Merlijn, naer het eenig bekende Steinforter handschrift
(1880)–Jacob van Maerlant– AuteursrechtvrijHier hoert van Arturs huwelyck, ende hoe hi Jenovren trouwedeGa naar voetnoot22, ende van der feesten.27450[regelnummer]
Hier comet voert dat grote jolijt,
Dat men pleget in huwelikes tijt,
Want in huwelyc es men blyde
Alse twe lieven in elke zyde
VergaderenGa naar voetnoot23 sullen; nochtan gevalt
27455[regelnummer]
Dat dat namals so vergaltGa naar voetnoot24,
Dat die blyscap in rouwe vergaet.
Die huwelyc storen, die doen quaet,
Daer si twe met wetteGa naar voetnoot25 satenGa naar voetnoot26;
Maer sulc en kans niet gelatenGa naar voetnoot26
27460[regelnummer]
Daer hi liede siet wel te gader;
Ach, God nu scende die quadeGa naar voetnoot27 verrader,
Die wijf ende man te werre maken!
Ic soude meer secgen van desen saken,
MaerGa naar voetnoot27 ic moet van den besten man
27465[regelnummer]
Ende van den koensten enten getrouwestenGa naar voetnoot28 dan,
Ende van den oversaechtstenGa naar voetnoot29 mede,
Die oit quam in KerstenhedeGa naar voetnoot30,
Ende van der hovescster vrouwen met
EnterGa naar voetnoot31 goedertierenster, dat wet,
27470[regelnummer]
Ende oec van der mildester, wetet dat,
Een huwelyc maken hier ter stat.
Gy hebbet hiervor gehoert in scyne,
Hoe men beide na Merlyno,
Eer die koninck Artur, die milde,
27475[regelnummer]
Jenovren daer trouwenGa naar voetnoot32 wildeGa naar voetnoot33;
Ende nu es Merlijn komen vorwaer
Dien men grote feeste dede daer,
Ende ombe die hrulocht, wetet voertan,
Was daer doeGa naar voetnoot34 komen menechGa naar voetnoot35 man
| |
[pagina 306]
| |
27480[regelnummer]
Ende Jenovre, die kevesdochter was
Des koninck Leodegans, als ic las,
Si hadde vele hoger mage, die seer
Den koninck Leodegan haten, horenGa naar voetnoot1 heer,
Ende dit waren haerre moederGa naar voetnoot2 mage nu;
27485[regelnummer]
EnteseGa naar voetnoot3 hate quam, secgic in,
Ombe die scande, die hi hadde gedaen
Cleodalise, sinen drossate, sonder waen,
Ombe sijn wijf, die hi hielt lange,
Met al horen ondanke, by bedwange
27490[regelnummer]
Tsiner amyen; nu waren daer
Haerre vijftieneGa naar voetnoot4, die waren vorwaer
Der ongekroender Jenovren mage,
Die sprakenGa naar voetnoot5 te gader in dienGa naar voetnoot6 dage;
MaerGa naar voetnoot7 hieraf en wiste Cleodales niet
27495[regelnummer]
Wat elc daer iaget ochteGa naar voetnoot8 bespiet;
EnteseGa naar voetnoot3 droegenGa naar voetnoot9 overeen daer nu,
Datsi souden spreken, secgic iu,
Jenovren meestersce, koninck Arturs wijf,
Ende iegen haer verdienen, sonder blijf,
27500[regelnummer]
Datsi Jenovren, des avendes saen,
Alsi by Artur te bedde soude gaen,
Datsise bringe in den bongaert,
‘Ende alsi daer es, sullewyGa naar voetnoot10 se ter vaert
Nemen ende in een scip doen dan,
27505[regelnummer]
Ende voerenGa naar voetnoot11 se daer se nem bermereGa naar voetnoot12 man
Van desen lande vernemeGa naar voetnoot13 twint;
Ende dan sal die meesterse nemen omtrint
Jenovren onse nichteGa naar voetnoot14 ter ure
Ende lecgense by den koninck Arture
27510[regelnummer]
In der koninginnen stat; dan sullewyGa naar voetnoot10
Alle heren werden daerby’.
Si namenGa naar voetnoot15 enen die dit doen soudeGa naar voetnoot16,
Si daden een scip soecken also houdeGa naar voetnoot17
Ende an die meesterse daden si oec alsoe
27515[regelnummer]
Datsi hem dat alle gelovedeGa naar voetnoot18 doe,
Ende datsijsGa naar voetnoot19 seker mochten wesen;
Ende Merlijn, die talGa naar voetnoot20 wiste van dese
Verraetnesse, zeidet Ulfijn ende Bretel,
Ende vertelde hem al haer spel,
27520[regelnummer]
Dien des wonderde, ende vrageden hem daer
Watsi daer mochten too doen naer.
