Merlijn, naer het eenig bekende Steinforter handschrift
(1880)–Jacob van Maerlant– AuteursrechtvrijHoeGa naar voetnoot3 Gawyn ende sine broeder haerGa naar voetnoot1 moeder verloesten.Daventure secht, dat die kinder waren
Blyde, datsi nu warenGa naar voetnoot4 ontvaren
Tote Arondeel, dat zeggic iu;
21455[regelnummer]
Ende daer binnen doeGa naar voetnoot5 si warenGa naar voetnoot4 nu,
Quam een ridderGa naar voetnoot1 haestlic gereden
Op een ors van groten leden,
Ende sijn scilt dorhouwen mede,
Ende sijn halsberch te menegerGa naar voetnoot6 stede.
21460[regelnummer]
Hi sach opwaert in den casteel
Ende sach daer driven groet riveel;
Doe riep hi of daer ieman binnen es,
Die hem volgen dar nades,
Dat hi van genen manne van al
21465[regelnummer]
Negeen ruwaert hebben en salGa naar voetnoot7.
Doe vragede Gawyn den ridderGa naar voetnoot1 daer,
Waer hine leiden woude daernaer,
‘Ic hen dat, Gawyn’, antwordeGa naar voetnoot10 hy,
21470[regelnummer]
‘So sal ic dat hier nu seggen dan,
Dat gaet iu meer an dan enegen man:
Hier es in den bosc nu een aventure,
Die eerlieste, gevallen nu ter ure,
Die se gedoen konde, dat hy embermeer
21475[regelnummer]
Prijs daeraf soude hebben ende eer;
Maer ic weet wel gyne hebbets herteGa naar voetnoot11 niet
Dat gy se gedoen sult dorrenGa naar voetnoot12 iet.
Ende al en wildy niet volgen my,
Nochtan sal ic daer varen, seggic dy’.
21480[regelnummer]
Gawyn was erre nu ter stat,
Dat hine blode hiet; ende nadat
EsGa naar voetnoot13 diegene enwech gevaren.
Hi kende Gawyns herte wel, twaren;
Ende Gawyn riep: ‘ontbeidet na my,
21485[regelnummer]
Ontvaert my niet, indienGa naar voetnoot14 dat gy
My wilt geloven, dat gy my niet
Leiden en sult daer my arch gesciet,
Ende helpen met sult iegen alle man;
Ic sal iu gerne volgen dan’.
21490[regelnummer]
Doe ginc hem Gawyn wapenen saen;
Doe quamenGa naar voetnoot15 daer sine gesellen gegaen
Ende zeiden, si soudenGa naar voetnoot16 met hem varen.
Gawyn zeide, si en souden twaren,
‘Hi en wil my maerGa naar voetnoot17 allene daer’.
21495[regelnummer]
Doe vragede Sagrimor den ridder daernaer,
Of hy anders daer ieman woudeGa naar voetnoot18 nu?
‘Hier zijnGa naar voetnoot19 sine gesellen, zeggic iu,
Diene node allene laten varen,
Maer gy werdetGa naar voetnoot20 des meer gebetert, twaren,
21500[regelnummer]
Datsi voerenGa naar voetnoot21 hier met iu,
Ende oec biddewy des iu alle nu’.
Die ridder zeide: ‘die wille, kome met;
Daventure is alsulc, dat wet,
WieGa naar voetnoot22 dat daer komet nu ter ure,
21505[regelnummer]
Hi sal daer vinden aventure’.
Doe was Sagrimor herde blyde
Ende alle die ander, ende ten stryde
Hem wapenensiGa naar voetnoot23, dat si daernaer
Hem sevendusent wtleiden vorwaer.
21510[regelnummer]
Ende alse Gawyn ten ridder quam,
Ic segget iu, dat hi sijn trouweGa naar voetnoot24 nam,
Dat hine omb negeen arch haelde nu,
Dat swoer hem die ridder, seggic iu.
Dus redensi mettenGa naar voetnoot25 ridderGa naar voetnoot1 daer
21515[regelnummer]
Die nacht ende den dach daernaer,
EntesGa naar voetnoot26 morgens gemoetenGa naar voetnoot27 si ter steden
Enen knapeGa naar voetnoot28 met enen kinde gereden
In ene wiege, dat hi vor hem daer
Brachte, ende vloeGa naar voetnoot29 daermede naer.
21520[regelnummer]
Doe vragede hem Gawyn daer,
Wat hem also te vliene waer?
