu
Also hogen prince, dat seegic in
Metterbant, alse mijn lief es,
34650[regelnummer]
Hine waerGa naar voetnoot19 edel koninck, sijt seker des’.
‘By Gode’, zeide die koninck Artur doenGa naar voetnoot20
‘Ic sal hieraf uwen wille doenGa naar voetnoot21’.
DoeGa naar voetnoot20 nam die koninck den rechter spoer
Ende spienGa naar voetnoot22 hem den dwerge daervoer,
34655[regelnummer]
Entie jonefron den andren, God weet;
Die koninck wapendene al op gereet,
Ende gorde hem dat swaert ende sloechen mede
In den hals, ende zeide ter stede:
‘God moet in maken (een) goet man’.
34660[regelnummer]
‘Here, suldy daer niet meer toe doen dan?’
Sprac die ioncfrou. ‘Neen ic’, zeide die koninck.
‘Ach, here!’ zeide si, ‘biddet hem een dinc:
Dat hi nu voert mijn ridder sy’.
Die koninck bats hemGa naar voetnoot23; doe zeide hy,
34665[regelnummer]
Dat hy gerne sondeGa naar voetnoot24 doen sine bede.
Doe namenGa naar voetnoot25 si orlof beide ter stede,
Ende al gewapent ginc doe die clene man
Op sijn ors sitten, entie ioncfrou danGa naar voetnoot26
Op horen muel, ende daden daernare
34670[regelnummer]
Haer knape thoren landewaert varen;
Si ende haer liefGa naar voetnoot27 reden enwech daernaer,
Ende quamen rydende, wet vorwaer,
In enen foreest onder hem beden.
Doe si dus waren henen gescedenGa naar voetnoot28,
34675[regelnummer]
Bleef die koninck Artur ende Merlijn mede,
Ende Gawyn ende danderGa naar voetnoot29 gesellen ter stede
In derGa naar voetnoot30 salen, die sere loechenGa naar voetnoot31 saen,
Ombedatsi den dwerch so minde, sonder waen.
‘ByGode’, zeide doe die koninginne,
34680[regelnummer]
‘My hevet wonder, datsy haer minne
So leetliken creature hevet gegeven,
Want ic en sach in al mijn leven
So leetlikes niet, ende si es scone sere,
Ende wel pryseswaert vor elken here,
34685[regelnummer]
Ende hi donketGa naar voetnoot32 my een Duvel ochtGa naar voetnoot15 een alf’.
Vrouwe’, zeide Merlijn, ‘si en es niet half
Bedrogen an siner lelichede,
Want sine grote koene vromechede
Doet, dat sine lief hevet, seegie iu;
| |
[pagina 388]
| |
34690[regelnummer]
Want so koenenGa naar voetnoot1 vleesc en saechdyGa naar voetnoot2 nie vor nu;
Ende hi es eens koninges sone wtverkoren,
Ende ener koninginnen welgeboren,
Ende sine grote vromecheit
Verdrivet een deel siner lelecheit,
34695[regelnummer]
Ende sine goedertierenheit mede;
Noch suldyGa naar voetnoot3 horen van siner vromechede
Eer iet lanc, dat secgic in’.
Maer ic moet ter stede secgen nu
Van den keyser van Rome, God weet,
34700[regelnummer]
Hoe hi tegen Artur, den koninck, street.
|
|