Merlijn, naer het eenig bekende Steinforter handschrift
(1880)–Jacob van Maerlant– AuteursrechtvrijVan enen tornoye, daer Heer Gawyn meester ende geselle van der Tafelronden van wart.DoenGa naar voetnoot24 detentijt gelden was,
Entie feeste oec nadas,
28685[regelnummer]
Quam Keye, die drossate, voert gegaen:
‘Wat, gy ridder, hoe sieGa naar voetnoot25 ic in dus staen
Talso groter feesten, alse dit es nu?
Hier soude men tornieren, secgic iu’.
Doe zeide Sagrimor, thant daernaer:
28690[regelnummer]
‘By Gode, Heer Keye, gy secget waer,
Die niet en tornieret, hi es gelovechGa naar voetnoot26 mede.
Doe vragede Heer Gawyn daer ter stede,
Hoe men tornieren soudeGa naar voetnoot27 nu?
Mynoras sprac: ‘ic secget iu,
28695[regelnummer]
Wy sullen tornieren tegen die ridder der koninginnen,
Ende wy sullen daertoe doen in allen sinnen,
Dat elc vijfhondert ridder hebbe ter stede’.
Heer Gawyn zeide: ‘ic love dat mede’.
Doe zeide SynadosGa naar voetnoot28: ‘hier en es geen beiden,
28700[regelnummer]
Die dach die gaet, laet ons bereiden!’
Doe liep elc tsiner herbergenwaert,
Ende gingen hem gereiden ter vaert,
Ende quamenGa naar voetnoot29 wt in tweenGa naar voetnoot30 partien,
| |
[pagina 320]
| |
Ende vergaderden hem by der prayerien,
28705[regelnummer]
Datter in beiden syden daer was
Tote tienGa naar voetnoot1 hondert ridder, sijt seker das.
Doe creyeerde men den ban also houdeGa naar voetnoot2,
Ende elc voer doe daer hi woudeGa naar voetnoot2
Onder sine banier. Doe quam Gawein
28710[regelnummer]
Ende Herviel, ende deeldenGa naar voetnoot3 opten plein
Die ridder; doe begonden ter steden
Die heraldenGa naar voetnoot4 sere te roepeneGa naar voetnoot5 mede:
‘Hier es dere derGa naar voetnoot6 wapene al
Van der werlt, groet ende smal,
28715[regelnummer]
Nu sal men sien, wie dat wel sal doen’.
Dus vergadert waren die baroen.
Doe ontboet die koninck Artur Gawine daer,
Dat hine quameGa naar voetnoot7 spreken daernaer
Ten venstrenGa naar voetnoot8 van derGa naar voetnoot9 sale, secgic iu,
28720[regelnummer]
Ende heer Gawyn reet derwaert nu,
Ende voerde met hem Ywene ende Griflette.
Doe hi daer quam, sprac sonder letten
Die koninck tote Gawine ende zeide:
‘Neve, nu biddic op hoveschede,
28725[regelnummer]
Dat gy den tornoy verhoedet alsoe,
Dat niemanGa naar voetnoot10 den andren arch en doe,
Ende dat negeneGa naar voetnoot11 bolgenscap daer gescie’.
‘Here’, zeidi, ‘so verreGa naar voetnoot12 alset gaet an my
So en sal negeenGa naar voetnoot13 arch gescien,
28730[regelnummer]
Maer al en kan icse gehoen niet van dien;
Maer ziedyGa naar voetnoot14 dat die tornoy fel wertGa naar voetnoot15 ter steden,
So komet daer ende helpeten sceden;
Maer willen iu ridder myne gesellen stouterenGa naar voetnoot16
Dat moetic ember helpen weren’.
28735[regelnummer]
‘Here’, zeide doe die koninck Ban,
‘Heer Gawyn secget alse een goet man;
Doet van onsen liedenGa naar voetnoot17 wapenen nu,
Ende es des te doene, datsi met iu
Gereet sijn te vaerne, ombe sceden
28740[regelnummer]
Desen tornoy tuscen hen beden’.
(‘By Gode’, zeide Artur, ‘dat sij alsoe’)Ga naar voetnoot18.
HiGa naar voetnoot19 dade daer driedusent wapenen doe,
Ende Heer Gawyn keerde weder nadas
Daer die toruoy begonnen was,
28745[regelnummer]
Daer dierste daeraf was, te dien stonden,
Pynados, een ridder van der Tafelronden
Ende Agrawein Gaweins broeder met.
DeseGa naar voetnoot20 quamen tegen een, dat wet,
Met tween scerpen speren ende groet,
28750[regelnummer]
Elc stac den andrenGa naar voetnoot21 in dat gemoet
Dor den scilt toten halsberch toeGa naar voetnoot22,
Daer die speren op wederstonden doeGa naar voetnoot22,
Datsi al te sticken braken;
Ende daer si voert leden, na dien saken,
28755[regelnummer]
Quam dene opten andrenGa naar voetnoot23 soe
Rivelerende, datsi beide doe
Metten orsen ter aerden vielen daer.
Doe quamen in beiden syden daernaer
Toegereden die ridder met crachte,
28760[regelnummer]
Ende braken alsoe daer haer scachteGa naar voetnoot24;
Ende binnendien es Gawyn daer komen,
Ende hevet sinen broeder ter aerden vernomen,
Maer hi wart sciere hermonteertGa naar voetnoot25 nu;
EntieGa naar voetnoot26 van der Tafelronden, secgic iu,
28765[regelnummer]
Pijnden hem sere, hoeGa naar voetnoot27 si mochten daernaer
Der koninginnen ridder tonderbringen daer;
EntierGa naar voetnoot28 van der Tafelronden was hondert man
Ende vijftich mede, ende dander voertan
Was tachtentich; dit was ongedeelt spelGa naar voetnoot29,
28770[regelnummer]
Nochtan weerdensi hem so wel,
Dat wonder was; maer heer Gawein
Halp hem so wel daer in den plein;
Maerdat en konde hem niet in staden staen,
En hadden des koninck Lottes ridder gedaen,
28775[regelnummer]
Si warenGa naar voetnoot30 sere tachter bleven;
Daer was menechGa naar voetnoot31 slach gegeven,
Ende menege ioeste daer gedaen,
Ende menech afgesteken saen;
Daer liepen dorse achtervelde,
28780[regelnummer]
Daer warenGa naar voetnoot30 die van der Tafolronden met gewelde
Achter gedaen. Doe quamen hem daer
Hondert ende veertich ridders thelpe naerGa naar voetnoot32;
Doe haddensi dat weder te goet
Ende dreven danderGa naar voetnoot23 over voet.
28785[regelnummer]
Doe began daer een groot gehu
Ende een groet gerochteGa naar voetnoot33, secgic iu.
Doe Heer Ywen vernam, twaren,
Dat sine gesellen dus tachter waren,
| |
[pagina 321]
| |
Doe zeide hi tot herenGa naar voetnoot1 Gawyne gereet:
28790[regelnummer]
‘Wy merrenGa naar voetnoot2 nu te lange, God weet,
Want onse liedeGa naar voetnoot3 sijn gesconfiert’.
‘By Gode, hier es te lange geviert!’
Zeide Sagrimor, ‘nu varewy in;
Laet sien, wieGa naar voetnoot4 in sijn begin
28795[regelnummer]
Den prijs hier beiagen sal mede’.
Gawyn loechGa naar voetnoot5, ende zeide ter stede:
‘Nu volget my, ic vare voren!’
Doe sloech hi sijn ors met sporen.
Heer Gawyn quam vliegende met sulker spoet
28800[regelnummer]
Gelijc dat die sperwer doet
Na den lewerken, als hi honger hevet groet;
Al derregelyke quam in dat gemoet
HeerGa naar voetnoot6 Gawyn sine wedersaken;
Daer mochte men horen die spere kraken;
28805[regelnummer]
Si stakenGa naar voetnoot7 er vier daer neder doe,
Ende dorbrakenGa naar voetnoot8 den tornoy alsoe,
DattetGa naar voetnoot9 gehu al achter bleef,
Ende mense daer niet vorder en dreef.
Si daden sovele met wapene daer,
28810[regelnummer]
Datsi bekant worden daernaer
Van dengenen, diese noit en sagen;
Doe wart benomen daer dat iagen.
