Merlijn, naer het eenig bekende Steinforter handschrift
(1880)–Jacob van Maerlant– Auteursrechtvrij
[pagina 332]
| |
Hoe die koninck Loth ende heer Gawyn des koninck Arturs boetscap doen toten baronen.Hier secget daventure mede,
29750[regelnummer]
Dat die koninck Loth quam nu ter stede
Ende sprac: ‘Here’, ten koninck ArtuerGa naar voetnoot1,
‘Dat waerGa naar voetnoot2 wel tijt nu ter uerGa naar voetnoot1,
Dat wy dachten optieGa naar voetnoot3 helege KerstenhedeGa naar voetnoot4
DieGa naar voetnoot5 die Sennen nu ter stede
29755[regelnummer]
Altemale verderven, secgic iu;
Si hebben twe stede veriaget nu
Die liede daerwt ende some verslagen,
Ende haer es so vele, dat mense veriagen
29760[regelnummer]
Dat men enen vrede mochte beiagen daertoe
Tuscen die barone endc in, here,
Een iaer durende in allen kere,
Dat wy optieGa naar voetnoot3 Sennen voeren, God weet,
EntieGa naar voetnoot8 ene holpe den andren gereet,
29765[regelnummer]
Dat wy se verdreven voertan;
Ende mochtewy den vrede gemaken dan
Tuscen iu entieGa naar voetnoot8 barone, welGa naar voetnoot9 ende goet,
En konnewyGa naar voetnoot10 niet, dat elc dan doet
Sijn beste’. DoeGa naar voetnoot11 zeide die koninck saen:
29770[regelnummer]
‘By Gode, ic woude dat waerGa naar voetnoot2 gedaen
In deserGa naar voetnoot12 manieren, maer die baroeneGa naar voetnoot13
Sijn so hoverdich ende so koeneGa naar voetnoot13,
Dat diegene, die men soude senden daer,
Moeste sijn herde vorbaer,
29775[regelnummer]
Eer si daer iet af hielden, wet God’!
‘Here’, zeide hi, die koniuck Loth,
‘Si hebben so groten scade gehat nu,
Si sullen in deserGa naar voetnoot14 manieren, secgic iu,
Herde gerne den vrede ontfaen’.
29780[regelnummer]
‘Nu visiert’, zeide die koninck saen,
‘Wie dese boetscap mach doen gerede’.
Doe zeide dic koninck Ban ter stede:
‘En woutsGa naar voetnoot15 my niet weten ondanc die Co Lot,
So soudicGa naar voetnoot16 dan secgen, so helpe my God!
29785[regelnummer]
Dat daer niemanGa naar voetnoot17 so goet toe en esGa naar voetnoot18
Als hi, want hi becant met hem esGa naar voetnoot18,
Ende oec weet hi die wege bat,
Dan ieman die hier esGa naar voetnoot18 ter stat.
‘Gy secget waer’, zeide Artur doe;
29790[regelnummer]
Doe sprac daer die koninginne toe,
Ende seide: ‘hier esGa naar voetnoot18 binnen sulc man,
Die dwege wel kent, ende daeran
So waer dat oec minre scade nu,
Dat men enen maten ridder verloer, secgic iu’.
29795[regelnummer]
‘DameGa naar voetnoot19’, zeide die koninck saen,
‘Ic kenne die barone so gedaen,
Ende so overmoedichGa naar voetnoot20, dat nieman daer
Gehoert zoude zijn, wet vorwaer,
Die van myuen lande weer’.
29800[regelnummer]
Doe zeide die koninck Lot, die heer,
Dat hi daer dan varen soude gereet
Sint si dat overeendroegen, God weet,
‘Ende ic sal met my leiden sciere,
God weet, myne kinder alle viere’.
29805[regelnummer]
‘By Gode’, zeide die koninck Bohort mettien,
‘So ne derfdyGa naar voetnoot21 niemanGa naar voetnoot17 die levet, outsien’.
Alse die koninck Artur sach, dat hy
Sine kinder hem woude wesen by,
Doe vruchte hi Gaweins herdo seer;
29810[regelnummer]
Doe zeide die koninginne: ‘heer,
En vruchtet om sine kinder niet een twint,
Laetse met hem varen omtrint,
Want ochtGa naar voetnoot22 God wil, sine sullen daer
Negene noet hebben; oec wet, vorwaer,
29815[regelnummer]
So gy daer meer vriendeGa naar voetnoot23 hebbet mede
So si den vrede meer ter stede
Jagen sullen met herten nu’.
‘Vrouwe’, zeide hi, ‘ic houdesGa naar voetnoot24 my an iu’.
Doe zeide die koninck Lot, sonder beiden,
29820[regelnummer]
Hi woude hem hemelyc bereiden,
Ende hi ontboet sine kinder daer.
Doe zeide Artur tot hem daernaer
Die dinge, alsi daer warenGa naar voetnoot25 gedaen;
Hi zeide: ‘lieve neven, gy moet saen
29825[regelnummer]
Met uwen vader varen tener stede
Ombe uwen oerbaer’. Zy seiden gerede,
Dat sijtGa naar voetnoot26 gerne daden, God weet;
Die koninck Lot zeide doe gereet:
‘Gawein, lieve kint, gy ende iu broeder nu
29830[regelnummer]
Te hant gaet ende bereidet in,
Dat ons niet en gebreke daerby’.
