Merlijn, naer het eenig bekende Steinforter handschrift
(1880)–Jacob van Maerlant– AuteursrechtvrijVan den koninck Artur, ende van Merlyne; ende hoe hem die heren gereiden.Daventuer secget hier ter stede,
Dat Artur ende sijn wijf mede
31675[regelnummer]
Leiden een goet leven nadas,
Sint dat van daer gescedenGa naar voetnoot21 was
Die koninck Lot ende sine kinder mede,
Die hem nu ontboden ter stede,
Dat die vrede genomen waerGa naar voetnoot22;
31680[regelnummer]
Des was die koninck blyde daerGa naar voetnoot22.
Ende doe die boetscap komen wasGa naar voetnoot23,
Des andren dages vro nadasGa naar voetnoot23,
Doe die dach was opgegaen,
Was Sagrimor opgestaen,
31685[regelnummer]
Ende Galescins ende Dodinas
Van Garloth, sijt seker das;
EnteseGa naar voetnoot24 wel gewapent waren
Ende wouden in den bosce spelen varen,
Ombe aventure te soekene daer.
31690[regelnummer]
Doesi in den foreest quamen daernaer,
Hoerdensi die vogelyne singen,
Datsi verblyden van dienGa naar voetnoot25 dingen.
Ende banderGa naar voetnoot26 syden waren drie ridder
Van der Tafelronden wtgereden ter stede,
31695[regelnummer]
Ende warenGa naar voetnoot6 met andren wapenen openbaer
Gewapent, dan metten horen daer,
Ombedatsi niet (en) wouden sijn bekent,
Ende reden in den bosc om dat gent,
OchtGa naar voetnoot27 si der koninginnen ridder iet vinden soudenGa naar voetnoot28
31700[regelnummer]
Ombedatsise gerne proeven woudenGa naar voetnoot28.
Dene was AgradeinGa naar voetnoot29, Lias broederGa naar voetnoot30
Des roden, van vader ende van moederGa naar voetnoot30,
Die sint den koninck Artur, vorwaer,
Orlogede dicke ende menechGa naar voetnoot31 iaer,
31705[regelnummer]
Alse in dit boec sal secgen hierna;
Dander was Morian, alsic versta,
| |
[pagina 354]
| |
EntieGa naar voetnoot1 derde was Signoras,
Die een herde goet ridder was.
Dese voeren in den foreest ter stede.
31710[regelnummer]
Wantsi hadden dicke horen secgen mede,
Dat waerGa naar voetnoot2 dwontGa naar voetnoot3 van aventuren.
Doe quamensi gereden ter uren,
Daer vier wegesceden stonden doe,
Daer sciedensi hem nu alsoe,
31715[regelnummer]
Ende elc es enen wech gereden.
BindatGa naar voetnoot4 si sijn in desen steden,
Was Merlijn tote Blasise komen,
Diene wel ontfinc, hebbic vernomen,
Ende dade hem grote feeste daer;
31720[regelnummer]
Doe zeide hi Blasise daernaer,
Dat vrede waerGa naar voetnoot2 nu ter nre
Van den prinsen entenGa naar voetnoot5 koninck Arture,
Ende datsi alle vergaderen soudenGa naar voetnoot6
Opten pleinGa naar voetnoot7 van Salesbiern met gewoudeGa naar voetnoot8
31725[regelnummer]
Tegen die Sennen. Doe vragedi daer,
Blasys, Merlyne daernaer
OchtGa naar voetnoot9 si liedeGa naar voetnoot10 genoech hebben nu?
‘Neen si’, sprac Merlijn, secgic iu,
‘Maer deseGa naar voetnoot11 sullen hem thelpeGa naar voetnoot12 komen.
31730[regelnummer]
Die van Carmelide, hebbic vernomen,
EntieGa naar voetnoot1 van kleinc BertanienGa naar voetnoot13 met,
EntieGa naar voetnoot1 van Lambale, dat wet,
Dat des koninck Amans was,
Dat Gosegose hielt lange vordas;
31735[regelnummer]
Ende als die koninck Artur welGa naar voetnoot14 sal varen
So willic halen, sonder sparen,
Des koninck Bans liede gereet
Ende Bohortes liede, God weet,
Ende salse alle doen komen sciere
31740[regelnummer]
In den pleinGa naar voetnoot7 van Salesbiere;
Ende oec sullenGa naar voetnoot15 daer van menegerGa naar voetnoot16 stede
Liede komen, ombe haer sonden mede,
Ende oec mede, ic wil gy dat wet,
OmbeGa naar voetnoot17 der heleger kerken wet;
31745[regelnummer]
Ende men sach nieGa naar voetnoot18 so groten strijt
Alse daer sal sijn, des seker sijt,
Entie Kerstene enGa naar voetnoot19 verdriven nembermeer
Die Sennen, die barone en siju eer
Versoent tegen den koninck ArtuerGa naar voetnoot20’.
