Merlijn, naer het eenig bekende Steinforter handschrift
(1880)–Jacob van Maerlant– Auteursrechtvrij
[pagina 340]
| |
Van des koninck Pelles sone, ende van den koninck Otten ende van sinen kinderen.Daventure zecget, dat die koninck Pelles
30460[regelnummer]
Hadde enen sone, die niet ridder en es,
Die out was wel vijftienGa naar voetnoot1 iaer,
Die scone was vorwaer;
Ende als hem sijn vader vragede ter stede,
Welke tijt hy ridderGa naar voetnoot2 wonde werden mede;
30465[regelnummer]
Doe zeide hi: ‘als ene die beste die es
In der werlt ridderGa naar voetnoot2 maket, sijt gewes;
Ende oec willic hem dienen drieGa naar voetnoot3 iaer
Eer hi my ridderGa naar voetnoot2 maket vorwaer,
DatGa naar voetnoot4 ic genoech van wapene kan’.
30470[regelnummer]
‘So staet iu lange te beidene dan’,
Zeide die vader. Hi sprac: ‘inGa naar voetnoot5 weet,
Ic sal den ridderGa naar voetnoot2 wel proeven gereet
An mynen ome, an sinen wonden,
Die nieman enGa naar voetnoot6 mach genesen ton stonden,
30475[regelnummer]
Dan die beste ridderGa naar voetnoot2 een,
Desgelike en vint men negeen,
Daer sal icken leiden ombe des’.
‘Neen’, zeide die koninck Pelles,
‘Dat en verstondyGa naar voetnoot7 niet een twint,
30480[regelnummer]
Hy moet by der aventuren komen omtrint
Ende moet selveGa naar voetnoot8 na den Grale vragen,
Eer hem des ieman sal gewagen,
Dat mijn dochter hoedet vorwaer,
Die noch maerGa naar voetnoot9 en hevet seven iaer,
30485[regelnummer]
Ende oec moet werden gewonnen een kint
Van den besten ridder, dienGa naar voetnoot10 men vint;
Ende daer moetenGa naar voetnoot11 sy drie toeGa naar voetnoot12 sijn overal,
Daer men den helegenGa naar voetnoot13 Grael winnen sal,
Ende sy moeten suver ende rene wesen’.
30490[regelnummer]
‘Here’, zeide dat kint na desen,
‘Ic wil ryden te koninck Arturs hove;
Men secget my dat daer van den meesten love
Ridder sijnGa naar voetnoot14 van der werlt, dat wet,
Ende daer es oec mijn neve met,
30495[regelnummer]
Heer Gawijn, des koninck Lottes sone, secgic iu,
Die der bester ridder een es nu
Die in der werlt levet ter stede,
Tot hem willic varen ende dienen mede,
Opdat hi des gehenghetGa naar voetnoot15; ende es hy
30500[regelnummer]
Alsulc, als men secget my,
Van allen dogeden, sonder waen,
So willic van hem wapene ontfaen’.
‘Lieve sone’, zeide doe die koninck Pelles,
‘Also menechGa naar voetnoot16 wech alse tot daer es,
30505[regelnummer]
Sone mochte dat niemanGa naar voetnoot17 nu lyden,
Want die Sennen, nu ten tyden,
In den wegen liegen overal;
Ende banderGa naar voetnoot18 syde, als ic in secgen sal,
Es so groet twedrachtGa naar voetnoot19, ter stede,
30510[regelnummer]
Van den baronen van den lande mede
EntenGa naar voetnoot20 koninck Artur, dat ic nu
Nembermeer blide waerGa naar voetnoot21, secgic iu,
Vor desmaels dat ie iu wiste gesont’.
‘Lieve vader’, zeide die sone terstont,
30515[regelnummer]
‘Wy sijn alle in der aventuren,
Wy en mogen niet eer der doet verbueren
Vor die tijt, dat Onse Here nu
Ons geboudenGa naar voetnoot22 hevet, secgic iu,
Ende oec en sal ic sterven niet
30520[regelnummer]
Eer si komet’. Ende alse dit siet
Die vader, zeide hi: ‘lieve sone,
Ic sieGa naar voetnoot23 wel, gy wilt trecken na datgone
Daer gy nu anekomen sijt,
Ende dat es my lief nu ter tijt,
30525[regelnummer]
Dat gy na hem trecket gereet,
Ende banderGa naar voetnoot18 syden eestGa naar voetnoot24 my leet,
Dat gy derwaert wilt varen nu,
Want ic en mene nember levendich sienGa naar voetnoot25 iu
Nu secget my’, zeide die vader daernare
30530[regelnummer]
‘Wie wildy dat met iu sal varen?’
‘Here, ic en wil maerGa naar voetnoot26 enen knape mede,
Die my geselscap houde ter stede;
Maer gereet my wapene goet,
Ende een ors sterc ende groet’.
30535[regelnummer]
Doe zeide die koninck Pelles: ‘God weet,
Hier es tuwer behoef genoech bereet’.
Des andrenGa naar voetnoot27 dages en woude tkintGa naar voetnoot28
Langer beiden niet een twint,
EntieGa naar voetnoot29 vader gaf hem daer
30540[regelnummer]
GoedeGa naar voetnoot30 wapine ende een ors naerGa naar voetnoot31,
Ende een tellendeGa naar voetnoot32 paert, dat hi reet,
Ende enen vrome knape, God weet;
Ende doe sy heide gereet waren
NamenGa naar voetnoot33 si orlof sonder maren,
30545[regelnummer]
Ende reden also enwech van daer,
Lange tijt, datsi vorwaer
Nieman ontmoetenGa naar voetnoot34 die hem dade iet.
| |
[pagina 341]
| |
Dus redensi ende en lieten niet,
Ende quamenGa naar voetnoot1 in dlant van Rodestoc mede
30550[regelnummer]
In ene valeye, daer si, ter stede,
Vonden ene fonteine scoen ende diep,
Die dor die valeye doe liep,
Ende hi hiet die borneGa naar voetnoot2 van den Pyne.
Daer lach Pinoras met Malaquyne;
30555[regelnummer]
Die koninge, ende waren daer gebeet,
Ende voeren met vijfhondert Sennen gereet.
Ter statwaert van Clarence nu,
Daer dertich koninge lagen, secgic iu,
EnteseGa naar voetnoot3 voerden veertich somer met spisen
30560[regelnummer]
Welgeladen, na hoerreGa naar voetnoot4 wysen;
Ende si waren daer opten borne geseten
Van den Pyne ende soudenGa naar voetnoot5 eten,
Ende lieten baer paerde daer weiden gaen,
In der ouwe; want, sonder waen,
30565[regelnummer]
Dat was heetGa naar voetnoot6, wantetGa naar voetnoot7 was
Omtrent myddach; ende thant nadas
Datsi ten eten warenGa naar voetnoot8 geseten daer,
Quam dat kint, ende sijn knape naerGa naar voetnoot9,
Op hem gereden; doe wart hy vervaert
30570[regelnummer]
Ende heescedeGa naar voetnoot10 sine wapene, ende ter vaert
Wapendi hem, ende sat op sijn ors alsoe
Ende hi hiet sinen knape doe,
Dat hi vor (hem) sonde ryden,
Ende beval hem, datsi niet en bidenGa naar voetnoot11
30575[regelnummer]
Sine bringense levendech ochte doet gevaen;
Doe ging hi na hem ryden saen,
Ende tkint hadde een scerp speerGa naar voetnoot12,
Maer hi en hadde genen schilt ter weerGa naar voetnoot13
Ende eer hi iet verleden was,
30580[regelnummer]
Hoerde hi sere roepen nadas
Die Sennen, ende zeiden: ‘knapeGa naar voetnoot14, gy
Moet wederkerenGa naar voetnoot15, ende oec daerby
Ons geven in ors ende iu wapene mede,
Ende gy moet oec komen ter stede
30585[regelnummer]
Tmynen heren, die zijn gesetenGa naar voetnoot16
Onder genen Pyne ende etenGa naar voetnoot17’.
Dat kint hoerdese, maer hetGa naar voetnoot18 reet
AltenenGa naar voetnoot19 vorwaert gereet,
Ende en antworde niet mettienGa naar voetnoot20;
30590[regelnummer]
Ende alse die Sennen dit versienGa naar voetnoot21,
Dat hi so sere ginc henen ryden
Volgeden si vaste na, tienGa naar voetnoot22 tyden;
Ende alseGa naar voetnoot23 die knape sach komen by,
KeerdeGa naar voetnoot24 hi hem ombe, ende tkint vry;
30595[regelnummer]
Ende een van den Sennen quam vor daer,
Ende reet tenGa naar voetnoot25 kindewaert daernaer
Met enen groten spere, sonder waen,
Ende meendeGa naar voetnoot26 tkint afsteken saen,
Maer hi gemiste, ende tkint reet weder,
30600[regelnummer]
Ende stacken dor den lichame, dat hi neder
Ter aerden van den orse viel doet.
Dat kint trac wt sijn swaert goet,
Ende reet weder synen walop gereet;
EntieGa naar voetnoot27 Sennen, dient herde leet
30605[regelnummer]
Was, dat hy hem soude ontryden,
Si volgeden hem vaste na, tienGa naar voetnoot28 tyden;
Ende tkint voer henen haestelike,
Ende bat Onsen Here vriendelike,
Dat Hine hoeden moesteGa naar voetnoot29 van der doet,
30610[regelnummer]
Van vancnesseGa naar voetnoot30 ende van alre noet.