‘Hoe’, zeide Gawyn, ‘wat sullewy
Anders voeren nu in deser vaertGa naar voetnoot27
Dan onse wapine ende onse paertGa naar voetnoot28?
| |
[pagina 333]
| |
29835[regelnummer]
Wy en sullen voeren somer no malen,
Wat zoudeGa naar voetnoot1 hieraf vele talen,
Wy sullen te nacht trecken in den iersten slape
Ende elc bevele daer sinen knape,
Dat hi hem bereide alsoc,
29840[regelnummer]
Dat men goede dachvaert doe,
Te dusdanen oerbaer en soude men niet
Dach no nacht letten, wats gesciet’.
Die koninck zeide: ‘neve, gy seeget waer’.
Dus sciedensi hiermede van daer,
29845[regelnummer]
Ende heer Gawyn ginc ter koninginnen saen
Ende bat haer ende liet verstaen,
Datsi sinen gesellen goet waerGa naar voetnoot2,
Want hi wiste wel al openbaer,
Dat hem skoninges ridder onhoutGa naar voetnoot3 sijn,
29850[regelnummer]
‘Ende als ic enwech bem entie broeder mijn
So sullensi enen tornoy willen maken,
Ic bids iu, en gestadet niet der saken’.
Si zeide doe te Gawine, dat nembermeer
Tornoy en gestadet voert mijnheer,
29855[regelnummer]
Dien dene iegen den andren sal doen,
Wat si hier voermaels hebben geploen,
Ende dat die koninck hebbe mijn vrientscapGa naar voetnoot4 met,
So en sals niet gescien, dat wet’.
Doe scieden si uterGa naar voetnoot5 sale ter vaertGa naar voetnoot6,
29860[regelnummer]
Ende elc ginc tsiner herbergenwaertGa naar voetnoot6,
Ende men ginc slapen daernaer.
MaerGa naar voetnoot7 wie dat nu sciet van daer,
Gwinemar, der koninginnen neve, wet dat,
Hi ne voer nietGa naar voetnoot8 verre van der stat,
29865[regelnummer]
MaerGa naar voetnoot7 hi bleef sprekende telkonmale,
In ener wardrobeGa naar voetnoot9 by derGa naar voetnoot10 sale,
Tegen Morgeynen, die snster was
Des koninck Arturs, zijt seker das,
Die daer sat ende makede ter stede
29870[regelnummer]
Des koninck Lottes wijf, haerreGa naar voetnoot11 suster mede,
Ene huve van goutGa naar voetnoot12 draden goet.
Dese Morgeine was simpel ende vroet,
Ende herde behagel; maer si was
Herde bruen in dat aensieht, als ic las;
29875[regelnummer]
Maer si was minlic ende welhebbende met
Ende si sanc oec wael, dat wet;
Maer si was die luxuriosesteGa naar voetnoot13 mede,
Die men wiste in eneger stede,
Ende si konde van astronomien intgevoech,
29880[regelnummer]
Want Merlijn hadde haers geleert genoech
Ende noch meer leerde (hy)Ga naar voetnoot14, alse iu al
Dit boec hierna wel secgen sal;
Ende si was van goudeGa naar voetnoot15 ende van syden
Dat beste wercwijf, dat men tienGa naar voetnoot16 tyden
29885[regelnummer]
Vant in enech lant; oec hadde syGa naar voetnoot17
Dat scoensteGa naar voetnoot18 haer nu daerby,
Entie scoensteGa naar voetnoot18 handen met,
Ende dat soetsteGa naar voetnoot19 lijf, dat wet,
Dat enech wijf hebben mochte doe;
29890[regelnummer]
Oec haddesi ander dinc daertoe,
Dat ic niet wil secgen iu;
Oec was si loes, dat haer wel staet nu,
Si was welsprekende mede gereet,
Ende si lespete al lnttel, God weet;
29895[regelnummer]
Ende goedertieren was si boven alle dinc
Also lange als dat wel met haer ginc,
Maer alsi haer toernde op enegen man,
Sone was daer negeen versoenen an;
Dat sceen wel an der koninginnen,
29900[regelnummer]
Die si minnen soudeGa naar voetnoot20 met alle sinnen
Met rechte, wantsi hoersGa naar voetnoot21 broeder wijf was,
Ende si dadeGa naar voetnoot22 haer grote scande nadas,
Dat men daeraf sprac al haer leven,
Alse in dit boec wel sal wtgeven
29905[regelnummer]
Hicrna, waerombe dat was.
Nu es Gwinemar comen nadas
Te Morgeinen, ende groetese daer,
Ende si dankedes hem sere naer;
Hi nam die gontGa naar voetnoot12 drade in die hant,
29910[regelnummer]
Ende vragede Morgeinen al te hant,
Wat si daeraf soude maken doe;
Ende si begonde op hem te siene alsoe,
Ende began haer te behagene wale,
Want hi was van hovescer tale
29915[regelnummer]
Ende een scoen ridder mede,
Ende haer bevielGa naar voetnoot23 wael ter stede
Sine woert ende al sijn wesen.