31750[regelnummer]
Doe zeide Blasys tot Merline tier uerGa naar voetnoot20:
‘Lieve Merlyn, ic weet wel omtrint
Van ener joncfrouwen, die gy mint.
Daer die prophecie op vallen sal,
Die gy my hier vorgesecht hebbet al;
31755[regelnummer]
Daerby, lieve Merlijn, hoedet iu
Van der wolvinnen, die binden sal nu
Den leweGa naar voetnoot21, want ic ontsietGa naar voetnoot22 herde sere’.
Merlijn zeide doe: ‘By onsen Here,
HetGa naar voetnoot12 naket den tyden, dat moet gescien’;
31760[regelnummer]
Doe zeide hi tot Blasise mettien:
‘Maket iu dese letter, so suldyGa naar voetnoot23 al
Weten, hoe men daermede sal
Mogen varen’; ende hi makedese doe,
EnteseGa naar voetnoot24 letterenGa naar voetnoot25 begonnen alsoe:
31765[regelnummer]
‘Dit sijn daventnren van den lande,
Die begonden, als ictGa naar voetnoot26 bekande,
By den wonderliken lewe al;
EntiegeneGa naar voetnoot27 die se scoren sal,
Moet sijn koninges kint ende koninginnen mede,
31770[regelnummer]
Ende moet hebben renechede,
Ende daertoe (sijn) die beste ridder met,
Die in der werlt es, dat wet’.
Ende dus dadeGa naar voetnoot28 hi vele letterenGa naar voetnoot25 maken,
Ende sloechse an den crucen na derGa naar voetnoot29 saken
31775[regelnummer]
Die an den wege stonden daer,
Daer daventure soude gescien naer;
Dan diegene, dieselve baroen,
Die daventure tindeGa naar voetnoot31 sal bringen;
31780[regelnummer]
Ombe dit varen teGa naar voetnoot32 willeger tienGa naar voetnoot33 dingen
Die ridder daventure te soekenGa naar voetnoot34 met;
Aldus wert bedwongen die lewe, dat wet’.
‘Hoe’, zeide Blasys, ‘en kan ic daer anders iet
Toe gedoen?’ - ‘Neen gy, nietGa naar voetnoot35’,
31785[regelnummer]
Zeide Merlijn doen, ende nadien
Vragede hi, ocht hijtGa naar voetnoot36 soude mogen sien?
‘Ja gy’, zeide hi, ‘ende dander wonder mede’.
Doe nam Merlijn die brieveGa naar voetnoot37 ter stede,
Die Blasys hadde gescreven daer,
31790[regelnummer]
Ende nam an hem orlof naer,
Ende sette die brieveGa naar voetnoot37 an die cruce mettienGa naar voetnoot38
Derwaert daventure soude gescien.
Danen voer hi in BertanienGa naar voetnoot13 clene
Tote Leoncen ende tote Phariene,
31795[regelnummer]
Die hem grote feeste daden daer;
| |
[pagina 355]
| |
Ende si vrageden hem daernaer:
‘Ic ben komen’, zeide hi, ‘ombe iu;
Gy moet varen te Salesbiere nu
Over die zee met also vele liedenGa naar voetnoot1,
31800[regelnummer]
Als gy bede wtGa naar voetnoot2 moget gebieden;
Daer suldyGa naar voetnoot3 vinden menegerhande tale
Van menegen lande, secgic iu waleGa naar voetnoot4;
Ende daer suldyGa naar voetnoot3 over ene syde logieren,
Ende niet trecken, in negenerGa naar voetnoot5 manieren,
31805[regelnummer]
Vor dat ic wederkome tot iu daer;
Ende doet ember maken, vorwaer,
Iu grote banier. wit ende mede
Een roet cruce in mydden, ter stede,
Sonder meer enege ander dinge;
31810[regelnummer]
Ende alle die prinsen sonderlinge
SullenGa naar voetnoot6 hebben dusdane baniere vorwaer;
Ende dene en sal van den andrenGa naar voetnoot7 niet weten daer,
Datsise aldus sullen voeren teGa naar voetnoot8 dien,
Ende grote betekenesse sal daeraf gescien’.