Merlijn zeide: ‘ic secget iu, God weet:
Gy sult morgen avent sijn gereet
Als men geten hevet, ende sult saen
27525[regelnummer]
HemelycGa naar voetnoot21 in den bongaert gaen,
Ende sult onder enen boem licgen gereet,
Ende wel gewapent onder iu cleet,
Ende si sullen negene wapene hebben daer
Sonder haer swaert; ende als daernaer
27530[regelnummer]
Die meesterseGa naar voetnoot22 die koninginne bringt
Ende sise hem levert, dan springt
Op ende bescuddetse vollikeGa naar voetnoot23 alsoeGa naar voetnoot24,
Want mochtensi daer iet gebruken toeGa naar voetnoot24,
Si zoudense thant hebben nadien
27535[regelnummer]
In een scip; so haddensi daer na sien’.
‘Wy sullense wel wachten’, zeiden si doe
‘Datsi des niet en sullen komen toe’.
Doe zeide Merlijn: ‘en secget niet,
Dat ic iu dese dinge dus riet,
27540[regelnummer]
Want nembermeer so (en) minde ic iu,
Zeidy dat iemanne vorwaert nu’.
‘Neen wy, here’, zeidensi, ‘sonder waen’;
MettienGa naar voetnoot25 scedensi. Doe gingen saen
Die riddersGa naar voetnoot26 slapen ter herbergenwaert,
27545[regelnummer]
Ende sandrendages mettervaert
QuamenGa naar voetnoot27 si weder te hovewaert an,
Daer die koninck Leodegan
Sine dochter bereiden dadeGa naar voetnoot28 alsoe,
Datse menechGa naar voetnoot29 te wonder sach doe
27550[regelnummer]
Ombe die grote scoenheit, die haerGa naar voetnoot30 lach an.
Daer nam se in dene syde die koninck Ban
Ende banderGa naar voetnoot31 syde die koninck BohoertGa naar voetnoot32
Ende leidense alsoe ter kerken voert,
EntieGa naar voetnoot33 koninck Artur entie koninck Leodegan
27555[regelnummer]
Gingen doe vor alle dander man,
Ende vor hem gingen, met twe goudenen sweerdenGa naar voetnoot34
Twe riddersGa naar voetnoot26, die hem die liede weerdenGa naar voetnoot35;
Ende na den koningen quamen die ridders valiant
Ende emberGa naar voetnoot36 twe ende twe in hant;
27560[regelnummer]
EntieGa naar voetnoot33 vrouwen entieGa naar voetnoot33 joncfrouwen mede
QuamenGa naar voetnoot27 diergelyke oec ter stede,
Ende Jenovre hadde op haerGa naar voetnoot27 hovet
Een gouden sapeel, des gelovet,
Ende haerGa naar voetnoot37 haer hinck haerGa naar voetnoot37 nederwaert,
27565[regelnummer]
Dattet scoenste es, dat oit gewart,
Ende baerGa naar voetnoot37 cleder waren van geslagenen goudeGa naar voetnoot38
| |
[pagina 307]
| |
Die haerGa naar voetnoot1 sloiden in der mondenGa naar voetnoot2
Wel twe gelachte lanc ter stede,
Men sach nie bat staende daer mede.
27570[regelnummer]
Haer suster quam na haer, dat wet,
Die leide Lucam, ende Gryflet;
Doe quamen alle dander daerna
Ende emberGa naar voetnoot3 twe te gader, alsic versta.
Dus quamensi in die kerke nades,
27575[regelnummer]
Daer die aertsebiscop Durbrices
Na hem daer stont ende wacht,
Dien daer Arthur met hem hadde bracht,
Ende oec mede mijnheer Amistans,
Des koninges capellaen Leodegans;
27580[regelnummer]
Hi stont ende beide daer ter ure
Ende hi kroende daer den koninck Arture,
EntieGa naar voetnoot4 biscop sanc messeGa naar voetnoot5 daernaer;
Daer was dofferande groet vorwaer
Van den prinsen ende van den heren;
27585[regelnummer]
Daer was geoffert met groter eren.
Ende doe die messe was gedaen,
Gingensi weder thueswaert saen,
Gelijc datsi te voren daden,
Twe ende twe, met goederGa naar voetnoot6 staden,
27590[regelnummer]
Ende hant in hant gingensi alsoe,
ThentGa naar voetnoot7 si quamen ter salenGa naar voetnoot8 toe,
Daer menech meesterGa naar voetnoot9 inne was,
Die sijn spelGa naar voetnoot10 toende nadas;
Wat soudic hieraf secgen vele?