EntiegeneGa naar voetnoot31 volgeden hem ember toeGa naar voetnoot32,
Also sere alsi ryden mochten doeGa naar voetnoot32,
Ende verhaeldene ende stakenGa naar voetnoot33 daer
Haerre tieneGa naar voetnoot34 op hem daernaer;
30615[regelnummer]
Die some misten, ende some gerakeden sy,
Ende som brakenGa naar voetnoot35 si haer speer daerby,
Maer hi stac daer enen onder die kele alsoe,
Dat hi ter aerden doet viel doe,
Ende daerna den andren, ende ter stede
30620[regelnummer]
Brac doe sijn speer mede;
Doe trac hi sijn swaert ende ginc slaen,
Ende versloech die tieneGa naar voetnoot34 alle saen,
Want God halp hem, sijtGa naar voetnoot36 seker das;
Ende alsi sach datter hem te vele was,
30625[regelnummer]
Sloech hi sijn ors vaste met sporen,
Ende reet na sinen knape, die was voren;
Noch volgeden si hem vaste mede,
Ende verhaeldene in der valeyen ter stede,
Daer hi sinen knape hadde verhaelt;
30630[regelnummer]
Ende si riepen: ‘vaste, nu betaelt!’
Ende als Pinoras ende Malaquijn sien
Haer liedeGa naar voetnoot37 niet wederkerenGa naar voetnoot38 mettien,
Sijn si opgeseten alle bede,
Ende volgeden met horen liedenGa naar voetnoot39 mede,
30635[regelnummer]
Ende vonden optenGa naar voetnoot40 wech daernaer
Die dodeGa naar voetnoot41 licgende harentaerGa naar voetnoot42;
| |
[pagina 342]
| |
Doe vragedensiGa naar voetnoot1 wieGa naar voetnoot2 dat hadde gedaen?
Si zeiden: ‘die knape, die hier nu saen
Vorreet’; ‘ende waer is hi?’ zeidensi doe.
30640[regelnummer]
Doe leidensiseGa naar voetnoot3 ter valeyen toe,
Daer hi vacht tegen die Sennen nuGa naar voetnoot4,
Diene niet enGa naar voetnoot5 konden gevaen, secgic iu.
Doe riep Piuoras: ‘vaste, rijt an!
Sal ons nu ontgaen een man,
30645[regelnummer]
Die ons desen scadeGa naar voetnoot6 hevet gedaen?’
Doe sloegenGa naar voetnoot7 si met sporen saen;
Nu moeteneGa naar voetnoot8 God helpen uter noet!
Beringensine, hy es gevaen ochteGa naar voetnoot9 doet,
Maer Onse Here staet altoes by
30650[regelnummer]
Sinen vrient, waer dat hi sy,
Die ane Hem gelovet ter ure;
Hier sende hem God scone aventure,
Ende daerombe secht men, lude ende stille,
Wien dat God helpen wille,
30655[regelnummer]
Hem en mach nieman scaden een twint;
Want, rechte alse nu omtrint,
Quam hem die koninck Lot te helpeGa naar voetnoot10 saen.
Als ic in hier sal doen verstaen,
Die met Minoras, den forestierGa naar voetnoot11, lach,
30660[regelnummer]
Als ic iu hier vor dade gewach.
Des andren dages was die koninck opgesaen
Ende sine vier kinder, sonder waen,
Ende wapenden hem, ende namenGa naar voetnoot12 orlof doe
An den waert ende an die waerdinne toe
30665[regelnummer]
Ende dankeden hem sere; ende Minoras
Reet wtwaertGa naar voetnoot13 mede een stickeGa naar voetnoot14 nadas,
Met sinen vier sonen mede gereitGa naar voetnoot15,
Daer hi doeGa naar voetnoot16 was herde gemeit;
Entie vijf sciltknechte reden vor doe,
30670[regelnummer]
Ende haer orse leiden ende droegen toe
(Haer) helme, scilde, ende speren,
Dio Minoras hadde gegeven den Heren.
Doe hi een stickeGa naar voetnoot14 hadde gereden daer,
Dadene die koninck Lot kerenGa naar voetnoot17 naer,
30675[regelnummer]
Ende beval hem, dat hi in negenen doeneGa naar voetnoot18
En liete, hi en sprake den koninck ClarioeneGa naar voetnoot18,
Ende zeide hem sine boetscap gereet.
Minoras sprac: ‘ic en latetGa naar voetnoot19 niet, God weet,
Ic salse herde getrouwelycGa naar voetnoot20 doen’
30680[regelnummer]
Doe nam orlof die baroen
Ende reet thueswert met sinen kindrenGa naar voetnoot21 doe;
Ende doe hi thues quam, sende hi toeGa naar voetnoot18
Sine sone den koninck Clarioene,
Ombe die beetscap daer te doeneGa naar voetnoot18,
30685[regelnummer]
Ende si daden die boetscap also daernaer,
Dat die koninck gelovede te komen daer.
Ende doe die koninck Lot gesceden was
Van Minoras, reet hi nadas
Dor den foreest so lange nu,
30690[regelnummer]
Dat primetijt was, secgie iu,
Eer hi daer wtquam; doe quam hy
Op een scone velt daerby,
Dat toteGa naar voetnoot22 Rodetock duerdeGa naar voetnoot23 naer;
Ende doe si vortquamen, gemoetenGa naar voetnoot24 si daer
30695[regelnummer]
Lydonase, des kindes knape,
Daer ic hier voeraf hielt sprake,
Die tegen die Sennen vacht ende street;
Nu brachte dese tegen hem gereet
Des kindes somer ende sijn rosside mede,
30700[regelnummer]
Ende weende jamerliken ter stede,
Ende zeide: ‘Marie, edele Vrouwe,
Helpet ons nu wtGa naar voetnoot25 desen rouwe!’
Dit riep hi herde dicke daer,
Ende sloech sine hande te gader naer;
30705[regelnummer]
Entie koninck Lot ende sine kinder mede
Worden des gewaer ter stede,
Ende hem ontfermede des sere doe;
Ende Agrawein reet voert alsoe
Toten knape ende vragedem daer,
30710[regelnummer]
Waerombe hi makede alsulcGa naar voetnoot26 mesbaer?
Hi zeide: ‘here, ic wene dus sere
Ombe enen den scoensten ionchere,
Die in der werlt levet, God weet,
DienGa naar voetnoot27 nu die quade Sennen gereet saen
30715[regelnummer]
In gener valeyen hebben bestaen,
Ende, God en helpe hem, si sullen hemGa naar voetnoot28
Doet hebben!’ - Doe vragede hi daernaer,
Agrawein, werwaert hi optenGa naar voetnoot29 wech waer?
‘Here, tArturs hovewaert, ter stede,
30720[regelnummer]
Ombe heer Gawine te dienen mede’,
Daer men hem vele dogeden af hevet geseit,
Ende also dat hi wil, in der waerheit,
Datteue niemanGa naar voetnoot30 ridder en make nu
Dan mijnheer Gawein, dat seegic iu.
| |
[pagina 343]
| |
30725[regelnummer]
Ende doe riep hi weder: ‘ach, arme Here!
Ic weet wel. ic en sieneGa naar voetnoot1 nembermere!’
Doe vragedem Agrawein daernaer,
WtGa naar voetnoot2 wat lande hi geboren waerGa naar voetnoot3?
Hi zeide, Listonas, na datgone,
30730[regelnummer]
Hi es des koninck Pelles sone
Van Lystonois. Doe zeide Agrawein:
‘Hoert, lieve hroeder, heer Gawein,
Wat scoenre aventuren beidet na iu!’
‘Ic hebbet wel verstaen’, zeidi nu.
30735[regelnummer]
Doe bondensi haer helme naerGa naar voetnoot4
Ende satenGa naar voetnoot5 op haer orse daer;
Doent LidonasGa naar voetnoot6 sach, vragede hy,
WieGa naar voetnoot7 sy waren. Doe zeiden sy,
Datsi van Arturs masuieden waren,
30740[regelnummer]
HiGa naar voetnoot8 zeide, Lidonas, twaren:
‘Sone willic niet vor ryden,
IcGa naar voetnoot9 en sal so lange eer ontbidenGa naar voetnoot10,
Dat ic sal sien hoeGa naar voetnoot11 dat vergaetGa naar voetnoot12’.
‘Sone doet’, zeide die koninck Lot geraetGa naar voetnoot12,
30745[regelnummer]
‘Maer vaertGa naar voetnoot13 buten wegens houden saen
ThentGa naar voetnoot14 gy siet, hoeGa naar voetnoot11 dat sal vergaen’.
Die knape zeide: ‘ic sal doen alsoe’.
Ende bindienGa naar voetnoot15 datsi sprakenGa naar voetnoot16, doe
SagenGa naar voetnoot16 sijtGa naar voetnoot17 kint komen gevloen,
30750[regelnummer]
Ende sijn swaert al bloet hebben doen
In sijnre hant; ende hem volgeden naer
Wel twehondert Sennen, diene iagen daer.
