Merlijn, naer het eenig bekende Steinforter handschrift
(1880)–Jacob van Maerlant– AuteursrechtvrijVan den koninck Ban ende van den koninck Bohort, ende hoeGa naar voetnoot26 Hestor gewonnen wart.Dhistorie seghet: doe die Seynen
Verdreven waren uten pleineGa naar voetnoot27,
Dat Artur logierde nadas
33170[regelnummer]
Opten pleinGa naar voetnoot28, daer die strijt was,
Entie barone alle mede;
Doe dade die koninck Artur, ter stede,
Den baronen tgoet delenGa naar voetnoot29 naer,
Datsi gewonnen hadden daer,
33175[regelnummer]
DatGa naar voetnoot30 des hem selven niet es bleven;
Ende doentGa naar voetnoot31 al enwech was gegeven,
Redensi met blyscapen in die stat.
Daer rastensi hem vijf dage nadat,
EntesGa naar voetnoot32 sesten dages sciedensi daer,
33180[regelnummer]
Ende elc prince voer tsinen lande naer,
Ende scieden van Artur met groter eren,
Ende daer bleven danderGa naar voetnoot33 heren,
Die koninck Ban entie koninck Bohoert
Entie koninck Lot also voert.
33185[regelnummer]
Heer Gawijn entie van der Tafelronden
Reden metten koninck Artur, tien stonden,
Te Carmelot, daer si waren ontfaen
Met groter feesten, sonder waen.
Van der koninginnen Jenovren, sijt seker das,
33190[regelnummer]
Ende van al den volke dat daer was.
Doe quam Merlijn ten koninck Artuer:
‘Here’, zeidi, ‘gy hebbet nu ter uer
Iu lant gesuvert van den Sennen quaet,
Ende iu lant es in vrede, dat verstaet,
33195[regelnummer]
God zijs gelovet hondertfoutGa naar voetnoot34,
Gyne dorret ontsien kracht no gewoutGa naar voetnoot35,
Des moechdyGa naar voetnoot36 wel laten varen dan
Den koninck Bohort entenGa naar voetnoot37 koninck Ban
| |
[pagina 371]
| |
TharenGa naar voetnoot1 landewaert, als gy dat gebiet,
33200[regelnummer]
Wantsi ne quamenGa naar voetnoot2 in langen tyden daer niet,
Ende si en sagen haer wijf noch kinder mede
Lange nietGa naar voetnoot3; oec hebbensi ter stede
Enen quaden fellen viant,
Die gerne verderven soude haerGa naar voetnoot4 lant,
33205[regelnummer]
Dat es die koninck Clandes es hem gevee,
Ende si moeten lyden nu die zee
Ende sullen waernemen tharenGa naar voetnoot1 lande’.
Die koninck Artur sprac te hande:
‘Merlijn, mochtetGa naar voetnoot5 wesen, dheren vry
33210[regelnummer]
Bleven my liever hier met my
Dan si enwech voerenGa naar voetnoot6; want, dat wet,
NiemanGa naar voetnoot7 en mochtet verdrieten metGa naar voetnoot8
Van sulker geselscap thebbene nu’.
Merlijn zeide: ‘here, dat secgic iu,
33215[regelnummer]
Dat moet ember aldus wesen’.
Dus sciedensi van den koninge mettesen,
Ende namenGa naar voetnoot9 orlof ende voerenGa naar voetnoot6 van daer;
Ende Merlijn, diese minde vorwaer,
Voer met hem ende geleidese alsoe.