31815[regelnummer]
Ende Leonce ende Pharien zeiden doe,
Datsi gerne souden doen alsoe;
Ende doe vragedeGa naar voetnoot9 Leonee also houde,
WieGa naar voetnoot10 haer lant nu hoeden soude?
Merlijn zeide doe: ‘Lambiges,
31820[regelnummer]
Phariens neve, sijt seker des,
Ende Banys, Graciaens neve, dat wet;
Ende gy sult dat vole leiden metGa naar voetnoot11,
Ende Graciaen ende Anthiomes,
Ende Phariens mede ende Dyones;
31825[regelnummer]
Ende onthoutGa naar voetnoot12 alle diegene mede,
Die gy om penningeGa naar voetnoot13 vint ter stede’.
Sy seiden, si soudentGa naar voetnoot14 wel doen. God weet;
Doe nam Merlijn orlof gereet
Ende voer te Nimianen mede.
31830[regelnummer]
Die hem grote feeste dede;
EnteseGa naar voetnoot15 joncfrouwe mynde hi so sere nu,
Dat hi haer leerde, secgic iu,
Al datsi woude; ende danenGa naar voetnoot16 voer hi
In dlant van Lambane, ie secget iu vryGa naar voetnoot17;
31835[regelnummer]
Dat was dat lant, dat die koninck Bohoert
An den koninck Amant wao, ende voert
Sine liedeGa naar voetnoot18 dade werden koninck Arturs man.
Te Carmelide voer hi danGa naar voetnoot19,
Ende dado sine boetscap hemGa naar voetnoot20 allen daer
31840[regelnummer]
Van des koninck Arturs wegenGa naar voetnoot21, vorwaer,
Ende hem allen beval hi ter stede,
Datsi ene witte banier brachten mede,
Ende een roet crnce in midden al;
Ende Merlijn beval doe Nabunal,
31845[regelnummer]
Die drossate was van koninck Amans lant
Dat Gosegosen was komen thant,Ga naar voetnoot1
Want hi kouinck Amans sone was,
Dat hi vergaderde sijn vole nadas,
Ende hise leide te Salesbiere.
31850[regelnummer]
Gosegosen bat hi des oec sciere;
Hy zeide, dat hi dat gerne soude doen;
Hi was een herde vroem baroen,
Ende hi hadde oec sere gemynt vordas
Jenovren, die Arturs wijf nu was,
31855[regelnummer]
Ende haddese gerne te wyve gehat mede
Hadde hi ridder gewesen, ende oec ter stede
Was dat belet omdat sijn vader alsoe
Orlogede iegen horen vader doe;
Oec haddene die koninginne daeran
31860[regelnummer]
Liever dan enegen andren man,
Al die wile, datsi ioncfrouwe was;
Ende dicke wile hadde dene den andren vordas
Boden onder (hem) daer mede gesent
Alse dat dene den ander ment.
31865[regelnummer]
Dese Gosegoes ende Nabunal mede,
Sijn drossate, gereiden hem alle bede
Met horen lieden herde sciere,
Ende voeren in den plein van Salesbiere;
Ende Leouce ende Pharien (mede),
31870[regelnummer]
Die nu oec bereit sijn (ter stede),
Ende Graciaen ende Anthiomes,
Dese hadden veertichdusent man nades;
Ende doen die tijt was, trockenGa naar voetnoot22 si ter stede,
Ende voeren over die zee oec mede,
31875[regelnummer]
Ende quamenGa naar voetnoot22 te Salesbiere gevaren,
Daer die tienGa naar voetnoot23 Princen komen waren,
Met al den volke datsi verkrigen konden.
Ende Merlijn was bindienGa naar voetnoot24 stonden,
Doe hi sine boetscap hadde gedaen,
31880[regelnummer]
Toten koninek Artur gereden saen,
Ende optenGa naar voetnoot25 selven dach, hebbic vereest,
Dat die ses ridder voeren in den foreest
Ombe aventure, als gy mochtet horen
In den boec lesen hiervoren.