Ende hi keerdeGa naar voetnoot18 onder tyden ombe alsoe
Ende dienGa naar voetnoot19 hi dan gerakede doe,
30755[regelnummer]
DienGa naar voetnoot19 sloech hi, dat negene wapineGa naar voetnoot20
Helpen en mochten daer in scine;
Ende als hi een stickeGa naar voetnoot21 dan was gereden,
Bleef hi wader houdendeGa naar voetnoot22 ter steden,
Ende sloech op hem. Dus leidiseGa naar voetnoot23 tsamen
30760[regelnummer]
ThentGa naar voetnoot13 si opten koninck Lot quamen;
Ende doentGa naar voetnoot24 dese vive komen sach
Al gewapent, riep hi, al dat hi mach:
‘DoerGa naar voetnoot25 God, gy heren, helpet my,
Gy siet wel, dat des groet noet sy,
30765[regelnummer]
Ende laet iu mijns ontfermen mede!’ -
‘Gyne hebbet gene noet’, zeidensi ter stede.
Doe sloegensi in, ende Agrawein
Sloecher daer enen so optenGa naar voetnoot27 plein
Dor den scilt ende dor halsberch mede,
30770[regelnummer]
Dat hi doet vielGa naar voetnoot28 daer ter stede;
Ende Garies stac enen dor den lichame,
Dat hi viel doet in des Duvels name;
EutieGa naar voetnoot29 koninck Lot zeide te Gaheries
Ende te Gawyne: ‘haest iu na des,
30775[regelnummer]
Siet, waer beide in broederGa naar voetnoot30 sijn
In den strijt’. Doe zeide tjonkerlijn:
‘Here, wie zijdyGa naar voetnoot31, die helpet my,
EnteseGa naar voetnoot32 heren, die in staen by?’
‘Ic bent, die koninck Lot’, zeide hi ginder,
30780[regelnummer]
EnteseGa naar voetnoot32 vier sijnGa naar voetnoot33 myne kinder,
Ende siet daer dengenen, dien gy soeket nu,
Ombe te dienen ende ridder te maken iu’.
Des was die ionchere herde blyde,
Ende leide sine hande te gader tien tyde,
30785[regelnummer]
Ende dankede Gode sere, tienGa naar voetnoot34 stonden,
Dat hy heren Gawine hadde vonden.
Doe vragede hi, hoe hijtGa naar voetnoot35 wiste, daernaer
‘Dat ic Gawine soecken vaer?’
‘Ic weet wel’, zeide hi, ende tierGa naar voetnoot36tijt
30790[regelnummer]
Sloech hi vorwaert in den strijt,
EntieGa naar voetnoot29 jonchere volgede hem naer,
Ende elc stac enen doet aldaer.
Doe die koninck Lot, ende sine kinder mede,
Haer spere tebroken hadden ter stede,
30795[regelnummer]
TrockenGa naar voetnoot37 si haer swaert, ende streden daer
Alse ontbondene liebaerdeGa naar voetnoot38. wet vorwaer;
EntieGa naar voetnoot29 ionchere volgede ember toe,
Ende mijnheer Gawyn hadde getogen doe
Caliburnuse, daer hi mede sloech voert,
30800[regelnummer]
Ende makede onder die Sennen groet moert;
Ende Gaheries met Agraweine
Hadden geiaget twintich SeinenGa naar voetnoot39
So verreGa naar voetnoot40, datsi quamen nadas
OptenGa naar voetnoot27 koninck Pinoras,
30805[regelnummer]
Die met hondert Sennen quam daer;
Ende doe hi vernam openbaer,
Datter maerGa naar voetnoot41 twe en was, doe reet hy
Op hem met sinen liedenGa naar voetnoot42, ende sy
Reden weder in hem alsoe,
30810[regelnummer]
Ende sloegenGa naar voetnoot26 doet twe Sennen doe.
Doen omberingeden tienGa naar voetnoot43 Sennen daer
Agrawine, ende sloegenGa naar voetnoot26 naer
Alle op hem, dat sine mede
| |
[pagina 344]
| |
Ter aerdenGa naar voetnoot1 brachten daer ter stede;
30815[regelnummer]
Ende Gaheries omberingeden daer
Tien ander Sennen, wet vorwaer,
Maer hi halp Agraweine so seer,
Daer nu te voet stont die heer,
Die hem weerde metten swaerde doe,
30820[regelnummer]
Dat hem nieman enGa naar voetnoot2 quam daertoe,
Hi en sloechen, dat hi neder vielGa naar voetnoot3 daer.
Doe quam mijnheer Gawyn naerGa naar voetnoot4,
Ende sloech so vreeslike slage mede,
Dat niemanGa naar voetnoot2 so koene was ter stede
30825[regelnummer]
Dat hi siner slage dorste ontbidenGa naar voetnoot5;
Ende tkint, dat mede wilde stryden,
Van hem sloech sulkeGa naar voetnoot6 slage, metGa naar voetnoot7 gerochte
Dat elken mensceGa naar voetnoot8 helpen mochte.
Doe gevielGa naar voetnoot9 dat mijnheer Gawyn
30830[regelnummer]
Daer ontmoeteGa naar voetnoot10 Malaquyn,
Die der bester ridderGa naar voetnoot11 een was mede.
Die men wiste teneger stede;
Ende hi hielt boven Agraweine saen
Ende haddene gerne daer gevaen,
30835[regelnummer]
Ende heer Gawein sloechne optenGa naar voetnoot12 helm doe
Ende clovedene toten tanden toe.
Als dat dic jonchere sach ter stede,
Gebenedyede hi den arm mede,
Die sulken slach slaen konde;
30840[regelnummer]
Doe nam hi tors terselver stonde
Ende gaf dat sinen broederGa naar voetnoot13 Agrawine
Die daer op spranc, sonder pine,
Ende reet met sinen broederGa naar voetnoot13 in den strijt:
Ende Pinoras, des seker sijt,
30845[regelnummer]
Was nu in droefheden herde groet
Omhe sinen broederGa naar voetnoot13, die was doet;
Hi nam die gisermeGa naar voetnoot14 met heiden handen.
Ende sloech den koninck Lot te handeGa naar voetnoot15
Op sinen helm, dat hine storten dede,
30850[regelnummer]
Daerna sloech hi Gaheries mede,
Dat hi oec ter aerden lach;
Doe dit mijnheer Gawyn sach,
Was hi so erre ombe dese dinge,
Dat hi verwoeden woude sonderlinge,
30855[regelnummer]
Ende reet op Pinoras ende sloechen daer
Dor den scilt ende optie sconderGa naar voetnoot16 vorwaer
Dat hine doersloech toten gordele toeGa naar voetnoot17,
Dat ors ende brachtet Gaheries saen,
30860[regelnummer]
Die daer op spranc, sonder waen;
Ende doeGa naar voetnoot17 nam hi dat ors nadas,
Daer die koninck Lot afgesteken was,
Ende gaf hem dat weder daernaer,
Die daer scier op sat. Doe reden si daer
30865[regelnummer]
Onder die Sennen in den hoep,
Ende quetseden er vele, ende sloegenGa naar voetnoot20 doet;
Entie Sennen waren in sulken vresen
Om be haer heren die doet waren, vor desen,
Datsi hem niet meer en weerdenGa naar voetnoot21 daer,
30870[regelnummer]
Ende gingen alle vlien daernaer;
Ende Wandalis, haer drossate, riep doeGa naar voetnoot17
Waerombe datsi vlien alsoe?
‘Wreket beide iu heren an die glotoen!
Hier en esser maerGa naar voetnoot22 sesse, in desen doen,
30875[regelnummer]
EnterGa naar voetnoot23 uwer es noch vierhondert ter uren;
FyGa naar voetnoot24, dat gyse vor in laet geduren
Aldus lange; des moechdyGa naar voetnoot25 iu
Scamen!’ - Aldus dadiGa naar voetnoot26 se kerenGa naar voetnoot27 nu;
Maer heer Gawein ginc slaen in hem doe
30880[regelnummer]
So vreeslicGa naar voetnoot28, dat hi daer alsoe
Meer dan sevene in dat gemoet
Doet sloech ende warp onder voet.
Ende doe die Sennen dit gesagen,
Dat mense dodetGa naar voetnoot29 ende so ginc iagen,
30885[regelnummer]
Vloensi in den bose, dene hier dander daer,
Daer ontbeide nieman den andren vorwaer,
Si vermaledyeden dure mede,
Dat sise ie gemoetenGa naar voetnoot30 ter stede,
Want en waren negene liede dat,
30890[regelnummer]
Dat warenGa naar voetnoot31 ‘Duvele’, meendenGa naar voetnoot32 si bat,
‘Uter Hellen, die ons slaen nu,
Wanten esser maerGa naar voetnoot33 sesse, secgic iu;
Dit en gesciede niemanneGa naar voetnoot34 meer,
Daerombe sijnt Duvel, die ons slaen seer;
30895[regelnummer]
Si en mochten van menscen niet sijn
Gewonnen nochte geboren, in scijn,
Want negeenGa naar voetnoot35 aertsceGa naar voetnoot36 mensce en mochtet doen’.
Dit zeiden si onder hem, doesi vloen.
Dus verdreefse heer Gawein daer,
30900[regelnummer]
Ende si ne fineerden oec niet vorwaerGa naar voetnoot37,
Vor datsi in dat heer alle quamen
Te Clarence, daer datGa naar voetnoot38 lach te samen
| |
[pagina 345]
| |
Ende telden hem, hoe groten scadeGa naar voetnoot1
Dat hem ses ridderGa naar voetnoot2 nu daden,
30905[regelnummer]
Wantsi hadden haer twe koninge doet
Ende horen drossate mede in der noet,
Ende menegen andren ridder met,
‘Wyne weten tgetal niet, dat wet’.
