Merlijn, naer het eenig bekende Steinforter handschrift
(1880)–Jacob van Maerlant– AuteursrechtvrijHoe die koninck Rioen dat lant van Carmelide wynnen woudeGa naar voetnoot27.Daventure secget hier iu
33780[regelnummer]
Van den koninck Rione nu,
Doen hi quam in sijn lant nadas
Van Leodegan hi gesconfiert was,
Daerne die koninck Artur verdreefGa naar voetnoot28,
Ende al sijn volc verslagenGa naar voetnoot28 bleef;
33785[regelnummer]
Doen hi thues quam, swoer hi daernaer,
Dat hi nembermeer blyde en waer,
Hine haddetGa naar voetnoot29 gewroken op Leodegan;
Doe sende hi sine letterenGa naar voetnoot30 voertan
Tot allen dien, die onder hem hoerenGa naar voetnoot31
33790[regelnummer]
Entie wapene mochten voeren,
Datsi quamenGa naar voetnoot32 tot hem ter stede.
Doe quamenGa naar voetnoot32 daer negen koninge mede,
Ende al haer macht met snelre vaert;
Daermede voer hi te Tornassewaert
33795[regelnummer]
In dat lant van Carmelyde;
Onderwegen namen si haer pryde,
Ende berudenGa naar voetnoot33 ende roveden dat lant.
Ende Cleodales, die was valiant,
Des koninck Leodegans drossate,
33800[regelnummer]
Hi hevet vernomen dese ommate,
Ende es met twintichdusent man
HemelicGa naar voetnoot34 nu gekomen an,
Ende street hem stoutelikeGa naar voetnoot35 an daer,
Ende nam hem al horen roef daernaer,
33805[regelnummer]
Ende voerdeneGa naar voetnoot36 te Tornasse in die stat,
Ende sloet toe die poerten nadat;
Entie koninck Rioen belach die stede
Alomme met sinen lieden mede,
Ende dade paveloneGa naar voetnoot37 ende tenten slaen
33810[regelnummer]
Ende die stat doeGa naar voetnoot38 stormene saen;
Entie koninck Leodegan, die daerinne was,
Ende Cleodales, si voeren nadas
HemelikeGa naar voetnoot34 ute tenen winkette.
| |
[pagina 378]
| |
Ende een deel liedeGa naar voetnoot1 met hem, sonder letten,
33815[regelnummer]
Ende quamenGa naar voetnoot2 op Solinas tenten daer,
Die si ter aerdenGa naar voetnoot3 worpen daernaer;
Ende namen goutGa naar voetnoot4 ende silver tien stonden
Ende al datsi in den tenten vonden,
Ende voerdent in die stat voertmeer;
33820[regelnummer]
Des waren dander toernechGa naar voetnoot5 seer.
Doe swoer die koninck Rioen mede,
Hi soude so vaste belicgen die stede,
Dat hi se winnen sal, ende voertan
Tsinen wille hebben LeodeganGa naar voetnoot6.
33825[regelnummer]
Doe togen si achterwaert na dien doene
Ende gingen licgen in haer paveloeneGa naar voetnoot7,
Ende lieten haer stormen staen;
Dus lagensi vijf dage, sonder waen,
Datsi ter statwaert niet en doen.
33830[regelnummer]
BindienGa naar voetnoot8 vernam die koninck Rioen,
Dattie koninck Artur hadde verdreven
Alle die Sennen, ende sere wareGa naar voetnoot9 verheven.
Ende dat hi hof soude houden nadat
In Onser Vrouwen dage in der stat
33835[regelnummer]
Tote Carmelot, ende al sine baroen;
Doe zeide weder die koninck Rioen:
‘Nu laetse hoven, maer wet van dien,
Dat ickene sal varen besien,
TierstGa naar voetnoot10 dat ic Leodegan hebben gevaen,
33840[regelnummer]
Met sovele liedenGa naar voetnoot11, wetet sonder waen
Dat hi niet (en) sal konnen geduren;
Maer woude hi komen tot my ter uren,
Die wile dat ic hiervore bemGa naar voetnoot12
Ende bade my genade, ic soude tot hemGa naar voetnoot13
33845[regelnummer]
OntfermnesseGa naar voetnoot14 hebben, ende ontfinge dan
Sijn lant van my onde worde mijn man’.
