Merlijn, naer het eenig bekende Steinforter handschrift
(1880)–Jacob van Maerlant– AuteursrechtvrijVan den koninck Clarione, ende van den hertogeGa naar voetnoot27 Escans, die tegen Oriens streden.Nu seget voert die aventure
Van den koninck Clarion, ter ure,
Ende van den hertogeGa naar voetnoot27 Escans, twaren,
20645[regelnummer]
Die nu sere tachter waren.
DoenGa naar voetnoot28 Oriens wederquam in dat heerGa naar voetnoot29,
Hi was erre ende verwoedet seer
Van derGa naar voetnoot30 scaden, die hi hevet ontvaen
Ende van der scanden, die hem Gawein heeft gedaen.
20650[regelnummer]
Hi vermaende sine liedeGa naar voetnoot31 nu ter steden,
| |
[pagina 229]
| |
Datsi koenlike met hem streden.
Doe hi ten passe komen was,
Daer ic iu hier te voren af las,
Ende hi beval hem, sonder waen,
20655[regelnummer]
Datsi haerGa naar voetnoot1 enen niet lieten ontgaen.
Doe gingensi slaen ende scietenGa naar voetnoot2 mede;
Maer ombe negeen dinckGa naar voetnoot3 ter steden
Datsi gedoen konden, sijt seker das,
Si en konden gewynnen den pas.
20660[regelnummer]
Doe togen si achter ende gingen logieren
OpterGa naar voetnoot4 Savernen, der rivieren,
Ende zeiden, datsi den pas houdenGa naar voetnoot5
Ende tlant alombe roven soudenGa naar voetnoot5;
Dus roveden sijtGa naar voetnoot6 alombe daernaer.
20665[regelnummer]
Si vonden genoech te nemene daer,
Want dat lant was vol, zeggic iu,
Si en hadden niet gevlnchtetGa naar voetnoot7 daer nu;
Si branden die hnese alle doe,
Si sloegen manne, wijf, kinder toe,
20670[regelnummer]
Ende tvierGa naar voetnoot8, datsi makeden daer,
Was so overgroet vorwaer;
Alse dit sach die koninckGa naar voetnoot9 Clarioen
Ende dhertoge Escam, hi zeide doen:
‘Here, si verbernen al onse lant!
20675[regelnummer]
Dat wy hier liggen, sij in bekant,
Dat en helpet ons niet een twint;
Ic riede wael, dat wy nu sint
Reden op hem, daer sy sijnGa naar voetnoot10 nu,
Ende stryden op hem, dat radic iu’.
20680[regelnummer]
Doe zeide die koninck saen nadas:
‘Heer Hertoge, latewy desen pas,
So trecken si over, groet ende smal,
So eestGa naar voetnoot11 in deesGa naar voetnoot11 syde verloren al’.
Doe zeide dhertoge: ‘so laet bliven hier
20685[regelnummer]
Een deel van onsen riddrenGa naar voetnoot12 fier,
Ende laet ons met ener anderGa naar voetnoot13 scaren
Tegen hem nu vechten varen
In die syde van den bossce van Brekan;
Daer zullewy ons hemelijc houdenGa naar voetnoot14 an
20690[regelnummer]
Tote datsi met hunnen rove henetienGa naar voetnoot15,
Dan zullewy op hem komen nadienGa naar voetnoot15,
Ende hem den roef nemen dan’.
‘Help!’ zeideGa naar voetnoot16 Clarioen, ‘si hebben c man
Tegen onser enen! - Wat zegdyGa naar voetnoot17?’
20695[regelnummer]
‘Neen’, zeide dhertoge, ‘gy ziet wel, datsy
GestroyetGa naar voetnoot18 sijn al dat lant duere,
Daer en es nergent ter ure
Twehondert tsamene, dat zeggic iu,
Ende dat meestedeel legt vor den pas nu’.