Ende alse dit hoerde HargodabrantGa naar voetnoot3,
30910[regelnummer]
Wart hi so erre daer te hant,
Dat hi wel ontsinnet was daernare,
Wantsi beide sine mage waren;
Hi vermaledyede dure te samen,
Datsi ie in dat lant quamen,
30915[regelnummer]
Wantsi hadden also groten scade ontfaen.
Hier swigic nu van hem saen,
Ende sal spreken van den koninck Lot,
Die nu blide was, weet God,
Ende sine kinder mede, twaren,
30920[regelnummer]
Dat die Sennen gesconfiert waren,
Ende si den jonchere hadden verloestGa naar voetnoot4
Van den Sennen, ende getroest.
Doe gingensi ten someren daernaer,
Die die Sennen bracht hadden daer.
30925[regelnummer]
Die si te Clarencewaert meendenGa naar voetnoot5 doe mede;
Hebben gevoert. Nu vragede alsoe
Die koninck Lot, wat men daer doen sal
Doe seide heer Gawyn daer ter stede:
‘Men sendese Minoras, onsen waertGa naar voetnoot6,
30930[regelnummer]
Want hi es herde wel waertGa naar voetnoot6,
Hi ontfine ons wel ende diende mede,
Ende tes wel bestadet nu ter stede,
Ende beter es dat hise hebbe, twaren,
Dan si hier verloren waren’.
30935[regelnummer]
‘By Gode’, zeide die koninck Lot ter uren,
‘Gy secget wel; wie salso hem vnerenGa naar voetnoot7?’
Die jonchere zeide: ‘here’ nadas,
‘Mijn knape salse voerenGa naar voetnoot8, Lidonas,
Ende een van uwen knapen mede’.
30940[regelnummer]
Doe beval men hem tweenGa naar voetnoot9 ter stede
Die boetscap te doeneGa naar voetnoot10, ende datsyGa naar voetnoot11
Den wech weder volgeden daerby
Te Rodestock; si zeiden daernaer,
Si zouden hem volgen; ende aldaer
30945[regelnummer]
Voerdensi die somerGa naar voetnoot12 alle ter stede;
Want die knape leideseGa naar voetnoot13 mede
Te MinoraswaertGa naar voetnoot14 met veertich orsen groet
Die si daer dreven, met groter spoet,
Dene an den ander gekoppelt daer.
30950[regelnummer]
Doesi te Minoras quamen naerGa naar voetnoot15,
Waren si herde wel ontfaen;
Minoras was blyde, sonder waen,
Van desen presente, van deser ere,
Ende dankede den heren herde sere;
30955[regelnummer]
EntieGa naar voetnoot16 knape volgeden saen
Horen heren ende keerdenGa naar voetnoot17, sonder waen,
Te Rodestocwaert, so si best konden,
Daer die koninck Lot, tenselven stonden,
Ende sine kinder vor nu waren;
30960[regelnummer]
Ende onderwegen, daer si dus varen,
Vrageden si den jonchere, wie hi esGa naar voetnoot18,
Ende wanenGa naar voetnoot19 geboren, sijt seker des;
Die jongelinc zeide: ‘ic ben gehetenGa naar voetnoot20
ElisierGa naar voetnoot21, here, wildyGa naar voetnoot22 dat weten,
30965[regelnummer]
Ende mijn vader, sijt seker des,
Es gehetenGa naar voetnoot20 koninck Pelles
Van ListenoisGa naar voetnoot23; oec ben ic met
Des koninck Aleins neve, dat wet,
Van den foreinen lande, ter stede,
30970[regelnummer]
EntesGa naar voetnoot24 koninck Pellinors oec mede,
Die twaelfGa naar voetnoot25 sonen hevet scoene,
Die vrome sijnGa naar voetnoot26 ende koene,
Daer dene af es in koninck Arturs hof,
Ombe te dienen daer ombe lof,
30975[regelnummer]
Ende ombedat hi wapene soude ontfaen;
Dit sijnGa naar voetnoot26 myne neven, sonder waen,
Ende ic vaer te koninck Arturs hovewaert,
Ombe heer Gawyn te soekeneGa naar voetnoot27 ter vaert,
Ende ombe hem te dienen mede,
30980[regelnummer]
Ende, Goddanc, ic hebbene vonden, ter stede,
Eer dan ic meende hebben gedaen;
Ende wil hi my nu onthouden saen
In der manieren, dat hy my sal maken
RidderGa naar voetnoot28, als ic hem vermanen sal der saken,
30985[regelnummer]
So blive ic met hem ende diene hem nu’.
Heer Gawyn zeide: ‘lieve kint, ic secget iu,
Gy zijt my herde wellekomenGa naar voetnoot29 mede,
Ende ic onthoude iu gerne, ter stede,
In deser manieren, wet vorwaer’.
30990[regelnummer]
Aldus redensi sprekende daer
ThentGa naar voetnoot30 in die nacht, dat sine vonden
No hues no hof te dien stonden,
Dan een foreest, wijt ende groet;
| |
[pagina 346]
| |
Daer redensi in met groter spoet,
30995[regelnummer]
Ende omtrentGa naar voetnoot1 myddernacht vonden sy
Ende cluse ende enen clusener vry,
Ende si kloppeden vor sine poerte daer,
DatGa naar voetnoot2 mense in liet daernaer;
Ende doe si in waren komen,
31000[regelnummer]
Gingensi haerGa naar voetnoot3 paerde begomen,
Ende daden bem die gereide af doe,
Ende lietense gaen weiden alsoe
In dat gras, des genoech daer was;
Daer en was geen ander bedde, sijt seker das.
31005[regelnummer]
Doe gingensi eten ende, doer die noet,
MoestenGa naar voetnoot4 si daer eten born ende boret,
Want die heremite (en) hadde anders nietGa naar voetnoot5;
Daernaer gingen si slapen, sietGa naar voetnoot5,
Ende sliepen alle vaste hier,
31010[regelnummer]
Sonder Heer Gawyn ende Elisier,
Dese en sliepen niet ter stede.
Doe hoerdensi jamerlike clage mede
Van enen ridder ende ener vrouwen,
Die daer vor gingen met rouwen,
31015[regelnummer]
Des heren Gawyne ontfermede met;
Hi hiet doe lecgen op sijn Gringalet
Sijn gereide, ende Elisier dadet gereet,
Ende brachte hem tors vor hem geleet;
Ende heer Gawyn was gewapent wel,
31020[regelnummer]
Ende satGa naar voetnoot6 op dat ors snel
Ende reet enwech; ende Elisier
Reet hem na dapperlike hier.
Doe quamenGa naar voetnoot7 si in ene valeye alsoe,
Die ene halve myle duerde doe;
31025[regelnummer]
Daer hoerde Gawyn grote clage ende gekrijt
Entie klage was aldus ter tijt:
‘God, Here! dor iu grote ontfermechede,
Waer hebbic dit vernoy verdient mede,
Dat men my doet?’ - Ende bat Gode daer,
31030[regelnummer]
Dat Hi hem dieGa naar voetnoot8 doet geve naerGa naar voetnoot9,
‘Want ic waer vryGa naar voetnoot10 liever doet
Dan tlevene in deserGa naar voetnoot11 noet’.
Dit was een ridderGa naar voetnoot12 al naket mede,
Sonder ene broec haddiGa naar voetnoot13 an ter stede,
31035[regelnummer]
Ende vijf poitier sloegeneGa naar voetnoot14 daer
Met hardenGa naar voetnoot15 riemen, wet vorwaer,
DatGa naar voetnoot1 hem dat bloet ter rucge nederliep.
Ende banderGa naar voetnoot16 syde ene joncfrouwe riep
Lude ende ontfermelike van dien:
31040[regelnummer]
‘Ach, onsaligeGa naar voetnoot17, wat sal dijns gescien?
SenteGa naar voetnoot18 Marie, edele Vrouwe, helpet my!
Eer liet ic my doden, eer ic gestade dy,
Dat gy sondetGa naar voetnoot19 licgen by my ter stede’.
Ende alse heer Gawyn dit hoerde mede,
31045[regelnummer]
Wisti wel, datsi in groter noet was.
Hine wiste te welker sydenGa naar voetnoot20, nadas:
Hem ontfermede die ridder sere,
Die joncfrouw ontfermede hem noch mere,
Datsi nu verkracht soude wesen,
31050[regelnummer]
Si en hadde soccoersGa naar voetnoot21; doe dacht hi van desen,
Ende dachte dat beter weer,
Dat hi die joncfrouwe bescudde eer;
Doe volgedi der joncfrouwen, wat hi kan,
Die ember doe riep voertan:
31055[regelnummer]
‘Sancta Maria, koninginne, bescuddet my!’ -
Ende doe heer Gawyn hem quam by,
Sach hi, dat een poytier hadde daer
Die joncfrouwe gelegetGa naar voetnoot22 daernaer
An daerde, ende sloechse daer te hant
31060[regelnummer]
Sere met siner gewapender hant;
Si kreet, ende zeide: ‘gy moget my
Doden, ander dinc en krijgdyGa naar voetnoot23 daerby’.