‘Here’, zeiden sine liedeGa naar voetnoot15 doe saen,
‘Sendet daer boden ende doet hemGa naar voetnoot16 verstaen.
Dat hem beter es, dat hi iu man blivet,
33850[regelnummer]
Dan gyne dodet ochte slantsGa naar voetnoot17 verdrivet’.
Daer dade een letterGa naar voetnoot18 maken die koninck Rioen,
Dat hi dadeGa naar voetnoot19 besegelen doen
Met sinen segele, ende oec mede
Met tienGa naar voetnoot20 koninge segele, ter stede;
33855[regelnummer]
Doe riep hi enen ridderGa naar voetnoot21 aldaer,
Dien hi wel getrouwedeGa naar voetnoot22 vorwaer,
Ende dade hem sweren, dat hi sal
Den koninck Artur geven bovenal
Die letteren in die hant alsoe
33860[regelnummer]
Ende niemanGa naar voetnoot23 anders; dit swoer hi doe.
Doe nam hi die letter ende ter vaert
Reet hi daermede te CarmelotGa naar voetnoot24 waert,
Ende een knape voer met hem daer;
Entie koninck Rioen bleef daernaer
33865[regelnummer]
Voer die stat van Torenasse, secgic iu;
Hi geboet sine liede te wapene nn
Ombe te stormene die stat,
Want herde onwaertGa naar voetnoot25 hadde hem dat,
Datsi se houden souden enege tijt,
33870[regelnummer]
Dach ochte ure, des seker sijt;
Want hem dochteGa naar voetnoot26 dat hi hadde daer
Meer ridder in den heer, wet vorwaer,
Dan in den lande algader voer waren
Man ende wijf ende kinder, twarenGa naar voetnoot27,
33875[regelnummer]
Al warenGa naar voetnoot28 si alle vergadert mede.
Oec zeide hi tsinen ridderen ter stede
Dat al te groet lachter waerGa naar voetnoot29,
Datsi die stat belagenGa naar voetnoot30 daerGa naar voetnoot29,
Ende datsise opten eersten dach
33880[regelnummer]
Niet en wonnen eer mense belach,
‘Ende te min sullowyGa naar voetnoot31 gepryset wesen
Hier ende in ander lant na desen,
Ende men sult houden vor blodechede’.
Doe dit die princen hoerden ter stede,
33885[regelnummer]
ScaemdenGa naar voetnoot32 si hem des herde sere,
Wantsi vruchten, dat haer here
Se vor blode soude houden naer.
Doe gingensi hem wapenen alle daer,
Ombe te stormene nu die stat.
33890[regelnummer]
Entie daer binnen waren, wetet dat,
WarenGa naar voetnoot28 vroem, ende goede liede mede,
Ende weerdenGa naar voetnoot33 vromelic haer stede,
Ende werpen daer menegenGa naar voetnoot34 doet,
Ende seoeten wtwaertGa naar voetnoot35 in den hoep;
33895[regelnummer]
Entie koninck Leodegan ende Cleodales,
Gwinemar, Herviel, ende Mares,
Ende Brune, dese ses barone,
Voeren wtGa naar voetnoot36 striden iegen den koninck Rione,
Die gewonnen hadde ene barbacane,
33900[regelnummer]
Die si gevangen hadden optienGa naar voetnoot40 dach.
Doe Cleodales dit gesach,
Liet hi lopen sijn ors tierGa naar voetnoot41 stonde
| |
[pagina 379]
| |
Ende stac op Argante, wat hi konde,
33905[regelnummer]
Dat hine dorreet ter stat
Metten speer, ende hi viel nadat
Ter aerden doet. Doe sine liedeGa naar voetnoot1 dit sagen.
Wart daer tgerochteGa naar voetnoot2 ende telagen
So groet ombe horen here daer,
33910[regelnummer]
Datsi haer wonnen lieten naer;
Ende Cleodales ende sine gesellen mede
Bescudden die xv seriante ter stede,
Ende voerdense in die stat alsoe,
Ende sloten haer poerten toe;
33915[regelnummer]
Ende dander droegenGa naar voetnoot3 Argante daer
In koninck Rioens tente daernaer,
Die des herde droevichGa naar voetnoot4 ende erreGa naar voetnoot5 was.