33220[regelnummer]
Ende opten ierstenGa naar voetnoot10 avent gevielGa naar voetnoot11 hem doe,
Datsi tenen castele quamenGa naar voetnoot2 ter uren
Die besloten was met sterkenGa naar voetnoot12 muren,
Die dick warenGa naar voetnoot13, ende herde hoeGa naar voetnoot14;
Daer stonden inne drieGa naar voetnoot15 sterke torreGa naar voetnoot16 doe
33225[regelnummer]
Ende wel gehordiert al ombe, vorwaer;
Entie gracht was vol water daer,
Die ombe den casteel ginc ter tijt,
Ende wel hondert voete oec wijt;
Ende daer ginc ombe een maras
33230[regelnummer]
Herde diep, dat twe mylen lanc was;
Ende niemanGa naar voetnoot7 mochte ten castele komen
Dan tenen wege, hebbic vernomen,
Die so smal was ende so enge,
Datter maerGa naar voetnoot17 twe sonderlenge
33235[regelnummer]
Neven een in konden geryden;
Die wech was gemaket, tien tyden,
TerGa naar voetnoot18 stat met stenen, ende terGa naar voetnoot18 stat
Met groten planken, ende onder dat
Liep (een) groet water, dat men daer
33240[regelnummer]
Niet over (en) mochte ryden, vorwaerGa naar voetnoot19,
Hadde men die planken afgedaen;
Daer liep een groet water, sonder waen,
Maer dat en droech gene scepe ter stede;
Ende an den voete van den wege mede
33245[regelnummer]
Stont een pijnboem, herde groenGa naar voetnoot20,
In enen pleineGa naar voetnoot21, groet ende scoenGa naar voetnoot20;
EntieGa naar voetnoot22 pijnboem was wijt ende breet,
Dat daerGa naar voetnoot23 onder hadden gereet
WelGa naar voetnoot24 hondert geseten, in ware dine;
33250[regelnummer]
Ende een yvoren hoern hinc
An enen telge van den pyne,
Met enen keteneGa naar voetnoot25 sylverine;
EntieGa naar voetnoot22 joesteren ochtGa naar voetnoot26 geherberget wilt wesen,
Hi moet dat hoern blasen ombe desen.
33255[regelnummer]
Entie koninck Ban entie koninck BohoertGa naar voetnoot27
Ende Merlijn, die quamen voert,
Ende haer geselscap, tot an den pijn,
Ende besagen dat hoern fijn.
Doe zeide daer die koninck Ban:
33260[regelnummer]
‘tEn esGa naar voetnoot28 sonder sake niet, wetet dan,
Dat dit hoern hanget hier’.
Si sagen den casteel, die was fierGa naar voetnoot29
Ende sterc ende sere goet in scyne;
Doe vrageden die twe koninge Merlyne
33265[regelnummer]
OchtGa naar voetnoot26 hi iet wiste, hoe dat heet nu?
Merlijn zeide: ‘hi heetGa naar voetnoot30, secgic in,
Die casteel van den marasse, ende es
Eens herdeGa naar voetnoot31 vromen ridders, sijt gewesGa naar voetnoot32,
Ende heet AgravadeinGa naar voetnoot33, die swarte man’.
33270[regelnummer]
‘By Gode’, zeide doe die koninck Ban,
‘Van AgravadeinGa naar voetnoot34 hebbic dicke gehoert;
Hi mach wel sijn van groten accoert,
Die so scone herberge houtGa naar voetnoot35 mede;
Ic woudeGa naar voetnoot36 wy geher berget waren ter stede,
33275[regelnummer]
Opdat den heren lief waerGa naar voetnoot37 alsoeGa naar voetnoot38’.
Merlijn zeide: ‘daer komewy wel toeGa naar voetnoot39,
Maer engeen vremtGa naar voetnoot40 ridder mach daer komen,
Hi en hebbe dat boern ierst genomen
Ende geblasen’. - ‘So willic dat dan
33280[regelnummer]
Blasen’, zeide die koninck Ban,
‘Opdat gijtGa naar voetnoot41 radet’, zeidi te Merlyne.
‘Daer leget iu an engene pyne,
Nocht oec angest’, zeide Merlijn doe.
Die koninck Ban zeide nu daertoe:
33285[regelnummer]
‘Nu liege daeran dat mach medeGa naar voetnoot42,
Ic sal dat hoern blasen ter stede’.
Doe nam dat hoern daer die here,
| |
[pagina 372]
| |
Ende blies dat so lude ende so sere,
Dat ment in den casteel hoerde doe;
33290[regelnummer]
Ende anderwerven blies hi alsoe,
Ende derdewerven oec daernaer;
Want die casteel was verre van daer.
Dit hadde onwaertGa naar voetnoot1 Aggravadine,
Dat hi so haestelic blies in scine,
33295[regelnummer]
Ende heescedeGa naar voetnoot2 sine wapene saen,
Ende wapende hem, sonder waen,
Ende es toten pyne gereden,
Daer die koninge hielden ter steden,
Ende vragede van verreGa naar voetnoot3 wieGa naar voetnoot4 si waren.
33300[regelnummer]
Die koninck Ban zeide daernare:
‘Wy sijn ridderGa naar voetnoot5 ende bidden iu,
Ocht gy ons herbergen moget nu,
Ende waertGa naar voetnoot6 iu lief, wy souden gerne mede
Onse paerde waterenGa naar voetnoot7 hier ter stede’.