Si sprakenGa naar voetnoot24 so lange te gader van desen,
Ende droegenGa naar voetnoot25 overeen so na die dinc,
29920[regelnummer]
Datsine vor horen vrientGa naar voetnoot26 ontfincGa naar voetnoot27,
Ende ontseido hem voert nadat
Negene dinc, die hi haer bat;
Daerna helsediGa naar voetnoot28 ende custese mede
| |
[pagina 334]
| |
Datsi daer ontstac ter stede,
29925[regelnummer]
Ende hi warpse op ene coetse daer,
Die stont by hem, ende daernaer
Dade hi haer dat soete spel,
Dat menech begert, gy wetet wel
So wat ic mene ter stede;
29930[regelnummer]
Si warenGa naar voetnoot1 des willech alle bede,
Daerby was dat te eer gedaen;
Dus hevet dene des andrenGa naar voetnoot2 minne ontfaen,
Ende si bleven voert vriendeGa naar voetnoot3 groet
Ende minnende sere sonder genoet.
29935[regelnummer]
Die nacht bleef hi by haer
Tot by den dage, ende daernaer
Stont hy op ende bevalse nu
Onsen Here, secgic iu.
Dus ondermindensi hem lange tijt,
29940[regelnummer]
Dat niemanGa naar voetnoot4 en wiste, des seker sijt,
Sonder Jenovre, die koninginne,
Diene sint brachte in sulken sinne,
Dat hi sint scedenGa naar voetnoot5 moeste van haer;
Ombedit hatese Morgeine so seer,
29945[regelnummer]
Datsi der koninginnen dede
Menech vernoy, te meneger stede,
Datsi niet en woude (laten) metGa naar voetnoot6
Also lange alsi levede, dat wet,
Alse gy hierna wel sult verstaen.
29950[regelnummer]
Ic late dit nu ende sal anevaen
Te sprekene van den koninck Lot mede,
Ende sinen kindrenGa naar voetnoot7, die nu ter stede
In den ierstenGa naar voetnoot8 slape sijn opgestaen,
Ende gingen hem gereiden saen;
29955[regelnummer]
Si namen vijf die beste orse daer,
Die in den stalle stonden, ende daden se naerGa naar voetnoot9
Die vijf knechte leiden nu,
Wael met yser verdecket, secgic iu;
Doe voerensi hemelijc alsoe,
29960[regelnummer]
Ende heer Gawyn vragede sinen vader doe,
Al welc si best mochten ryden
‘Die passe entie wege tesenGa naar voetnoot10 tyden
Sijn nu so vol Sennen vorwaer’.
Doe zeide Heer Gawyn daernaer:
29965[regelnummer]
‘Wy varen best tAronsteel in Scotlant,
Dat is dhemelecsteGa naar voetnoot12 wech, sy in bekant,
DienGa naar voetnoot11 wy komen mogen nu ter stede,
Entie stat staet in den bosce mede;
Treckewy derwaert, dat dunket my,
29970[regelnummer]
Dat ons alrebeste nu sy’.
Die vader zeide oec: ‘nadien dat staet,
Dunket my dat die beste raet,
Ende wy sullen dan varen by den castele
Van Serpine ende by onen dele
29975[regelnummer]
Dor den foreest van Espinoie mede,
Ende optieGa naar voetnoot13 rivier van Saverne, ter stede,
Ende dor den plein van Cambenic na des,
Ende dor die stat van Norgales,
Die des koninges es Tradelians,
29980[regelnummer]
Ende van daer tAronsteel thantsGa naar voetnoot14,
Dat in drieGa naar voetnoot15 mylen na den Sennen esGa naar voetnoot16’;
Entie kinder lovedentGa naar voetnoot17 alle nades,
Aldus voerensi toten dage toe,
Van den enen sprekende alsoe
29985[regelnummer]
Ende van den andren mede, secgic iu,
Ende lagen in boscen ende in clusen nu,
Ende voerenGa naar voetnoot18, zo si hemelecstGa naar voetnoot12 konden,
Achte dage; doe voerensi tien stonden
Tote Rodestock in den pleine;
29990[regelnummer]
Daer gemoetenGa naar voetnoot19 hem twaelfdusent SeynenGa naar voetnoot20,
Die brachten sevenhondert Kerstene gevaen
Die si gebonden hadden, sonder waen,
Metten voeten onder der paerde bueck mede,
Ende sloegense met stocken sere ter stede;
29995[regelnummer]
EnteseGa naar voetnoot21 voerde die koninck Sorbores
Ende Clarioen entieGa naar voetnoot22 koninck Ysores
Ende Malaquijn ende Salabruyn met;
Ende Ysores voerde een (ors) Gringalet,
Dat men also hiet, dat ors, dor dasGa naar voetnoot23
30000[regelnummer]
Ombedat so sonderlinge goet was:
Men waloperet wel gereet
Tien mylen, eer hem enech sweet
Uten lyve ginc, ochtGa naar voetnoot24 eer hem daer
Die lanken sloegenGa naar voetnoot25, wet vorwaer.
30005[regelnummer]
Nu es die koninck Lot daer komen,
EntieGa naar voetnoot22 Sennen hebbene vernomen,
Ende sagen welGa naar voetnoot26, dat Kerstene waren.
Heer Gawyn sprac tsinen vader daernare:
‘Here, sittewy op onse orse mede,
30010[regelnummer]
Ende ele pine hem nu ter stede,
Dat wyse mogen breken hiervoer,
Dat wy banderGa naar voetnoot27 syde komen doer’.
Ende dit was omtrent die noeneGa naar voetnoot28
Entie koninck Lot voer, in desen doeneGa naar voetnoot28,
| |
[pagina 335]
| |
30015[regelnummer]
Voer, ende mijnheer Gawyn reet naer,
Ende sine broeder, wet vorwaer,
EntieGa naar voetnoot1 Sennen riepen saen:
‘Vaste, gevet iu op gevaen,
Ende secget ons wie gy zijt mede,
30020[regelnummer]
Ende wat gy jaget hier ter stede’.