Nu latic dit, ende secge nadas
Van den bodeGa naar voetnoot6, die te koninck Artur reet,
33920[regelnummer]
Die so lange reet, God weet,
Dat hi in Onser Vronwen dage quam
Te halverGa naar voetnoot7 Ogest, als ic vernam,
Te CarmelotGa naar voetnoot8 in dieGa naar voetnoot9 sale saen,
Doe Keye quamGa naar voetnoot10 metten gerechte gegaen,
33925[regelnummer]
Ende doe die blinde scone man
Vor den koninck Artur harpen began,
Daer ic iu hier voer af zeide.
Nu quam die ridder, zonder beidenGa naar voetnoot11,
Ende vragede Keyen welc Artur waerGa naar voetnoot12;
33930[regelnummer]
Ende Keye wijsdene hem daerGa naar voetnoot13.
Hi ginc vor hem ende sprac doe,
Daert alle diegene hoerden toe,
Die in derGa naar voetnoot9 sale waren geseten:
‘Koninck Artur’, zeide hi, ‘ic late dy weten,
33935[regelnummer]
Dat ic niet en groete hier dy,
Want mijnhere en bevalt niet my;
Maer ic sal secgen wat hi ontbiedet in,
Ende als gijt wetet, doet daermede nu
Dat dijn herte dy wysen sal;
33940[regelnummer]
Ende woutstu doen mynen raet van al,
Daer soude dy af komen groet ere,
Ende wilstnGa naar voetnoot14 dat doen min no mere,
So moetstuGa naar voetnoot15 ende dijn volc verdreven sijn’.
Artur loechGa naar voetnoot16 ende zeide ‘bode fijn!’ -
33945[regelnummer]
‘Lieve here’, zeide die blinde speleman,
En houtGa naar voetnoot17 iu een twint hier niet an,
Etet ende laet ons blyde wesen,
Ende als men geten hevet, so hoert na desen’.
Doe loechenGa naar voetnoot18 si alle die daer waren
33950[regelnummer]
Ombe den blinden speelmanGa naar voetnoot19, twaren;
Doe zeide Artur ten bode na des:
‘Secht iu boetscap, die iu bevolen es,
Iu en sal dacraf niet mescienGa naar voetnoot20’.
Doe began diegene mettien,
33955[regelnummer]
Ende zeide: ‘koninck Artur, my sent te dy
Die meester van al KerstenhedeGa naar voetnoot21 sy,
Dat es die koninck Rioen, wetet dat,
Die nu belecht hevet Tornasse, die stat,
In den koninckryke van Carmelyde,
33960[regelnummer]
Met tienGa naar voetnoot22 koningen nu ten tydenGa naar voetnoot23,
Ende van den negenen heeft hi ter stede
Haer baerdeGa naar voetnoot24 metten vellen medeGa naar voetnoot25;
Nu ontbiedet dy mijn here, dattuGa naar voetnoot26 dan
Tot hem komesGa naar voetnoot27 ende werdesGa naar voetnoot27 sijn man,
33965[regelnummer]
Ende hi sal wesen aldus dijn here,
Ende dat sal dy sijn groet ere’.
Doe hi dit gesecht hadde daer,
Gaf hi hem die letteren naer,
Ende zeide, dat se hem sijn heer sende nu;
33970[regelnummer]
Doe gafse die koninck Artur, secgic iu,
Den aertsebiscope Durbrices,
Diese opbrac ende las nades
So hoge, datsijt alle wale
Hoerden, die waren in derGa naar voetnoot28 sale.
