Merlijn, naer het eenig bekende Steinforter handschrift
(1880)–Jacob van Maerlant– AuteursrechtvrijVan Merlyne ende van Grisandoles, ende van den Keyser van Rome.Daventure vertelt hier te hant,
Doe Gawyn verwoest hadde Claudas lant,
Ende hi weder ten drie koningen quam,
Dat hi Merlyne doenGa naar voetnoot12 oec vernam,
26370[regelnummer]
Die van siner vriendinnen quam mede;
Ende doe si sagen die groteGa naar voetnoot13 rychede,
Die Gawyn brachte wt Claudas lande,
Haddensi des blyscap menegerhande.
Ende doe dese dine al was gedaen,
26375[regelnummer]
Doe bat die koninck Bohort saen
Den koninck Artur ende hem allen nadesGa naar voetnoot14,
Met hem te vaerne tote Gannes,
Datsi alle daden, sonder waen;
Daer hevet hi hem grote ere gedaen.
26280[regelnummer]
Dus warensi drieGa naar voetnoot15 dage daer
Met groter feesten, wet vorwaer.
Van daer voerensi te Roctselewaert,
Daer si doe scepeden metterGa naar voetnoot16 vaert,
Ende Merlijn nam ierstGa naar voetnoot17 te rade daer nu
26385[regelnummer]
Die drieGa naar voetnoot15 koninge ende Gawine, secgic iu,
Ende zeide den koninck Artur daer,
Dat hi in dat lant van Carmelide vaer
So hi aller ierstenGa naar voetnoot17 kan,
Ende neme met hem vierdusent man,
26390[regelnummer]
‘Die beste te wapene, die gy hebbet nu’.
‘Ja, Merlijn’, zeide hi, ‘en sal ic niet iu
Met my hebben te bruetlochtGa naar voetnoot18 daer?’
Merlyn zeide: ‘ja gy, maer wet vorwaer,
Ic moet nu varen ombe oerbaer saen,
26395[regelnummer]
Mer wot nu wael, al sonder waen,
Dat ic daer scire sal sijn tot iu’.
Dus scietGa naar voetnoot19 hi van den koningen nu
Ende voer in den foreest van Romen mettienGa naar voetnoot20,
Dat groet ende wilt es, horewy lyen.
26400[regelnummer]
Ende tienGa naar voetnoot21 tyden was een keyser met,
Die een wijf hadde, dat wet,
Wael geboren ende si was
Die luxurioseste, sijt seker das,
Die men wiste in enech lant,
26405[regelnummer]
Ende si hadde ene dochter, sij iu bekant,
Van den keyser, horenGa naar voetnoot22 man,
EntieGa naar voetnoot23 sere scone was; ende voertan
Hielt die vrouwe twaelfGa naar voetnoot24 joncheren daer
In vrouwen clederen, wet vorwaer,
26410[regelnummer]
Die by haer lagen tot allen tyden
Als die keyser niet en was by haerreGa naar voetnoot25 syden;
Ende wan haerGa naar voetnoot25 dochteGa naar voetnoot26, dat hem soude
Baert wassen, dadeGa naar voetnoot27 si also houde
Met kalke ende met oprimente bedeGa naar voetnoot28
26415[regelnummer]
Ende in orine gesoden mede,
Dit dade si hem striken an den baert,
Dat hi hem niet wassen soude ter vaert,
| |
[pagina 294]
| |
Ende si dade hem lanc haer houdenGa naar voetnoot1
Ende dat gevlochten ende gevoudenGa naar voetnoot1,
26420[regelnummer]
Gelijc dat joncfrouwen plegen openbaer,
Ende sloyende cleder, wet vorwaer,
Ende met hovet cledrenGa naar voetnoot2 gewonden;
Dus gingensi met haer tienGa naar voetnoot3 stonden
Ende waren lange dus met haer,
26425[regelnummer]
Dat men se niet (en) kende; daernaer
GevielGa naar voetnoot4, dat ene joncfrouwe te hove quam
Enes PrinsenGa naar voetnoot5 dochter, als ic vernam.
Des Hertogen dochter van Almanien met,
Ende was Avengnable geheten, dat wet,
26430[regelnummer]
Ende Frolles haddese verdreven alsoe,
Ende si quam als een knape te hove doe
Van allen stickenGa naar voetnoot6, ende si was
Groet ende lanc, ende si wart nadas
Metten keyser onthoudenGa naar voetnoot7 vorwaer
26435[regelnummer]
Vor enen sciltknape lange daernaer,
Ende si diende hem so wale, secgic iu,
Dat hi se makede meesterGa naar voetnoot8 nu
Van sijnre herberge, ende haddese daernaer
So lief, dat hi se ridderGa naar voetnoot9 makede daer
26440[regelnummer]
Ende dadese metten andrenGa naar voetnoot10 batselieren,
DierGa naar voetnoot11 twebondert was; daerna seiere
Wart si drossate van den lande nadesGa naar voetnoot12
Ende dade haer hetenGa naar voetnoot13 Grisandoles,
MaerGa naar voetnoot14 haer gerechte name was mede
26445[regelnummer]
Avengnable. Nu geviel ter stede,
Dat den keiser op enerGa naar voetnoot15 nacht doe
Een droem quam in slape toe,
Dat hi ene grote soch sach gaen
In zijn palas, die so groet wart saen,
26450[regelnummer]
Dat hi nie des gelijkes en sach,
Ende haer borstleGa naar voetnoot16 dochteGa naar voetnoot17 hem, daer hi lach,
So lanc datsi haer sloyden neder;
Si hadde op dat hovet, dochteGa naar voetnoot17 hem weder,
Ene goudeneGa naar voetnoot18 krone, ende hem dochteGa naar voetnoot17 mede
26455[regelnummer]
Dat hi se anderwerf gesienGa naar voetnoot19 hadde ter stede
Ende haer gevoetGa naar voetnoot20, maer hi en dorstet secgen niet,
Datsi al te male sijn waer iet.