Der koninginnen ridder trockenGa naar voetnoot10 ter stede
An Gawyne, ende koninck Lottes ridder mede,
28815[regelnummer]
Die herde goede ridder waren;
Daer dadet Sagrimor so wel, twaren,
Dat sine metten vingeren wijsden,
Die ten venstren lagen, ende sere prijsden,
Ende zeiden, dat Sagrimor waerGa naar voetnoot11 diegoneGa naar voetnoot12,
28820[regelnummer]
Die welgemakede entieGa naar voetnoot13 scone,
Nochtan es hi beter ridder daerby;
‘Diegene, die hi mint’, zeiden sy
Mach haer beromen datsi mint ter stede
Den besten van den hove mede,
28825[regelnummer]
Ende dat en waer negeenGa naar voetnoot14 hoveschede
Die sulken ridderGa naar voetnoot15 minne ontsoide’.
Ende Griflet ende Galescins, dat wet,
Ende herenGa naar voetnoot16 Gawyns drie broederGa naar voetnoot17, met,
Dese dadent daer so wel, secgic iu,
28830[regelnummer]
Dat mense sere prijsde nu;
Ende mijnheer Ywen dadet wel ten stonden.
Ende doe die ridders van der Tafelronden
Sagen, dat sise wederstonden soe,
Pijndensi hem utermaten sere doe,
28835[regelnummer]
Datsise mochten verdriven daer.
Maer mijnheer Gawyn, wet vorwaer,
Sijns gelijc en was daer niet,
Want daer hi die perse dickest siet,
Daer reet hi dor, wienGa naar voetnoot18 lief wienGa naar voetnoot18 leet;
28840[regelnummer]
Hi ende sine gesellen dreven gereet
Die van der Tafelronden, met groter crachtGa naar voetnoot19,
An dat water tote op die vestgracht.
Dit boec secht, dat daer neder waren
Gesteken tiene, die beste van der scaren,
28845[regelnummer]
Daer dene af hetetGa naar voetnoot20 Mynores,
Ende NatalisGa naar voetnoot21 ende Mynades,
BloarisGa naar voetnoot22, Carisman ende Ladynus,
Grandonies, Ladinel, ende Pertynus
Ende Trahelus; dese tiene, twaren,
28850[regelnummer]
Met crachteGa naar voetnoot23 daer afgesteken waren
Ende gevaen, ende gesent daerbinnen
Van Heren Gawyns wegen der koninginnen,
Want si hieldeneGa naar voetnoot24 vor horenGa naar voetnoot25 here daer;
Si hadden recht, want openbaer
28855[regelnummer]
Was hi der besten ridderGa naar voetnoot15 een ter stede,
DienGa naar voetnoot26 men wiste levendich mede;
EnteseGa naar voetnoot27 tien ridder hadden gelovet by trouwenGa naar voetnoot28,
Ter koninginnen te varene, haerreGa naar voetnoot29 Vrouwen;
Si quamen tot haerGa naar voetnoot30, ende gavenGa naar voetnoot31 hem daer
28860[regelnummer]
Van mijns heren Gawyns wegen gevaen naerGa naar voetnoot32.
Doe onfincsise met feesten mede,
Ende gaf hem van haren scoenhedenGa naar voetnoot33;
Doe gingensi daer licgen mettien
Ten venstren metten andren wtwaert sien.
28865[regelnummer]
Als die ridder van der Tafelronden
Haer tien gesellen verloren hadden, tien stonden,
Waren si droevich; wantsi en waren
NoitGa naar voetnoot34 also veriaget, twaren,
Van den velde, alsiGa naar voetnoot35 waren doe;
28870[regelnummer]
Nocht enGa naar voetnoot36 haddensi die wyle alsoe
Gestreden iegen noch also vele liedeGa naar voetnoot3
Als daer hem dit nu af gesciede.
Doe quam ene grote batalie derwaert
Van der brucgen, die se ter vaert
28875[regelnummer]
Achter sette, ende dander, wet vorwaer,
| |
[pagina 322]
| |
Stoutelike bescudde daer,
Ende daden sovele datsise opten plein
Dreven, daerse afiagede Gawein.
Maer heer Gawyn quam daer iegen saen;
28880[regelnummer]
Doe ginc men houwen ende slaen.
Daer wart die tornoy staende doe
Tot over die none recht alsoe.
Doe wart Gawyn dobbelerende saen
In siner crachtGa naar voetnoot1, ende ginc slaen;
28885[regelnummer]
Ende brachten echt in die sconfiere
Die van der Tafelronden tot optie riviere.
Doe zeiden die van der Tafelronden,
Datsi voert souden doen ten stonden,
Dat quadeste, datsi konden gedoen mede
28890[regelnummer]
Gawyne ende sinen gesellen ter stede.
Daer namenGa naar voetnoot2 si sterke spere doe
Ende settense in haer godsetteGa naar voetnoot3 alsoe,
Ende dat es een groet anxtGa naar voetnoot4, wetet wel,
Want tornoy soude sonder nijt sijn ende fel:
28195[regelnummer]
Ende aldus gingensi hem toe na desen
OchtGa naar voetnoot5 dat haer doetviande hadden gewesen,
Dus voerensi met horen speren in
Ende staken daer af, in dat begin,
TwintichGa naar voetnoot6, die goede ridder waren
28900[regelnummer]
Maer si waren vollickGa naar voetnoot7 op, twaren,
Ende weerdenGa naar voetnoot8 hem met horen swaerden
Tegen dander, die se begaerden
Sere te vane, haddet mogen gescien;
En hadde HeerGa naar voetnoot9 Gawijn niet komen te dien
28905[regelnummer]
EndeGa naar voetnoot10 weer genomen terreGa naar voetnoot11 scalheden,
Daer waer groet scade gesciet ter steden;
Maer hi voer doen in die porse,
Ende Sagrimor met sinen orse.
Doe zeide Heer Ywen: ‘nu ziedy welGa naar voetnoot12
28910[regelnummer]
Dat dit es een lelic spel,
Datsi nu doen op onse gesellen’.
Doe her Gawyn dit hoerde tellen,
Zeide hi sinen riddren, datsyGa naar voetnoot13
Daden alse goede liedeGa naar voetnoot14 daerby,
28915[regelnummer]
‘Want wy en sullenGa naar voetnoot15 des niet gedogen nu’;
Doe riep hi tot hem, secgic iu,
Gwerriet van Lambele ende Gwinemaren,
Ende hiet hem, datsi souden varen
Toten heren van der Tafelrondeu,
28920[regelnummer]
Ende hem secgen, nu ten stonden,
Datsi haer doerheit laten staen,
Die si begonnen hebben saen,
‘Ende secget hem, wy beclagen ons mede,
Datsi ons hebben gedaen scalchede,
28925[regelnummer]
Ende sullense daeraf, in ware dinc,
BeroepenGa naar voetnoot16 vor minen heer, den koninc.
Secget hem, hevet hem ieman iet mesdaen,
Wy sullen hem dat beteren saen’.
Doe voerenGa naar voetnoot17 si na dienGa naar voetnoot18 stonden
28930[regelnummer]
Toten heren van der Tafelronden,
Ende daden haer boetscap al nadas,
Gelijc datsi hem bevolen was;
Ende si antwoerden hem, si en hielden niet daeraf,
Ende en stonden dor sinen willeGa naar voetnoot19 niet af.
28935[regelnummer]
Ende die hem toernen wille, die doe dat nu,
Wy sullenGa naar voetnoot20 hem meer doen, secgewy iu;
‘Aldus secht Gawyn, ende sine gesellen;
Oec mogetGa naar voetnoot21 gy hem dit vertellen,
Dat men te hant sal sien ter stede,
28940[regelnummer]
Waer die vroemste ridder sijn mede’.
Doe diegene hoerden die overdadeGa naar voetnoot22,
Redensi theren Gawine met staden,
Die al die wyle hermonteertGa naar voetnoot23 hadde daer
Sine gesellen, die si vorwaer
28945[regelnummer]
Af hadden gesteken met nide;
Doe zeiden die ridders tien tidenGa naar voetnoot24
Heren Gawine die boetscap voert,
Also als gy nu hebbet gehoert.