33975[regelnummer]
Dus began die letter in dat gemeneGa naar voetnoot29:
‘Ic ben koninck Rioen, die here ben alleneGa naar voetnoot29,
Groet ende smal, van al Occident;
Ic doe te wetene elken omtrent,
Die dese letteren hoeren lesen,
33980[regelnummer]
Dat ic (met) negen koningen in myner vresenGa naar voetnoot30,
Ende met al horen volke, wetet dat,
Hebbe belegen Tornasse, die stat;
EnteseGa naar voetnoot31 negen koninge hebbic mede
Gewonnen met mijnre vromechede,
33985[regelnummer]
Ende hebbe haer baerde metten velle met
Onder enen mantel geset
Van rodenGa naar voetnoot32 samyte, ende hebbetGa naar voetnoot33 gedaen,
Ombedat men daerby sal mogen verstaen,
Dat icse verwonnen hebbe ter stede;
33990[regelnummer]
Ende nu es mijn mantel gereet mede
Sonder één snoer; des willic van dy,
Dattu dinen baert nu sendesGa naar voetnoot34 my,
Want du edel ende machtech bestGa naar voetnoot35 nu,
| |
[pagina 380]
| |
So willic van dinen baerde, secgic iu,
33995[regelnummer]
Enen snoer; want dat sal sijn,
An myne hande ende an mijn aenscijn,
Dat openbaerlikeste an mynen live es;
Ende ombedattuGa naar voetnoot1 oec scone best,
Also als die hedeGa naar voetnoot2 secgen van dy,
34000[regelnummer]
So sende dynen baert tenen snoere my,
Met tween ochte drien den lievestenGa naar voetnoot3 te hant,
Die gy nu hebbet in al iu lant;
Ende dan komet selveGa naar voetnoot4 ende werdet mijn man,
So moechdyGa naar voetnoot5 iu lant behouden dan
34005[regelnummer]
In rasten ende in vreden mede;
Ende en wiltu des niet doen ter stede,
So rume dijn lant ende makedy henen dan;
Want als ie verdreven hebbe LeodeganGa naar voetnoot6.
So sal ic te dy emberGa naar voetnoot7 komen,
34010[regelnummer]
Ende dinen baert nemen te diner on vromen,
Want ic salne dy af doen villen
Dines ondankes, ende niet dines willen,
Ende dit moet ember van dy wesen’.
Doe die biscop dit hadde gelesen,
34015[regelnummer]
Gaf hise den koninge, die erre was sere,
Ombedat hi dit ontboet den here.
Die bode zeide: ‘wat wiltu doen nu?
Wiltu doen dat mijn here ontbiet iu?
Secget my dat ende laet my varen’.
34020[regelnummer]
‘By Gode’, zeide Artur ten bode, twaren,
‘Du machsGa naar voetnoot8 wel varen nu voertmere,
Minen baert en kriget hi nembermere,
Also lange alsic leve vorwaer’.
Die blinde speelman sprac daernaer:
34025[regelnummer]
‘Vaer henen ende verlaet ons dijn gedingen
Ic sal uwen here den baert doen bringen,
Eer hi des woert sal weten dan,
DatGa naar voetnoot9 hi nembermeer voertan
Baert en begaert van ieman el;
34030[regelnummer]
Dese truwantGa naar voetnoot10 benemet ons al onse spel;
Vare henen ten Duvel bevolen saen!’ -
Dus es die ridder van daer gegaen
Ende reet te Tornassewaert te hant,
Daer hi den koninck Rioen nu vant,
34035[regelnummer]
Dien hi sine bodescap zeide saen,
Gelijc dat hyse hadde verstaen.
Doe swoer die koninck Rioen mede,
Also vro als hi gevaenGa naar voetnoot11 heeft ter stede
Den koninck Leodegan, hi sal tier uerGa naar voetnoot12
34040[regelnummer]
Met sulker krachtGa naar voetnoot13 varen op koninck ArtuerGa naar voetnoot14
Dat hine vaenGa naar voetnoot15 sal ochte verdriven.
Dit latie nu aldus bliven,
Ende seege in van den etene voert,
Daer gy hiervoer af hebbet gehoert.
34045[regelnummer]
Die koninck Artur, ende sine barone mede,
Ombe die tale, die zeide vortan
Toten bode die blinde man,
Die metterGa naar voetnoot18 harpen stont noch daer.
34050[regelnummer]
Ende began therpene voert daernaer,
So scone ende so wel utermaten,
Dat sine besagenGa naar voetnoot19, die daer saten
Te groten wonder an sijn spel;
Si hoerden so nauwe daerna, wetet wel,
34055[regelnummer]
Datsi op dander menestreleGa naar voetnoot20
Een twint niet en achten van horen spele;
Ende Artur wonderde sere daeran;
WanenGa naar voetnoot21 dat quam sulc speelmanGa naar voetnoot22;
Nochtan soude hine te rechte wel kinnenGa naar voetnoot23,
34060[regelnummer]
Want hine haddeGa naar voetnoot24, in menegen sinnen,
Vor desmaels dicke gesien.
Ende doe men geten hadde nadien,
Entie taflen waren opgedaen,
Quam die blinde man vor Artur gegaen
34065[regelnummer]
Ende zeide: ‘here, ocht dat in wille sij nu ,
So gevet my mynen loen, biddic iu,
Van mynen diensteGa naar voetnoot25’. - By Gode, datsy’,
Zeide die koninck, ‘wat wiltu van my?