27595[regelnummer]
Nie en sach menGa naar voetnoot11 so menegerhande spele
Noch en quam man, daer hi sach
So grote feeste op enen dach.
Doe worden die tafelen daer geleit,
Daer was elc na siner waerdicheit
27600[regelnummer]
GesetGa naar voetnoot12 ende gedient oec mede,
Gelijc in koninges hove es sede,
Die hruetlocht hont ende feeste,
Ja, deersaamste entieGa naar voetnoot4 meeste
Die ie in der wereltGa naar voetnoot13 was gedaen;
27605[regelnummer]
En levet geen man, sonder waen,
Die alle die gerechte konde gevisieren
Die men daer gaf in hovescer manieren;
Ende doe men geten hadde daer,
Rechte men ene quinteine daernaer
27610[regelnummer]
Daer die veertichGa naar voetnoot14 ritter speer op hraken,
Die metten koninck Artur vor die saken
In dat lant quamen van Carmelyde,
(Entie nuwe ridders oec tien tiden);
Entie ridders van der tafelronden
27615[regelnummer]
QuamenGa naar voetnoot15 hem tegen oec tienGa naar voetnoot16 stonden
Ende begondense achter te doene daer.
Doe quam niemareGa naar voetnoot17 thant daernaer
An heerGa naar voetnoot18 Gawine, die sat ende at;
MaerGa naar voetnoot19 al te hant, doe hi wiste dat,
27620[regelnummer]
EescedeGa naar voetnoot20 hi sine wapene ter stede,
Ende sine gesellen oec daermede
Si wapenden hem ende reden derwaert;
Elc nam een scerp speer ter vaert,
Ende si makeden ene geselscap onder hem
27625[regelnummer]
Dat dene den andrenGa naar voetnoot21 niet af en sal gaen,
Ende dat sceen wel in den tornoye daer,
Want si dadent so wel daernaer,
Dat sint op hem die van der tafelronden
Grote vede droegenGa naar voetnoot22 lange stonden,
27630[regelnummer]
Dat sint te Logres wel scinen sal,
Daer Gawyn doe was geheten al
Tenen tornoye meesterGa naar voetnoot23 ende here vorwaer,
Ombedat hijtGa naar voetnoot24 so wel dade daer,
Als iu dit boec sal secgen hiernaGa naar voetnoot25.
27635[regelnummer]
Die tornoy was vergadertGa naar voetnoot26, als ic versta,
Vor die poerte van der stat
EntaerGa naar voetnoot27 vergaderdeGa naar voetnoot26 in hem nadat
Mijnheer Gawyn met so groter crachtGa naar voetnoot28,
Dat hise alle dreef van der gracht;
27640[regelnummer]
EntieGa naar voetnoot27 nuwe ridders, sonder waen
Worden by hem verkoevert saen,
Ende dit toernede herde sere daer
Dien van der tafelronden, wet vorwaer,
Ende pijnden hem so sere, secgic iu,
27645[regelnummer]
Datse dander achter dadenGa naar voetnoot29 nu.
Doe Gawyn sach die nuwe ridders achtergaen,
Stac hi dat swaert op ende nam saen
Ene barde, ende warp den scilt na desen
Enwech, ombedat hi lichter sal wesen;
27650[regelnummer]
Doe sloech hi daer enen ridder soe,
Dat hi ter aerden tumelde doe;
Daerna sloech hi enen andrenGa naar voetnoot20 ter stonde,
Dat hem tbloet scoet nten monde
Ende dat hi oec daer viel ter aerde.
27655[regelnummer]
Dus sloech hire vele van den paerde
Ende quetsede; ende alse dit sagen
Die van der tafelronden, wilden sijsGa naar voetnoot30 verdragen
| |
[pagina 308]
| |
Nembermeer, dat hi quetsede die haerGa naar voetnoot1,
Ende liepen hem alle op daernaer
27660[regelnummer]
Ende zeiden, si en woudenGa naar voetnoot2 nember tien
Tornieren, maer si woudenGa naar voetnoot2 stryden.