31885[regelnummer]
Ende doe Merlijn vor den koninck quam gaen,
Wart hem grote feeste gedaen,
| |
[pagina 356]
| |
EntieGa naar voetnoot1 koninck dade hem neven hem sitten doe.
Doe sprac Merlijn den koninck toe,
Dat hi sine liedeGa naar voetnoot2 ontbode al,
31890[regelnummer]
Die hi konde hebben, groet ende smal,
‘Waut gyne hebbet geen letten, sonder waen,
Ende weet, dat den orber wel wertGa naar voetnoot3 gedaen,
Die koninck Lot, ende oec sijn broeder mede,
Van verrenGa naar voetnoot4 lande ende van meneger stede
31895[regelnummer]
Doe vragede die koninck Artur naer
Wat liedeGa naar voetnoot2 dat daer nu quamen?
Merlijn zeide: ‘daer komen tsamen
TienGa naar voetnoot7 prinsen met al hoerreGa naar voetnoot8 macht,
31900[regelnummer]
Ende daer sullen komen met hoerreGa naar voetnoot8 cracht
Koninck Bans liedeGa naar voetnoot2, ende sijns broederGa naar voetnoot9 mede’.
Doe vragedem die koninck Ban ter stede,
By wienGa naar voetnoot10 dese dinge sijn gedaen?
Merlijn zeide: ‘by my, sonder waen,
31905[regelnummer]
Ic hebbet Leoncen ende Phariene geheten,
Oec hebbensi veertichdusent man op geseten’.
Des waren die twe koninge blyde.
Oec zeide hi ten koninge Artur tien tydenGa naar voetnoot11
Dat daer soude komen Nabunal also wale
31910[regelnummer]
Uten koninckrike van Lambale,
Daer die koninck Amant here af was,
Dien die koninck Bohoert doet sloech vordas.
Ende Gosegoes, sijn sone, komet mede nades,
Die noch niet ridder en esGa naar voetnoot12;
31915[regelnummer]
Ende iu komet die macht van Carmelide
Die Cleodalis nu brenget ten tydenGa naar voetnoot13;
EntieGa naar voetnoot1 koninck Leodegan en komet niet,
Maer die ridderscap komet; - nu besiet,
Dat gy my wel loent dese dinc!’ -
31920[regelnummer]
‘Merlijn’, zeide doe die koninck,
‘Ik en weet wat lone hier geven iu;
Maer ic wil, dat gy vorwaert nu
Al heer sijt over mijn lant;
Want overmiddes in, lye ic wel te hant,
31925[regelnummer]
Dat ic here ben worden gerede’.
‘Here’, zeide doe Merlijn ter stede,
‘Waerna saechdyGa naar voetnoot14, doe ic hier in quam nu?’
‘Merlijn’, zeide hy, ‘dat secgic iu:
Ic sach na drienGa naar voetnoot15 riddren, die hier leden
31930[regelnummer]
Ende in genen wout vor ons reden;
WetyGa naar voetnoot16 iet, wieGa naar voetnoot17 si sijn ter stonden?’
‘Dat sijn drie ridder van der Tafelronden’,
Zeide Merlijn, ‘entie om grote doerheden
Nu ten woude sijn gereden;
31935[regelnummer]
Ic seeget iu oec, dat si nie so wale
SoccoersGa naar voetnoot18 hadden te doene tenen male
Alsi sullen, eer si wederkomen’.
Doe die koninck dit hevet vernomen,
Vragedi Merline, wie si waren?
31940[regelnummer]
Ende Merlijn zeide doe: ‘here, twaren,
Dene es AggravadeinGa naar voetnoot19, sijt seker das,
Dander Moriaval ende Signoras,
Ende si sullenGa naar voetnoot20 in den woudeGa naar voetnoot21 vinden nu
Der koninginnen ridder drieGa naar voetnoot22, secgic iu,
31945[regelnummer]
Diese op sullenGa naar voetnoot20 lopen daer.
Nu sendet hem haestelic ieman naer,
Die se scedeGa naar voetnoot23 eer si doet bliven,
Want dene soude den andren ontliven’,
‘Help!’ zeide die koninck, ‘wieGa naar voetnoot24 mach daer ryden?’