Doe zeiden si hem, dat si waren
Des koninck Arturs masniede, twaren,
‘Die ons ombe ene boetscap sent nu
Ende nember meer en secgen wy iu’.
30025[regelnummer]
Doe zeiden diegeneGa naar voetnoot2: ‘en rydet niet voert,
Want wy hoeden die wege, sijt ende oert,
Van koninck heer Godebrandes wegen, dat wet,
Ende van Oriens oec, dien wy met
VoerenGa naar voetnoot3 desen roef enteseGa naar voetnoot4 gevangen,
30030[regelnummer]
Ende nu mede begint ons te langen
Dat wy iu hem voerenGa naar voetnoot3 mogen’.
‘Dat es waer’, zeide die koninck, ‘mochtyGa naar voetnoot5 daertoe dogen,
Dat gy ons gevoeren kondetGa naar voetnoot6 nu’.
‘Daer en sal niet lanck toe sijn, secgic iu,
30035[regelnummer]
Want vaste gevet in op gevaen’.
‘By Gode, dat en es so saen niet gedaen’,
Zeide Heer Gawyn daer ter stede.
Doen si dit hoerden, licten si mede
OptenGa naar voetnoot7 koninck Lot lopen daer;
30040[regelnummer]
EntieGa naar voetnoot8 koninck Lot ende sine kinder vorwaer,
Reden op hem met crachte groet,
Ende elc stac daer enen doet
Ten ierstenGa naar voetnoot9 steke, ende daernaer
Den andren enten derden vorwaer,
30045[regelnummer]
Ende dorbrakenGa naar voetnoot10 haer scaer, God weet,
Ende reden also enwech gereet,
Ende doe si dandren en wech sagenGa naar voetnoot11 ryden,
HieldenGa naar voetnoot12 si op hem sere tien tyden,
Ende begondense iagene saen,
30050[regelnummer]
Ende alset die vijf koninge hebben verstaen,
Doe riepensi op haer liedeGa naar voetnoot13 daer nare,
Datsise hem niet lieten ontvaren;
Maer si waren wel gereden,
Ende ontreden hem so verre ter steden,
30055[regelnummer]
Datsi quamen an enen molen naer,
Daer een groet water liep vorwaer,
Daer broekete ombewasGa naar voetnoot14; des moestenGa naar voetnoot15 si
Te sachter varen, ende daerby
Verhaelden sy die vijf koninge daer
30060[regelnummer]
Ende vijfhondert Sennen, wet vorwaer,
Ende brakenGa naar voetnoot10 haer speer op hem daer nu;
Entie koninck Ysores dorstac, secgic iu,
Des koninck Lottes ors, dat doet daer vel;
Maer die koninck Lot spranc op, also wel,
30065[regelnummer]
Ombe hem te werene. Doe Gawyn sach,
Dat sijn vader te voet daer lach,
Was hy byna daer verwoetGa naar voetnoot16;
Hy sloech sijn ors, met groter spoet,
Ende stac Monadine dor den licbame:
30070[regelnummer]
‘Nu vaer’, zeidi, ‘ins Duvels name,
Want du horesGa naar voetnoot17 tharerGa naar voetnoot18 geselscap groet’;
Diegene vielGa naar voetnoot19 van den orse doet.
Doe tracGa naar voetnoot20 hi Caliburnuse, sijn swaertGa naar voetnoot21,
Ende bescudde sinen vader, ter vaertGa naar voetnoot21,
30075[regelnummer]
Daer meer dan veertich Sennen over waren;
Hi sloech hem die arme af, twaren,
Ende hande ende been, ende sloech daer
So vreeslike slage, dat daernaer
Nieman tegen hem (en) dorste komen;
30080[regelnummer]
Die sinen vader meendeGa naar voetnoot22 hebben genomen,
Dien cloefde hi dat hovet ten tanden toe,
Ende gaf sinen vader dat ors alsoe;
Ende sine broederGa naar voetnoot23 wrachten wonder
Onder den Sennen daer bysonder;
30085[regelnummer]
Si quamen toten vader naerGa naar voetnoot24,
Wrachtensi sulke noet onder hem nu,
Dat nieman enGa naar voetnoot27 mochte vertellen iu.
Maer den Sennen quam soccoers doeGa naar voetnoot28 groet,
30090[regelnummer]
In allen syden, in grotenGa naar voetnoot29 hoep;
Ende als dit die koninck Lot gesach,
Riep hi sine kinder, al dat hi mach,
En zeide: ‘tesGa naar voetnoot30 wel tijt, dat wy nu
Enwech varen, dat seegic iu,
30095[regelnummer]
Ende en es gene wijsheit, dat wy beiden;
Want omb enen slach in der waerheden,
Dien wy hem mogen geven, sonder waen,
Sullen wyreGa naar voetnoot31 meer dan veertich ontfaeu;
Maer laet ons varen benenGa naar voetnoot32 ter stede,
30100[regelnummer]
Ende es, dat si ons volgen mede,
Wy sullen ons onderwylen keren dan,
Alse wy des stede hebben, ende stryden an’.
| |
[pagina 336]
| |
Doe dadenGa naar voetnoot1 si hem te wegewaert,
Ende voerenGa naar voetnoot2 over dwater mettervaert.