Doe wart daer die batalie so groet tyden
Ende so anxtelycGa naar voetnoot3 in der noet,
Dat daer groet scade soude sijn gesciet,
27665[regelnummer]
En hadde Merlijn vorsien niet,
Die ten drienGa naar voetnoot4 koningen ginc daernaGa naar voetnoot5
Ende zeide: ‘tesGa naar voetnoot6 tijt, dat men afsta
Des tornierens’. Doe gingensi derwaert,
Ende doe des Heer Gawijn gewaert,
27670[regelnummer]
Dat die van der tafelronden alsoeGa naar voetnoot7
Hem opliepen, sloech hi in hem doeGa naar voetnoot7
Ende dade hem dat quadeste, God weet.
Dat hi mochte; ende nadat
27675[regelnummer]
Reet Minodalis op hem ter stat,
Ende stacken met enen speerGa naar voetnoot9 alsoe,
Dat hi byna was gevallen doe.
Des was heerGa naar voetnoot10 Gawijn erre ende gram
Ende verhief sine barde, ende quam
27680[regelnummer]
OptenGa naar voetnoot11 genen ende sloechen daer,
Dat hi averecht vielGa naar voetnoot12 daernaer.
Doe riep die koninck Artur saen:
‘Lieve neve, gy hebt des genoech gedaen’;
Maer hi was verwarmet so seer,
27685[regelnummer]
Dat hi vacht ieGa naar voetnoot13 lanc ieGa naar voetnoot13 meer.
Doe quam Merlijn ende nam hem metterhant
Ende zeide: ‘gy zijt gevangen te hant’.
Doe Gawijn sach dattetGa naar voetnoot14 Merlijn was.
Zeide hi ‘goedertierlye here’ nadas
27690[regelnummer]
‘Opdat gy wilt so ben ic gevaen’.
Doe quam die koninck Artur saen
Ende zeide: ‘lieve neve, na dat gaet
Es dat tijt, dat gy tornierens afstaet’.
Doe zeide hi, dat hijtGa naar voetnoot15 gerne laten soudeGa naar voetnoot16
27695[regelnummer]
Sedermeer dat hi dat woudeGa naar voetnoot16.
Doe voerensi enwech ouder hem viven daer
Entie tornoy scietGa naar voetnoot17 daernaer,
Ende elc voer te siner herbergenwaert,
Ende ontwapenden hem ter vaert.
27700[regelnummer]
Maer die van der tafelronden, secgic iu,
Waren erre ombedat sijtGa naar voetnoot18 nu
Te quaet hadden; maer si zeiden daer,
Si soudenGa naar voetnoot19 dat nog verhalen daernaer,
Sodat die nuwe ridders, ombe die saken,
27705[regelnummer]
Horen scimp niet en sullen maken.
Dat hoerde een die neven hem staetGa naar voetnoot20,
Ende voer dat Gawine seggen geraetGa naar voetnoot20
Ende Galescine ende heren Ywine.
Dit hadde herde tonwaert Gawine,
27710[regelnummer]
Datsine aldus dregedenGa naar voetnoot21 daer,
Maer hi en dades niet gelaet naer,
Ochte hi des iet achtet hadde twint;
Maer also vele zeide hi sint,
Hi en soudes hem nochtan niet afgaen,
27715[regelnummer]
Welke tijt sy tornieren willen bestaen,
‘Ja, also dicke alsijsGa naar voetnoot22 roecken;
Oec gevic hem oerlof, dat sy soecken
Hem tieneGa naar voetnoot23 hier tot dieGa naar voetnoot24 hem staen
In staden, nochtan soudictGa naar voetnoot25 angaen’.
27720[regelnummer]
EnteseGa naar voetnoot26 woert, die hem zeide Gawein,
Liet hy hem wel scinen opten plein
Buten Logres, daer si sint namen
Enen tornoy, daer si te samen,
Die nuwe ridders, quamen tienGa naar voetnoot27 stonden,
27725[regelnummer]
Tegen die heren van der tafelronden,
Daer vrceslyc getornieret was
Ende menech gequetset, sijt seker das,
Alse iu dit boec wel vertellen sal
Hierna, hoetGa naar voetnoot28 was, groet ende smal.
27730[regelnummer]
Dus reet Gawyn by den koninck ArtuerGa naar voetnoot2,
Riepen: ‘sietGa naar voetnoot32 hier den ridder, God weet,
Die den tornoy al onder street’;
Si vrageden Merlijn, wieGa naar voetnoot33 hi waerGa naar voetnoot34,
27735[regelnummer]
Ende Merlijn zeide tot hem daernaer:
‘Dat is Gawyn, skoninck LottesGa naar voetnoot35 sone
Van Orcanien, oec is diegone
Des koninck Arturs neve mede’.
Doe zeiden die liede daer ter stede:
27740[regelnummer]
‘By Gode, so slacht hy wel daeran
Van daer hi af es komen dan’.