Ende ombedat so nam hi se naer,
Ende sleepteGa naar voetnoot24 se ende tracGa naar voetnoot25 se by den haer,
31065[regelnummer]
Dat des hem vele bleef in der hant;
Ende mijnheer Gawyn quam doe gerant,
Ende riep lude: ‘heer poytierGa naar voetnoot26,
Trouwen iu wille blyvet achter bier’.
Doe sach diegene achterwaert,
31070[regelnummer]
Ende riep die met hem waren, ter vaert,
Datsi den ridder weren mede.
Daer reet haerGa naar voetnoot27 sesse tegen hem ter stede,
Ende zeide: ‘heer ridder, wat eestGa naar voetnoot28 nu?
Hebbewy ienege hoede iegen iu?’
31075[regelnummer]
‘Ja, gy’, zeide doe heer Gawijn,
‘Want ic wil der joncfronwen fijn
Helpen tegen wienGa naar voetnoot29 dat es nu,
Ende ic ontseege hem ende iu’.
Doe dorbrac hi diegene daernaer,
31080[regelnummer]
Ende stac dengenen, wet vorwaer,
Dor den lichame, dat hi vielGa naar voetnoot30 doet;
Doe quamenGa naar voetnoot7 diegene metten hoep
Op heren Gawyne gereden alsoe,
Ende staken alle op hem doe;
31085[regelnummer]
Ende heer Gawyn hadde tswaert getogen,
| |
[pagina 347]
| |
Ende sloech den ierstenGa naar voetnoot1, ongelogen,
Enen slach op dat hovet boven,
Dat hine toten kinne hevet gecloven,
EntenGa naar voetnoot2 andren den arm af mede,
31090[regelnummer]
EntenGa naar voetnoot2 derden dat hovet ter stede,
EntenGa naar voetnoot2 vierden oec alsoe,
EntenGa naar voetnoot2 vijften sloech hi toten halse toe,
EntieGa naar voetnoot3 reste vloe al dat hi mach.
Doe heer Gawijn dat gesach,
31095[regelnummer]
Voer hi ter joncfrouwen, sonder beiden,
Ende setteGa naar voetnoot4 se vor hem int gereide;
Entiegene die daer ontvloe,
Quam te sinen gesellen doe,
Die lagenGa naar voetnoot5 ende sliepen ende rastenGa naar voetnoot6 hem daer;
31100[regelnummer]
Doe riep diegene vaste daernaer:
‘Gy ridder, slaepdyGa naar voetnoot7? Wat gaet iu ane?
HierGa naar voetnoot8 hevet iu een ridder Sorbitane
Doetgeslagen, en onse gesellen mede,
Entie vrouwe bescutGa naar voetnoot9; volgewy hem ter stede’.
31105[regelnummer]
Doesi dit hoerden, warenGa naar voetnoot10 sy
Herde erre, ende volgeden hem daerby
Wat si mochten, wet vorwaer,
Ende binnen desen ditGa naar voetnoot11 was daer,
Dat Gawyn die ioncfrouwe bescudde mede
31110[regelnummer]
Was Elisier gevaren ter stede,
Daer die ses poitiere den here,
Den ridder, hadden geslagen so sere,
Dat hi opten benen niet enGa naar voetnoot12 konde staen,
Ende was ter aerden gevallen saen,
31115[regelnummer]
Ende en konde gespreken niet een woert;
DoenGa naar voetnoot13 Elisier dit siet ende hoert,
Riep hi: ‘hoerenkinder, wat tyet gy nu
Den edelen manne? wat hevet hi iu
Mesdaen, dat gyne dus torment?’
31120[regelnummer]
Doene diegene hoerden spreken omtrent,
Vragedensi: ‘wat gaet des iu an?
Wyne latens dor iu niet dan’.
‘Neen’, zeide Elisier, ‘dat sallic iu proeven’.
Hi hadde een speer Ga naar voetnoot15 na sijn behoevenGa naar voetnoot14
31125[regelnummer]
In siner hant, ende sloech naerGa naar voetnoot16
Sijn ors met sporen, ende stac daer
Den enen van den sessen doet,
Den andren gaf hi enen slach so groet,
Dat hi doet vielGa naar voetnoot17 oec mettien;
31130[regelnummer]
Doe gingen dander boeveGa naar voetnoot18 vlien,
Dene hier ende dander daer
In dat dicke woutGa naar voetnoot19 daernaer.
Dus verloes hise, hine wisie waer.
Doe quam hi ten ridder ende dadene daer
31135[regelnummer]
Achter hem sitten, die blyde was;
Doe reet Elisier soekenGa naar voetnoot20 nadas
Heer Gawyne; maer hine hevet niet
Verre gereden, daer hine siet
Vechten tegen dertich ridderGa naar voetnoot21 metGa naar voetnoot22;
31140[regelnummer]
Ende hi hadde die ioncfrouwe neder geset,
Entie ridder liepen hem op sere;
DoenGa naar voetnoot13 Elisier sach sinen here
Dus vechten, dade hi den ridder naerGa naar voetnoot16
Afsitten, ende reet optiegene daer
31145[regelnummer]
Met sinen speer, dieGa naar voetnoot23 noch doe geheel was,
Ende stac daer enen soe, sijt seker das,
Dat hi doet ter aerden vel;
Daerna gerakedi den andren so wel
Dor die kele, dat men dat yser sach bloet
31150[regelnummer]
BanderGa naar voetnoot24 syden, ende hi vielGa naar voetnoot25 doet.
Maer heer Gawyn hadde gehouwen so
Ende geslagen, dat hyre daer doe
Sevene gedodet hadde; ende Elisier mede
TracGa naar voetnoot26 sijc swaert wtGa naar voetnoot27 siner scede,
31155[regelnummer]
Want sijn speer tebroken was;
Hi ginc nu slaen in den tas,
Ende clovede sulken daer sijn hovet,
Toten tanden toeGa naar voetnoot28, des gelovet;
Ende alse mijnheer Gawyn sach doe,
31160[regelnummer]
Dat hem Elisier halp alsoe,
Sloech hi vreeslycGa naar voetnoot29 in hem daer,
Ende zeide: ‘gebenedyet moetstuGa naar voetnoot30 sijn vorwaer,
Want machstu leven, ic sie welGa naar voetnoot31 dan,
Dattu werdesGa naar voetnoot32 een goet man’.
31165[regelnummer]
Aldus vochtensi beide doeGa naar voetnoot33,
Ende sloegenGa naar voetnoot34 al doet, dat hem quam toe,
Datter maerGa naar voetnoot35 vier outvloe daer
In den wontGa naar voetnoot36, dat dicke was vorwaer.
Daerna dade Elisier den ridder cleder an,
31170[regelnummer]
Die hi daer nam enen doden man,
Ende brachte hem een paert, ende mede
Oec der ionefrouwen, ende dadese ter stede
Daerop sitten, ende voeren alle vier, ter vaert,
| |
[pagina 348]
| |
Rechtevoert ten heremitenwaert;
31175[regelnummer]
Ende heer Gawyn vragede naer
Der ioncfrouwen. wanenGa naar voetnoot1 si waer?
Si zeide, si waer suster der joncfrouwen
Van Rodestock, by haerre trouwen,
‘Entese ridderGa naar voetnoot2 es mijn neve mede,
31180[regelnummer]
‘Ende gistrenGa naar voetnoot3 avent quamewyGa naar voetnoot4 bede
Van enen foreeste, dat wy hebben nu
Dat Taverges heetGa naar voetnoot5, secgic iu,
Ende souden te Rodestocwaert ryden,
Entie nacht quam ons an, tienGa naar voetnoot6 tyden,
31185[regelnummer]
Ende wy verdoelden daer, God weet,
Ende quamen daer dese verrader gereet
WarenGa naar voetnoot7, ende souden gaen eten doe;
Ende doe si ons sagenGa naar voetnoot8, liepensi ons toe;
Ende mijn neve en hadde negene wapene an
31190[regelnummer]
Ende daer men ons aldus op ran,
Sloech hyre haerreGa naar voetnoot9 enen doet;
Daerombe dadensi hem pine groet
Ende vingeneGa naar voetnoot10 ende ontcledene mede,
Ende geseldene te meneger stede;
31195[regelnummer]
Ende alsi my vercrachten woudenGa naar voetnoot11,
En liet hi hem so niet verboudenGa naar voetnoot11,
Hine sloechse metten vuesten daer;
Wat pinen si hem daden, wet vorwaer,
Hi halp my so hi beste konde,
31200[regelnummer]
Doe namenGa naar voetnoot12 si sesse ter stonde
Ende leidene ende sloegen alsoe
Als gy wel sagetGa naar voetnoot13 beide toe.
Nu biddic iu, here, dat gy secget my,
Wie gy zijt ende wat gy sochtet hierbyGa naar voetnoot14?’
31205[regelnummer]
Heer Gawyn zeide: ‘joncfrouwe’, nades,
Wy zijn utenGa naar voetnoot15 lande van Logres,
Ende varen ombe enen orbaer nu,
Die niet te secgen es, secgic iu’.
Dus redensi so lange, datsi quamen
31210[regelnummer]
TesGa naar voetnoot16 heremiten hues, daersi tsamen
Haer gesellen vonden slapen noch doe;
Doe beettensi daer neder alsoe,
Ende dadenGa naar voetnoot17 den orsen den breidel af,
Ende Elisier hem grases genoech gaf,
31215[regelnummer]
Want des daer binnen genoech was mede;
Doe gingensi alle slapen ter stede,
Ende langenGa naar voetnoot18 toten dage toe.