Doe sach hi dat twaelf wolve quamen
Wt siner kameren, ende gingen tsamen
26460[regelnummer]
Al, dene vor dander naer,
Metter soch licgen; doe vragede daer
Die keyser wat men metter soch sal doen,
Die daer der wolve so hadde geploen?
Doe seide men, datsi niet waerdich(en)waer
26465[regelnummer]
Te wanderne onder den lieden, maer
Dat van haer komet (en) sal men niet
Eten, ende verrechtenGa naar voetnoot21 se, als menseGa naar voetnoot22 siet,
Te bernen, entie wolve mede;
Doe wordensi alle verbrant ter stede
26470[regelnummer]
Tenen hope. Dit dochte hem daer,
Ende doe ontspranc die keyser daernaer,
Maer niet en woude bi dat secgen nadat
Sinen wive in negener stat.
Des morgens gincGa naar voetnoot23 bi messe horen,
26475[regelnummer]
Ende als hi quam weder vant hi daer voren
In sijn pallas sine hogeste baroen,
Ende men gine die tafele lecgen doen
Ende gingen eten, entie keyser sat
In ener herde groter gedochteGa naar voetnoot24 nadat,
26480[regelnummer]
Entie barone merkedentGa naar voetnoot25 gereet,
Ende was hem allen herdo leet,
Maer si swegen des al stille, wet vorwaer.
Nu hoert van Merline hiernaer,
Die alle dese dincGa naar voetnoot26 van den drome
26485[regelnummer]
Wiste: hi quam vor die stat van Rome,
Ende makede van hem selven daer
Enen den meesten hert, wet vorwaer,
Dien men oit sach, ende voert stoet
An sijn rechtebeen een wit voet,
26490[regelnummer]
Ende op sijn hovet vijf tacken mede
Herde groet, ende liep in die stede
Te Rome ochteneGa naar voetnoot27 hadde geiaget
Al die werlt, dus quam hi versaget;
Ende doene die liede sagen komen daer,
26495[regelnummer]
Wart een groet gerochteGa naar voetnoot28 daernaer;
Daer liepen hem na groet ende clene
Ende iagedene met staven gemene
So lange, dat hi quam gelopen nadat
Daer die keyser sat ende at;
26500[regelnummer]
Ende doe die dienresGa naar voetnoot29 dat gerochteGa naar voetnoot28 horden,
Ende van den herte geware worden
Liepensi wt na hem aldaer;
Doe liep die hert in dieGa naar voetnoot30 sael daernaer,
Ende spranc op die tafle, daer die keysersat,
26505[regelnummer]
Ende storte den dranc ende spise ter stat;
Ende als hi genoech badde gewesen daer
| |
[pagina 295]
| |
Spranc hi af ende ginc daernaer
Vor den keyser ende knielde nu,
Ende zeide: ‘keyser, waerom be denkestu?
26510[regelnummer]
Dat es ombe nietGa naar voetnoot1, dune vindes nieman,
Die dinen droem dy gediedenGa naar voetnoot2 kan
Vordat dy die wilde man
DiedenGa naar voetnoot2 sal’. Doe ginc hi van dan,
Maer men sloet alle die doren toe
26515[regelnummer]
Entie vensterGa naar voetnoot3 mede alsoe.
Doe dit dhert sach, sprac hi die woert
Die te sulken dingen behoert,
Entie doren entie vensterGa naar voetnoot3 mede
Vlogen alle op daer ter stede,
26520[regelnummer]
So vreeslyc, datsi alle breken;
Ende hi spranc wt na desen teken,
Ende vloe weder dor die stat,
Ende si begondene te iagene nadat,
Ende hi liep weder wter stede daernaer;
26525[regelnummer]
Doe verloren sine ende en wisten waer,
Ende doe keerden die liede weder saen.
Doe dit die keyser wiste, sonder waen,
Dat hem dhert ontlopen was,
Was di des onvro, sijt seker das,
26530[regelnummer]
Ende dade kreieren overal daernaer:
Die den hert vinge, hi soude hem daer
Sine dochter geven te wive daeran,
Opdat hi waer een edelman,
Ende half sijn goet, ende na sijnre doet
26535[regelnummer]
Soude hijtGa naar voetnoot4 algader hebben bloet.
Doe voer daer menech edel ioncheer
Den hert met spieten soecken seer;
Maer dat was al arheit verloren,
Dhert en quam hem nember te voren;
26540[regelnummer]
Si keerdenGa naar voetnoot5 weder som daernaer,
Maer wie dat keerdeGa naar voetnoot5, wet vorwaer,
Grisandoles en keerdeGa naar voetnoot5 nietGa naar voetnoot6 weder;
Hi voer in den foreest voert ende weder
Achte dagen; ende na gevielGa naar voetnoot7 dat hy
26545[regelnummer]
GebeetGa naar voetnoot8 was, ende hi vielGa naar voetnoot7 daerby
In sijn gebede, ende bat onsen Here daer
Dat hi moeste vinden daernaer
Dat hi sochte. Doe quam daer saen
Dieselve herte, dien si sagenGa naar voetnoot9 gaen
26550[regelnummer]
Te Rome, ende zeide: ‘Avengnable,
Dattu iagesGa naar voetnoot10 dat es grote fable,
Du en machsGa naar voetnoot10 volbringen niet dijn eesch,
Maer voer thuys ende breng verkenvleesch
Metten peper, ende melkGa naar voetnoot11 ende honech met,
26555[regelnummer]
Ende broet, ende al heet, dat wet,
Ende bringet vier gesellen met iu,
Ende enen knecht mede nu,
Die dese spise gereden kan;
Ende dit bringet in desen woutGa naar voetnoot12 voertan,
26560[regelnummer]
Ende soecket hierin die wildeste stat,
Die gy vinden moget, ende nadat
Salstu dine tafle daer maken scier
Ende dine spise setten by enen vierGa naar voetnoot13,
Daer sal die wilde man komen nadienGa naar voetnoot14,
26565[regelnummer]
Ende gy en sult iu niet ontsien’.