30105[regelnummer]
Ende doese die vier koninge enwech sagenGa naar voetnoot3 varen,
WarenGa naar voetnoot4 si des herde erre, twaren,
Ende riepen: ‘dieveGa naar voetnoot5 ende mordenaren,
Aldus en zuldyGa naar voetnoot6 ons niet ontvaren;
Entie koninck Clarioen, hi sat nu
30110[regelnummer]
Op dat paert Gringalet, daer ic af zeide in
Hiervor, dat so goet was vorwaer,
Ende was vor danderGa naar voetnoot7 gereden daer,
Ene bogenscote verre, dat wet,
Ende heer Gawyn sach an, dat Gringalet
30115[regelnummer]
DaerGa naar voetnoot8 vliegende quam als een vogel snel,
Ende dat behagede hem so wel,
Dat hi hemselven zeide ter vaertGa naar voetnoot9,
Hadde hi nu alsulken paertGa naar voetnoot9,
Hi en gavetGa naar voetnoot10 niet om die beste stede,
30120[regelnummer]
Die die koninck Artur hadde mede;
Ende doe begon hi sachte te rydene
EntesgenenGa naar voetnoot11 al luttel tontbidene;
Ende doe Gawyn sach, dat hi hem by was,
Doe keerdeGa naar voetnoot12 hi hem ombe thant nadas,
30125[regelnummer]
EntieGa naar voetnoot13 koninck quam op hem alsoe,
Ende stac sijn speer ontwe doe,
Ende heer Gawyn sloechne weder saen
Dor den helm ene wonde, sonder waen,
Dat hi ter aerdenGa naar voetnoot14 in ommacht vielGa naar voetnoot15 daer
30130[regelnummer]
Ende heer Gawyn, die nam daernaer
Dat (paert) Gringalet ende voerdet saen
Ten brieleGa naar voetnoot16, dat daer by was gestaen.
Ende sijn vader reet altoes vorwaert,
Ende en dachte niet achterwaert,
30135[regelnummer]
Ende sine drieGa naar voetnoot17 kinder volgeden mede:
Ende heer Gawyn bleef daer ter stede,
Achter hem, sodat sine niet
En konden gesienGa naar voetnoot18; maer Gawyn nu siet
Sine knechte, die daer brachten saen
30140[regelnummer]
Haer tellendeGa naar voetnoot19 paerde, daer hi af, sonder waen,
Sere verblide; doe beete hi ter stede
Ende gaf hem sijn ors te leidene mede,
Ende sat op dat (ors) Gringalet;
Ende hi hiet se varen ongelet
30145[regelnummer]
Na sinen vader, want hi woude beiden
Ombe te wetene die waerhedeGa naar voetnoot20
Waer die Sennen henenGa naar voetnoot21 souden varen;
MaerGa naar voetnoot22 dat was ombe niet, dat hi beide,
Want doe si vonden den koninck ClarioenGa naar voetnoot23 twaren,
30150[regelnummer]
In ommacht licgende, blevensi doenGa naar voetnoot24
Ombe hem alle, ende meendenGa naar voetnoot25 daer,
Dat hi doet hadde gewesen vorwaer;
Si dreven so groten rouwe dordas,
Dattet Heer Gawyn hoerde, daer hi was.
30155[regelnummer]
Dus bleef Gawyn lange houdendeGa naar voetnoot26 daer
Hem ieman soude volgen nu;
Ende sijn vader reet henen, secgic iu,
Tote daer hi in enen bosc soudeGa naar voetnoot30 ryden;
30160[regelnummer]
Doe sach hi achterwaert tienGa naar voetnoot31 tyden,
Ende en sach heren Gawyne doe niet.
Doe zeide hi: ‘wat es my gesciet?
Ic hebbe nu al verloren mijn ere!’
Die kinder zeiden: ‘wat es iu, here?’
30165[regelnummer]
Doe zeide hi: ‘lieveGa naar voetnoot32 kinder, ic secget iu,
Gawyn, iu broeder, gebreket my nu,
By Gode, hi es doet, ende ic wil mede
Alhier nu sterven oec ter stede,
Ende en wil na hem leven niet’.
30170[regelnummer]
Doe zeide Agrawein, als hi dit siet:
‘Here, ocht God wil, hi en hevet gene noet,
En verslaet in niet, hi en es niet doet’.
Al die wile, dat hi hem meslaetGa naar voetnoot33 alsoeGa naar voetnoot34,
QuamenGa naar voetnoot35 die vijf knechte geryden toeGa naar voetnoot34,
30175[regelnummer]
Ende brachten herenGa naar voetnoot36 Gawyns ors daer;
Ende alseGa naar voetnoot37 die koninck sach vorwaer,
Kande hi se wael. Doe sprac Garies
Ende vragede, waer sijn broeder es:
‘Here, wy lietene in den brieleGa naar voetnoot16 ter stede,
30180[regelnummer]
Daer hieltGa naar voetnoot38 hi opten besten orse mede,
Dat in der werlt es, dat hi daer
Enen koninge af wan, vorwaer;
Hi ontbiet iu dat gy henen rijt,
Hi sal iu te hant by wesen nu ter tijt’.