Die knape zeide doe, dat hi es
Metten koninck Lotte, ende secht: ‘vor des
Hebben hem die Sennen gesconfiert nu
21525[regelnummer]
Ende sijn wijf genomen, zeggie iu,
Daer hise soude voerenGa naar voetnoot30 te Glacedoen;
Nu ben ic met desen kinde ontvloen,
Dat konínck Lottes ende sijns wijfsGa naar voetnoot31 es met,
Ende dat iongeste van viven, dat wet,
21530[regelnummer]
Ende zoudetGa naar voetnoot32 gerne voerenGa naar voetnoot30 in sekerre stat’.
Doe zeide Gawyn te hem nadat:
| |
[pagina 239]
| |
‘EnGa naar voetnoot1 vliet niet meer, maerGa naar voetnoot2 voert saen
Tot in genen bosc, dat gy (moecht) verstaen
Hoe dat met ons nu vergaetGa naar voetnoot3,
21535[regelnummer]
Wy sullen iu daer nu wael geraetGa naar voetnoot3
Geleiden daer gy seker sijt’.
Ende hi geloevedet hem daer ter tijt.
Doe seiede Gawijn van hem daernaer,
Entie ridder haeste hem sere daer
21540[regelnummer]
Ende reet vor hem, ende zeide dat hy
Hem dapperlike volgende zy;
Ende si volgeden hem vaste naer
Ende quamenGa naar voetnoot4 onlunck gereden, daer
Die koninck Loth nu gesconfiert was
21545[regelnummer]
Ende vloeGa naar voetnoot5 te Glacedoen nadas
Metten riddrenGa naar voetnoot6 die hem gebleven waren;
Ende Gawijn sach ombe daernare
Ene scone vrouwe, die die Seynen
Hadden by den haer in enen pleine,
21550[regelnummer]
Ende sloerdenGa naar voetnoot7 se also na haer paert;
Ende si riep op Onse Vrouwe, metter vaert
GenadelicGa naar voetnoot8 dat sise bescudden moete.
Doe sloechse Taurus herde onsoeteGa naar voetnoot9
Met siner wapender hant alsoe,
21555[regelnummer]
Datsi in ommacht op daerde vil doe;
Ende hi namse ende settese op sijn paertGa naar voetnoot10,
Ende si kreet sere ende gebaertGa naar voetnoot10
Als een wijf die men slaetGa naar voetnoot11,
Ende liet haer weder vallen geraetGa naar voetnoot11.
21560[regelnummer]
Ende alse diegene sach ter stonde
Dat hi se niet gemeestrenGa naar voetnoot12 konde,
So nam hise bi den haren doeGa naar voetnoot13
Ende slepedese na hem alsoeGa naar voetnoot13,
Ende sloechse in hoer ansichte nadas,
21565[regelnummer]
Datsi overal daeraf bebloedetGa naar voetnoot14 was,
Uter nesenGa naar voetnoot15 ende utenGa naar voetnoot16 monde mede.
Hi slepedese so lange daer ter stede,
Datsi niet meer en konde gegaen.
Die ridder seide te Gawyne saen:
21570[regelnummer]
‘En kendyGa naar voetnoot17 die vrouwe ietGa naar voetnoot18, segget my,
Mindegy se ie, so wreket se daerby’.
En alsseGa naar voetnoot19 Gawijn sach, kende hise daer,
Ende hi wart so erreGa naar voetnoot20 daernaer,
Dat hi wel na verwoedet was,
21575[regelnummer]
Ende sloech met sporen dat ors nadas.
Hi hadde een scerp speer in der hant
Ende riep met luder stemme te hant:
‘HoerenGa naar voetnoot21 sone, dief, mordenare,
Gy sult die vrouwe laten dare!’
21580[regelnummer]
Doe sach Taurns Gawine komen,
Hi liet die vrouwe ende hevet genomen
Een speer, ende reet te Gawinewaert;
Si quamen te samene met snelre vaert
Entiegene brac sijn speer daer,
21585[regelnummer]
Ende Gawyn stacken daernaer
Metten speerGa naar voetnoot22 dor den lichameGa naar voetnoot23,
Dat paert ende man vielenGa naar voetnoot24 tsamen,
Ende hi brac den hals terGa naar voetnoot25 stede.
Agrawein ende sijn broeder bede
21590[regelnummer]
Sprongen van horen paerden daer,
Ende houwen hem te sticken daernaer.