Ende doe liep dhert enwech nades,
EntesGa naar voetnoot15 wonderde sere Grisandoles,
Ende sat op sijn paert aldaer,
Ende dachte ombe den hert daernaer,
26570[regelnummer]
Ende meendeGa naar voetnoot16 dat dat een geest es,
Ombedat hine noemde, sijt seker des
Met horen namen, daer si mede was
KerstenGa naar voetnoot17 gedaen lange vor das.
Doe reet Grisandoles in een dorp daerby,
26575[regelnummer]
Ende nam dat hem behoevende sy,
Ende vier gesellen, ende es wederkomen
In den foreest, daer hi hevet vernomen
Onder ene eyke eneGa naar voetnoot18 woeste stat;
Daer bereidensi haer spise nadat
26580[regelnummer]
Ende rechtenGa naar voetnoot19 ene tafele herde saen,
Gelije hem dhert dade verstaen;
Doe gingensi hem bergen al daeruaer,
Ende Merlijn, die dit wiste vorwaer,
Quam daer gelopen als een wilt man,
26585[regelnummer]
Met enen stocke alombe slaende dan
Anden enen boem enten andrenGa naar voetnoot20 mede,
Dus quam hi ten vierewaertGa naar voetnoot21 daer ter stede,
EntieGa naar voetnoot22 knecht, die tvleeschGa naar voetnoot23 briet daer,
VervaerdeGa naar voetnoot24 hem vreeslyeGa naar voetnoot25 daernaer;
26590[regelnummer]
Entie wilde man began hem nu
By den viereGa naar voetnoot26 te krawene, secgic iu;
Daerna nam hi dat vleeschGa naar voetnoot23 gereet,
Ocht hi verwoedet waer, God weet,
Ende attetGa naar voetnoot27 al te male alsoe;
26595[regelnummer]
Doe nam hi dat honech ende warm broet daertoe
Ende at hem daer so vol over een,
Dat hi daerafGa naar voetnoot28 geswollen sceen;
Doe ginc hi licgen by den viereGa naar voetnoot26
| |
[pagina 296]
| |
Hem wermen, ende ontsliep sciereGa naar voetnoot1;
26600[regelnummer]
Ende alse Grisandoles sach,
Dat hi daer ontslapen lachGa naar voetnoot2,
Ginc bi daer ende sine gesellen mede
Ende bondene met ener ketenen ter stede
Ende an enen haren sele vorwaer.
26605[regelnummer]
Doe outspranc hi sciere daernaer
Ende meende op sijn gestaen
Ende sinen stock genemenGa naar voetnoot3 saen,
Maer hi en konde; doe gebeerde hi daer
Alsocht hi al verwoedet waer;
26610[regelnummer]
Doe namen sine ende settene op een paert
Ende bondene an dat gereide ter vaert,
Ende diegene sat achter hem dordas,
Die an hem gebonden was,
En hielten in dat middel mede;
26615[regelnummer]
Doe sach die wilde man daer ter stede
Op Grisandolese, ende loechGa naar voetnoot4 daernaer,
Ende Grisandoles vragedem hemelye daer.
Waerombe hi loechGa naar voetnoot4 ende om ander dinge.
Maer hi en zeide hem negeneGa naar voetnoot5 sonderlinge.
26620[regelnummer]
Dan hi zeide: ‘verwisseldeGa naar voetnoot6 ende hoversce
Gefenijnde, stinckende, ende bedriegersce
Verlochende dijns namen, ic en sal dy
Niet secgen vordat ic den Keyser kome by,
Daer gy my voeretGa naar voetnoot7’. Doe sweechi daer
26625[regelnummer]
Ende en sprac een woert niet daernaer;
Des wonderde Grisandoles sere nu
Ende voerdene alsoe, dat secgic iu,
So lange datsi vor een cloester quamen,
Daer vele armer liedeGa naar voetnoot8 saten tsamen,
26630[regelnummer]
Die gerne broet hadden genomen.
Als si vor die poerte sijn komen,
Doe loechGa naar voetnoot4 op hem die wilde man;
Doe sprac hem echt Grisandoles an,
Waerombe hi loechGa naar voetnoot4; doe zeide hi daer
26635[regelnummer]
‘BeeldeGa naar voetnoot9 gepareert, wet vorwaer,
Wt uwer figuerGa naar voetnoot10 en berechtGa naar voetnoot11 ic niet iu
Vordat wy vor den Keyser komen nu’.
Doe sweech Grisandoles ter steden,
Ende sijn also voert gereden
26640[regelnummer]
Vor ene capelle, dser men messe las,
Ende Grisandoles becteGa naar voetnoot12 nadas
Ende sine gesellen ende gingen messe horen;
Daer vondensi enen ridderGa naar voetnoot13 ende sinen knape voren,
Die quam besien den wilden man,
26645[regelnummer]
Die vaste gebonden was voertan;
Des hadde hem wonder, wat dit was.