31950[regelnummer]
Die koninginneGa naar voetnoot25 zeide doe ten tyden:
‘HeerGa naar voetnoot26, Ywen ende KeyeGa naar voetnoot27 ende Griflet’.
Merlijn zeide: ‘gy ne moget niet bet
Doen dan die koninginne sechtGa naar voetnoot28 ter stede’.
Men riepse ende dadeGa naar voetnoot29 se wapenen mede,
31955[regelnummer]
Ende Merlijn wijsde hem, waer dat sy
Ryden souden; voert zeide hy:
‘Gy sult varen ten ierstenGa naar voetnoot30 cruce toe
In den foreest, ende daerby alsoe
SuldyGa naar voetnoot31 vinden ses ridder vechtende mede
31960[regelnummer]
EntieGa naar voetnoot1 suldyGa naar voetnoot31 sceden ter stede’.
Doc haestensi hem, ende reden daernaer
Ten crucewaert; maer wet vorwaer
Sine komen daer nember so saen,
Men en sal daer menegen slach eer slaen.
31965[regelnummer]
Ende alle die wyle datsi dus reden,
So sal ic iu secgen voert, ter steden,
Van der koninginnen riddren, die nu quamenGa naar voetnoot32
In den foreest, daer si vernamenGa naar voetnoot32
Enen sconen pleinGa naar voetnoot33; daer beeten sy
| |
[pagina 357]
| |
31970[regelnummer]
Ombe hem daer iet te rasteneGa naar voetnoot1 by.
Doe zeide Galescins: ‘gaveGa naar voetnoot2 God mede,
Dat heer Gawyn ende sine broeder ter stede
Ilier warenGa naar voetnoot3, so soudewy varen sien
Die Sennen’. Dodinas zeide mettien,
31975[regelnummer]
Daer te vaerne en waer niet goet,
Want daer menech pas tuscen stoet,
Dat herde quaet te wanderne waerGa naar voetnoot4.
BindienGa naar voetnoot5 datsi spraken daer.
QuamenGa naar voetnoot6 die ridder van der Tafelronden
31980[regelnummer]
Ende ontliesendenGa naar voetnoot7 van wapenen tien stonden,
Ombedat mense niet kennen soude;
Ende Sagrimor vragede also houde
Sinen gesellen, ochtsise kenden iet,
Ende si antworden, neen si, niet.
31985[regelnummer]
Doe zeide thant AggravadeinGa naar voetnoot8:
‘Ic sie drieGa naar voetnoot9 ridder op genen plein,
Daer my leet af waerGa naar voetnoot4 nu,
Behieldensi haer orse, secgic iu’.
Doe zeide Moriaval tier neren
31990[regelnummer]
Hi zouder een met hem vueren;
Enter koninginnen ridder satenGa naar voetnoot10 op daer
Ende settenGa naar voetnoot11 haer helme opGa naar voetnoot12 daernaer,
Ende reden enwech, want sine woudenGa naar voetnoot13 niet
Negeen quaet doet niemanGa naar voetnoot14 iet,
31995[regelnummer]
Hine begondes an hem ierstwerf dan;
Entie van der Tafelronden riepen hem an:
‘Aldus en snldyGa naar voetnoot15 ons niet ontryden,
Gy moet ember joesteren nu ten tyden,
OchtGa naar voetnoot16 gy moet in perde ons geven,
32000[regelnummer]
Dns moechdy keren, behouden iu leven’.
‘Hoe’, zeide Sagrimor, ‘sijdyGa naar voetnoot17 rovers dan
Dat gy ons aldus spreket an?
Ic waneGa naar voetnoot18 nochtan, dat gy des niet vele
TeGa naar voetnoot19 beter soutGa naar voetnoot20 hebben, dat gy in desen spele
32005[regelnummer]
Op ons sult winnen’. ‘So hoet iu mede,
Want wy ontsecgen in hierGa naar voetnoot21 vrede’.
Dit zeiden die ridder van der Tafelronden:
Doe reet dene optenGa naar voetnoot22 andren tienGa naar voetnoot23 stonden,
Ende brakenGa naar voetnoot24 haer glavien mede;
32010[regelnummer]
Doe worden daer neder gesteken ter stede
Die ridder alle drie van der Tafelronden;
Enter koninginnen ridder beeten tien stonden,
Ende gingen vechten op hem te voet;
Dus stredensi op hem met groten overmoet
32015[regelnummer]
Van primetijt toterGa naar voetnoot25 nonen toe;
Enter koninginnen ridder wonnen doe
Dat velt opten andrenGa naar voetnoot26 daernaer;
Ende en waerGa naar voetnoot27 niet gekomen daer
Heer Ywen, endesine gesellen, tienGa naar voetnoot8 stonden,
32020[regelnummer]
Die ridder van der Tafelronden
WarenGa naar voetnoot28 daer doet bleven ter stede.