Ende doenGa naar voetnoot25 heer Gawyn dat hoerde alsoeGa naar voetnoot26
28950[regelnummer]
Was hi des utermaten erreGa naar voetnoot27 doeGa naar voetnoot26:
‘Ja’, zeide hi, ‘eestGa naar voetnoot28 hem in ernste dan,
Ende willen si dor ons niet doen voertan,
Nu willic wel datsi weten al fijn,
Sint dat wy ten hatene komen sijnGa naar voetnoot29,
29855[regelnummer]
Dat wy dat proeven sullen herde saenGa naar voetnoot30
Welke ridder beter sijn, sonder waen’.
Doe scietGa naar voetnoot31 uten tornoye heer Gawein,
Ende sijn broeder ende Sagrimor ende Ywein,
Ende Galescins ende Dodinas met,
29860[regelnummer]
Ende Keye van Strans ende Griflet;
Dese nam hi over ene side daer,
Ende zeide hem die boetscap daernaer,
Die die heren van der Tafelronden
Hem ontboden hadden tienGa naar voetnoot32 stonden,
29865[regelnummer]
‘Ende ombedat wy ons koenlyc weren,
| |
[pagina 323]
| |
So pinensi, hoeGa naar voetnoot1 si ons mogen deren,
Ende menenGa naar voetnoot2 gewonnen hebben nu,
Ende tonen haer quadeste, secgic iu;
Nu doe elc halen sijn harnase ter stede,
28970[regelnummer]
Daer hi te stridene pleget mede,
Ende tbeste, dat hi hevet, sekerlekeGa naar voetnoot3,
Also dat hem niet en gebreke’.
Ende si daden dat halen alle daernaer;
Doe trockenGa naar voetnoot4 si in den tornoy aldaer,
28975[regelnummer]
Die doe herde vreeslycGa naar voetnoot5 was;
Ende doen haerGa naar voetnoot6 wapene quamenGa naar voetnoot7 nadas
Wapendensi hem al hemelyeGa naar voetnoot8 nu;
Daer was hoerreGa naar voetnoot9 groet gebrec, secgic iu,
Van horenGa naar voetnoot9 gesellen, wantsi waren
28980[regelnummer]
Sere tachter gedreven, twaren;
Ende mijn heer Gawyn es derwaert gereden,
Ende sine gesellen, die nu ter steden
Sochten die haerGa naar voetnoot10, hier ende daer,
Die hem ontvoertGa naar voetnoot11 waren daernaer,
28985[regelnummer]
Datsi se daer niet vinden en konden,
Want doe haddense dieGa naar voetnoot12 van der Tafelronden
So tachter gedaen, dat sise niet
Vinden en konden. Alse Gawyn dat siet,
Sloech hi in den tornoy met sulker felheden,
28990[regelnummer]
Dat hi ende sine gescllen mede
MenegenGa naar voetnoot13 velden ter aerden daer,
Ende sulken, die niet meer(en)opstont naer.
Alse dit sach Adragant, ende Nascien,
Hieldensi daer al stille mettienGa naar voetnoot14,
28995[regelnummer]
Ende zeiden thoren gesellen daernaer:
‘Wy hebben quaet gedaen vorwaer,
Dat wy dese hate hebben ter stede
Opter koninginnen ridder mede,
Ja, ombe niet; wy riedenGa naar voetnoot15 wel nu,
29000[regelnummer]
Dat men tornieren liete, secgic iu,
Eer daer quades afquameGa naar voetnoot16 meer,
Want des koninges neven toernen hem seer
Ende sinen gesellen, endc si snllen met
Quaet onder ons doen, dat wet,
29005[regelnummer]
Ende ember toeGa naar voetnoot17 esser een doet ter stede;
Ende twaerGa naar voetnoot18 beter, dat bleve hiermede,
Dan daer meer af komen sal nu:
Want daer sijn sulke twintich, secgic in,
Die onser veertichGa naar voetnoot19 sconfieren souden saen
29010[regelnummer]
Opdat si des woudenGa naar voetnoot20 dus bestaen,
Ende dat sijn jonge dapper liede met,
Ende van den hoechsten van den lande, dat wet’.
Dander zeide: ‘dat es nu tontyde,
Hoede hem die wille in elke syde,
29015[regelnummer]
Dat en mach nu niet anders wesen’.
Doe sloegenGa naar voetnoot21 si in vaste na desen,
Ende die tachtentich gesellen mede
VergaderdenGa naar voetnoot22 an hem ter stede.
Doe wart die tornoy anxtelycGa naar voetnoot23,
29020[regelnummer]
Des koninck Lottes ridder merkeden sekerlyc
Den hact, dien die van der Tafelronden
Hadden op hem nu tien stonden;
Si trocken in syden ende walopeerden daer,
Ende quamenGa naar voetnoot7 an heer Gawync naer.
29025[regelnummer]
Ende zeiden: ‘rydet in sonder enech keer,
Want wi en begeven iu hedenGa naar voetnoot24 meer,
Wy sien wel den hate, sonder vragen,
Dien die van der Tafelronden totGa naar voetnoot25 iu dragen,
EntenGa naar voetnoot26 es geen wonder, al sijn si mede
29030[regelnummer]
Boven, wantsi hebben ter stede
Hondert ende vijftich riddersGa naar voetnoot27 vorwaer,
Ende gy en hebbet maerGa naar voetnoot28 tachtentich daer’.
Des dankede hem Gawyn sere doe,
Ende dadese by hem honden alsoe.
29035[regelnummer]
Doe riep hi enen knapeGa naar voetnoot29 ter vaert:
‘Rijt haestlye tmynen oemewaert,
Ende secget hem, datGa naar voetnoot30 hem niet leet en sy,
Dat ic, ende myne gesellen, were my
Tegen die ridder van der Tafelronden
29040[regelnummer]
Van der sotheit, die si nu ten stonden
An ons hebben begonnen ter stede,
Ende tellet hem alle die dinge mede,
HoeGa naar voetnoot31 si komen sijnGa naar voetnoot32 van beginne toerde’.
Doe Galesconde verstont Gawyns woerde,
29045[regelnummer]
Voer hi ten koninck Arturwaert,
Ende zeide hem sine boetscap ter vaert
Also alsetGa naar voetnoot33 hem bevolen was daer;
Ende binnen desenGa naar voetnoot34 hadden daernaer
Die van der Tafelronden achter gedaen
29050[regelnummer]
DanderGa naar voetnoot35, ende van den velde gedreven saen;
Ende doe mijnheer Gawyn dit sach,
Quam hi daer tegen, al dat hi mach,
| |
[pagina 324]
| |
Die hi groet ende getrouweGa naar voetnoot1 kande;
29055[regelnummer]
Ende heer Gawyn riep in dat begin:
‘Gy, edele ridderGa naar voetnoot2, nu slaet in,
Doewy hem kennen haer hatie!’
Doe heer Gawyns gesellen die scone partie
Hem volgen sagenGa naar voetnoot3, doe keerdensi meed';
29060[regelnummer]
HaerreGa naar voetnoot4 een Gawyn, die voren reet,
Die voete opwaert keerde daer,
DatGa naar voetnoot5 hi ter aerden viel vorwaer;
Ende sine gesellen riepen: ‘hi es doet!’
Doe wart daer dat gerochte groet,
29065[regelnummer]
Ende liepen hem op in allen syden
Ende mijn heer Gawyn sloech, te dien tyden,
Enen andren ene wonde in dat hovet
In done syde, des gelovet,
Dat hi moeste vallen ter erdenGa naar voetnoot6.
29070[regelnummer]
Doe sloech hi optie scouderGa naar voetnoot7 den derden,
Dat hi se hem ontcleedde daer,
Ende viel oec van den orse naer.
Doe quam hi an Nasciene saen
Ende meendene opten helm slaen,
29075[regelnummer]
Ende doe hi den slach sach komen ter vaert,
Toech hi sijn ors achterwaert,
Ende toech sijn swaert enten scilt op dat hovet,
Want hem duchte sere, des gelovet,
Dat hi hem mochte geven enen slach.