EntesGa naar voetnoot14 riddersGa naar voetnoot13 knape gaf doe nadas
Sinen heren enen slach daernaer,
Des hem die knape, wet vorwaer,
26650[regelnummer]
Scaemde doen hijtGa naar voetnoot15 hadde gedaen;
Maer sine scaemte was hem thant vergaen
Tierst dat hi wederquam in sine stat,
Daer hi themwaert wtginc vordat;
Entie ridderGa naar voetnoot13 en dade geen dinc daertoe
26655[regelnummer]
Entie wilde man loech sere doe;
Ende niet lange daerna quam noch mede
Die knape, ende gafGa naar voetnoot16 echt ter stede
Sinen heer ene buffe, ende daernaer
LoechGa naar voetnoot4 echt die wilde man vorwaer;
26660[regelnummer]
Des was die ridderGa naar voetnoot13 verscamet seer,
Entie knape en achtes min no meer,
Als hi in siner stat weder was;
Derdewerf quam die knape nadas
Ende gaf sinen heren ene buffe daernaer.
26665[regelnummer]
Binnen dienGa naar voetnoot17 was die messe gesongen daer
Ende Grisandoles es uter kerken gegaen,
Entie ridder vragede hem saen,
Dien hi gebonden hadde also daerGa naar voetnoot19?
26670[regelnummer]
Hi zeide, hi waer metten Keyser nu,
‘EntesenGa naar voetnoot20 wilden man voerieGa naar voetnoot21, secgic iu,
TotenGa naar voetnoot22 keyser, ombedat hi hem sal
Enen droem bediedenGa naar voetnoot23 al;
Nu sechtGa naar voetnoot24 my lieve here, waerombe dat iu
26675[regelnummer]
Iu knape drieGa naar voetnoot25 buffen hier sloech nu,
Ende dat gy daer niet toe en daetGa naar voetnoot26’?
Gy sultetGa naar voetnoot28 weten’. Doe riep hi mede
Sinen knape aldaer ter stede,
26680[regelnummer]
Ende vragedem waerom be hine sloech daer?
Die knape zeide: ‘ic wonde ic waer
Verdronken, ende ic des niet hadde daen’.
‘Ende saltu my noch iet gerne slaen?’
‘Neen here, ombe negeenGa naar voetnoot29 goet’.
26685[regelnummer]
Des hadde Grisandoles wonder groet.
Doe zeide die ridderGa naar voetnoot13, hi woude medevaren
Te hove ombe dwonderGa naar voetnoot30 te horen, twaren,
Dat die wilde man sal seggen daer.
| |
[pagina 297]
| |
Doe voerensi tsamen, ende daernaer
26690[regelnummer]
Vragedem Grisandoles waerom be hi loechGa naar voetnoot1
Doe die knape sinen here sloech?
‘Swijch’, zeide hi, ‘beelde gepareert
BedriegenesseGa naar voetnoot2, daer menech es by verseert
Ende doet bleven, ende sceres snider mede,
26695[regelnummer]
Die scerper es dan iet ter stedeGa naar voetnoot3,
En vrage my niet, vor dat wy
Vor den Keyser komen, ic ende gy’.
Doe Grisandoles hoerde dese woert,
En dorste hi hem niet vragen voert;
26700[regelnummer]
Dus redensi so lange te samen
Datsi te Rome in die stat quamen;
Daer liep dat volc al wt mettienGa naar voetnoot4
Ombedatsi den wilden man wouden sienGa naar voetnoot5;
Ende Grisandoles brachtene den Keiser daer
26705[regelnummer]
Ende zeide: ‘here, hier gevic iu openbaer
Enen wilden man, ende houten voertmeer,
Want hi es mi suer worden seer
Eer icken gekreech, dat secgic iu’.
Die Keiser zeide, hi sondet hem lonen nu,
26710[regelnummer]
‘EntenGa naar voetnoot6 wilden man sal ic dat lonen daerby
Opdat hi oee bliven wille met my’.
‘Ja ic’, zeide doe die wilde man.
‘Ende hoeGa naar voetnoot7 mach ic des geloven dan’,
Zeide die keyser, ‘dat du met my
26715[regelnummer]
Hier wilsGa naar voetnoot8 bliven?’ - ‘Ic secget dy’,
Sprac die wilde man, ‘ic salt nu
By mijnre KersthedeGa naar voetnoot9 sweren iu’.
‘Ja, bistu KerstenGa naar voetnoot10?’ spracGa naar voetnoot11 die Keyser saen;
‘Ja ic’, zeide hi, ‘sonder waen;
26720[regelnummer]
Maer een wilt man wan my vor das,
Daer myne moederGa naar voetnoot12 verdoelt was
In dat woutGa naar voetnoot13 van Broceliane;
Daer quam haerGa naar voetnoot14 een wilt man ane
Ende lach by haer ende wan my daer,
26725[regelnummer]
Ende daerna onstal sy hem vorwaer
Ende quam weder te lande nadas;
Ende doe si van my bleven was,
Dade sy my kerstenGa naar voetnoot10 doen na dienGa naar voetnoot15;
Ende doen ic groet was ginc ic spienGa naar voetnoot16
26730[regelnummer]
HoeGa naar voetnoot7 ic comen mochte in den woutGa naar voetnoot13,
Want myne natuer droech my menechfoutGa naar voetnoot17
Na mynen vader; dus liep ic dan
In den wout oec als een wilt man
By der naturen die ic ontfinc an hem;
25735[regelnummer]
Die Keyser zeide: ‘ic sal ontbinden iu,
Wildy my hier geloven nu,
Dat gy my niet en sult ontgaen’.