Heer Ywen ende Keye ende Griflet mede
SagenGa naar voetnoot29 die van der Tafelronden nu
So sere tonderGa naar voetnoot30, secgic iu,
32025[regelnummer]
Datsi niet en konde geduren.
Doe riep mijnheer Ywen tier uren:
‘Des es genoech, ie kome hareGa naar voetnoot31
Ombe borge te werden’. Doe sach dernareGa naar voetnoot32
Sagrimor ende kende Ywene saen;
32030[regelnummer]
Doe zeide hi: ‘here, sonder waen,
Ie soude meer dor in laten, God weet!’
Doe beete mijnheer Ywen gereet
Ende scietseGa naar voetnoot33 daer, ende scoutGa naar voetnoot34 se seer,
Ende zeide: ‘gy doet iu selven groet onneer,
32035[regelnummer]
Dat gy dese dincGa naar voetnoot35 nu doet’.
‘Hoe’, zeide Sagrimor, ‘dochte iu goet,
Dat wy hem onse orse laten nemen?
Dat ne moeteGa naar voetnoot36 God nember getemen,
Dat wy ons sullenGa naar voetnoot37 laten roven,
32040[regelnummer]
Daer wy dat ember kerenGa naar voetnoot38 mogen,
Ende hoe sondewyGa naar voetnoot39 vor ieman dorrenGa naar voetnoot40 komen
OchtGa naar voetnoot16 men ons onse orse hadde genomen?
OecGa naar voetnoot41 soudeGa naar voetnoot39 hi oevele dorren verweren
Sijns gesellen, diene soude sceren,
32045[regelnummer]
Die sijns selves niet weren en dorste!’
Doe zeide Heer Ywen sonder vorste:
‘By Gode, here, sine dadent in gere felhede’.
‘Wie sijn si dan?’ zeide Galescins mede:
‘Dat sijn die ridder van der Tafelronden’,
32050[regelnummer]
Doe nande hi sealle drie tien stonden.
‘By Gode’, zeide Griflet, ‘so dadensi quaet
Ende onhovescheit ende overdaet;
Want si ons wel kenden openbaer,
Ende wy hem niet, wetet vorwaer,
32055[regelnummer]
Wantsi ontlicsentGa naar voetnoot42 warenGa naar voetnoot28 nu’.
‘Laet varen dese tale, biddic iu’,
Zeide heer Ywen, ‘ende sit op ter vaert,
| |
[pagina 358]
| |
Ende laet ons varen te hovewaert’.
Doe satenGa naar voetnoot1 si alle op tienGa naar voetnoot2 stonden,
32060[regelnummer]
EntieGa naar voetnoot3 ridder van der Tafelrouden
WarenGa naar voetnoot4 serech, ende daertoe mede
WarenGa naar voetnoot4 si sere gequetset ter stede:
Ende onderwegen verspraese daer
Mijnheer Ywen, ende zeide daernaer:
32065[regelnummer]
‘Dat was ene fine gechede.
Datsi hadden begonnen ter stede’!
‘Laet varen’, zeide Keye tienGa naar voetnoot2 stonden,
‘Een anderwerf sullen die van der Tafelronden
Varen wreken them gereet’.
32070[regelnummer]
Doe loechenGa naar voetnoot5 si alle, God weet.
Dus voerenGa naar voetnoot6 si te Logres in die stat
EntieGa naar voetnoot3 gewonde ridder voerenGa naar voetnoot6 nadat
In haer herberge ende ontwapenden hem daer,
Ende daden hem te gemake naer,
32075[regelnummer]
Wantsi hadden des wel te doene nu;
Ende dander voerenGa naar voetnoot6 te hove, secgic iu,
Daer si den koninck entie koninginne vonden
Ende Merlijn, staende noch tien stondenGa naar voetnoot7,
EntenGa naar voetnoot3 koninck Ban, die ombe die saken
32080[regelnummer]
Vor den veinstrenGa naar voetnoot8 stonden ende spraken
Tegen Merlyne, ende van menegen dingen;
Entie ses ridder, die gingen
Hem ontwapenen daernaer;
Ende doesi ontwapent waren daer,
32085[regelnummer]
QuamGa naar voetnoot9 heer Ywein vor den koninck
Ende vor die koninginne, na die dinc,
Entie koninginne vragede hem, twaren,
HoeGa naar voetnoot10 in den bosce nu waerGa naar voetnoot11 gevaren?