Ende doe die gesellen van der tafelronden
Hem ontwapent hadden tien stonden,
Cleden si hem met clederen diereGa naar voetnoot36
27745[regelnummer]
Ende gingen alle te hove sciere
Ende sijn tot herenGa naar voetnoot37 Gawyne gegaen,
Ende clageden over hem selven saen,
| |
[pagina 309]
| |
Ende zeiden, dat hyse doeGa naar voetnoot1
Swaerlike bereit hadde daertoeGa naar voetnoot1
27750[regelnummer]
Tesen ierstenGa naar voetnoot2 tornoy mede,
Dat hi vorwaert telker stede
Haer meesterGa naar voetnoot3 ende haer heer mach wesen
DierGa naar voetnoot4 van der tafelronden voert na desen.
HeerGa naar voetnoot5 Gawyn sweech daer al stille
27755[regelnummer]
Ende lict hem seggen horenGa naar voetnoot6 wille;
Maer voertmeer van dienGa naar voetnoot7 stonden
Was hi meesterGa naar voetnoot3 van der tafelronden
Ende geselle, ende twas wel recht.
Want hi was goet ende gerecht
27760[regelnummer]
Ende een herde vrome ridder, dat wet,
Ende also lange als hi levede, getrouwe metGa naar voetnoot8.
Ende binnen desen dat dit was,
Waren die tafelen bereit nadas,
Ende daer wasser drieGa naar voetnoot9 sale vol ter stede,
27765[regelnummer]
Daer men op eten ginc gerede,
Ende daer was gedient wel ter kuerGa naar voetnoot10.
Daer en gebrac niemanneGa naar voetnoot11 ter uerGa naar voetnoot10,
Van alles, dat men gebruken konde
Hadde daer elc genoech ter stonde;
27770[regelnummer]
Ende doe detentijt was gedaen,
LuedeGa naar voetnoot12 men te Sint SteveneGa naar voetnoot13-Vesper saen
Ende derwaert gingensi alle doeGa naar voetnoot14
Hant in hant, gelijc alsoeGa naar voetnoot14
Alsi des morgens ter messe deden;
27775[regelnummer]
Si hoerden Vesper met goedenGa naar voetnoot15 seden,
Ende als die Vesper was gedaen
Sijn si echt ten hove gegaen,
Gelijc datsi te voren gingen.
Doe quam die biscop na dien dingen
27780[regelnummer]
Ende wyede skoninck Arturs bedde naer,
Also als dat recht ende sede was daer.
Doe scieden die ridders entieGa naar voetnoot16 knapen
Ende gingen thorenGa naar voetnoot17 herborgen slapen;
Ende Jenovre, die koninginne, vorwaer
27785[regelnummer]
Was met hoerre meesterseGa naar voetnoot18 daernaer
In haer kamer gegaen ter stede,
EntieGa naar voetnoot16 verrader, daer ic af zeide,
Der andren Jenovren mageGa naar voetnoot19, God weet,
Si hadden haer verraetnesse al gereet
27790[regelnummer]
Gevisiert hoeGa naar voetnoot20 si doen sullen daer,
Si hadden die quene gemiedetGa naar voetnoot21 vorwaer,
Hiermede te doeneGa naar voetnoot22 al horen wille;
Nu gingen dese verborgenGa naar voetnoot23 al stille
In den hongaert ende bergeden hem daer.
27795[regelnummer]
Ende leiden die nichteGa naar voetnoot24 met hem vorwaer
Ombedatsise der quenen nadat
Souden geven, in der koninginnen statGa naar voetnoot25
Te leiden met haer ten koningeGa naar voetnoot26 alsoe.
Dus droegenGa naar voetnoot27 si overeen daertoe
27800[regelnummer]
Enteser was tiene, die sijn gegaen
In den bongaert hem verbergen saen;
Maer si en hadden negene wapene daer
Dan haer swaerde, wet vorwaer,
Entie valsce Jenovre was met
27805[regelnummer]
Entie quade quene, dat wet.