33305[regelnummer]
‘WanenGa naar voetnoot8 zijdyGa naar voetnoot9?’ zeide doen Aggravadijn:
‘Wy sijnGa naar voetnoot10 zeide doe Merlijn
‘Som van Gaules, dat men houtGa naar voetnoot11
Van den koninek Artur met gewoutGa naar voetnoot12’.
‘By Gode, gy hebbet enen goeden here’,
33310[regelnummer]
‘Ende enen den stoutstenGa naar voetnoot13 koninck daerby zeide hy,
Die nu levet ende oec es mijn heer,
Ende om sinen wille sallic iu nu meer
Goede herberge doen’. ‘Ende fijn
Danc hebbet, here’, zeide Merlijn.
33315[regelnummer]
Doe keerdeGa naar voetnoot14 Aggravadein ter stede,
Ende hiet, datsi hem volgeden mede.
Daer leidise tote den casteel toe,
Daer si voer beetten alsoe,
Ende hi nam die koninge by der hant,
33320[regelnummer]
Ende leidese in ene camer thant,
Daer si hem ontwapenden saen.
Ende al die wile quamen daer gegaen
DrieGa naar voetnoot15 scone joncfrouwen, daer dene af was
Agravadeins dochter, sijt seker das,
33325[regelnummer]
Ende danderGa naar voetnoot16 waren sine nichtenGa naar voetnoot17 mede;
Elke brachte enen mantel ter stede,
Scarlaken gevoedertGa naar voetnoot18 met herminen,
Ende si gaven horen heren den sinen,
Ende elken koninge enen daeran.
33330[regelnummer]
Doe merkede sere die koninck Ban
Die joncfrouwen, die scone waren,
Maer boven dandren merkediGa naar voetnoot19 daernare
Aggravadeins dochter, wantsi was
Die scoenste verre, sijt seker das;
33335[regelnummer]
Ende Merlijn besachse sere doe,
Endesi behagede hem so wel daertoe.
Dat hi zeide: ‘en dade Nimiane,
Daer ic minen sin gelecht hebbe ane,
Ic soudese minnen boven alle wijf,
33340[regelnummer]
Ende ic soude noch te nacht haerGa naar voetnoot20 scone lijf
Handelen ende in mynen arm lecgen;
Maer ic moet myGa naar voetnoot21 selven wedersecgen
Ombe die minne van myner vriendinnenGa naar voetnoot22;
Maer sint icse selve niet (en) mach minnen,
33345[regelnummer]
Sal icse doen minnen den koninck Ban
Ende sinen willeGa naar voetnoot23 oec hebben daeran’.
Doe makediGa naar voetnoot24 een espriment ter stede,
Daer die koninck begonde minnen mede
Entie joncfrouwe hem weder alsoe;
33350[regelnummer]
Ende bindienGa naar voetnoot25 datsi daer stonden doe,
Bekande Aggravadein die koninge bede;
Doe dadiGa naar voetnoot26 hem grote feeste mede,
Ende hietse wellekomenGa naar voetnoot27 wesen;
Dat eten was bereet binnen desen,
33355[regelnummer]
Ende men ginc eten in derGa naar voetnoot28 sale nadas,
DieGa naar voetnoot29 wijt ende groet ende scone was;
Entie koninge namenGa naar voetnoot30 haren waert doe,
Ende settene tuscen hem alsoe,
Ende sijn wijf, die scone was, mede;
33360[regelnummer]
Entie drie joncfrouwen dienden ter stede
Vor den koningen, ende Merlijn
Diende metten ioncfrouwen fijn,
Die hemselven hadde nu gemaket
Een jongelinc scone ende welgemaket,
33365[regelnummer]
Ende hadde an enen roc, ombedit,
Ondersneden roet ende wit,
Ende hadde enen gordel ombe van syden
Met goudeGa naar voetnoot31 beslagen te dienGa naar voetnoot32 tyden,
Ende een almonierGa naar voetnoot33 al van goude
33370[regelnummer]
Also alsineGa naar voetnoot34 hebben woude;
Hi diende vor den koningen op sinen knienGa naar voetnoot35;
Hi was daer herde sere besien
Van dengenen, die warenGa naar voetnoot36 daer;
Want daer en kendene niemanGa naar voetnoot37 vorwaer
33375[regelnummer]
Dan die twe koninge, ende oec meer
BesageneGa naar voetnoot38 die ionefrouwen seer
| |
[pagina 373]
| |
Ombe sijnre groeter scoenheit wille;
Maer Agravudeins dochter, lude ende stille,
Hadde haer ogen altoes optenGa naar voetnoot1 koninck Ban:
33380[regelnummer]
Sine konde daer niet gekeren van,
Si wart dickewile roet ende blanc;
Detentijt dochteGa naar voetnoot2 haer veel teGa naar voetnoot3 lanc,
Si stont als ene dienGa naar voetnoot4 vaket:
‘O wi’, dachte si, ‘ochtGa naar voetnoot5 ic nu al naket
33385[regelnummer]
In sinen arme lage! Ach, my!