30185[regelnummer]
Als die koninck Lot hoerde tien tydenGa naar voetnoot39
Dat hi levede, was hi des blyde;
Ende heer Gawyn, die nu sach mede,
Dat hem die Sennen niet volgeden ter stede,
VolgedeGa naar voetnoot40 sinen vader met gewoudeGa naar voetnoot41
30190[regelnummer]
Ombedat hi hem dat ors togen woudeGa naar voetnoot42,
| |
[pagina 337]
| |
Ende hi quam daer si dreven rouwe groet;
Daer sach hi enen Senne al bloet,
Die enen spiet hadde in der hant
Die groet was, sij in bekant,
30195[regelnummer]
Ende dat yser was lanc anderhalven voet
Ende scerp; als heer Gawyn dit verstoet
Reet hi derwaert, wat hi kan,
Ende nam den spiet daer den man
Met sulker cracht, dat hine mede
30200[regelnummer]
Daer ter aerden tumelen dede,
Ende reetne doet oec daernaer,
Ende ontreet hem ondankes allen daer;
Maer also alsiGa naar voetnoot1 hem navolgeden doeGa naar voetnoot2,
Sloech hire veertieneGa naar voetnoot3 doet alsoeGa naar voetnoot2.
30205[regelnummer]
Dus reet hi enwech daer ter stede,
EntieGa naar voetnoot4 Sennen volgeden hem mede;
Ende ember alsiGa naar voetnoot1 daer quamen teGa naar voetnoot5 na,
Sloech hire enen doet, als ic versta,
OchteGa naar voetnoot6 twee. Aldus voer hi daer
30210[regelnummer]
Met keerneGa naar voetnoot7 ende ridene, wet vorwaer,
So lange dat hi gereden quam
An den bosc, daer hi sinen vader vernam,
Die daer met sinen kindren houtGa naar voetnoot8
Ende sijnre daer beide met gewoutGa naar voetnoot8.
30215[regelnummer]
Doene die koninck Lot sach komen,
Gawyue, ende oec hevet vernomen,
Datten die Sennen jagen alsoeGa naar voetnoot2:
‘Gy sult derwaert met sporen slaen,
30220[regelnummer]
Ende uwen broeder in staden staen’.
Doe reet hi selveGa naar voetnoot11 voren daer,
Ende sine kinder volgeden hem naer;
Doe ontmoete hem sijn sone echtGa naar voetnoot12:
‘Lieve kint’, zeidi, ‘gy hebbet onrecht,
30225[regelnummer]
Dat gy my dus verwerket ende iu broeder mede;
Wat Duvel lust iu nu ter stede
Onder dese Sennen te blivene allene?
MeendyGa naar voetnoot13 se alle doden gemene?
Al sloechdyGa naar voetnoot13 telken slage enen doet,
30230[regelnummer]
Nochtan en soudy harenGa naar voetnoot14 hoep
In ener maent niet konnen verslaen.
‘Here’, zeide heer Gawijn doe saen,
‘Ic hebbe gewonnen een ors ter stede,
Ic en geve dat niet, by myner KerstenhedeGa naar voetnoot15,
30235[regelnummer]
Ombe den casteel te Glacedoen;
Ende ombedat ic dat proeven woude doen,
So keerdicGa naar voetnoot16 weder onder hem, Here!
Nu varewy ende ic en begeve iu heden mere
Ombe negeenGa naar voetnoot17 dine, dat my gevallen mach’.
30240[regelnummer]
Als die koninck Lot dat sach,
Dat tijt was te vaerneGa naar voetnoot18 mede,
‘Varewy’, zeidi, ‘want nu ter stede
Es datGa naar voetnoot19 tijt, want dat es nacht toeGa naar voetnoot20’.
Daer namen si vier spere doeGa naar voetnoot20
30245[regelnummer]
Den Sennen daer, sij iu bekant,
Ende reden also henen te hant.
Ende mettienGa naar voetnoot21 datsi dus henen sceden,
QuamenGa naar voetnoot22 daer seven Sennen gereden,
Ende elc een speer in der hant alsoe,
30250[regelnummer]
Ende quamen op Garies gereden toeGa naar voetnoot23;
EntieGa naar voetnoot4 twe stakene in die syde,
Dander twe opten scilt tienGa naar voetnoot24 tyden,
Die derdeGa naar voetnoot25 twe dor die manicleGa naar voetnoot26 met
Van den halsberge; die sevende, wet
30255[regelnummer]
Stac sijn ors dor den lichameGa naar voetnoot27
Doet, sodat si beide tsamen
Ter aerdenGa naar voetnoot28 vielenGa naar voetnoot29. Dat sach daer
Die koninck Lot, ende meende naerGa naar voetnoot30,
Dat hi doet hadde gewesen:
30260[regelnummer]
‘Ach my!’ zeidi, ‘nu sullen na desen
Dese vier broeder sceden nu;
Gawyn, dese scade komet van iu:
HaddyGa naar voetnoot31 met ons enwech gereden,
Sone waerGa naar voetnoot32 hi hier niet bleven ter steden’.
30265[regelnummer]
Die wile dat hi sprac aldaer,
So stont Garies op daernaer,
Want hi was die vromeste, sijt seker das,
Dan enech van den vieren was
Sonder Gawyn; doe hi op was thant,
30270[regelnummer]
Nam hi sijn swaert in sine hant
Ende ginc hem weren, ende sloech daer
Van den sevenen enen daernaer
Dor die slinke side alsulc een gat,
Dat hi ter aerden doet vielGa naar voetnoot33 nadat;
30275[regelnummer]
Ende hi sloech enen andren af den arm,
Dat hi metten scilde al warm
Ter aerden quam gevallen ter stede;
Ende heer Gawyn sloech daer enen mede,
Dat hi hem dat hovet clovede doe
30280[regelnummer]
TotenGa naar voetnoot34 tanden. Doe voer hi toe
| |
[pagina 338]
| |
Ende nam dat ors, ende daderGa naar voetnoot1 op sitten daer
Sinen broeder, ende wet vorwaer
Dat die koninck Lot, ende sine ander broeder met
Dander drieGa naar voetnoot2 versloegenGa naar voetnoot3, dat wet,
30285[regelnummer]
Entie sevende vloeGa naar voetnoot4, als hi dat sach;
Ende Garies volgede hem, al dat hi mach,
Ende verhaeldene an enen berge mede,
Ende stacken doet aldaer ter stede;
Doe keerdeGa naar voetnoot5 hi weder tsinen vaderwaert.