Rechte als men slapen soude gaen,
Namsi die koninginne saen,
Ende leidese in den bogaert daernaer
Ombe haer orine te makene daer;
27810[regelnummer]
Ende alse die verraders vernamenGa naar voetnoot28,
Dat die quene entie koninginne quamenGa naar voetnoot28,
Die daer verborgen lagen in den bongaertGa naar voetnoot29,
Doe quamensi hemelyc derwaertGa naar voetnoot30;
Ende Ulfijn ende Bretel oec mede,
27815[regelnummer]
Die daer lagen verborgen ter stede,
Si ne hadden niet vergetenGa naar voetnoot31, God weet,
Dat hem Merlijn hadde gezeitGa naar voetnoot32;
Si waren wel gewapent daer
Ende lagen so verborgen vorwaer,
27820[regelnummer]
Dat niemans enGa naar voetnoot33 wart geware;
Si sagen dat die quene daernare
Die koninginne hielt by der hant,
Ende leidese ten verradren waert te hant,
Die se begrepen daer ter stede,
27825[regelnummer]
Ende gaven dandreGa naar voetnoot34 Jenovren mede
Der quenenGa naar voetnoot35, die se nam aldaer.
Doe des die koninginne wart gewaer
Sachsi wael, datsi verraden was
Ende wilde helpe roepen nadas;
27830[regelnummer]
Doe zeidensi, si doden se, sprake si een woert,
Ende mettien soGa naar voetnoot36 trockenGa naar voetnoot37 si voert
Haer swaert al bloet, ende leidense ter vaert.
Vaste alsoe terGa naar voetnoot38 rivierenwaert,
Daer een scip gereet stoet saen;
27835[regelnummer]
Maer die bongaerde was hoge, sonder waen,
Sodat men maer tener stat
TerGa naar voetnoot38 riviere hadde enen clenen pat,
| |
[pagina 310]
| |
Daersise moesten leiden toe;
Haddensi daer mogen komen alsoe
27840[regelnummer]
Datsise in dat scip hadden gehat daer,
Si waer embermeerGa naar voetnoot1 verloren naer.
Ende alse Ulfijn ende Bretel dit sagenGa naar voetnoot2,
Sprongen si op van daer si lagenGa naar voetnoot2,
Ende riepen: ‘hierGa naar voetnoot3, mordenaers ongehierGa naar voetnoot3,
27845[regelnummer]
Trouwen, gy laet die koninginne alhier
Ende sult daer oec ombe sterven mede’.
Doe si sagen datter maerGa naar voetnoot4 twe en was,
Doe hadde hem onwaert, sijt seker das,
Ende vive keerden tegen hem aldaer,
27850[regelnummer]
Entie anderGa naar voetnoot5 vive leiden daernaer
Die koninginne enwech met allen;
Doe si dit sach, liet si haer vallen
TerGa naar voetnoot6 aerden neder; maer diegene
HievenGa naar voetnoot7 se op ende droegenGa naar voetnoot7 se gemene;
27855[regelnummer]
MaerGa naar voetnoot4 doe si sach haer volgen naer
Ombe haer te bescuddene, ontwranc si daer
Met groter cracht diese droegenGa naar voetnoot7 nu
Ende liep ten bongaerdeGa naar voetnoot8, secgic iu,
Ende quam an enen boem, diensi ombevine
27860[regelnummer]
Met beiden armen, om die dinc.
Doe quamen die vive gelopen na haer
Ende woudense aftreckenGa naar voetnoot9 daernaer,
MaerGa naar voetnoot4 si en konden, so vaste hieltsi haer nu,
Van groten anxteGa naar voetnoot10, secgic iu,
27865[regelnummer]
Si togense utermaten sere, wetet welGa naar voetnoot11,
Maer si en daden haer nu niet elGa naar voetnoot12;
Nochtan warensi so erreGa naar voetnoot13 ombedat,
Datsi se welnaGa naar voetnoot14 gedodet hadden ter stat.
Ende Ulfijn ende Bretel hebben vernomen
27870[regelnummer]
Die vive, die hem nu iegen komen
Met horen swaerden getogen doeGa naar voetnoot15;
Ende Bretel sloech den enen soeGa naar voetnoot15,
Dat hi hem thovet clovede ter stede
Ende dat hi ter aerden viel mede
27875[regelnummer]
Ende bleefGa naar voetnoot16 doet. Doe liepen saen
Ulfijn ende Bretel, daer si sagen staen
Die koninginne, die in anxte was groet,
Wantsi was byna opterGa naar voetnoot17 doet
Daer se die vive hadden bestaen
27880[regelnummer]
Doe si den hoem hadde bevaen;
Si trockenGa naar voetnoot18 an haer so vreselyke,
Dat groet wonder was sekerlike,
Datsi haer arme niet aldaer
Uten lichame en trockenGa naar voetnoot18 vorwaer.