WanenGa naar voetnoot6 quam my dese gedochte, o wi!
Dat ic optesenGa naar voetnoot8 gedincGa naar voetnoot7 nu achte!’ -
Des leideGa naar voetnoot9 si daer nu al haer gedachte
An den koninck Ban, sonder waen;
33390[regelnummer]
Ende dit hevet Merlijn al gedaen.
Ende banderGa naar voetnoot10 syden oec dieGa naar voetnoot11 koninck Ban
Mindese weder, dat hi voertan
En wiste, wat hem was gesciet:
Hi sat ende dacht, ende en at niet,
33395[regelnummer]
Hi was droevechGa naar voetnoot12 ende erre mede,
Dat hi so minnen moeste ter stede
Die ioncfrouwe, ende hi en wiste niet wiGa naar voetnoot13
Hoe hi an minne nu komen sy;
Hi hadde ene ionge seone vrouwe,
33400[regelnummer]
DierGa naar voetnoot14 hi gerne woude houden trouwe,
Ende banderGa naar voetnoot10 syden was hi wel ontfaen te gader
Ende geherberget metter ioncfrouwen vader,
Die hem grote ere hevet gedaen;
Ombe dit dochteGa naar voetnoot2 hem dat sere mesdaen,
33405[regelnummer]
Ende oec dochtet hem grote quaethede,
Sochte hi an haer dorperhede:
‘Niet meer onneren cn konde ik hem gedoen
Dan ic hem sine dochter ontspoenGa naar voetnoot15!’ -
Dus vacht hi tegen hemselven daernaer,
33410[regelnummer]
Ende zeide hi woude hem hoeden vor haer,
Dat hire negeneGa naar voetnoot16 dorperhede
An soude steken; ende Merlijn zeide
tWaerGa naar voetnoot17 ombe niet sijn gedochteGa naar voetnoot18 nu,
‘Dat en sal niet gaen’, zeide hi, ‘an iu,
33415[regelnummer]
Wantet waer scade in allen sinnen,
tKintGa naar voetnoot19, dat hi an haer sal winnen,
Bleve dat achter; want dat sal
DlantGa naar voetnoot20 van Bertanien verhogen al
Met sijnre groterGa naar voetnoot21 vromechede’.
33420[regelnummer]
Dit zeide Merlijn tegen hemselven mede.
Doe die taefle waren opgedaen,
Sijnsi ten vensteren gestaen
Ombe wtwaert te siene, want daer scone was;
Daerna gingensi slapen scier nadas
33425[regelnummer]
By der salen in ene kamer geraket,
Daer die ioncferen haddenGa naar voetnoot22 twe bedde gemaket.
Scone ende rikelic gepariert mede;
Daer gingen die twe koninge slapen, ter stede,
Entie waertGa naar voetnoot23 ginc slapen saen,
33430[regelnummer]
Entie ioncfrouwen sijn te bedde gegaen
In ene camer, die stont alsoe,
Dat men daer des waertsGa naar voetnoot24 kamer ginc toe.
Ende alsi dus (gaen) slapen waren,
Begonde Merlijn sine conjuracie, twaren,
33435[regelnummer]
Ende dade alle, die daer waren, slapeu
BinderGa naar voetnoot25 sale, ridder ende knapen,
Sonder die koninc entie ioncfrouwe saen;
Dese waren met minnen so bevaen,
Datsi slapen niet en konden;
33440[regelnummer]
Ende Merlijn quam bindienGa naar voetnoot25 stonden
In die camer daer die ioncfrouwGa naar voetnoot26 inne was,
Ende namse by der hant, ende zeide nadas:
‘Staet op, scone, ende gaet met my
Toten genen die so begaert nu dy,
33445[regelnummer]
Dat hy gednren niet en kan’.