29080[regelnummer]
Ende alsene heer Gawyn also sach
Bereit staen, verhiefGa naar voetnoot8 hi dat swaert
Ende woudene slaen metter vaertGa naar voetnoot9;
Maer dat swaert keerde hem in der bant,
Ende Nascien heveten daer bekant,
29085[regelnummer]
Ende zeide: ‘Heer Gawein, Heer Gawein,
Gy en sijt niet komen in dit plein
Tornieren als een hovesc man,
Want gy hebt iu strydewapene an;
IcGa naar voetnoot10 en houdeGa naar voetnoot11 iu nembermeer vorwaert nu
29090[regelnummer]
Vor also hovesc, dat secgic iu,
Als ic dade; want hier ter stede
StrijdyGa naar voetnoot12 ocht wy warenGa naar voetnoot13 iu viande mede.
Ende hebbet iu goede swaert bracbt met
Ombe ons doet te slane, dat wet,
29095[regelnummer]
Dat iu noch verweten sal wesen
Anders dan hier’. Doe sprae na desen
Heer Gawyn: ‘inGa naar voetnoot14 weet van dien verwyten niet,
Maer woude my ieman betyen iet,
Ende daeraf te campe dorste beroepenGa naar voetnoot15 my,
29100[regelnummer]
Ic sondes my verweren, wieGa naar voetnoot16 dat hi sy,
Ja, ander twe ochte drieGa naar voetnoot17 mede,
Dene na den andren, wetet gerede;
Maer gy ende iu gesellen, secgic iu,
Hebbet hier valsceit bescenenGa naar voetnoot18 nu,
29105[regelnummer]
Want gy des begondetGa naar voetnoot19, ende ic gesent
Hadde an iu te bidden omtrent
Boden genoech, dat gy ter stede
Hovesclike soudetGa naar voetnoot19 tornieren mede,
Wy souden hovesclike tornieren saen;
29110[regelnummer]
Ende hadde van ons in ieman mesdaenGa naar voetnoot20,
Wy boden iu dat te beterne naerGa naar voetnoot21’.
Nascien zeide: ‘here, wetet vorwaer,
Dat was gecklijc begonnen, secgic iu,
Ende oec waerGa naar voetnoot22 tijt dat wijtGa naar voetnoot23 lieten nu,
29115[regelnummer]
WaertGa naar voetnoot22 in wille; want sulc, diet nu terstont
Opbrachte, licget hier doet gewont;
Maer ic biddiu om be God, dat gy se sceetGa naar voetnoot24,
Eer hier meer scaden af sciet ocht leet’.
‘Ic en weet’, zeide heer Gawyn doe,
29120[regelnummer]
Wat scaden hieraf sal komen toe,
Maer van miner wegen en wert dat niet
GescedenGa naar voetnoot25, wat scaden daeraf gesciet;
Ende nembermeer voert, in negenen stonden,
Waer dat komen die van der Tafelronden,
29125[regelnummer]
Daer si scalcheit willen beginnen
Tegen ons, dit doe ic bem bekionenGa naar voetnoot26,
Dat icse ierstwerf beginnen sal,
Tegen hem, dit secget hem al;
Ende ombedat gijt hem sult secgen nu,
29130[regelnummer]
So sal ic hier verdragen iu’.
Nascien zeide doe ‘Here’ saen
‘Anderwerf hebdyGa naar voetnoot27 my hovescheit gedaen,
Des ic iu en gedanken kan iet,
Want gyne hebbet des te doeneGa naar voetnoot28 niet;
29135[regelnummer]
Ende dat gy hier secget nu ter stede,
Dat gy ons strides genoech sult mede
Geven, daeran sechdyGa naar voetnoot29 waer gereet,
Want gy zijt machtige liedeGa naar voetnoot30, God weet,
Ende wyne hebben die macht niet tegen iu,
29140[regelnummer]
WildyGa naar voetnoot31 ons crenken ochtGa naar voetnoot32 letten nu’.
Doe sciet Gawyn van Nasciëne,
Die te voet bleef staende na datgene,
Ende sloech in die plaetse daernaer,
| |
[pagina 325]
| |
Ende dade met sinen gesellen daer
29145[regelnummer]
So vele, dat hi nu ten stonden
Verdreef die van der Tafelronden
Tote op die riviere, die diep was,
DatGa naar voetnoot1 si menegen daerin nadas
Tumelen daden hoersGa naar voetnoot2 ondankes mede.
29150[regelnummer]
Daer mochte men vlieten sien ter stede
Scilde ende speer, ridderGa naar voetnoot3ende paertGa naar voetnoot4,
MettenGa naar voetnoot5 strome nederwaertGa naar voetnoot4.
Doe Heer Gawyn sach datsi dus vloen,
Ende niet verkoeveren mochten doen,
29155[regelnummer]
Stac hi dat swaert in sine scede naer
Ombedat hem dochte dat hi iemanGa naar voetnoot6 daer
Doet mochte hebben geslagen ter stede;
Doe sach bi die van der Tafelronden mede
Datsi op die cautsydeGa naar voetnoot7 hielden daer.
29160[regelnummer]
Doe nam hi enen boem daernaer,
Die over een vonder lach alsoe,
Ende warp sinen scilt ter aerden doe,
Ende nam den boem met beiden handen,
Ende zeide, hi soudese verdryven thanden;
29165[regelnummer]
Doe sloech hi onder hem ter stede
Ende sloech enen dat hine tumelen dede,
EntenGa naar voetnoot8 vierden mede, dat wet.
Doe si sagenGa naar voetnoot10 dat hise sloech alsoe,
29170[regelnummer]
Liepensi hem alle op daertoe,
Want sine sere hateden mede;
Si sloegen hem an in elker stede
Ende doden sijn ors onder hem daernaer;
Hi spranc op, want wet vorwaer,
29175[regelnummer]
Dat hi licht was ende dapper seer;
Doe tracGa naar voetnoot11 sijn swaert weder wt die heer,
Ende makede van sinen bome een scilt daer,
Ende zeide: ‘hebben moestensi een quaet iaer
Diegene, die gepryset willen sijn
29180[regelnummer]
Vor goede ridderGa naar voetnoot3 ende fijn,
Die nu van anxte, dien haddensy,
Mijn ors doet staken onder my.
Doe liep hi op hem met stouthedeGa naar voetnoot12,
Ende dorsloech haer helme ende scilde mede,
29185[regelnummer]
Ende halsberge ende hande af, dat wet,
Ende hovede daer, ende orse doe met,
DatGa naar voetnoot13 hi dat al daer neder sloech,
Dat hi gerakede, na sijn gevoech,
Dat hi haer, eer iet lanc daernaer,
29190[regelnummer]
Meer dan twintich also sloech daer,
Datsi ter aerden lagenGa naar voetnoot14 gewont.
Doe quamen sijns vader ridder terstont
Die hem volgeden al den dach daer,
Ende sloegen in diegene vorwaer.
29195[regelnummer]
Daer vondensi herenGa naar voetnoot15 Gawyne te voet staen
Ende tswaert in der hant, sonder waen,
Sere bebloedetGa naar voetnoot16, want hi in der noet
Veertich paerde geslagen hadde doet;
Doen hermonteerdenGa naar voetnoot17 sine weder ter stede,
29200[regelnummer]
Doe stac hi dat swaert in sine scede,
Ende nam sinen boem met beiden handen,
Ende liep hem vreeslyc op thanden,
Ende sloech in den hoep alsoe,
Hem en roekedeGa naar voetnoot18 wien hi gerakede doe;
29205[regelnummer]
Hi ende sine gesellen drevense daer
In die poerte van der stat daernaer,
Ende sconfierdense alle daer ter stede;
Maer die opterGa naar voetnoot19 rivier bleven mede,
Die waren tegen der koninginnen ridderGa naar voetnoot3 nu,
29210[regelnummer]
MijnsherenGa naar voetnoot20 Gawyns gesellen, secgic iu,
DierGa naar voetnoot21 bleef nu so luttel goet daer,
Dat danderGa naar voetnoot22 verkoeverden daernaer,
Ende drevense weder ten pleinewaert,
Daer menege ioeste in der vaert
29215[regelnummer]
Gedacn was, dat die vrouwen
EntieGa naar voetnoot23 ioncfrouwen ten vensteren scouwen,
Die daerin wtwaert sagen
Den enen entenGa naar voetnoot23 andren jagen.