27885[regelnummer]
Doe Ulfijn ende Bretel sagen mede
Den anxt, dien si daer dogede ter stede,
Ontfermede hem des sere, secgic iu;
Ende doe die vive sagen nu
Ulfine ende Bretel op hem komen,
27890[regelnummer]
Hebbensi haer swaerde genomen
Ende quamen hem iegen; doe wart daer
Een groet strijt onder hem daernaer;
Maer Ulfijn ende Bretel in der noet
Sloegensi twe van den viven doet;
27895[regelnummer]
Ende alse dander drieGa naar voetnoot19 dat nu sien,
Gingensi vaste henen vlien.
Doe gingen Bretel ende Ulfijn mede
Ende namenGa naar voetnoot20 die quene daer ter stede,
Ende worpen se in dat water eer iet lanc
27900[regelnummer]
Al die roetse neder, daer si verdrano,
Entiegene in dat water mede droegen,
Die si daer nu doet sloegen.
Doe namenGa naar voetnoot20 si die koninginne saen
Ende dadense in haer kamer gaen,
27905[regelnummer]
Die sere vervaertGa naar voetnoot21 was; maer si seiden haerGa naar voetnoot22
Datsi nu wel te rasten waerGa naar voetnoot22
Ende si des nembermeer en zeide twint;
Ende si namen die valsce Jenovre omtrint
Ende leidense in haer herherge daernare,
27910[regelnummer]
Si (en) wouden des maken negeneGa naar voetnoot23 mare.
Aldus hadde geweset verraden saen
Die koninginne, en hadde Merlijn gedaen,
Van desen verradrenGa naar voetnoot24 ende gescint,
Daer si noch groet vernoy af sint
27915[regelnummer]
Hebben sal, dat iu hiernaer
Dit boec sal maken openbaer;
Want die koninck verdreefGa naar voetnoot25 se sint
Drie iaer van hem, daer se omdat gint
Galiot nam dor LancelotsGa naar voetnoot26 wille;
27920[regelnummer]
Entie koninck Artur hielt, lude ende stille,
Die valsce Jenovre, ende was met haerGa naar voetnoot22
Gelijc of si sijn wijf waerGa naar voetnoot22.
Ende op ene tijt, lange daernaer,
Quam haer an ene siecheit swaer,
27925[regelnummer]
Ende Bertelaye, den verraderGa naar voetnoot27, mede,
Die so den koninge bracht hadde ter stede,
| |
[pagina 311]
| |
Nochtan en woude haer die koninck laten niet
Totedat hise van vuilheitGa naar voetnoot1 rotten siet,
Ende nochtan dat konincrike drie iaer
27930[regelnummer]
Te banne was, dat men daernaer
NiemanneGa naar voetnoot2 optenGa naar voetnoot3 kerchof en groef mede;
Ende dit vernoy gedogede daer ter stede
Onse Here om der sonden wille groet
Die si dadenGa naar voetnoot4; ende oec bleef daerombe doet
27935[regelnummer]
Een ridderGa naar voetnoot5, daer Onse Heer nadien
Dese wrake om liet gescien,
Dien doet sloegenGa naar voetnoot6 quade gesellen,
Alsic in ter steden sal vertellen.
Doe die koninck Leodegan
27940[regelnummer]
Geboden hadde sinen ban
Ombe siner dochter brulocht mede,
Doe gevielGa naar voetnoot7 daer ter stede,
Dat qnamenGa naar voetnoot8 te hove eens ridders mage
Den koninck Leodegan doen ene elage
27945[regelnummer]
Over Bertelaye, diene sloech doet.
Die koninck hierom be Bertelayen ontboet
In sine herberge, daer hi inne was,
Dat hi vor hem quameGa naar voetnoot9 nadas,
Ende Bertelaye quam vor den koninck daer
27950[regelnummer]
Wel gewapent, wetet vorwaer,
Onder sine clede al hemelikeGa naar voetnoot10,
Met vele gesellen desgelike
Van ridderen, die hem volgeden ter stede;
Hi was hovese ende wel sprekende mede;
27955[regelnummer]
Ende alsen die koninck Leodegan sach,
Vragede hi hem, so hi ierstenGa naar voetnoot11 mach,
Waerombe hi den ridder sloech doet?
Doe zeide hi: ‘here, elc es hem ter noet
Scnldech te bescudden van verraetnesse nu
27960[regelnummer]
Van elken manne diene beroepet, secgic iu,
Ende oec weten vele liedeGa naar voetnoot12, God weet,
Dat hy mynen neve dode gereet;
Ic en secge oec niet ic en sloegeGa naar voetnoot13 hem doet,
Maer ic ontseide hem ierstGa naar voetnoot14 al bloet,
27965[regelnummer]
Ende hi sloech minen neve al stille
Doet, ombe sines wives wille,
Die hi hem onneerde al te male,
Ende elc man mach van rechte wale
Sinen doetviant letten ende deren,
27970[regelnummer]
Als hi hem ontsecht hevet met eren’.