‘Vrouwe’, zeide hi, ‘ic salt seegen iu’;
32090[regelnummer]
Doe telde hi dat vor den drienGa naar voetnoot12 koningen nu
Ende vor Merlyne, hoe hi daer vant
EndeGa naar voetnoot14 zeide hoese Keye bescermde daer.
Doe loechensi alle sere daernaer; -
32095[regelnummer]
Want die koninck Artur was erre desGa naar voetnoot15.
‘WetyGa naar voetnoot16 waerombe dese onminne es?’
Zeide Merlijn toten koninge doe;
‘Neen ic’, zeide hi. ‘Ic secget in alsoe,
Waerombe datsi komen es nu:
32100[regelnummer]
Dat es van nyde, secgic iu,
Ombedat denen beter willenGa naar voetnoot17 sijn mede
Dan dander; om dese nydichede
ProevenGa naar voetnoot18 si hem, wet vorwaer’.
Doe vragedensi onder hem daernaer,
32105[regelnummer]
Wele die beste waer ter stede
Van al der koninginnen riddrenGa naar voetnoot19 mede.
Die koninginne zeide, dat sijn al haer ridder ter stonden,
Want die ridder van der Tafelronden
Brachtesi met haer in dat lant.
32110[regelnummer]
Doe zeide die koninck Ban te hant:
‘Die beste ridder dat es Gawijn,
Hi es goet te kennen fijn’.
Doe zeidensi alle dat waerGa naar voetnoot11 waer.
Die koninck Artur zeide daernaer,
32115[regelnummer]
TierstGa naar voetnoot20 dat Gawyn quameGa naar voetnoot21 in dat lant
Hi zondene geselle maken thant
Metten heren van der Tafelronden.
Merlijn zeide: ‘gy sult beiden ten stonden
Dat die Sennen verdreven sullenGa naar voetnoot22 wesen’.
32120[regelnummer]
Doe lieten si hare tale van desen
Ende gingen eten, ende na slapen;
Entes andren dages sende knapen
Die koninck Artur al sijn lant duerGa naar voetnoot23
Ende dade gebieden terselver nerGa naar voetnoot23,
32125[regelnummer]
Al diegene die wapene mochten dragen
Datsi thant na dien dagen
QuamenGa naar voetnoot24 in den plein van Salesbiere;
Dus daden die boden die boetscap sciere
In al dat lant, wyde ende syde.
32130[regelnummer]
Ende binnen desen selven tydenGa naar voetnoot25,
Leide Merlijn die drie koninge
Toten drien riddrenGa naar voetnoot26 die daer niewelingeGa naar voetnoot27
Gewondet lagen in der stat,
Ende doesi daer quamen nadat,
32135[regelnummer]
ScoutGa naar voetnoot28 se die koninck Artur sere, secgie iu.
Ombe haer doerheit, die si daden nu.
Si zeiden, sine kondens hem onthoudenGa naar voetnoot29 niet,
Ende hoe dat toequam dit verdriet,
Entie wyle, datsi dat deden,
32140[regelnummer]
En kondensy hem niet gehoeden ter steden.
Doe sende die koninck ombe sine meesterGa naar voetnoot30 daer,
Die zeiden doe, datsise daernaer
Binnen achte dagen sullenGa naar voetnoot22 genesen;
Doe beval hise te Gode na desen
32145[regelnummer]
Ende hiet, datsi hem volgeden lienGa naar voetnoot2 tyden,
| |
[pagina 359]
| |
Ten iersten datsi mochten ryden.
Dus scietGa naar voetnoot1 die koninck van hem, ende quam
In dieGa naar voetnoot2 sale, daer hi vernam
Vele ridder, die gerne hadden nu
32150[regelnummer]
Enen tornoy gemaket, secgic iu,
Ombedat heer Gawyn daer niet en was;
Si hadden gerne gewroken, sijt soker das,
Haer gesellen, die gequetset waren.