DoeGa naar voetnoot24 mijnheer Gawyn wart gewaerGa naar voetnoot25,
29220[regelnummer]
Dat daer verkoevert was dander scaerGa naar voetnoot26,
Ende sine gesellen tachter hebben gedaen,
Doe riep hi van sinen riddrenGa naar voetnoot27 saen
Twintich, die met hem daer waren,
Datsi ten genen souden varen
29225[regelnummer]
Ende bescuddense. Doe voerenGa naar voetnoot28 si daer
Ende daden met wapenen sovele daernaer,
Datsi se sconfierden alle nadat
Ende drevense daer tot in die stat,
Ende in die straten iagedensise daer,
29230[regelnummer]
Ende sloegense af ende overredense naer
Met horen paerdenGa naar voetnoot29, want, sonder waen,
Sine wondenGa naar voetnoot30 daer enen doe niet vaen
| |
[pagina 326]
| |
Ombe die grote overdaden mede,
Die si ierstGa naar voetnoot1 werven begonden ter stede.
29235[regelnummer]
Ende banderGa naar voetnoot2 siden heer Gawyn, secgic iu,
Ende sine partie, die hadden nu
Verdreven die ridderGa naar voetnoot3 van der Tafelronden
Tote SinteGa naar voetnoot4 Stevenskerke tienGa naar voetnoot5 stonden;
Daer blevensi hondende onder hem alsoe
29240[regelnummer]
In dat enge van ener straten doe,
Ende weerdenGa naar voetnoot6 hem so si best konden daer;
Maer onlange haddet mogen duren vorwaer,
En waerGa naar voetnoot7 die koninck Artur niet komen nu.
Die koninck Ban entieGa naar voetnoot8 koninck Bohoert, secgic iu,
29245[regelnummer]
Die met hem brachten vierdusent man,
Die vaste gingen sceden voertan,
Ende dadener wel drieGa naar voetnoot9 hondert gaen
In SinteGa naar voetnoot4 Stevens kerke; ende saen
VoerenGa naar voetnoot10 si voert, ende ontmoeten daer
29250[regelnummer]
Des koninck Lottes ridderGa naar voetnoot11, wet vorwaer;
Ende si menenGa naar voetnoot12 dat viande warenGa naar voetnoot13 dat,
Ende sise gewacht hadden ter stat,
Ende vergaderden daer in hem ter stede;
Doe began daer een unwe tornoy mede;
29255[regelnummer]
Doe warden sere tachter gedaen
Mijns heren Gawyns gescllen saen,
Want dene partye vacht tegen dese nu.
Dander iegen die van der Tafelronden, secgic iu;
Doe vernam mijnheer Gawyn daernare,
29260[regelnummer]
Dat sine gesellen oeveleGa naar voetnoot14 bereit waren,
Ende datsi, ic en weet met wat liedenGa naar voetnoot15 daer
Gestreden hadden achter hem daernaer;
DoenGa naar voetnoot16 hi dat wiste, was hi des erre,
Ende reet derwaert sonder enech merrenGa naar voetnoot17
29265[regelnummer]
Ende liet sine gesellen daer tien stonden
Stryden tegen die van der Tafelronden,
Ende reet daer dander nu streden
Tegen sine gesellen daer ter steden;
Maer eer hi derwaert voer, hadde hi
29270[regelnummer]
Goede hoede geset, waerby
Die ridder van der Tafelronden
Niet wederkerenGa naar voetnoot18 mochten tien stonden;
Ende also vro als hi daer quam,
Ende hise also strydende vernam,
29275[regelnummer]
Riep hi dat sijsGa naar voetnoot19 ontgelden soudenGa naar voetnoot20;
Ende doe sine vernemen also houdeGa naar voetnoot20,
Riepensi: ‘gevet in op nu gevaen
OchtGa naar voetnoot21 gy sijt doet, sonder waen!’
Ende als hi hem hoerde dregen soeGa naar voetnoot22,
29280[regelnummer]
Wart hi erre ende zeide ‘hoerenkinder’ doeGa naar voetnoot22
‘Ende verrader! hebdyGa naar voetnoot23 hier ons mede
Nu liegen wachten te deser stede?
Wet wel, uwer en es geen so koene,
Gy ne mocht iu liever sien, tesen doene,
29285[regelnummer]
Te Rome nu binnenGa naar voetnoot24 der stat’.
Doe tracGa naar voetnoot25 hi Caliburnuse nadat,
Sijn swaert, dat al bebloedet was,
EntiegeneGa naar voetnoot26 liepen hem op nadas
Met haren gisermenGa naar voetnoot27 ende met haren swaerden,
29290[regelnummer]
Ende hi gincse daer vaste anvaerden,
Enten ierstenGa naar voetnoot28 hi enen slach gaf,
Dat hem dat hovet daer viel af;
Enen andren sloech hi doet ter stede,
EntenGa naar voetnoot29 derden enten vierden mede,
29295[regelnummer]
Ende makede so grote plaetse naer,
Dat hem nieman genaken mach daer,
Ende ginc rouwech ende serech vlien,
Ende riepen: ‘vliet, vliet!’ mettien,
‘Hier komet die Duvel nu ten stonden
29300[regelnummer]
Uter Hellen, ende es ontbonden!’
Ende doe Heer Gawyn bescutGa naar voetnoot30 hadde daer
Sine gesellen, nam hi daernaer
Veertich ridder ende settese ter stede
Op dat indeGa naar voetnoot31 van der straten mede,
29305[regelnummer]
Ende hiet hem, datsise hoeden saen,
‘Ende wertGa naar voetnoot32 in’, zeide hi, ‘enege kracht gedaen,
Soe haelt my’. Doe keerde hi ter vaert
Weder tSinteGa naar voetnoot33 Stevens kerkenwaert,
Daer die ridder van der Tafelronden waren,
29310[regelnummer]
Die daer sere vechten, twaren,
Tegen die ridder van Orcanie;
Ende Heer Gawyn sloech in die partie
Ende riep ‘verrader!’ want hi meende welGa naar voetnoot34,
Datsi diegene daer ende nieman elGa naar voetnoot35,
29315[regelnummer]
Hadden gesent, die hi nu sconfierde daer,
| |
[pagina 327]
| |
Op sine gesellen ombe valscheit vorwaer;
Entie van der Tafelronden oec alsoe
En wisten wat secgen hiertoe;
Want si meenden, dat hijtGa naar voetnoot1 zeide ten stonden
29320[regelnummer]
Ombedatsi ierstwerf hatieGa naar voetnoot2 begonden,
Dat hem nu berouwet, wet vorwaer,
Want sijsGa naar voetnoot3 hem sere scaemden daer.
Ende Gawyn, die sere verbolgen was,
Sloech Adragane enen slach
29325[regelnummer]
Dor den helm ene grote wonde,
Dat hi ter aerden viel ter stonde;
Daerna sloech hi Pindoluse ter stede
Ene grote wonde in die scouderGa naar voetnoot4 mede;
Hi vielGa naar voetnoot5 ter aerden in ommacht na desen
29330[regelnummer]
Ende meende doet hebben gewesen.
Daerna sloech hi Ydonase so wel
An die kinnebackeGa naar voetnoot6, dat hi ter aerden vel.
Alse dit sagen die van der Tafelronden,
Dat tegen hem negeneGa naar voetnoot7 wapene en konden
29335[regelnummer]
Gestaen, hi en sloechse al doet daer,
Keerdensi ter kerkenwaert daernaer,
Ende Heer Gawyn volgede hem alsoe,
Ende quam op Hervy van Riveel doe,
Ende meendene daer wel bebben geslegenGa naar voetnoot8,
29340[regelnummer]
Maer Hervy hielt daer sijn swaert tegen,
Ende zeideGa naar voetnoot9: ‘here, gy hebbet genoech gedaen,
Gy mochtesGa naar voetnoot10 iu wel laten genoegen saen,
Ende sekerlyke gy doet iu lachterGa naar voetnoot11 mede
Van der overdaet, die gy doet ter stede,
29345[regelnummer]
Want men plach te secgene nu
Doget hier vormaels van iu,
Ende nu sal men voertmeer
Van iu quaet secgen ende onneer;
Want gy soudetGa naar voetnoot12 ons helpen ter stede
29350[regelnummer]
Tegen hem, die ons scaden wildenGa naar voetnoot12 daermede
Ende gy wondet ende slaet ons doet
Die iu niet mesdoen, kleen no groet’.