Daer sloegensi in die Sennen oec nu;
Eer si op hilden, dat seggic iu,
Doedensi haorreGa naar voetnoot26 tienGa naar voetnoot27 dusent ende meer.
21595[regelnummer]
Gawyn was verwermet so seer,
Dat hi so vreeslike slage sloech,
Dat daer niemanGa naar voetnoot28 dat lijf ontdroech,
Dien hi daerGa naar voetnoot29 geraken konde;
Alle die Sennen vloen ter stonde,
21600[regelnummer]
Ende waren blide, die mochten ontgaen.
Doe keerdeGa naar voetnoot30 Gawyn tsiner moeder saen,
Daer hi se hadde laten liggen mede;
Doe hi daer quam beetteGa naar voetnoot30 hi ter stede,
Ende namse in sinen arm alsoe,
21605[regelnummer]
Ende drreef so groten rouwe doe,
Ende al sine gesellen quamen daer,
Doe sine sagen maken selc mesbaerGa naar voetnoot31,
Si weenden met hem alle doe;
Maer doe sine broeder quamenGa naar voetnoot4 daertoe,
21610[regelnummer]
Doe began van ierstGa naar voetnoot32 die rouwe,
Ende als die woerde boerde die vrouwe
Ende dat geween ende dat mesbaerGa naar voetnoot31,
Sloech si haer ogen op daernaer,
Ende sach datse Gawyn hadde doe
21615[regelnummer]
In sinen arme; si sprac hem toe,
Si kendene wale ende seide ter stede:
‘Ach, God! Vader der ontfermechede,
Ende Diner moeder van Hemelrike,
Iu tweenGa naar voetnoot33 danke ic sekerlike
21620[regelnummer]
Van desenGa naar voetnoot34 edelen troeste nu,
DienGa naar voetnoot35 Gy my gesent hebt; ic bidde in,
| |
[pagina 240]
| |
Lieve kint, Gawyn’, zeide sy,
‘Dat gy niet meer (en) weent om be my;
Ic en hebbe geen noet nu mere,
21625[regelnummer]
Maer ic ben gequetset nu sere’;
Ende si vragede waer sine broeder waren.
Doe quamensi vor die vrouwe gevaren
Met groten rouwe ende beettenGa naar voetnoot1 nu
Ende zeiden: ‘vrouwe, wy sijn hier by iu’.
21630[regelnummer]
Des dankedesi Gode al te voren,
Daerna zeidesi: ‘ic hebbe verloren
Mordret, mijn kint, ende minen here,
Die hem hedenGa naar voetnoot2 pijnde sere
Ombe my te bescuddene, seggic iu,
21635[regelnummer]
Want ic sachem allene nu
Vechten tegen vijfdusent Seynen,
Nadat sine liedeGa naar voetnoot3 uten pleineGa naar voetnoot4
Verdreven warenGa naar voetnoot5 ende som doet;
Ic sach dat men op hem scoet
21640[regelnummer]
Met gavelotenGa naar voetnoot6 ende met speren, sonder waen.
So vele en mochtes nieman ontstaen
Ende hi en woude my laten niet
By negenenGa naar voetnoot7 dingen, wats gesciet,
Toter tijt dat icken mede
21645[regelnummer]
Beswoer ende van my sceiden dede.
Doe sciet hy also droeflickeGa naar voetnoot8 van my dan
Alse men ie sach sceiden enen man’.
Doe zeide Gawijn: ‘vrouwe, ic segge iu
Wel, waer Mordret es nu,
21650[regelnummer]
Want die knape, diene voerde hedenGa naar voetnoot9,
Gemoete ic ende dadene ter steden
Beiden in dat foreest hierby;
Maer ic en weet, waer mijn vader sy’.
Doe was die vrouwe vertroestet aldaer.
21655[regelnummer]
Gawyn dadeGa naar voetnoot10 water brengen daernaer,
Ende dwoech sine moeder daermede
HaerGa naar voetnoot11 aensichte; hi dade daernaer ter stede
Gereiden daer een leitiere,
Daer hi se op dade leggen sciereGa naar voetnoot12,
21660[regelnummer]
Ende si namenGa naar voetnoot13 al die name aldaer,
Dat die Sennen brachten daer,
Ende voerenGa naar voetnoot14 daermede tArondeel waert,
Ende si vonden den knape in der vaert
Metten kinde; des waren si blyde.