Doe zeide die koninck Leodegan,
Dat hi hem niet wel en wrac daeran,
‘Maer waerdyGa naar voetnoot15 komen, ende haddetGa naar voetnoot16 dan my
Geclaget, ende en haddic iu daerby
27975[regelnummer]
Niet gerechtet, so mochtyGa naar voetnoot15 dan
Iu bet hebben gewroken daeran;
Maer dat en hadde in so waert niet,
Dat gy my geclaget haddetGa naar voetnoot16 iet’.
‘Here, gy moechtGa naar voetnoot17 secgen iuwen wille,
26980[regelnummer]
Maer ic en dade niet iegen iu, lude no stille,
Noch doen en sal, of God wil, mede’.
‘Wet wel’, zeide die koninck ter stede,
‘Ic wil, dat hieraf recht gescie’.
‘Here’, zeide Bertelay, ‘nu dunketGa naar voetnoot18 my,
27985[regelnummer]
Dat ic in uwen handen moet sijn nu’Ga naar voetnoot19.
Doe geboet die koninck, dat secgic iu,
Den mannen, datsi te samene gingen.
Te dien rechte, te dien dingen.
Was die koninck Artnr ende koninck Ban,
27990[regelnummer]
Entie koninck Bohort ende Gawyn daeran,
Ende Ywen ende Nascien ende Sagrimor,
Adragans, Herviel, ende Gwinemor;
Dese droegenGa naar voetnoot20 overeen na die woert,
Die si nu daer hebben gehoert,
27995[regelnummer]
Dat men hem onterven soude daernaer,
Des koninges lant soude hi rumen openbaer.
Dene tale zeide daer die koninck Ban,
Die was een welsprekende man;
Gelijc dat hem geboden was,
28000[regelnummer]
Sprac hi dese tale nadas,
Dat sijtGa naar voetnoot21 alle hoerden, die daer waren;
Hi sprac aldus: ‘heer koninck, twaren,
Dese barone, die hier by iu wesen,
Wt andren landen ende oec wt desen,
28005[regelnummer]
Wysen, dat Bertelay die rode, vorwaer,
Sijn goet verboertGa naar voetnoot22 hevet, ende daernaer
Iu lant rumen sal embermeer voertan,
Ombedat hy sijn recht selveGa naar voetnoot23 nam dan;
Ende banderGa naar voetnoot24 syde es dat noch, secgic iu,
28010[regelnummer]
Binnen uwen gebannen hove nu,
DatGa naar voetnoot25 die ridderGa naar voetnoot5 geleide soude hebben mede,
Ende elc die woude toekomen ter stede
Ende keren mede. Iu ban daer gaetGa naar voetnoot26 wt;
Dit recht gevewy hier overluet’.
28015[regelnummer]
Bertelay sweech stille ende en dorste niet
Tegen die manne daer secgen iet;
Want dat warenGa naar voetnoot27 die hogesteGa naar voetnoot28 mede
| |
[pagina 312]
| |
Van der werlt, die over trechtGa naar voetnoot1 stonden ter stede;
Maer haddent ander liede gesecht, sonder waen,
28020[regelnummer]
Hi haddesGa naar voetnoot2 wel dorrenGa naar voetnoot3 pine bestaen
Te wedersecgen, hi was so koeneGa naar voetnoot4.
Dus scietGa naar voetnoot5 hi enwech na desen doeneGa naar voetnoot4
Ende voer henen in dat lant,
Daer hi die valsceGa naar voetnoot6 Jenovre vant,
28025[regelnummer]
Daer se die drossate gevoert hadde an,
Als hem beval die koninck Leodegan.
Daer bleef Bertelay lange tijt by haerGa naar voetnoot7
Ende pensede ende dachte vele naer,
HoeGa naar voetnoot8 hi hem mochte wreken ter ure
28030[regelnummer]
Opten koninck Leodegan ende Arture,
Die hem dus hadden oerdeelen doen
Ombe dese sake; om dit ocsoen
Hadde sint die koninck Artur onraste groet
Tuscen hem ende sijn wijf al bloet,
28035[regelnummer]
Dat iu dit boec hier namaels al,
Alse dat gesciet, vertrecken sal;
Maer ic moet nu voert daventure
Secgen van den koninck Arture,
Die met sinen wive wil varen
28040[regelnummer]
In dat lant van Logres, sonder sparen.
|
|