Heer Gawyn zeide: ‘wat zegdyGa naar voetnoot13, Hervy,
En haddensi niet mesdaenGa naar voetnoot14 tegen my,
29355[regelnummer]
Alsi met onhovescheden ende met nyde
Onse gesellen opliepen met stryde,
Ende ic ontboet hem daerna saen,
Datsi des ontbecrden, waer hem ietGa naar voetnoot15 mesdaenGa naar voetnoot14,
Men soudet hem beteren; ende si ontboden my
29360[regelnummer]
Si souden des teGa naar voetnoot16 meer doen daerby,
Ende hiermede en lietensijsGa naar voetnoot17 niet ter stede,
Ende hebben ons doen wachten mede’.
Hervy zeide: ‘here, hebben si mesdaenGa naar voetnoot14,
Si sullent in geerne beteren saen,
29365[regelnummer]
Also hoechlijc als gy selve wilt nu,
Ende ombe niemans willeGa naar voetnoot18 dan om iu,
Ombedatsi iu vrienscap geerne nemen, here,
Ende uwe geselscap vorwaert mere’.
‘Hervy, my en sullensi beteren niet,
29370[regelnummer]
Noch nembermere, wat des gesciet,
Sone mynne ic se; ende wet oec wel,
Dragensi hatie ochteGa naar voetnoot19 enech fel
Tmynen gesellen, si sullen daerby
Voertmeer alle gevedet sijn van my;
29375[regelnummer]
Ende welke tijt datsi willen in felheden
Enen tornoy tegen ons nemen ter steden,
Onser en es maer tachtentich ter stede
Ende haerreGa naar voetnoot20 hondertendevijftich mede,
Wy sullen daer komen tegen hem gereet;
29380[regelnummer]
Ende weet oec wel, dat ie, God weet,
Altoes tegen hem voert sal wesen
In andrenGa naar voetnoot21 landen ende in desen,
Daer ic weet datsi hatie dragen’.
Hervy zeide: ‘here, des suldyGa naar voetnoot22 niet gewagen
29385[regelnummer]
Ende gy dadetGa naar voetnoot23 quaet ende sonde mede,
Ende oec waer dat jamer ter stede,
Dat dus vele goeder liedeGa naar voetnoot24, verstaet,
SoudenGa naar voetnoot25 verdervet sijn ombe dns clene mesdaet,
Ende eer soudenGa naar voetnoot25 si rumen uwes omes lant’.
29390[regelnummer]
‘Ic en weet’, zeide Gawyn te hant,
Ombe mynes wille en sullen sijtGa naar voetnoot26 rumen niet,
Ende es dat oee so, dat om my gesciet
Waer dat ic verneme, datsi varen,
Ic entieGa naar voetnoot27 myne, weet dat twaren,
29395[regelnummer]
Sullense soeken’. ‘Here’, zeide Hervy,
‘Gy sult uwen moet laten sinken daerby,
Want die die hatie ierstGa naar voetnoot28 op hebben brocht,
Si hebbent diereGa naar voetnoot29 genoech vercocht,
Want si sijn som herde sere gewont,
29400[regelnummer]
Ende som vermenketGa naar voetnoot30, datsi terstont
Nembermeer scilt en dragenGa naar voetnoot31 mede,
Ende dat es jamer, by mijnre KerstenhedeGa naar voetnoot32,
Wantsi goede ridder sijn ende koene’.
Ende recht in desen selven doene
29405[regelnummer]
Quam die koninck Artur gereden daer,
| |
[pagina 328]
| |
Ende hoerde som haerGa naar voetnoot1 rede vorwaer,
Ende zeide ‘Gawyn, lieve neve’! nadat
‘Es dit die bede, die ic in heden bat?
By Gode, nu scijnt wel, dat gy my
29410[regelnummer]
Luttel liefhebbet, want dat gy
Tegen mynen wille ende mijn gebot mede.
Myne liede hier doet slaet ter stede
TmynerGa naar voetnoot2 on waerden, by Gode, tes my leet!’
Heer Gawyn antworde sinen ome gereet:
29415[regelnummer]
‘Here diet ierstGa naar voetnoot3 began, het waer recht daen,
Dat hijt becochte, oec secgic echt,
Dat ic tuwer onwaerden niet enGa naar voetnoot4 hebbe
Ende oec es negeen man, sonder waen,
In der werlt, diet my woude tyen an,
29420[regelnummer]
Ic soude my daeraf bescudden dan,
Ende also saen, alsi den nijt begonden,
So ontboet ict iu by Galesconden,
Ende si hadden ons vele lelicheden
Gedaen eer wy dat anden ter steden’.
29425[regelnummer]
Doe quam daer sijn vader, die koninck Lot, toe
Ende hi nam Gawyne metten breidel doe,
Ende zeide: ‘Gawyn, lieve kint, ic bidde iu.
Laet dese doerheit varen nu,
Want gy hebbet daer genoeeh toe gedaen
29430[regelnummer]
Ende laet uwen oem secgen saen
Sinen wille; want die bolgenscap nu,
Die hi keertGa naar voetnoot5 hier tote iu,
Sal met staden gebetert wesen;
Want wy hebben een deel van desen
29435[regelnummer]
Entie koninck Ban ende sijn broeder nades
QuamenGa naar voetnoot9 oec te Gawine daernaer,
Ende zeiden sovele tot hem aldaer,
Dat sine teGa naar voetnoot10 vreden brachten alsoe.
29440[regelnummer]
Dus wart die strijt gesceden doe
Van hem ende van dien van der Tafelronden.
Doe voerdene die twe koninge, tienGa naar voetnoot11 stonden
hem nu te hovewaert,
Ende Galesconde reet mede ter vaert,
29445[regelnummer]
In den tornoy, ende dadene sceden daer
Met groterGa naar voetnoot12 pinen, wet vorwaer;
Wantsi warenGa naar voetnoot13 verwermet sere.
Doe si gesceden warenGa naar voetnoot13, voer elc here
In sine herberge ende ontwapende hem mede,
29450[regelnummer]
Ende cleden hem ende gingen ter stede
Thove, entieGa naar voetnoot14 waren gewont,
Bleven in hoerGa naar voetnoot15 herberge terstont,
Ende daden thorenGa naar voetnoot15 wonden sienGa naar voetnoot16;
Ende Heer Gawyn ende sine gesellen mettien
29455[regelnummer]
Gingen hem ontwapenen daernaer
In ene camer, die stont vorwaer
Neven der koninginnen kamer ter stede;
Ende doe si ontwapent warenGa naar voetnoot13 mede,
Cleden si hem, daer si doe waren
29460[regelnummer]
Herde rikelike gedient, twaren,
Van vrouwen ende joncfrou wen te gaerGa naar voetnoot17,
DierGa naar voetnoot18 daer menege was vorwaer.
Daer was Heer Gawyn sere besien,
Ende Sagrimor mede, van dien
29465[regelnummer]
Vrouwen ende joncfrouwen, die se prijsden nu
Scone ende vrome, dat secgic iu.
Dus gingen die tachtentich in die sael
Hant in hant, gecledet wael,
DaerGa naar voetnoot19 se die koninck Artur wel ontfinc,
29470[regelnummer]
Ende stont op jegen hem na die dinc;
HiGa naar voetnoot20 nam Gawine metterGa naar voetnoot21 hant daer
Ende gingen op ene coetse sitten, secgic iu;
EntieGa naar voetnoot14 ander ridderGa naar voetnoot23, die gingen nu
29475[regelnummer]
Alombe overal in dieGa naar voetnoot19 sale
Ende speleden ende loechenGa naar voetnoot24 van meneger tale,
Die dene den andren zeide nadas;
Maer die blideste van hem allen was
Die koninginne, ombe haer ridder mede,
29480[regelnummer]
Die den tornoy hadden verwonnenGa naar voetnoot25 ter stede;
Maer banderGa naar voetnoot26 siden waren droevech tienGa naar voetnoot27 stonden
Die ridder van der Tafelronden,
Ombedatsi so tachter warenGa naar voetnoot13 doe,
Ende ombe haer gesellen, die gewont warenGa naar voetnoot13, toe,
29485[regelnummer]
Ende banderGa naar voetnoot26 siden, om Gawine, den here,
DiesGa naar voetnoot28 belgenscap si vruchten sere;
In dindeGa naar voetnoot29 hebben si raet genomen,
Hoe si te soeneGa naar voetnoot30 mogen komen,
Ende senden Hervi ende Nasciëne
29490[regelnummer]
Ende Synados mede om datgene
AnGa naar voetnoot31 den koninck Artur nu,
Ombe vrede te makene, sccgic iu.
| |
[pagina 329]
| |
DeseGa naar voetnoot1 gingen ten koninge saen;
Doese die koninck sach komen gaen,
29495[regelnummer]
Stont hi op hovesclike tegen die baroen,
Als die wel liedenGa naar voetnoot2 ere konde doen,
Ende bietse groet wellekomenGa naar voetnoot3 wesen.