30290[regelnummer]
Als hi daer quam, redensi ter vaert
Enwech; wantetGa naar voetnoot6 was den avende by.
Doe die Sennen sagenGa naar voetnoot7, datsy
Enwech reden, keerdensi haestlyc doenGa naar voetnoot8
Ende quamen gereden daer ClarioenGa naar voetnoot8
30295[regelnummer]
Lacb ende hadde doenGa naar voetnoot8 binden sine wonder
Doe vragedi hem tenselven stonden,
OchtGa naar voetnoot9 si die glotoene hadden gevaen,
Die hem sulken scade hadden gedaen;
Si zeiden neen si, niet ter stede;
30300[regelnummer]
Des was die koninck rouwech mede.
Dus keerdenGa naar voetnoot10 si tharen gesellen waert,
Entie koninck Lot voer enwech ter vaert,
Ende sine kinder met overmoet;
Haer wapene warenGa naar voetnoot11 al bebloet,
30305[regelnummer]
Ende haer orse van bloedeGa naar voetnoot12 nat,
Ende in haren scilden menech gat;
Diese also hadde ryden gesien,
Hem mochte wel al gruwen van dien.
Dus redensi tote acbter dat boscelijn.
30310[regelnummer]
Daer haer knapen metten rossiden sijn;
Doesi daer quamen redensi alsoe
In den bosc vorwaert doe,
Tote in die nacht, in langen doen,
Entie maen sceen herde scoen;
30315[regelnummer]
Die drie sone hadde toeGa naar voetnoot15,
Ende een wijf hovesc ende vroet,
Ende dat hues sterc ende groet;
Ende daer ginc ene grachte ombe wijt,
30320[regelnummer]
Al vol waters, oec wasset ter tijt
Wel geplankiert, ende met dornen mede
So dicke ombeset, dat daer ter stede
Nembermeer niemanGa naar voetnoot16 hadde gemoet,
Dat daer een hues binnen stoet.
30325[regelnummer]
Daer quam die komnek Lot ter poerten toe,
Ende cloppede so lange daervor doeGa naar voetnoot17,
Ende hi vragede wieGa naar voetnoot20 si waren,
30330[regelnummer]
Ende si antwoerden hem daernare:
‘Wy zijn ridderGa naar voetnoot21 van desen lande,
Ende varen aldus nu te hande
Ombe ene boetscap te doene, God weet’.
Hi hietse wellekomenGa naar voetnoot22 ende ontdadeGa naar voetnoot23 gereet
30335[regelnummer]
Die poerte, ende lietse inkomen alsoe;
Doe beetensi neder, ende men nam doe
Haer paerde, ende dadese wel te gemake,
Want daer was genoech van alrehande sake;
Si warenGa naar voetnoot11 geleit in die saleGa naar voetnoot24 saen,
30340[regelnummer]
Daer si wel warenGa naar voetnoot11 ontfaen
Van den forestierGa naar voetnoot25 ende sinen wyve mede;
Si brachten warm water daer ter stede,
Daer men die heren mede ginc dwaen;
Doe brachte men elc enen mantel saen,
30345[regelnummer]
Die men hem ombehinc doe si waren
Ontwapent, ende daernare
Ginc men eten, daer hem nadas
Herde vele gedient nu was.
Die forestierGa naar voetnoot26 hadde twe dochter scone,
30350[regelnummer]
Die daer dienden wel te lone
Van den wine, ende haer broederGa naar voetnoot27 mede
Dienden ter taflen, wel ter stede,
Vor den koninck Lot ende sine kinder,
Ende vor den waertGa naar voetnoot28 ende sijn wijf ginder,
30355[regelnummer]
Die satenGa naar voetnoot29 ter taeflen, syde an syde.
Men was daer over den etene blyde;
Ende na den etene zeide die waertGa naar voetnoot28:
‘Gy heren, een dinc hebbic sere begaertGa naar voetnoot30,
Waer dat iu wille nu ter tijt,
30360[regelnummer]
Te vragene waer gy vaertGa naar voetnoot31 ende wie gy zijt;
Dat gy my woudetGa naar voetnoot32 berechtenGa naar voetnoot33 nu’.
Die koninck Lot zeide: ‘so biddic iu,
Dat gy my rerst seeget daerby
WiesGa naar voetnoot34 dit foreestGa naar voetnoot35 ende dit lant sy’.