Die koninck Lot, hi riep ierstwerfGa naar voetnoot19 doe
Garies, dat hi opstonde naer;
31220[regelnummer]
DoeGa naar voetnoot20 sach die koninck licgen daer
Ene joncfrouwe ende enen ridder mede
Tuscen Gawine ende Elisier ter stede,
Die vaste lagenGa naar voetnoot18 ende sliepen nuGa naar voetnoot19;
Des wonderdem sere, secgic iu;
31225[regelnummer]
Doe riep hi herenGa naar voetnoot21 Gawine saen:
‘Lieve sone’, zeidi, ‘gy sult opstaen,
Dat es hoge optenGa naar voetnoot22 dach, secgic iu’.
Entie ridder entie ioncfrouw sijn nu
Ontsprongen, ende stonden op aldaer,
31230[regelnummer]
Entie koninck Lot vragede naer,
WanenGa naar voetnoot1 datsi komen waren:
‘Here’, zeidensi, ‘wyne weten twaren,
Maer si tweGa naar voetnoot23 hebben ons bescuddetGa naar voetnoot24 mede,
Ende brachten ons alhier ter stede,
31235[regelnummer]
Daer men ons woudeGa naar voetnoot25 nemen tleven,
Dien God dat hemelrike moete geven,
Datsi ons so wel bystonden’.
‘Welc warenGa naar voetnoot7 si’, vragedi ten stonden,
Die iu bescudden?’ Doe zeiden si saen:
31240[regelnummer]
‘Here, dese twe, die hier staen’.
Doe vragedi hem daer al te male,
Van tale ende (van) weder tale,
HoeGa naar voetnoot26 die dincGa naar voetnoot27 waren gesciet.
Doe teldensi dat al, ende en lietens niet,
31245[regelnummer]
Van den beginne, hoeGa naar voetnoot26 dat quam toe.
Daerna satensi op alle doeGa naar voetnoot28,
Ende reden te Rodestock te samen;
Ende doesi daer quamen,
Doe sagensi die stat te wonder ane,
31250[regelnummer]
Ombedatsi scone was van gedane;
Doe leidese die ridder, die gevaenGa naar voetnoot29 was,
Toten castelewaert alle nadas,
Daer mense nu in hevet gelaten;
Daer wordensi ontfaen wel utermaten,
31255[regelnummer]
Entie suster ruende der Vrouwen toe
Ic en weet wat, ende daerna doe
Dade hem die Vrouwe grote feeste daer;
Entie borchgraveGa naar voetnoot30 quam oec daernaer,
Ende hietse welkomeGa naar voetnoot31, ende leidese saen
31260[regelnummer]
In ene kamer, daersi af hebben gedaen
Haer wapene, ende daerna mede
Ginc men eten daer ter stede;
Daer was hem horde wel gedient,
Gelijc dat een doet sinen vrientGa naar voetnoot32;
31265[regelnummer]
Want die ioncfrouwe dade verstaen
| |
[pagina 349]
| |
Den borchgrave ende haerreGa naar voetnoot1 suster saen
Al haer stickeGa naar voetnoot2, ende hoe mense hadde gevaen,
Ende hoe si van hem bescut warenGa naar voetnoot3 saen.
Ombedit dade men hem een groet ere,
31270[regelnummer]
Ende diende hem oec vele teGa naar voetnoot4 mere.
Die borchgrave vragede daernaer
Den koninck Lotte, wieGa naar voetnoot5 hi waer?
Doe zeide hi: ‘here, ic ben Lot, die koninck
Van Orcanien, in ware dinc
31275[regelnummer]
Zijn deseGa naar voetnoot6 myne vier kinder mede’.
Doe spranc die borchgrave op, ter stede,
Ende dade ene grote feeste, secgic iu,
Ende vragedem, waer hi voereGa naar voetnoot7 nu.
Hi zeide, hi voer ombe vrede ende soene
31280[regelnummer]
Van koninck Arturs wegen an die baroene
So lange, dat die Sennen, twaren,
Uten lande verdreven waren.
Doen hi dit hoerde, was hi blyde
Ende dankedesGa naar voetnoot8 Gode sere, tien tydenGa naar voetnoot9;
31285[regelnummer]
Doe vragedi waer hi ierstGa naar voetnoot10 sonde varen:
‘TAronsteel in Scotlant’, zeide hi, ‘twaren,
Ende oec soudic iu gerne bidden mede,
Dat gy nu wondetGa naar voetnoot11 senden, ter stede,
Enen bodeGa naar voetnoot12 an den koninck, dien men heetGa naar voetnoot13
31290[regelnummer]
Metten hondertriddren, dat higereet
In Onser Vronwen dage kome daer ic sy,
In September, tAronsteel te my,
Ende dat hi des niet en late, ter stede,
Want ic ende al die prinsen mede
31295[regelnummer]
Snllen daer sijn’. Doe zeide die borchgrave:
‘Iu boetscap sal ic wel doen hier ave,
Want ic sal morgen senden daer’.
Aldus sprakenGa naar voetnoot14 si onder hem naer,
So lange dat slapetijt was;
31300[regelnummer]
Doe ginc men slapen scier nadas,
Ende sliepen daer toten morgen vroe;
DoentGa naar voetnoot15 dach was stondensi op doe
Ende namenGa naar voetnoot16 oerlof an die warenGa naar voetnoot3 daer,
Ende reden henen also naer.
31305[regelnummer]
Ende doe hi van daer gesceden was,
Sende die borchgrave nadas
Enen knapeGa naar voetnoot17, die dadeGa naar voetnoot18 verstaen
Den koninck metten hondert riddren saen,
Datten die koninck Lot groete seer,
31310[regelnummer]
Ende zeide hem voert noGa naar voetnoot19 min noGa naar voetnoot19 meer
Als hem die boetscap was geladen.
Die koninck ontfincne wel met staden.
Ende zeide, hi soude gerne komen
Ombe koninck Lots willeGa naar voetnoot20, hebbic vernomen,
31315[regelnummer]
Want hi haddene lief, sijt seker das;
Entie koninck Lot, die gesceden was
Van den borchgraveGa naar voetnoot21 ende wechreet mede,
Ende alle syne vier kinder, ter stede,
So lange redensi sekerlike
31320[regelnummer]
Datsi quamen bi Cambenike;
Daer hoerdensi een groet gekrijt
Ende groet geroep, tierGa naar voetnoot22 tijt,
Ende si sagenGa naar voetnoot23 sulc vierGa naar voetnoot24 daernaer
Ochte tlantGa naar voetnoot25 ombe al ontsteken waer,
31325[regelnummer]
Ende en was geen wonder al riepensi soeGa naar voetnoot26,
Want tienGa naar voetnoot27 dusent Sennen hadden hem doeGa naar voetnoot26
Genomen al datsi hadden ter stede,
Ende tlantGa naar voetnoot28 verberntGa naar voetnoot29 daertoe mede,
Ende hadden vele liedeGa naar voetnoot30 gevaen;
31330[regelnummer]
Die hertoge was oec, sonder waen,
Wtgetogen met drieGa naar voetnoot31 dnsent man,
Ende hadde hem lange gestreden an;
Maer int indeGa naar voetnoot32 was hi sconfiert doe
Ende van den velde gejaget toe;
31335[regelnummer]
Des hi so erre was, ter stede,
Dat hi verwoeden meende mede;
Ende doe die koninck Lot so na quam,
Dat hi die Sennen daer vernam,
Bant hi sinen helm, ende sine kinder mede,
31340[regelnummer]
Ende reden tener brucgen ter stede,
Daer die hertoge al vliende street.
Dit was den koninck Lot herde leet,
Dat hine aldus tachter sach;
DesGa naar voetnoot33 sloech hi in, al dat hi mach,
31345[regelnummer]
Ende reet met crachte over die brucge daer
Met sinen kindren, wet vorwaer,
Maer sine lieten hem niet kennen nu;
Ende doese dhertoge sach, secgic iu,
Datsi optieGa naar voetnoot34 Sennen oec streden,
31350[regelnummer]
Ende hiso niet en kende ter steden;
Doe hielt hi stille, ende zeide: ‘God, Here!
Waerombe en beradyGa naar voetnoot35 my niet mere,
Want ic benGa naar voetnoot36 gesconfiert, dat en sy
Dat Gy in genade toget an my;
31355[regelnummer]
Ende handersyde al dat goet mede
| |
[pagina 350]
| |
Dat wy hebben, voerdensi met hemGa naar voetnoot1, ter stede
Ende dit was al onse rijcheit te hant,
Die ons was bleven in onse lant’.
Doen hi dus Gode sine bede dede,
31360[regelnummer]
Sach hi waer vijf ridder ter stede
In die Sennen vergadert waren;
Doe riep hi op sine liedeGa naar voetnoot2 daernare
Datsi wederkerenGa naar voetnoot3 omtrent,
Want God hevet hem soccoersGa naar voetnoot4 gesent.