Secge my dat, ic salt geven dy nu,
34070[regelnummer]
Ocht ic dat met eren mach geven iu’.
‘Here’, zeide hi, ‘gyne sult hebben van al
Gene onneer van dat ic iu bidden sal,
Want ic bidde iu, dat gy
Iuwen standaert laet voeren my
34075[regelnummer]
Int iersteGa naar voetnoot26 orloge, daer gy sult komen in’.
Die koninck zeide: ‘vrientGa naar voetnoot27, meer no min
Sone mochte dat nu niet gescienGa naar voetnoot28,
Want gyne konnet niet gesienGa naar voetnoot29,
Ende ten waerGa naar voetnoot30 my eerlyc niet,
34080[regelnummer]
Dat een blint man, die niet en siet,
Minen standaert voerde met gewoudeGa naar voetnoot31,
Die al dat heer met rechte sien soudeGa naar voetnoot31’.
| |
[pagina 381]
| |
‘Ach, here!’ zeide die blinde na des,
‘God, die een geware leider es,
34085[regelnummer]
Sal my geleiden, die my voer nu
Wt menegen anxteGa naar voetnoot1 geleit heeft, seegic iu,
Ende wet wel, hetGa naar voetnoot2 sal iu vrome wesen’.
Hem allen wonderde sere van desen;
Doe besach hem die koninck Ban seer
34090[regelnummer]
Ende hem gedochteGa naar voetnoot3 van wanenGa naar voetnoot4 eer,
Hoe hem Merlijn gedient hadde vordas
Als een jongelinc scone tenGa naar voetnoot5 maras
In den casteel; doe dachte hi daerGa naar voetnoot6,
Dat nieman elGa naar voetnoot7 dan Merlijn waerGa naar voetnoot6;
34095[regelnummer]
Doe zeide die koninck Ban tot Artner:
‘Here, doet sine bede nu ter uer,
Want hine scinet der mannen niet,
DienGa naar voetnoot9 men soude ontsecgen ietGa naar voetnoot8’.
‘HoeGa naar voetnoot10’, zeide die koninck Artur, ‘wat sechdyGa naar voetnoot11?
34100[regelnummer]
Wat vordele mochte ons liegen daerby,
Dat een speleman, een blint man,
Onse baniere soude voeren voertan,
Die hem bewegen en kan no bekeren?
Dese bede ontseegic hem wel met eren,
34105[regelnummer]
Want ten esGa naar voetnoot12 geen dinc, dat men soude doen
Niemanne geven, men kende den persoen’.
Doe dit die koninck gesecht hadde daer,
Haddensi den harper verloren naer,
Sine wisten, waer hi gevaren was.
34110[regelnummer]
Des was Artur erre dordas,
Want hi wiste wel dat was Merlijn;
Hem was leet, dat hi die bede sijn
Niet en hadde gedaen vorwaer;
Ende al diegene, die waren daer,
34115[regelnummer]
Hadden hem wonder, waer hi gevaren was.
Die koninck Ban zeide tot Artur nadas:
‘Here, gy souteneGa naar voetnoot13 met rechte openbaer
Kennen in wat manieren hi waerGa naar voetnoot14’.
‘Gy secget waer’, zeide Artur ter stont,
34120[regelnummer]
Maer hi dadeGa naar voetnoot15 hem leiden enen hout,
Ombedat so en kande ieken nietGa naar voetnoot16 alsoe’.
‘Wie was dat?’ zeide Heer Gawyn doe.
‘Dat was Merlijn, onse meester’, zeide by.
‘Ic geloves wel’, zeide Gawijn daerby,
34125[regelnummer]
Want hi hevet hem dicke ontmaket mede,
Dat doet hi al ombe spelechede’.
Die wile datsi dus sprakenGa naar voetnoot17, saen
Quam daer een clene kint gegaen,
Dat al graw hadde dat haer,
34130[regelnummer]
Ende sonder haert, wet vorwaer,
Ende quam fierlyc in sinen gane,
Ende en was maerGa naar voetnoot18 derdenhalven voet lanc;
Hi brachte op sinen hals daer alsoe
Ene grote matsue gedragen doe,
34135[regelnummer]
Ende gine vor den koninck ArtuerGa naar voetnoot21.