21665[regelnummer]
Si reden so lange, datsi ten tyden
TArondeel quamenGa naar voetnoot16, ende dreven doe
Blyscap groet, ende bleven alsoe
Binnen den castele totedat genesen
HaerGa naar voetnoot11 moeder was, ende doe na desen
21670[regelnummer]
Voerdensise met hem te Logreswaert,
Ende haren jongen broeder mettervaert,
Ende si lieten van haren liedenGa naar voetnoot17 een deel,
Ombe daer te houdene den casteel;
Oec swoeren die kinder, dat nembermeer
21675[regelnummer]
HaerGa naar voetnoot11 vader en krege haerGa naar voetnoot11 moeder weer,
Hi en soude versoenet sijn eerGa naar voetnoot18 ter ure
Jegen haren oem, den koninck Artnre.
Des was die moeder blyde ter stat,
Doe si die kinder hoerde seggen dat.
21680[regelnummer]
Si waren te Logres wel ontvaen.
Doe dade Gawyn vragen saen,
Ocht ieman den ridderGa naar voetnoot19 kende daer,
Die Gawine hadde gehaelt naer,
Daer hi sine moeder bescuddeGa naar voetnoot20 nu;
21685[regelnummer]
Hem en kendeGa naar voetnoot21 nieman, seggic iu,
Noch en wisten waer hi gevaren es.
Dese niemare ginc so verreGa naar voetnoot22 na des,
DattetGa naar voetnoot23 Does vernam, die herde vroet was,
Ende ginc tot Gawine nadas,
21690[regelnummer]
Ende zeide: ‘Gawijn, kendy ietGa naar voetnoot24 nu
Dengenen die die boetscap brachte iu
Van Sagrimore ende voertan
Van Ywene te Bredegan?’
Gawyn zeide: ‘van desen noGa naar voetnoot25 genen
21695[regelnummer]
So en kendic er niet enen’.
Doe loechGa naar voetnoot26 Does berde sere;
Des wonderde Gawine noch mere,
Waerombe dat hi loechGa naar voetnoot26 alsoe;
Daer beswoer hy Doese doe
21700[regelnummer]
By der trouwenGa naar voetnoot27, die hi es sculdech Arture,
Dat hijt hemGa naar voetnoot28 seggen soudeGa naar voetnoot29 ter ure.
Does zeide: ‘gy hebbet besworen my
Ende ic moet iu seggen daerby,
Maer gy moet my geloven vorwaer,
21705[regelnummer]
Dat gijtGa naar voetnoot30 niemanne (en) sult seggen naer’.
Gawijn zeide doe: ‘neen ic, niet’.
Does zeide: ‘nu merket ende siet:
Dit was Merlijn, al sonder waen,
Die hem vermaket, als hi wil, saen
21710[regelnummer]
In allen manieren, groet ende clene,
Ende alle dinck oec weet gemene’.
‘HoeGa naar voetnoot31, zeide Gawyn, ‘es dat die man,
DienGa naar voetnoot32 die Duvel hier vormaels wan
| |
[pagina 241]
| |
An ener joncfrouwen, entieGa naar voetnoot1 nadas
21715[regelnummer]
So welGa naar voetnoot2 met Uter-Pandragone was?’
‘Die selve is dat’, zeide Does daer.
‘God, Here!’ zeide Gawyn daernaer,
‘HoeGa naar voetnoot3 mochte dat embermeer gescienGa naar voetnoot4,
Dat icken hebbe also gesienGa naar voetnoot5
21720[regelnummer]
In dus menegerGa naar voetnoot6 manieren nu?’
‘Hi es dieselve, seggic iu’,
Zeide Does, ‘want hi dat met gewelt
Met nigromancien doet, wat hi welt’.
Doe zegende hem Gawyn daer
21725[regelnummer]
Van groten wonder, ende zeide daernaer,
Dat hi gerne met hem soudeGa naar voetnoot7 wesen
Bekant, ‘want ic weet welGa naar voetnoot8 van desen,
Dat hi ons minnet, alse hi dus dede
Dese dinge dor ons’. Doe zeide Does mede:
21730[regelnummer]
Want dat wy seggen onder iu ende my,
Dat weet hi al teGa naar voetnoot12 male nu’.
Des blevensi te Logres, zeggic iu,
Ende hilden dat lant tegen die Sennen daer
21735[regelnummer]
StoutlikeGa naar voetnoot13 ende wolGa naar voetnoot8 vorwaer.
Hier zwyget dit boeck van desen nu,
Ende sal van Merline seggen iu.
|
|