Doe hietene Hervi sitten na desen,
Dan soude hi sine boetscap secgen daer;
29500[regelnummer]
Die koninck sat neder; doe zeide hi naer:
‘Here, hier sijn nu ten stonden
Die ridder van der Tafelronden,
Die nu senden an Gawine, den Heer,
Ende an myne Vrouwe, die koninginne, meer,
29505[regelnummer]
Ende an in, Here, daer dat meest angaet,
Want gy zijt onser alre toeverlaet,
Ende onser alre here mede nu;
Ende daerombe biddensi vriendelic iu,
Hebbensi enech dinc mesdaen
29510[regelnummer]
Tegen mynen here Gawine, dat sijtGa naar voetnoot4 hem saen
Beteren willen, ende sinen gesellen daerby
In wat manieren dat oec sy,
Ende als gy, Here, ende myne vrouwe mede,
Beide visieren wilt ter stede;
29515[regelnummer]
Ja, optie vorwaerde, dat alle hatien
Afgeleget werden in beiden partien,
Ende nembermeer te vermauen woert’.
Doe sach dene opten andrenGa naar voetnoot5 voert
Van den koninck enter koninginnen ter stede;
29520[regelnummer]
Doe zeide die koninck ter vrouwen mede,
Datsi dit niet ontsecgen en sal;
Doe zeide die koninginne: ‘van al
Dat daer Heer Gawyn wil doen mede,
Dat houde ic herde gaerne gestede’.
29525[regelnummer]
Ende mijnheer Gawyn sweech al voert,
Ende en antworde daerop niet een woert,
Ende dachte ombe die dinc mettienGa naar voetnoot6,
Die hi gehoert hadde vordien.
Doe namne die koninck by der hant
29530[regelnummer]
Ende zeide: ‘lieve neve’, al te hant,
‘En penset nu niet meer ter stede
Ombe quaetheit ende bolgenhede,
Want men biedet in in desen dingen
VeelGa naar voetnoot7 groetlic sonderlinge
29535[regelnummer]
Alse hom die beste van der werlt mere
Tote iu oetmoedegen also sere’.
‘Goede liedeGa naar voetnoot8’ - zeide Heer Gawyn doe,
‘Ja’, zeide die koninck daertoe;
‘Si zoudent met rechte sijn’, zeide Gawein,
29540[regelnummer]
Doe sweech hi. Dat sach wel plein
Die koninck Artur, dat hi erre was,
Ende sach optieGa naar voetnoot9 koninginne nadas,
Ende zeide: ‘Vrouwe, biddet HerenGa naar voetnoot10 Gawine nu,
Dat hi dese dinge doe dorGa naar voetnoot11 iu’.
29545[regelnummer]
Doe namsi Gawine by der hant
Ende zeide: ‘lieve neve, laet te hant
DesenGa naar voetnoot12 toern dorGa naar voetnoot11 my nu sincken,
Ende en monet daer nembermeer ombe dinken,
Want toernecheit al te lange gehoudenGa naar voetnoot13,
29550[regelnummer]
Die wertGa naar voetnoot14 dickewile oevele vergoudenGa naar voetnoot15;
Nu doet dit dor den koninck ende dor my,
Want gy doet daer iu ere by,
Ende dit lant es oec in vernoye met
Van den SennenGa naar voetnoot16, als gy wel wet,
29555[regelnummer]
Ende uwer en es niet vele nu,
Ende gy soudet wel teGa naar voetnoot17 gader onder iu
Dene den andren helpen ende bystaen;
Ende woudenGa naar voetnoot18 iu vremde liede bestaen
Ende iu viande, dien zoudetGa naar voetnoot19 gy quaet wesen
29560[regelnummer]
Ende ongenadich in allen resenGa naar voetnoot20;
Ende metten genen die ombe mynen Here
Hem ontliven souden laten ere,
Dan si hem lieten mesdoen iet,
Ende ombe ene dorheit, die es gesciet,
29565[regelnummer]
En zoudy, lieve neve, niet, dor myne bede,
Ende dor mijns heren, des koninges, mede,
Die iu des nu sere bidden utermaten,
Dese toernecheit hem nu niet verlaten?’
Doe sach Gawyn op haer ende loechGa naar voetnoot21,
29570[regelnummer]
Doe zeide hi: ‘VrouweGa naar voetnoot22, die leren wil, mach genoech
Leren an iu, ende God sijs gedanket nu,
Dat wy hebben alsulken Vrouwe an iu,
Daer dlantGa naar voetnoot23 gebetert by sal wesen;
Ende oec al diegene na desen,
29575[regelnummer]
Die werken willen na uwen staet,
Ende houdenGa naar voetnoot24 willen, dat gy hem raet,
Sine mogen nember tachter komen.
Mijn Here, die koninck, mach hem beromen,
Dat hi die vroedesteGa naar voetnoot25 vrouwe hevet ene,
29580[regelnummer]
Die in der werlt levet gemene,
Ende gy hebbet hier gewonnen an my,
| |
[pagina 330]
| |
Dat ic voert altoes iu eigen sy,
Ende gy met my ende metten mynen iuwen wille
Altoes moechtGa naar voetnoot1 doen, lude ende stille,
29585[regelnummer]
Ende mijnbeer, die koninck, ten waerGa naar voetnoot2 al te sere
Mijn onneer ende tegen mijn ere’.
Si zeide: ‘die vrouwe en waer niet wijs,
Die iu dat ansochte in eneger wijs,
Dat tegen iu ere soudeGa naar voetnoot3 wesen, here,
29590[regelnummer]
Dat en soeckic an iu nuGa naar voetnoot4 noch nembermere’.
Doe gaf Heer Gawyn op den overmoet,
Ende daermede te doene dat haer dunketGa naar voetnoot5 goet.
Doe sendesi Hervi weder, tienGa naar voetnoot6 stonden,
Ombe die ridder van der Tafelronden
29595[regelnummer]
Daer hi ombe ginc, ende zeide hem daernare
HoeGa naar voetnoot7 si hadden daermede gevaren;
EntieGa naar voetnoot8 koninginne ontboet ter stede
Sagrimor ende Heer Gawyns broeder mede,
Ende Ywene ende al den gesellen naer,
29600[regelnummer]
Ende zeide hoeGa naar voetnoot7 die soene gemaket waerGa naar voetnoot9.
Doe sprac Heer Ywen ter koninginne:
‘Die vrede es beter dan die onminne’.
Doe quamenGa naar voetnoot10 die van der Tafelronden
Vor den koninck ende Heren Gawyn, tienGa naar voetnoot6 stonden,
29605[regelnummer]
Ende knielden, ende Hervy sprac dat woert:
‘Herc, hier sijn wy nu komen voert,
Die van der Tafelronden, ter genaden iu,
Ende bidden, dat gy hem vergevet nu
Datsi (tegen iu) hebben mesdaenGa naar voetnoot11’.
29610[regelnummer]
Heer Gawyn sprane op, daer hi sat, saen
Endo vergaf dat hem, ende nam se by der hant,
Ende dadese opstaen al te hant,
Ende Sagrimor ende Gawyns broederGa naar voetnoot12 mede
Dadense daer oec opstaen ter stede,
29615[regelnummer]
Ende daer vergaf dene den andren, secgic iu,
Allen toern ende hatie nu,
Ende voert altoes was, van dien stonden,
Gawyn meester ende here van der Tafelronden,
Entie ridder, die in gevancnesseGa naar voetnoot13 waren,
29620[regelnummer]
Die koninginne scoude se quite, twaren;
Ende aldus versoendensi daeromtrint.