Ende hi gelovedet den Keyser by trouwenGa naar voetnoot19 saen.
26740[regelnummer]
Doe zeide Grisandoles den Keyser daer
Alle die dinc, van voer van naer,
Die den wilden warenGa naar voetnoot20 gesciet ter stede.
Die Keyser vragedem om sine dinge mede
Ende ombe ander, die hi soude weten geerneGa naar voetnoot21
26745[regelnummer]
Merlijn zeide: ‘ic en denkes iu niet te weerneGa naar voetnoot21.
Maer ontbiedet hier al uwe baroeneGa naar voetnoot22,
My en staetGa naar voetnoot23 des anders niet te doeneGa naar voetnoot22,
Ende vor hem allen sal ic iu maken bekant
Iuwen droem ende ander dinc te hant’.
26750[regelnummer]
Doe ontboet die Keyser sine baroeneGa naar voetnoot22,
DierGa naar voetnoot24 daer menech quam te dien doeneGa naar voetnoot22,
Ende doc si alle vergadertGa naar voetnoot25 waren,
Doe vragedensi den Keyser daernare,
Waerombe hise hadde ontboden nu?
26755[regelnummer]
‘By Godo, gy heren, ic secget iu:
My hevet gedromet vremdeGa naar voetnoot26 dinge,
EntieGa naar voetnoot27 soude my diedenGa naar voetnoot28 sonderlinge
Dese wilde man, die hier staet nu;
Nu en willic des niet doen sonder iu
26760[regelnummer]
Ende wil, dat gy alle hoertGa naar voetnoot29 toe,
Endo hierombe heb ic iu ontboden alsoe’.
Doe zeide die Keyser ten wilden saen:
‘Wildy my ietGa naar voetnoot30 laten verstaen
Van mynen doene, des biddic iu’.
26765[regelnummer]
‘Ja ic’, zeide die wilde man nu,
‘Doet die koninginne komen ter stede
Ende al haer joncfrouwen mede’.
Doe dadeGa naar voetnoot31 mense alle komen daer,
Doe zeide Merlijn saen daernaer:
26770[regelnummer]
‘Heer Keyser, gy moet geloven my
Vor alle iu barone hierby,
Dat gy my vry wilt houden nu
Ende quite laten gaen van iu,
Ic sal iuwen droem ontbinden dan’.
26775[regelnummer]
Doe gelovede hijtGa naar voetnoot32 hem vor alle sine man.
| |
[pagina 298]
| |
Doe zeide die wilde man: ‘here, by trouwen,
Gy lagetGa naar voetnoot1 hiervor by uwer vrouwen
Ende in droemde, dat gy sagetGa naar voetnoot1 daer
Ene soch met borstelen daernaer,
26780[regelnummer]
Ende hadde op dat hovet enen gondenenGa naar voetnoot2 rinc’;
Ende zeide also voert al die dinc,
Gelijc gy hoerdetGa naar voetnoot3 hier te voren.
Doe hi dat gesecht hadde al dorentoreGa naar voetnoot4,
Zeide hi: ‘heer Keyser, wat dunket iu,
26785[regelnummer]
Hebbic my iet mesgrepen nu?’
‘Neen gy, een woert niet’, zeide hi doen.
‘Here!’ zeiden doe die baroen,
‘Sint dat hi dit so wel hevet geseit,
So sal hi iu secgen die waerheit,
26790[regelnummer]
Wat die droem bediedenGa naar voetnoot5 kan’.
‘Sekerlike’, zeide doe die wilde man,
‘Ic salt iu so ontbinden nadien,
Dat gijtGa naar voetnoot6 metten ogen sult sien’.
‘Nu secht dan’, zeide die Keyser doe.
26795[regelnummer]
‘Gerne, heer’, zeide hi, ‘nu hoert hier toe:
Die soch, die gy sagetGa naar voetnoot1 ten beginne,
Dat es iu wijf, die Keyscrinne,
Entie borstele bediedenGa naar voetnoot5 ter stede
HaerGa naar voetnoot7 lange sloiende cleder mede,
26800[regelnummer]
Entie rinc, dien sy hadde op dat hovet,
BediedetGa naar voetnoot8 iuwes wives krone, des gelovet;
Ende waertGa naar voetnoot9 iu wille, ic swege biermede’.
Die Keyser zeide: ‘quitet in ter stede
Tende uwerGa naar voetnoot10 sekerhede’. Doe zeide hi voert.
26805[regelnummer]
‘Die twaelf wolveGa naar voetnoot11, here, nu hoert,
Die gy wt uwer kameren sagetGa naar voetnoot1 komen,
SijnGa naar voetnoot12 dese twaelf joncfrouwen, hebbic vernomen,
Die in vrouwe onthout hier nu;
Maer si en sijn geen joneferenGa naar voetnoot13 secgic iu,
26810[regelnummer]
TsijnGa naar voetnoot14 alle man; nu doetse dan
Ontkleden, so wetyGa naar voetnoot15 die waerheit daeran;
Ende wetet wel: als gy hier niet en sijt,
So licgensi by haer taller tijt;
Nu hebdy uwen droem gehoert’.
26815[regelnummer]
Die Keyser en konde gespreken een woert,
So was hi tonvreden ombe das,
Dat hem sijn wijf so ongetrouwe was.