Ende zeide: ‘gereit iu, koninck koen,
Te varene tegen den koninck Rioen,
Ende gevet my in tekenGa naar voetnoot22 te voerne, here!’
34140[regelnummer]
Die by den koninck stonden loechen sereGa naar voetnoot23,
Doe si dit boerden van den kinde.
Die koninck zeide doe met geninde,
Al lachgende: ‘scone iongelinc!
Ic orlove in gerne dese dinc,
34145[regelnummer]
Dat gijt nu voert, sijt seker das’.
Hi dachte wel, dat Merlijn was.
‘Danc hebbet’, zeide tkindekijnGa naar voetnoot24,
‘Want dat sal an my wel bestadet sijn’;
Hi beval se te Gode, ende gine danGa naar voetnoot25.
34150[regelnummer]
Ende nam weder sine forme an,
Die hi thebbene altenenGa naar voetnoot26 plach;
Doe voer hi henen, al dat hi mach,
In koninck Bannes lant ende Bohortes metGa naar voetnoot27;
Ende hieraf en wiste niemanGa naar voetnoot28, dat wet,
34155[regelnummer]
Dat hi dese dinc dus dede;
Daer sprac hi Leoneen ende Pharien mede,
Ende beval hem beiden te samen,
Datsi met al haren liedenGa naar voetnoot29 quamen
Te CarmeloetGa naar voetnoot30. Doe zeiden die baroen,
34160[regelnummer]
Datsi dat gerne zouden doen:
Doe voer hi in skoninckGa naar voetnoot31 Uryens lant
Ende tallen den baronen mede thant,
Ende zeide horen lieden altsamenGa naar voetnoot32
Datsi binnen viertien dagen quamen
34165[regelnummer]
Tote CarmeloetGa naar voetnoot30 gewapent wale.
Doe scietGa naar voetnoot33 Merlijn van hem na der tale,
Ende voer enweeh te CarmeloetGa naar voetnoot30 alsoe,
Ende was daer eer vespertijt doe;
Dus haddiGa naar voetnoot34 tuscen none ende vesper nu
34170[regelnummer]
Alle dese boetscapGa naar voetnoot35 gedaen, secgic iu,
| |
[pagina 382]
| |
Ende es vor den koninck Artur gestaen,
Die hem daer nu vragede saen,
Waerombe hi hem hadde ontmaket soe,
Datten dat hondekijn leide doe?
34175[regelnummer]
Merlijn zeide: ‘al barch ic my omtrent,
Gy soudetGa naar voetnoot1 my met rechte hebben bekent’.
‘Gy secget waer’, zeide die koninck alsoe,
‘Haddic kennesse in my gehat doe:
Maer neen, ic en dachte op iu niet daer’.
34180[regelnummer]
DoeGa naar voetnoot2 levedensi met vronden daernaer;
Ende sanderenGa naar voetnoot3 dages dadiGa naar voetnoot4 al te male
Die prineen komen in dieGa naar voetnoot5 sale,
Die koninck Artur, ende zeide hem mede
Dat elc prince, doe gebieden ter stede,
34185[regelnummer]
In sijn lant orloge, ende vergadere dan
Van sinen lieden so hi meest kan.
‘Want ic moet te helpe varen
Den koninck Leodegan, sonder sparen,
Mijns wives vader, der koninginnen’.
34190[regelnummer]
Doe dademGa naar voetnoot6 Merlijn daer bekinnenGa naar voetnoot7,
Dat hi te Gaunes ende te Bonewije,
Ende al der princen landenGa naar voetnoot8 desgelijc,
Hevet gesecht dese dinge nu,
‘Ende si sullen alle hier komen tote in’.
34195[regelnummer]
‘Welke tijt dadyGa naar voetnoot9 dat?’ zeide die koninck;
‘Rechte nu, here, in ware dinc
Come ic danenGa naar voetnoot10, ende sint etentijt
Hebbic overal geweest, des seker sijt’.
Doe dit die koninck entie princen hoerdenGa naar voetnoot11,
34200[regelnummer]
Wonderde hem sere van dien woerden.
Ende bleven met blyscapen groet daernaer
Totedat haer liedeGa naar voetnoot12 quamenGa naar voetnoot13 daer,
Ende thentGa naar voetnoot14 si alle vergadert waren.
Nu latic hieraf die tale varen,
34205[regelnummer]
Ende sal in hier nu secgen voert
Van dat den stryde toebehoert.
|
|