Maer si hadden daer vierhondert sint
Eer daventure van den helegenGa naar voetnoot14 Grale
Tenen indeGa naar voetnoot15 wart brachtGa naar voetnoot16 al te male,
29625[regelnummer]
Daer si menege pine ombe dogeden vorwaer,
Ende ombe ander aventure, daer si naer
Menech werf sijnGa naar voetnoot17 ombe reden ter stat,
Ende ic sal iu secgen nu ombe wat
Dat es waer. Daer liep ene grote mareGa naar voetnoot18,
29630[regelnummer]
Dat die Grael in den lande van Logres wareGa naar voetnoot19,
Ende dat wareGa naar voetnoot19 dat helegeGa naar voetnoot20 bloet,
Dat Jhesum wt siner syden vloet,
Dat Joseph van Aremathien ende mede
Nicodemus, die onsen Here van den cruce dede,
29635[regelnummer]
Hadden in handen gehat, entieGa naar voetnoot21 speer,
Daermede gesteken was OnseGa naar voetnoot22 Heer.
Hieraf liep die mare verre ende by,
DattetGa naar voetnoot23 nu in den lande van Logres sy,
Maer men en weet waer no te welker stat;
29640[regelnummer]
Entie propbecie secget oec dat,
DattetGa naar voetnoot23 nembermeer en worde vonden,
Vordat die beste ridder quameGa naar voetnoot24 tien stonden,
Van al der werlt, (by) dien zoudenGa naar voetnoot25 werden ontdecket,
Die grael entieGa naar voetnoot26 speer, daer men af secgetGa naar voetnoot27.
29645[regelnummer]
Ende doe die heren van der Tafelronden
Hieraf hoerden secgen, tien stonden,
Dattet by den besten ridder moeste wesen
Die in al der werlt was, vanGa naar voetnoot27 desen
Begondensi tsoekene daernaer,
29650[regelnummer]
Ombe proevene wieGa naar voetnoot28 die beste waerGa naar voetnoot29,
Ende doerreden alle die lande,
Ende makeden tornoy menegerGa naar voetnoot30 hande,
Ende proeveden dat iu meneger manieren;
Selden wondensi daeraf vierenGa naar voetnoot31,
29655[regelnummer]
Ende hoerdensi secgen iergen ter stede
Van enegen goeden ridder mede,
Daer voerenGa naar voetnoot32 si ombe te proevene dienGa naar voetnoot33;
Ende was hi vrome ende koeneGa naar voetnoot34 gesien,
So brachten sine te hove daer,
29660[regelnummer]
Ende makedene haer geselle naerGa naar voetnoot35,
Ende was in gescrift geset ter stede
Metten andren ridderenGa naar voetnoot36 mede;
| |
[pagina 331]
| |
Ende al daventuren, die gescieden
Van den ridderenGa naar voetnoot1, onder hen liedenGa naar voetnoot2,
29665[regelnummer]
Die screef men altoes, alset gesciet was;
Ende ombe dese dinc gesciede nadas
MenegeGa naar voetnoot3 aventure in dat lant.
Nu wetyGa naar voetnoot4 die saken al te hant,
Waerom be die ridderGa naar voetnoot5 van der Tafelronden
29670[regelnummer]
Hem aventuerden te meneger stonden;
Doe dus die soeneGa naar voetnoot6 gemaket was,
Daer ic hier te voren af las,
Waren des die ridderGa naar voetnoot6 van der Tafelronden
Alle herde blyde tienGa naar voetnoot7 stonden,
29675[regelnummer]
Ende prijsden heren Gawine sere daer
Van der vromecheit, wetet vorwaer,
Die hi in den tornoye dede;
Si zeiden hemelycGa naar voetnoot8 onder hem mede,
Datsi tieneGa naar voetnoot9, die besteGa naar voetnoot10, die men vonde,
29680[regelnummer]
Tegen bem niet mochten gestaen ter stonde,
Man tegen man; aldus zeidensi daer,
Entie vrouwen ende joncfrouwen zeiden naer
In horen cameren, daer si inne waren doe,
Van hem nog meer onder hem alsoe.
29685[regelnummer]
Ende bindien waren die tafelen bereetGa naar voetnoot11 stonden,
Ende men ginc eten gereet,
EnterGa naar voetnoot12 koninginnen ridder saten, tienGa naar voetnoot13
By den heren van der Tafelronden;
EntieGa naar voetnoot12 koninck Artur entieGa naar voetnoot12 koninck Ban
29690[regelnummer]
EntieGa naar voetnoot12 koninck Bohoert, ende koninck Loth voertan,
Saten tener tafelen, daer dienden met
Heer Gawyn ende Lucam ende Griflet,
Ende Heer Ywen, tote veertich waleGa naar voetnoot14;
Daer was gedient in der sale
29695[regelnummer]
Hem allen te poenteGa naar voetnoot15, die daer waren;
Wat zondic die gerechte openbaren
Die daer waren gegeven met gevoech?
Daer was planteit ende meer dan genoech.
Ende na den etene ginc elc die woudeGa naar voetnoot16
29700[regelnummer]
Spelen van den riddren houdenGa naar voetnoot16,
Maer die vier koninge bleven daer
Ende gingen ten venstrenGa naar voetnoot17 licgen naer,
Ombe wt te siene die scone prayerie,
Die lopendeGa naar voetnoot18 watere, die viscerie.
29705[regelnummer]
Doe si ginder aldus lagen
Entie riviere daer besagen,
Doe zeide ten koninck Arture die koninck Ban:
‘Here, woudy een dinc voertan
Doen, dat ic iu zoude raden,
29710[regelnummer]
tEnGa naar voetnoot19 zoude iu noch tuwen lande niet scaden,
Ende dat soude des teGa naar voetnoot20 beter wesen,
Ende iu herberge oec na desen,
Ende oec vele teGa naar voetnoot21 meer ontsien,
Ende te meer ridder oec nadien
29715[regelnummer]
Tot uwen hove komen, God weet’.
Doe zeide die koninck Artur gereet:
‘Secget my, here, wat dat esGa naar voetnoot22,
Ic sal dat doen, sijt seker des,
Opdat ict enegerGa naar voetnoot23 wijs gedoen kan,
29720[regelnummer]
Ende nietGa naar voetnoot24 onneerlyke en sij dan’.
Doe zeide die koninck Ban ter stede:
‘Hieraf en komet iu nembermeer mede mere,
No verwijt, no lachterGa naar voetnoot25, here:
tEsGa naar voetnoot26 dat gy iu hoedetGa naar voetnoot27 van desen dage
29725[regelnummer]
Dat gy iu ridderGa naar voetnoot28 in negenerGa naar voetnoot29 manieren,
Nembermeer tegen een laet tornieren,
Want si sijn goede ridderGa naar voetnoot28 ende koeneGa naar voetnoot30
Ende souden hem laten, in negenenGa naar voetnoot29 doeneGa naar voetnoot30,
Dene den andren onderbringen;
29730[regelnummer]
Ende also mochte daer werden werringeGa naar voetnoot31,
Dat daeraf mochte komen groet scade;
Willensi tornieren vro ende spade,
Si tornieren tegen die grote heren vermeten,
DierGa naar voetnoot32 genoech ombe iu es geseten’.
29735[regelnummer]
Die koninck Artur zeide: ‘gy raet my
Herde wael ende alse mijn vrient daerby,
Ende ic salt oec doen vorwaert mere’.
Doe zeide die koninginne: ‘Here,
Hi raet uwen oerbaer nu van desen,
29740[regelnummer]
Gebenedyet so moeteGa naar voetnoot33 hi wesen,
Dat hi iu desen raet nu gaf;
Nu es dat goet te siene daeraf,
Dat hi iu minnet met trouwen mede’.
Dit latic nu bliven hier ter stede,
29745[regelnummer]
Ende sal van den baronen secgen voert,
Daer gy hiervor af hebbet gehoert,
Die hem tegen den koninck ArtuerGa naar voetnoot34
Hiervor setten op ener uerGa naar voetnoot34.
|
|