Doe sprac die Keyser te Grisandelise:
‘Ontcledet my dese in alre wyse,
26820[regelnummer]
Ic wil, dat myne barone sien’.
Entie drossate dadet mettien,
Ende doe si onteledet sijn daernare,
Sach men datsi alle man waren;
Des wonderden alle sere daer.
26825[regelnummer]
Doe vragede die Keyser daernaer
Gemeenlyc alle die baroene,
Wat hem daermede stonde te doene,
Ende si berieden hem lange omdat;
In tlest droegenGa naar voetnoot16 si overeen ter stat
26830[regelnummer]
Dat mense bernen soude openbare
Omdatsi horen here ontrouweGa naar voetnoot17 waren,
Daerna en dadeGa naar voetnoot21 die Keyser niet elGa naar voetnoot22,
Dan hi hiet dat vierGa naar voetnoot23 maken gaen
26835[regelnummer]
In mydden derGa naar voetnoot24 plaetse. Men dadetGa naar voetnoot24 saen,
Ende hi dade die Keyserinne daernaer
Haer hande binden ende werpen daer
In dat vierGa naar voetnoot23, ende al danderGa naar voetnoot25 mede,
Ende dadese daer verbernen ter stede
26840[regelnummer]
In mydden den hof na die sake.
Aldus so nam die keyser wrake
Over sijn wijf ende dander met.
Doe wart die niemaerGa naar voetnoot26 groet, dat wet,
Over al in dat lant van desen dingen;
26845[regelnummer]
Daer prijsde menech sonderlinge
Den wilden man, ende zeiden aldaer,
Dat hi een groetGa naar voetnoot27 waersager waer.
Daerna bat hem die Keyser vry,
Dat hi hem secgen woude, waerby
26850[regelnummer]
Dat hi loechGa naar voetnoot28 so sere gereet,
Doe hi vor die abdye leet,
Ende vor die capelle, daer hi oec loechGa naar voetnoot29,
Daer die knape sinen here sloech,
Ende oec loechGa naar voetnoot28 hi doe die Keyserinne
26855[regelnummer]
Quam gegaen ter salenGa naar voetnoot30 inne,
‘Waerombe dit was, des biddic iu,
Dat gy my dat ontbindetGa naar voetnoot31 nu’.
Doe zeide Merlijn: ‘van desen saken,
Here, so sal ie iu vroet maken:
26860[regelnummer]
Dat ierste, dat ic loechGa naar voetnoot28, here, dat was
Ombedat my een wijf vincGa naar voetnoot32, sijt seker das,
Met hoerre list, met hoerre kracht,
EndetGa naar voetnoot33 allen mannen daer ontvacht;
Ende wet wel, dat dese Grisandoles
| |
[pagina 299]
| |
26865[regelnummer]
Een dat scoenste wijf es
Van allen uwen lande, ende es nu
Een reine maget, dat secgic iu.
Ende vor dabdye loech ic mede
Ombedat die meeste scat daer ter stede
26870[regelnummer]
LicgetGa naar voetnoot1 vor der poerten ende daerop saten
Diegene die badenGa naar voetnoot2 der karitaten,
Ende ombedat meer onder horen voeten lach
Goedes, dan op desen dach
Dabdye al te male waert es.
26875[regelnummer]
Ende Grisandoles, sijt gewes,
Die Avengnable hetetGa naar voetnoot3 met trouwen,
Na den name van ener joncfrouwen,
Si vragede my mede wes ic loechGa naar voetnoot4,
Ende ic antworde haerGa naar voetnoot5 bedeetlike genoech,
26880[regelnummer]
Ende liet haerGa naar voetnoot5 verstaen ter stede,
Tenen manne, wantsi een wijf was;
Des verspracGa naar voetnoot8 icse hemelckeGa naar voetnoot9 dor das,
Ende al die woert, die ic haer zeide,
26885[regelnummer]
Sijn waer; want na der waerhede
EsGa naar voetnoot10 by wyven bedrogen menech man,
Ende menege stat verloren voertan,
Ende menech lant gedestrueert;
Maer ic en secget niet om bdat my deert
26890[regelnummer]
Enege dinc an haer, ochteGa naar voetnoot11 dat es
Enege quaetheit an haer, sijt seker des;
Ende gy selve moget dat welGa naar voetnoot12 merken nu.
Dat menech by wyven es, secgic iu,
Gehoent; maer en roeket iu niet
26895[regelnummer]
Van uwen wive, al es dit gesciet,
Si haddes welGa naar voetnoot12 verdient, ende om die sake
En doet op ander wyve negeneGa naar voetnoot13 wrake,
Want die wijf sijn dunne gesayet dan,
Si en sijn iet gemascert an enegen man;
26900[regelnummer]
Ende embermeerGa naar voetnoot14 also lange staet
Die werlt ende oec vorwaert gaet,
Sal si ergeren ie lanc so meer,
Ende dat sal sijn van sonden, als ic zeide eer,
Die van luxurien komet mede,
26905[regelnummer]
Want dat wijf hevet ene sede:
Al hevet si den besten man die es
In der werlt, so meentsi dor des
Den quadesten hebben, die es mede;
Dit komet al van haerre broeschede
26910[regelnummer]
Die in hem es; maer om dit en sijt
OptieGa naar voetnoot15 wijf (niet) verbolgen nu ter tijt,
Want men sal noch genoech vinden met
In der werlt getrouweGa naar voetnoot16, dat wet,
Ende al zijdyGa naar voetnoot17 bedrogen in ene nu,
26915[regelnummer]
Gy sult noch sulke vinden, secgic iu,
Die wel waert sal sijn oec mede
Keyserinne te sijne in deserGa naar voetnoot18 stede,
Ende wildy hier geloven voertan,
Gy sult daeran winnen mogen dan.