30365[regelnummer]
‘Sekerlyc, here!’ zeide hi te hant,
‘Dat es koninck Clarioens van Nortomberlant,
Ende ic benGa naar voetnoot36 sijn forestierGa naar voetnoot25 ende sijn man
Ende hoedetGa naar voetnoot37 van syner wegen dan,
| |
[pagina 339]
| |
EnteseGa naar voetnoot1 knape, die hier dienen nu,
30370[regelnummer]
Sijn myne sone; oec secgic iu:
Dese twe ioncfrouwen mede, God weet,
Sijn myne dochter’. Doe zeide gereet
Die koninck Lot: ‘heer waert, dat wet,
Die koninck Clarioen en mochte niet bet
30375[regelnummer]
Dit ambacht bestadet hebben nu,
Dan an iu kinder ende an iu,
Want si scinen hovese ende vroet’.
‘Trouwen’, zeide die waert, ‘si sijn goet,
Dat sal hem vromen; oec hebben sy
30380[regelnummer]
Mage, esGa naar voetnoot2 datsi daer slachtenGa naar voetnoot3 by,
Si mogen daerby tereGa naar voetnoot4 komen;
Oec sijnsi some, hebbic vernomen,
In des koninck Arturs hof, in trouwen,
Metter koninginnen, mijnre Vrouwen,
30385[regelnummer]
OnthoudenGa naar voetnoot5, ende sijn haer ridderGa naar voetnoot6 mede;
Ende men zeide my oec gerede,
Dat heer Gawyn ware hovetman,
Des koninck Lottes sone, nu voertan,
Over al die nuweGa naar voetnoot7 ridderGa naar voetnoot8 daer’.
30390[regelnummer]
Doe vragede die koninck Lot naerGa naar voetnoot9,
WieGa naar voetnoot10 hem bestonde daer alsoe:
‘By Gode, here, ic secget iu’, zeide hi doe,
‘Mijn wijf es suster, sijt seker des,
Miranges van Porlegues,
30395[regelnummer]
Ende si es nichte Ecgerikes met,
Ende Keyadijns. des clenenGa naar voetnoot11, dat wet,
Ende Ywen van Lioneel es
Mijns omes sone, sijt gewesGa naar voetnoot12,
Des borchgravenGa naar voetnoot13 van CrenefoertGa naar voetnoot14,
30400[regelnummer]
Ende ic selve hadde landes mede voert
Genoech te veroerberne nu,
Maer die Sennen, dat secgic iu
HebbentGa naar voetnoot15 my verwoestet alsoe’.
Die koninck Lot vragede hem doe,
30405[regelnummer]
HoeGa naar voetnoot16 hi hietGa naar voetnoot17, ende hi zeide nadas:
‘Here, ic heteGa naar voetnoot17 Mynoras
Van den nuwenGa naar voetnoot18 casteel van Nortomberlant’.
‘Trouwen’, zeide die koninck Lot tehant
‘Alle die gy genoemt hebbet nu,
30410[regelnummer]
Die kennic wael, dat secgic iu
Dat goede ridder sijn; oec woudic mede,
Dat die koninck Clarioen, hier ter stede,
By my sateGa naar voetnoot19 als gy nu doet’.
Doe vragede die waert metter spoet,
30415[regelnummer]
Ocht hi met hem bekant dan weer,
‘So begaerGa naar voetnoot20 ic meer van uwen heer,
Te wetene, dan ic eer dede,
Wie gy sijt’. Doe zeide ter stede
Die koninck Lot: ‘ic salt iu secgen saenGa naar voetnoot21:
30420[regelnummer]
Ic ben die koninck Lot, sonder waen,
EnteseGa naar voetnoot1 vier sijnGa naar voetnoot22 myne sone nu’.
‘Ach my, here!’ zeide die waert, ‘ic secge iu,
Dat ic my scame utermaten seer,
Dat ic iu niet en hebbe, heer,
30425[regelnummer]
Meer eret nochte meer gefesteert’.
Doe woude opstaen die weert,
Die daer sat by sijnre syden doe;
‘Sit al stille’, zeide die koninck daertoe,
‘Gy hebbet sovele gedaen ter stede,
30430[regelnummer]
Dat gy ons verwonnen hebbet daermede
EmberGa naar voetnoot23 meer, ende in masniede met
Sal des teGa naar voetnoot24 bet varen, dat wet’.
‘Help, here’, zeide hi, ‘wat soecdyGa naar voetnoot25 in dit lant?’
‘Ic kome hier’, zeide die koninck te hant,
30435[regelnummer]
‘Sprekene tegen die haroene,
Ombe te makene ene soene,
Ende ombe overeen te dragene ter ure
Metten stoutenGa naar voetnoot26 koninck Arture,
Datsi die Sennen uten lande slaen’.
30440[regelnummer]
Doe vragede Minoras den koninge saen,
Waer hi die barone sal vinden nu?
‘TAronsteel in Scotlant, secgie iu,
Daer sal icse vergadren alle nadas’.
‘By GodeGa naar voetnoot27’, zeide doe Minoras,
30445[regelnummer]
‘Ic salt mynen here welGa naar voetnoot28 secgen openbaer,
Wistic te wat dage dat waer’.
Die koninck zeide also, dat hy
In SenteGa naar voetnoot29 Bartbolomeus dage daer sy;
DoeGa naar voetnoot30 gelovede hem daer Minoras,
30450[regelnummer]
Dat hi die boetscap sal doen nadas.
Daerna sijnsi opgestaen,
Ende men ginc doe ombe slapen saen,
Want die gasteGa naar voetnoot31 moedeGa naar voetnoot32 waren
Van vochten ende van ryden, twaren;
30455[regelnummer]
Si sliepen toten dage ter stede.
Nu laticse licgen slapen mede,
Ende sal iu van den koninck Pelles
Ende van sinen broederen secgen nades.
|
|