31365[regelnummer]
Doense dhertoge vergadert hadde daer,
Voer hi hem thelpene naerGa naar voetnoot5,
Daer die vijf ridderGa naar voetnoot6 wrachten wonder,
Dat niemanGa naar voetnoot7 van den Sennen bysonder
Ontbeiden en dorsteGa naar voetnoot8, so groet waren
31370[regelnummer]
HaerGa naar voetnoot9 slage, die si sloegenGa naar voetnoot10, twaren,
Wantsi dodent al dat vor hem was;
Ende dhertoge quam an hem nadas
Met sinen lieden vergadert daer;
Doe wart die strijt groet ende swaer,
31375[regelnummer]
Maer en hadden die ses gesellen gedaen
Dhertoge en hadde niet mogen staen,
EnterGa naar voetnoot11 Kerstene maerGa naar voetnoot12 driedusent was
EnterGa naar voetnoot11 Heidene tiendusent, sijt seker das;
Ende in den strijt, daer si dus waren,
31380[regelnummer]
QnamenGa naar voetnoot13 opten hertogeGa naar voetnoot14 gevaren
Die koninck Dodales ende Orientes,
Ende Moydas ende Brandales;
Dese vier opten hertogeGa naar voetnoot14 stakenGa naar voetnoot15
Tenemale, dat hoer spereGa naar voetnoot16 brakenGa naar voetnoot15,
31385[regelnummer]
Ende dene stac dat ors dor den bueek weder
Dat metten hertoge doet viel neder;
Daer wartGa naar voetnoot17 die dranc so groet saen,
Dat dhertoge wart gevaen,
Ende voerdene enwech. Doe dit vernam
31390[regelnummer]
Die koninck Lot, wart hi herde gram,
Ende sine kinder, ende reden derwaert;
Heer Gawyn warp sinen scilt ter vaert
Ter aerden, ende nam sijn swaertGa naar voetnoot18
Caliburnuse, dat hi hadde waertGa naar voetnoot18,
31395[regelnummer]
Met beiden handen, ende sloech Moydas
Toten tanden toe, sijt seker das,
Ende Brandales sloech hi mede
Den arm af, aldaer ter stede,
EntiegeneGa naar voetnoot19 vloe doen in dat heerGa naar voetnoot20,
31400[regelnummer]
Bytende ende morrende als een beerGa naar voetnoot20;
Ende Gaheries sloech Orientes
Dat hovet af, ende si daden nades
Sovele, dat dhertoge was daer
BescutGa naar voetnoot21 van hemlieden naer.
31405[regelnummer]
Ende heer Gawyn gaf Dodales enen slach,
Dat men hem lever ende longer sach,
Ende als die Sennen sagenGa naar voetnoot22 daernare,
Dat haer heren alle doet waren,
Vloensi, wat si mochten, daer,
31410[regelnummer]
Entie Kerstene volgeden hem naer,
Ende sloegenreGa naar voetnoot23 sovele doet nu,
Dat wonder waerGa naar voetnoot24 te secgene iu.
Doe die strijt was al gedaen,
Quam die hertoge ten koninck Lot saen
31415[regelnummer]
Ende bat hem vriendelicGa naar voetnoot25, dat hi naer
Hem zeide, wieGa naar voetnoot26 hi waer.
Doe zeide die koninck Lot: God,
‘Mijns namen in loechende noitGa naar voetnoot27, weet
Ende gy zoudetGa naar voetnoot28 my te rechte welkinnen
31420[regelnummer]
Want in herde menegen sinnen
Hebbewy gehat quaet ende goet tsamen:
Coninck Lot heetGa naar voetnoot29 men my by namen,
EnteseGa naar voetnoot30 vier ridder, die hier staen,
Sijn mine kinder, sonder waen’.
31425[regelnummer]
Doe was dhertoge utermaten blyde
Ende hi helsedene vriendelicGa naar voetnoot25 tien tydenGa naar voetnoot31,
Ende festeerdese utermaten seer,
Ende dankede ende lovede Onsen Heer,
Dat hi hem sulc soccoersGa naar voetnoot32 hadde gesent,
31430[regelnummer]
‘Want en waerdyGa naar voetnoot33 niet komen omtrent
Met uwen kindren, ic waerGa naar voetnoot34 ter stede
Doet bleven, ende al mijn volc mede;
Want gy hebbet hier wonder gewracht
Met uwen kindren, die gy hier bracht’.
31435[regelnummer]
Dus voerenGa naar voetnoot35 si sprekende onder hem nadat
Tote Cambenic in die statGa naar voetnoot36,
Daer si metten vingeren warenGa naar voetnoot37 gewyset
Ende van den liedenGa naar voetnoot38 sere gepryset,
Ende zeiden, datsi geweest hadden saen
31440[regelnummer]
Gesconfiert, en haddensi gedaen.
Dus redensi onder hem te samen
ThentGa naar voetnoot39 si vor dieGa naar voetnoot40 sale quamen,
| |
[pagina 351]
| |
Daer beettensi, ende Elisier
Pijnde hem sere te dienen hier
31445[regelnummer]
Heren Gawyne, want hi dadeGa naar voetnoot1 ter stede
Sijn paert op, ende ontwapendene mede,
Enten koninck Lot, wet vorwaer.
Ende al die wyle, datsi stonden daer,
Quam Elisiers knape van Minoras,
31450[regelnummer]
Den forestierGa naar voetnoot2, daer hi gesent was,
Ende zeide, dat hise groete seer
Ende hem allen dankede van der eer,
Die si hem hadden gedaen ter stede,
Ende sijn wijf ende sine kinder mede.
31455[regelnummer]
Ende bierbinnen was dat eten gereet,
Ende men ginc daer eten, God weet.
Daer dade dhertoge den heren te gemake
Van eten, van drinken, van alre sake,
Daer hi hem mede mochte doen ere.
31460[regelnummer]
Na den eten vragede dhere
Den koninck Lot, hoeGa naar voetnoot3 sine kinder hetenGa naar voetnoot4:
‘Heer hertoge’, zeidi, ‘ic doe iu dat weten;
Die outste, die hetetGa naar voetnoot5 Gawein,
Ende dander, die hetet Agrawein,
31465[regelnummer]
Die derde Gaheries, die vierde Garies;
Entese jongelinc, sijt seker des,
Es eens edelen koninges kint mede,
Ende komet dienen, nu ter steden,
Gawyne, mynen sone, ombedat bi leren
31470[regelnummer]
Wil met hem wapene hanteren’.
‘So helpe my God!’ zeide dhertoge doe,
‘Dit komet hem van hogen herteGa naar voetnoot6 toe,
Van edeler aertGa naar voetnoot7, ende moet hi noch leven.
Men sal hem noch prijs geven,
31475[regelnummer]
Want hi es vroem ende koeneGa naar voetnoot8’.
Doe vragede dhertoge, na desen doeneGa naar voetnoot8,
Den koninck, hoeGa naar voetnoot3 dat komet, ‘dat gy nu
Dus hemelycGa naar voetnoot9 varet onder iu?’
Die koninck Lot zeide: ‘gy sultetGa naar voetnoot10 weten:
31480[regelnummer]
Gy siet wel, dat die Sennen hebben beseten
Al onse lande, wyde ende syde mede,
Ende doen ons grote pijnlichede,
Ende verderven die Kersten heitGa naar voetnoot11, secgic iu,
Ende mochtewy enegen raet hebben nu,
31485[regelnummer]
Dat wy se verdreven, dat waerGa naar voetnoot12 ons goet,
Gy wetet waelGa naar voetnoot13, ende sijt mede vroet,
Dat wy se niet en konnen verdry ven mede,
Want wy hebbens ons twewerf pijnt gerede,
Ende en halp ons niet oen twint;
31490[regelnummer]
Wat dunket in best dat men begint?
Ic hebbe genomen van desen doeneGa naar voetnoot8
Een perlement van den koninck ClarioeneGa naar voetnoot14
Ende tegen den koninck metten C. ridders met,
In Onser Vrouwen dage, dat wet,
31495[regelnummer]
In SpeltmaentGa naar voetnoot15, ende oec mede
So sullenGa naar voetnoot16 komen dan ter stede
Alle danderGa naar voetnoot17 prinsen ombe dat,
Tote Aronsteel in die stat,
Ende daer nemen enen raet, daer wy
31500[regelnummer]
Die Sennen mogen verdriven by’.
Doe zeide dhertoge: ‘by Gode, Here,
Ons en lettet negeenGa naar voetnoot18 dinc mere
Dan onse sonden, die wy hebben gedaen
An den koninck Artur, sonder waen;
31505[regelnummer]
Want sint dat wy tegen hem orlogen,
SijnGa naar voetnoot19 die Sennen int lant getogen,
Ende met minen wille, so sullewyGa naar voetnoot20
An den koninck Artur versoenenGa naar voetnoot21 daerby,
Ende doen dat wy sculdech sijn nu
31510[regelnummer]
Hem te doene, want ic secget iu,
Sint dat hi gesacreert koninck esGa naar voetnoot22
Ende datten die biscop na des,
Entie paepscap, ende tgemene volc met,
Gekoren hebben, ende oec, dat wet,
31515[regelnummer]
Dat die van Bonewic ende van Gannes
Met hem sijn, sone hebben wy des
Engene macht, dat wy hem niet
Connen gescaden ochtGa naar voetnoot23 ontsetten iet’.
‘Hebdy dit gepryset?’ zeide die koninck Lot,
31520[regelnummer]
‘Ja, ic’, zeide hi, ‘also helpe my God!’ -
‘So salt te hant versoenet sijnGa naar voetnoot19 zeide hyGa naar voetnoot24
Tuscen hem ende iu, ende my,
Want ic en heles iu niet ter stede,
Ic ben versoent ende sijn vrientGa naar voetnoot25 mede,
31525[regelnummer]
Als die hem vorwaert mesdoet van al,
Dat hi my dat mede doen sal’.