26920[regelnummer]
Ene prophecie secht nu, sonder liegen,
Dat die grote drake sal vliegen
Wt Rome, endeGa naar voetnoot19 sal winnen ter stede
Dat konincrike van Bertanien destruerenGa naar voetnoot20 mede
Ende trecken tsiner heerscap, dat wet, al;
26925[regelnummer]
Ondankes der tortelduven met,
Diene onder haren vlogelen gevoedet heeft
Ende also vro alse die drake trecken sal,
Ombe te vaerne op dat grote Bertanien daer,
So sal hem tegen komen daernaer
26930[regelnummer]
Een lewe ende tegen hem vechten alsoe,
Dat daer een fier varreGa naar voetnoot21 komet toe
Ende overmoedichGa naar voetnoot22, dien die lewe aldaer
Brocht hevet, die den drake daernaer
Doet sal steken met sinen hoerne;
26935[regelnummer]
Daerby sal die lewe van sinen toerne
DelivereertGa naar voetnoot23 werden; maer ic en sal iu
Niet seggen wat dat bediedetGa naar voetnoot24 nu,
Dat ic in gesecht hebbe mede,
Want ic en benGa naar voetnoot25 des niet sculdech ter stede
26940[regelnummer]
Tontbindene; maer dat sal gescienGa naar voetnoot26
By uwen tyden; nu hoedet van dien
Ende van quaden rade, want des vele
An iu sal gaen van desen spele.
Ende voert dat lachen, dat ic dede
26945[regelnummer]
Vor der capellen, en was niet mede
Ombe die buffe, die die knape gaf
Sinen heren, maer dat was daeraf
Dat desGa naar voetnoot27 knapen voetGa naar voetnoot28, sonder waen,
Als hi die buffe gaf, ginc weder staen
26950[regelnummer]
Op enen groten scat, ende ombe die dinc
En achte hi des niet alse hi daerop ginc;
Want die buffe betekent overmoedechede,
Ende ombedat men by groter rychede
Alles dinges vergetet ende niemanGa naar voetnoot29 en kent
26955[regelnummer]
Ja, ombe GodGa naar voetnoot30 en gevet men twent
| |
[pagina 300]
| |
Noch ombe sine moeder niet teGa naar voetnoot1 mere
Dan die knape dade om sinen here;
Ende rijcheit maket die liede loes
Ende ongetrouweGa naar voetnoot2 mede altoes,
26960[regelnummer]
Ende als hem iet gesciet met ongevalle
Versweert hi Gode ende sine HelegenGa naar voetnoot3 alle,
Ende secht dat Hi des ondanc hebben moet
Van dien dat Hi hem doet,
Ende dit doet die overmoet in scijnGa naar voetnoot4
26965[regelnummer]
Ombedatsi in dat goet gewortelt sijn.
Dander buffe, daer ic om loechGa naar voetnoot5 ter stede,
Bediedet die rike persemerGa naar voetnoot6 mede,
Die hem badet in sijn goet ter uren
Ende gaet scernen op sine geburen,
26970[regelnummer]
Ende hi leent gelt om wederloen
Ende wacht ende beit, dat es sijn doen,
So lange dat hine mach gevaen,
Ende als hine gevangen hevet, sonder waen,
Wil hi, dat sine hebben ter vaertGa naar voetnoot7,
26975[regelnummer]
Dan gevet hem diegene dat hi begaertGa naar voetnoot7,
Die derde buffe, in allen manieren,
Betekenen die valsche pleidieren,
Die haer geburen verkopen mede
Van nide, ombedat si, in elker stede,
26980[regelnummer]
Hem wel proeven ende niewer af ontsien;
Ende als die pleidiers weten van dien,
So soeckensi valsce dinge dan,
Die si hen mogen tyen an,
Ende gaense bedingen, ombedat sy
26985[regelnummer]
Van den horenGa naar voetnoot8 willen hebben daerby;
Daerombe secht men: een quaet gebuer
Maket sinen ombesaten haer leven suer.
Nu wety van den buffen, twaren,
Waerombe datsi gegeven waren;
26990[regelnummer]
Maer God, die weet alle dinge,
Hi liet dit gescien sonderlinge,
Ombedat hi woude dat die mensce nu
Ombe dese dinge merkede, secgic iu,
Ende als hi ansageGa naar voetnoot9 openbaer
26995[regelnummer]
Dusdane dinge, dat hi daernaer
HemGa naar voetnoot10 oetmoedigen soudeGa naar voetnoot11 daer ave,
Want rijchede ende grote have
En es niet dan der sielen doet,
Want dat bringetse in des Duvels scoet.
27000[regelnummer]
Ende wetyGa naar voetnoot12 waerombe ic loechGa naar voetnoot5 mede
Doe die Keyserinne quam hier ter stede
Met twaelf ribanden, secgic iu?
Dat ic doe loech, was anders niet nu,
Dan ombe haer sondenGa naar voetnoot13, ende haer tonwaerdenGa naar voetnoot14 mede,
27005[regelnummer]
Ombedatsi enen goeden man hadde ter stede
Ende si met twaelf ribauden was,
Dien si haren lichaem leverde nadas,
Ende si meendeGa naar voetnoot15 al horeGa naar voetnoot16 tijt
Dus hebben gelevert, des seker sijt,
27010[regelnummer]
Dat des nieman enGa naar voetnoot17 soude weten, lude no stille,
Ende dit was my leet dor nwen wille
Ende ombe in dochter, die seker uwe es;
Ende wet oec wel, datsi nades
Der moederGa naar voetnoot18 niet slachten en sal.