Ende si spranc op ende dade doenGa naar voetnoot27 an
Een hemede ende enen pelles diereGa naar voetnoot28;
Ende Merlijn leidese uterGa naar voetnoot29 kameren sciere
Vor hoersGa naar voetnoot30 vaders bedde heen, ter stede,
33450[regelnummer]
Ende vor der ander ridderGa naar voetnoot31 bedde mede;
Maer hi dadese so vaste slapen, met allen,
Al hadde men den torreGa naar voetnoot32 ombe doen vallen,
Sine hadden niet ontsprongen van desen,
Aldus haddese Merlijn belesen.
33455[regelnummer]
Doe leidese voert Merlijn danGa naar voetnoot33
In die camer daer lach die koninck Ban,
Daer het herde clare in was.
Doe zeide Merlijn tot hem nadas:
‘Siet dese ioncfrouwe, heer koninck Ban,
33460[regelnummer]
Daer gy nu sult winnen an
Enen sone, daeraf komen sal
MenegeGa naar voetnoot34 aventure, groet ende smal’.
Doe dic koninck die ioncfrouwe sach saen,
Ende Merlijn aldus hevet verstaen,
| |
[pagina 374]
| |
33465[regelnummer]
Nam hy die ioncfrouweGa naar voetnoot1 by der hant,
Ende leidese by hem al te hant,
Want hy ne konde dat ontsecgen niet,
Hine wiste, wat hem was gesciet;
Hadde hi gewetet wel in sinen sin,
33470[regelnummer]
Hi en haddet gedaen ombe geen gewin;
Ende Merlijn ginc wter kameren daer,
Entie ioncfrouwe dade wtGa naar voetnoot2 daernaer
Horen pels ende hoer hemede mede,
Ende hi namse in sinen arm ter stede,
33475[regelnummer]
Ende si hem weder, ende helseden ende kusten
Als diegenenGa naar voetnoot3, dien des wel lusteGa naar voetnoot4,
Ja, ende also vrylike in scijn,
Alse ochtsi tienGa naar voetnoot5 jaer hadden gesijn
Tsamene. Dus haddese Merlijn daer
33480[regelnummer]
Begadet ende betovert, vorwaer;
Dus lagenGa naar voetnoot6 si toten dage toe.
Doe quam Merlijn weder alsoe
Ende zeide, dat tijt waerGa naar voetnoot7 saen,
Datsi weder op soude staen;
33485[regelnummer]
Si nam haer hemede ende horen pels
Ende dadetGa naar voetnoot8 an, si ne hadde niet elsGa naar voetnoot9;
Doe nam die koninck een vingerlijn,
Ende gaf dat doen der ioncfrouwen fijn,
Ende zeide, dat sijt hielde ter stede,
33490[regelnummer]
Ende ombe syner vrientscapGa naar voetnoot10 oee mede;
Si nam dat ende stactGa naar voetnoot11 in haer hant,
Ende Merlijn leidese in haer camer thant,
Ende si ginc op haer bedde saen.
Daer haddesi enen sone ontfaen,
33495[regelnummer]
Daer sint Lancelot mede dreef nadas
Grote feeste, ombedat hi was
So goeden ridder, als dit boec sal
Hier namaels secgen, groet ende smal.
Ende alsi teGa naar voetnoot12 bedde hadde geleit
33500[regelnummer]
Die joncfrouw, ginc hi mede gereit
Op sijn bedde, ende dade daernaer
Al die toverie, die hi gedaen hevet daer,
Ende doen ontsprongensi alle saen;
Die dach was hoge opgegaen
33505[regelnummer]
EntieGa naar voetnoot13 knape stonden op ter vaertGa naar voetnoot14
Ende gingen trossen ende sadelen die paertGa naar voetnoot14,
Ende Merlijn es ten koninck Ban gegaen,
Die nu ter stede es opgestaen,
Ende verkomen es van sijnre toverie,
33500[regelnummer]
Hem hadde groet wonder van sijnre vryerieGa naar voetnoot15,
Die hi des nachtes hadde gedreven;
Sijn groet wille, die hem was gegeven,
Die was hem nu al vergaen;
Hi dachte dat hem Merlijn hadde gedaen
33515[regelnummer]
Ombe der ioncfrouwen wille, want hi en wet niet,
Doe die koninge op waren gestaen,
Quam die waert tot hem gegaen,
Ende alle drieGa naar voetnoot18 die ioncfrou wen mede,
33520[regelnummer]
Ende groeten die koninge daer ter stede,
Ende si dankeden hem weder daernaer;
Entie koninck Ban sach op sine amie daer,
Ende si op hem weder alsoe,
Haer hovet nederwaert geslagen doe,
33525[regelnummer]
Als die haer sere scamede das,
Dat haer des nachtes gesciet was,
Omdatsi sinen wille so geringe dede;
En hadde gedaen die toverye mede,
Sine hadde sijns willen niet gedaen;
33530[regelnummer]
Ende van dier uren voert, sonder waen,
Minde sine meer dan ienegen man,
Ende zeide iegen haer selveGa naar voetnoot19 dan:
‘Sint my een koninck nam mijn ere,
So en geraket my man nemberGa naar voetnoot20 mere,
33535[regelnummer]
Die sider es, dan hi, God weet;
Endesi behielt wel horen eet;
Want haer en genakede nie sint man.