‘Hoe’, zeide dhertoge, ‘sijdyGa naar voetnoot26 versoent dan?’
‘Ja, ic’, zeide by, by Sente JanGa naar voetnoot27’
‘Ende hoeGa naar voetnoot28 es dat daertoo komen?’
31530[regelnummer]
Doe ginc hem die koninck Lot nomen
Ende zeide hem al die gescienesseGa naar voetnoot29 daer,
Dat hem gescietGa naar voetnoot30 was vorwaer,
Ende hoeGa naar voetnoot28 sine kinder van hem gesceden waren,
| |
[pagina 352]
| |
Ende haer moeder gevaenGa naar voetnoot1 hadde daernareGa naar voetnoot2
31535[regelnummer]
Ende hoe hi daertoe bedwongen was
Van Gawine, sinenGa naar voetnoot3 sone, sijt seker das,
Dat hi wart koninck Arturs man;
Ende aldus telde hijtGa naar voetnoot4 al daeran.
Doe sprakenGa naar voetnoot5 si voert sovele daer,
31540[regelnummer]
Dat dhertoge gelovede daernaer,
Dat hi tAronsteel soude komen;
Oec hebbensi an hem vernomen,
Dat die vrede vermyddes hem niet blyven sal
Van den koninck Artur, groet ende smal.
31545[regelnummer]
Doe si lange gesproken hadden daer,
Gingen die heren slapen naer,
Ende sliepen toten dage toe.
DoentGa naar voetnoot6 dach was, stondensi op alsoe
Ende gingen messe horen saen;
31550[regelnummer]
Ende doe die messe was gedaen,
Zeide die koninck Lot an den hertoge mede:
‘Dat waerGa naar voetnoot7 goet, dat wy senden ter stede
An koninck Uriens ende an ko. Anguissant,
An koninck VentresGa naar voetnoot8 ende an ko. Tradeliant,
31555[regelnummer]
Ende badenGa naar voetnoot9 hem van onser wegen tsamen,
Datsi in Onser Vrouwen dage quamen
In September tAronsteel gereet,
Ende dat wy daer sullen sijn, God weet;
Ende datsi tegen ons komen, hoeGa naar voetnoot10 dat gaet’.
31560[regelnummer]
Dit dochteGa naar voetnoot11 den hertoge een goet raet,
Ende men nam boden, die waren snel,
Die die boetscap daden wel
An al die heren, datsiGa naar voetnoot12 daernaer
Alle geloveden te komene daer.
31565[regelnummer]
Ende alle dese wile, dat die boden waren
Die bodescap te doene, so es gevaren
Die koninck Lot met sinen kindren nu
Van Cambenic, dat secgic in;
Ende dhertoge voer met hem wtwaert
31570[regelnummer]
Den wech, sprekende metter vaert,
Ende doc keerdiGa naar voetnoot13 weder ende ginc hem bereiden
Alse den koninck te volgene, sonder beiden.
Entie koninck hielt sinen wech na des
Rechte den wech te Norgales;
31575[regelnummer]
Daer lagensi ene nacht alsoe,
Des andrenGa naar voetnoot14 dages stondensi op vroe,
Ende reden so lange datsi quamenGa naar voetnoot15 thant
TAronsteel in Scotlant.
Daer lagenGa naar voetnoot16 si doe twe dage tsamen
31580[regelnummer]
Eer daer ienege prinsen quamen,
Ende daden hem te gemake daer.
Doe quamenGa naar voetnoot15 die prinsen alle naerGa naar voetnoot17,
Ende gingen te rade daer, ter stede;
Ende heer Gawein, die daer was mede,
31585[regelnummer]
Sprac dat woert aldaer ter statGa naar voetnoot18,
Want des hem sijn vader; die koninck, bat:
‘Gy heren’, zeide hi, ‘wy sijnGa naar voetnoot19 bier gesent
Van des koninck Arturs wegen omtrent,
Daer wy mede sijn nu ter stede,
31590[regelnummer]
Die iu ontbiedet, ende biddet mede,
Dat gy sine vrientGa naar voetnoot20 sult sijn openbaer,
Want hi gerne duwe waerGa naar voetnoot7,
Ende dat gy hom vrede gevet nu
Thent teGa naar voetnoot21 Kerstavende, des biddewy iu,
31595[regelnummer]
In der manieren, dat wy die SenenGa naar voetnoot22
Mochten verdryven onder ons gemeneGa naar voetnoot22
UtenGa naar voetnoot23 lande; ende gaveGa naar voetnoot24 God ons sege,
Dat wyse konden verdriven enwege,
Conde men die soeneGa naar voetnoot25 gemaken dan,
31600[regelnummer]
Dat gy daerna versoendetGa naar voetnoot25 dan.
DesGa naar voetnoot26 es gegeven nu ten stonden
Dat gewin, datsi van allen sonden
Ende van mesdaet sullen fijnGa naar voetnoot27
Quyte wesen, die daer ten stryde sijn’.
31605[regelnummer]
Alle die prinsen hebben wale
Vernomen mijnsberenGa naar voetnoot28 Gawyns tale;
Doe vragedensi den koninck Lot sonder beiden,
Wat hi tesenGa naar voetnoot29 dingen zeide?
Die koninck Lot zeide: ‘hetGa naar voetnoot26 en wart niet ereGa naar voetnoot30
31610[regelnummer]
MeerreGa naar voetnoot31 doget ontboden van enen here;
Wetet wel, dat ics niet en secge daerby
Ombedat ic sijn geswoerneGa naar voetnoot32 man sy;
Want also lange als gy hebbet nu,
Tegen hem geweest, es dat mesvallen iu,
31615[regelnummer]
Entie Sennen en warenGa naar voetnoot33 oec niet
In dat lant komen nembermere ietGa naar voetnoot34,
Haddewy wael overeen gedragen;
Ende oec hebbewy gehat dese plagen
Ombe onse sonden, die wy hebben gedaen’.
31620[regelnummer]
‘Hoe’, zeide die koninck Uriens saen,
‘ZijdyGa naar voetnoot35 Arturs man worden nu,
So bebdyGa naar voetnoot36 ontrouwecheit gedaen, secgic iu;
| |
[pagina 353]
| |
Want gy haddetGa naar voetnoot1 met ons gesworen mede’.
Doe zeide die koninck Lot ter stede:
31625[regelnummer]
Ic ben nietGa naar voetnoot2 ongetrouwe, hiermet,
Want ic dades mijns ondankes, dat wet,
Ende op dien dat icken in node
Meest geseadet meendeGa naar voetnoot3 hebben, by Gode,
So dadic hem manscap na datgone,
31630[regelnummer]
Ende dat dade my al Gawyn, mijn sone’.
Doe telde hi hem sine gescienesseGa naar voetnoot4 al,
Die hem gesciede, groet ende smal.
Doe die prinsen verstonden nadas,
Hoe dat met hem gevaren was,
31635[regelnummer]
Zeidensi, dat hine mochte niet elGa naar voetnoot5;
Daer warenGa naar voetnoot6, die wouden, dat hem gesciet welGa naar voetnoot5
WareGa naar voetnoot6, gelije dat hem gesciet was;
Doe sprakenGa naar voetnoot7 si so lange nadas,
Datsi te rade worden daer,
31640[regelnummer]
Datsi vrede gavenGa naar voetnoot8 daernaer;
Ende Gawyn hevet haer trouwe ontfaen,
Vasten vrede thondeneGa naar voetnoot9, sonder waen.
Doe zeide hi hem den dach daer sciere
Te komene in den pleinGa naar voetnoot10 van Salesbiere;
31645[regelnummer]
Maer si zeiden hem, als die Sennen waren
Gesconfiert, dat hem daernare
Die koninck Artur tegen hem dadeGa naar voetnoot11 voert.
Doen Heer Gawyn hoerde dese woert,
Zeide hi hem allen openbare:
31650[regelnummer]
‘Gy barone, nu horet hare,
Als dat komet, dat gy hem arch wilt doen,
Ic sal dan hebben sulc ware soenGa naar voetnoot12,
Dat hi des te rechte niet met allen
Te doene sal hebben met iu allen;
31655[regelnummer]
Ende dat dregetGa naar voetnoot13 hem sulc oec mede,
Die noch blyde sal sijn, by myner waerhedo,
Dat hi sijn gemoede sal verkrygen mogen’.
Som die prinsen hierom be lachendeGa naar voetnoot14 togen
Van quaetheit meer dan van ander dineGa naar voetnoot15;
31660[regelnummer]
Maer van den hondert riddren die koninck
Niet en dregedeGa naar voetnoot16 daer ter stat,
Hi zeide hi soude komen nadat
TAlrehelegen messeGa naar voetnoot17, dat daer komet sciere.
Met al sijnre macht te Salesbiere;
31665[regelnummer]
Daerna zeide elc prinse alsoe.
MettesenGa naar voetnoot18 namen si orlof doe
Ende voerenGa naar voetnoot19 thoren landewaert,
Ende gereiden hem vaste metter vaert
TegentGa naar voetnoot20 orloge dat komen sal.
31670[regelnummer]
Nu swige ic van desen heren al,
Ende sal iu voert secgen ter ure
Van den koninck Arture.
|
|