27015[regelnummer]
Nu wety mijn doen groet ende smal,
Ende waerombe dat ictGa naar voetnoot19 hebbe gedaen,
Nu willic enwech varen saen’.
Die Keyser zeide: ‘blivet noch by my,
Want ic wil weten ochtGa naar voetnoot20 dat waer sy
27020[regelnummer]
Van Grisandolise ende van den scatte’.
Entie wilde man lovede wel datte;
Ende men dade Grisandoles ter stede
Vor den Keyser nu onteleden;
Doe vant men daer ter waerheit das,
27025[regelnummer]
DattetGa naar voetnoot21 een herde scoen wijf was.
Des wonderde den Keyser berde sere;
Doe vragede hi den wilden man noch mere,
Wat hi doen mochte mettien,
Want hi hadde hem sine dochter vor dien
27030[regelnummer]
Gelovet te wive te gevene ter stede,
Ende half sijn konincrike mede
Ende na sijnre doet al, God weet,
‘Want ic wil verhoedenGa naar voetnoot22 mynen oet’.
Doe zeide Merlijn: ‘dat sal ic seggen iu
27035[regelnummer]
Opdat gy mynen raet wilt doen nu,
Ende hi en sal iu oec niet quaet wesen’.
Die Keyser zeide, ja hi; ende na desen
Zeide Merlijn doe: ‘so radic iu
Dat gy Avegnablen trouwetGa naar voetnoot23 nu
27040[regelnummer]
Tenen wive, want sijt seker des,
Datsy Mathenes dochter es
Des hertogen van SalernenGa naar voetnoot24 mede,
Entie hertoge Frolles hevetse ter stede
Ontervet, entenGa naar voetnoot25 vader entenGa naar voetnoot25 sone
27045[regelnummer]
EntieGa naar voetnoot26 moederGa naar voetnoot18, ende ombe datgone
| |
[pagina 301]
| |
SijnGa naar voetnoot1 si in Provincen in ener stat
Alle drieGa naar voetnoot2 gevloen ombe dat;
Nu doet se soeckenGa naar voetnoot3 ende doet hem nades
Haer erve geven, dat hem genomen es
27050[regelnummer]
Met onrechte, ende gevet den sone dan
IuwerGa naar voetnoot4 dochter tenen wettegenGa naar voetnoot5 man,
Want hi es vrome ende scone mede’.
Doe dit die barone hoerden ter stede,
Gingensi te rade ende vingen an
27055[regelnummer]
Dat hem geriet die wilde man.
Die Keyser vragede doe, hoeGa naar voetnoot6 hi hiet daer
Ende wanenGa naar voetnoot7 dhert quam daernaer:
‘Here, swiget des, des biddic iu!’
‘ZuldyGa naar voetnoot8 ons iet meer seegen nu?’
27060[regelnummer]
Sprac die Keyser. ‘Ja ic, here’, zeide hy
‘Van den gekroenden leweGa naar voetnoot9 vry
Ende van den wilden drakeGa naar voetnoot9 fiere
Sal ic iu seegen een ander maniere,
Om bedat iu te bet gedenken sal;
27065[regelnummer]
Dat es waer die propheeien secgen overal,
Dat die grote ever van Rome, die es
Betekent (by) den drakeGa naar voetnoot9, sijt seker des,
Sal tegen den kroenden leve komen daer
In dat bloy BertanienGa naar voetnoot10, wet vorwaer,
27070[regelnummer]
Boven dat gebot der tortelduven mede
Metten goudenenGa naar voetnoot11 hovede, die ter stede
Sal hebben geweset sine amye;
Maer dever ende sine partye
Sal willen so overmoedich wesen,
27075[regelnummer]
Dat hi in Ganle sal komen na desen
Vechten tegen den gekroenden leweGa naar voetnoot9 fijn,
Die met allen sinen beesten daer sal sijn,
Ende daer sal een kint des lewen saen
Den ever doden, sonder waen,
27080[regelnummer]
Ende daerombe bevele ic iu, by trouwen,
Dat gy niet en doet tegen 't gebot uwer vrouwenGa naar voetnoot12,
Welke tijt dat gy se gekroent hebbet nu;
Ende en doedyGa naar voetnoot13 des niet, dat secgic iu,
Dat sal iu scaden dickwile seer;
27085[regelnummer]
Nu gevet my oerlof, des biddic in, heer,
Want ictGa naar voetnoot14 nu hebbe gesecht vorwaer’.
Doe gaf hem die Keyser orlof daer,
Ende eer die wilde man enwech ginc,
Screef hi an die dore, na die dinc,
27090[regelnummer]
Van der salenGa naar voetnoot15 in ebreescer tale:
‘Ic make kont hem allen wale,
Dat die wilde man was Merlijn,
Die sinen droem diedeGa naar voetnoot16 den Keyser fijn;
Ende oec was hi dhert mede,
27095[regelnummer]
Dien men iagede dor die stede
EntieGa naar voetnoot18 tegen den Keyser sprac, dat wet,
Ende tegen Grisandoles in den bosce met’.
Doe scietGa naar voetnoot19 hi van daer, dat secgic iu,
Ende gine te Blasise, sinen meesterGa naar voetnoot20, nu.
27100[regelnummer]
Van Merline latic nu die woert,
Ende seege iu van den Keyser voert.
|
|