Doe zeide die koninginne daernareGa naar voetnoot3,
32155[regelnummer]
Dat nembermeer en sal gescienGa naar voetnoot4
Datsi ondertuscen sullenGa naar voetnoot5 nadien
TornierenGa naar voetnoot6 dene tegen den andren nu;
‘By der trouwenGa naar voetnoot7, die ic benGa naar voetnoot8 sculdech iu,
Ende mynenGa naar voetnoot9 here den koninck mede’,
32160[regelnummer]
Zeiden die ridder doeGa naar voetnoot10 ter stede,
So woudensi dat nu laten voertan,
Sint dat haer leet waer dan.
Daerna geboet die koninck, sonder waen,
Hem allen, datsi hem bereiden saen,
32165[regelnummer]
Want hi wil varen sciere
Ten pleinewaertGa naar voetnoot11 van Salesbiere.
Doe bereidensi hem alle metter vaert.
Entes andren dages trockenGa naar voetnoot12 si derwaertGa naar voetnoot13,
Entie koninck Artur entie koninginne met,
32170[regelnummer]
Entie koninck Ban ende sijn broeder, dat wet,
Entie ridder van der Tafelronden,
Ende al danderGa naar voetnoot14 ridder ter stonden
Volgeden hem, ende reden te samen,
So lange datsi te Salesbiere quamen.
32175[regelnummer]
Daer sloegensi haer getelt alle sciere
By ener herde sconerGa naar voetnoot15 riviere;
Ende Keye hadde dat groete teken bracht
Dat al wit was an enen scacht,
Ende een roet eruce daerin mede,
32180[regelnummer]
Enten drake daeronder ter stede;
Also woudetGa naar voetnoot16 Merlijn, sijt seker das.
Doe die koninck Artur gelogiertGa naar voetnoot17 was,
QuamenGa naar voetnoot18 hem liedeGa naar voetnoot19 in allen sinnen toe
Entie nyemaerGa naar voetnoot20, die ember alsoe
32185[regelnummer]
Vor den manne lopet, wyde ende syde,
Si quam onder die Sennen nu ten tyden;
Die spiereGa naar voetnoot21, die zeiden, dat die BertoeneGa naar voetnoot22 al
Te Salesbiere warenGa naar voetnoot23, groet ende smal,
Ende menech ander prince mede;
32190[regelnummer]
Maer sine wisten niet gerede
WaerhenenGa naar voetnoot24 datsi wouden varen.
Die koninck HargodabrantGa naar voetnoot25 ontboet daernare
Die negentien koninge vor hem nadat,
Die Clarence hadden belegen, die statGa naar voetnoot26,
32195[regelnummer]
Ende zeide, dat hi hadde vernomen
Dat die KersteneGa naar voetnoot27 waren gekomen
In den plein van Salesbiere, ende datsy
Hem daden gaderen, ‘ende daerby
So es goet, dat wy ons wachten,
32200[regelnummer]
Beide by dagen ende by nachten,
Datsy op ons niet en komen nadien,
Wy ne sijn daertegen wel vorsien;
Endo als men metten onsen vorder vaert,
Datsi dan varen so wel bewaert,
32205[regelnummer]
Ende oec met so menegen man,
Datsi nieman ontsienGa naar voetnoot28 daeran’.
An desen raet hieldensi hem daer,
Ende elc voer tsimen tenten naerGa naar voetnoot29,
Ende geboden horen lieden na desen,
32210[regelnummer]
Datsi nach tende dach gereet souden wesen
Tegen haer viande, ochtsi iet quamenGa naar voetnoot18.
Datsi bereit waren te samen;
Ende dit dadensi weten den Sennen thant
Werwaert datsi lagenGa naar voetnoot30 in dat lant,
32215[regelnummer]
Ende ontbodense, datsi quamen daer;
Entie vor Windeberes lagen, vorwaer,
Ontbodensi alle, wyde ende syde,
Datsi tot hem quamenGa naar voetnoot18 tien tyden,
Ende si dadent. Dus quamenre daer
32220[regelnummer]
Vor Clarence sovele daernaer,
Datsi vijf mylen, in dien dagen,
Alle ombe die stat lanc lagen.
Nu swiget dit boec van desen,
Ende sal iu van den Kerstenen lesen.
|
|