Doe namse vriendelicGa naar voetnoot21 die koninck Ban
Metterhant, ende sprac daeruare:
33540[regelnummer]
“Joncfrou”, zeide hi, “ic moet nu varen,
Ende waer ic benGa naar voetnoot22, des hebdy verdient,
Dat ic iu ridder benGa naar voetnoot22 ende vrientGa naar voetnoot23,
Ende (iu) minnen sal mijn leven voertan;
Nu hoedet iu voert vor alle man,
33545[regelnummer]
Ende denket op my, des biddic iu,
Want gy hebbet een kint ontfaen nu,
Daer gy af hebben sultGa naar voetnoot24 blyscap ende ere,
Want dit sal werden een groet here”.
Dit hadde hem Merlijn gesecht wale.
33550[regelnummer]
Die ioncfrouwe antworde met bloder tale’,
Ende scaemde baer, ende zeide doeGa naar voetnoot25:
‘Here, sint dat my staet alsoeGa naar voetnoot25,
So moeteGa naar voetnoot26 my God daer blyscap mede
Geven dor Sine ontfermechede
| |
[pagina 375]
| |
33555[regelnummer]
MeerreGa naar voetnoot1 dan ic hebbe te scedenGa naar voetnoot2 van in,
Want so swaer minne en sciede nie eer nu;
Ende sint wy sceden moeten dan,
Sal ic my troesten so ic beste kan,
Ende God moete my troesten voertmeer,
33560[regelnummer]
Ende es dat ic te lijve blyve, heer,
Als ic van den kinde blyve dan,
SalGa naar voetnoot3 ic enen spiegel sienGa naar voetnoot4 voertan
An dat kint in gedencnesse van iu’.
Metter taleGa naar voetnoot5 namse die koninck nu
33565[regelnummer]
In sinen arm, al suchtende mede,
Ende nam orlof an haer ter stede;
EntieGa naar voetnoot6 twe koninge ende Merlijn
Dankeden den waertGa naar voetnoot7 der herbergen fijn,
Dat hise lieflyc hevet ontfaen.
33570[regelnummer]
Dns sciedensi van daer nu saen,
Ende reden so lange, onder hem tsamen.
Datsi toter zee quamen;
Daer scepedensi over ende voerenGa naar voetnoot8 mede.
Doe redensi so lange daer ter stede,
33575[regelnummer]
Datsi quamenGa naar voetnoot9 te Bonewic binnen,
Daersi warenGa naar voetnoot9 ontfaen met minnen.
Doe blevensi achte dage onder hem daer;
Des negenden dages quam Merlijn daernaer,
Ende nam an die koninge oerlof,
33580[regelnummer]
Endo an al die daer waren in den hof,
Ende voer te siner lievenwaert ter stede,
Die hem grote feeste nu dede,
Want ele den anderen minde seer;
Ende hy wijsde haerGa naar voetnoot10 nu noch meer
33585[regelnummer]
Ende leerde, dan hi iemanne dede.
Dus bleef hi achte dage daer ter stede,
Doe sciet hi te hant van haer
Ende voer te Blasise daernaer,
Sinen meesterGa naar voetnoot11, daer hi welkomenGa naar voetnoot12 was;
33590[regelnummer]
Ende Merlijn telde hem nadas
Al dat sint gesciet was, die dinc,
Sint hi lestwerf van hem ginc;
Ende Blasys settetGa naar voetnoot13 in gescrift mede.
Hier swiget dat boec van hem ter stede
33595[regelnummer]
Ende van allegaderGa naar voetnoot14 den gesellen,
Ende ic sal iu nu voert tellen
Van groten stryde, alsic versta,
In den boekeGa naar voetnoot15, dat komet hierna.
|
|