20700[regelnummer]
Doe antworde Clarion, en zeide: ‘besiet,
Heer hertoge, ic en zegget ombe my nu niet,
Maer ic zegget ombe der goeder liedeGa naar voetnoot19 wille nu,
Dat wyse niet doerlic leiden, zeggic iu,
Daer si scade hadden ende scande’.
20705[regelnummer]
Doe antworden die goedeGa naar voetnoot20 liedeGa naar voetnoot19 te hande,
Ende ontfermeden hem sere met dienGa naar voetnoot21,
Ende zeiden: ‘here, gy en dorvet niet ontsien
Onsliede, maer varewy wreken nu
Onsen lachterGa naar voetnoot22, dien wy sienGa naar voetnoot23 vor iu,
20710[regelnummer]
Dat ons die viande doen openbaer!’
Doe weende die koninck van jamer daer.
Sine liedeGa naar voetnoot19 zeiden: ‘en wenet niet,
Maer laet ons wreken onse verdriet;
Wy hebben liever dat wy sterven,
20715[regelnummer]
Dan wy tlant verliesen, ende onse erven’.
Die koninck zeide: ‘inGa naar voetnoot23 Godes name dan!’
Doe koren si wt hore man,
Die den pas souden hoeden te hant;
Dat was een die here van Norant
20720[regelnummer]
Ende dhere van den dolorosen torreGa naar voetnoot24 met,
Ende Brune sonder genade, dat wet;
Dese bleven met vele liedeGa naar voetnoot19 nadas
Ombe thoedene daer den pas,
Ende dander voeren te woudeGa naar voetnoot25 waert.
20725[regelnummer]
Des nachtes ende in den dageraet
Was dat weder scone ende claer,
EntieGa naar voetnoot26 vogline songen daer,
MenegerGa naar voetnoot27 hande soeten sanc;
Een sticke vor der sonnen opganc
20730[regelnummer]
Zagen si koye ende swyne mede
Vor hem dryven daer ter stede;
Ende alse die roef al vor was,
Volgede die koninck hem nadas
Eude dhertoge, ende sloegen in te samen,
20735[regelnummer]
Daer si metten reve quamen,
Wael met vijfdusent man;
Daer sloegenGa naar voetnoot28 hem dese heren an,
Ende stakenGa naar voetnoot28 menegen Senne doet.
Die heer van Parne, een ridderGa naar voetnoot29 goet,
| |
[pagina 230]
| |
20740[regelnummer]
Nam den roef ende voerdene in behoutGa naar voetnoot1;
Doe quam hi weder met gewout
Tsinen gesellen, wat hi kan,
Ende alse die Sennen dit sagenGa naar voetnoot2 an,
Datsi den roef hadden verloren,
20745[regelnummer]
Haddensi des groten toren,
Ende gingen vlien ten herewaertGa naar voetnoot3,
Entie ander volgeden metter vaert,
So na den heer, datsi des toren
Wael mochten hebben, wantsi verloren
20750[regelnummer]
Al datGa naar voetnoot4-daer wael mochteGa naar voetnoot4 hebben gewesen.
Si sloegenGa naar voetnoot5 der Sennen daer mettesenGa naar voetnoot6
Sevendusent eer si hem ontvoeren.
Doese Oriens hoerde dus in roeren,
Die daer lach ende hoede den pas,
20755[regelnummer]
Vragede hi den sinen wat daer was.
Doe zeiden si, dat die KerstineGa naar voetnoot7
Hem badden gedaen grote pine,
Ende al horen roef genomen daer.
Doe geboet hi vaste daernaer,
20760[regelnummer]
Dat men hem volge eer si ontgaen.
Doe volgede menech den KerstenenGa naar voetnoot8 saen,
Maer die KersteneGa naar voetnoot8 waren ontweken
Ende tot an den bose gestreken;
Daer beidensi der Sennen nu.
20765[regelnummer]
Daer wart gestreden, dat zeggic iu,
So anxtelekeGa naar voetnoot9, dat wonder was,
Dat enech KerstenGa naar voetnoot10 daer genas;
Nochtan dor al dese grote noet,
Bleef der Sennen tiendusent doet,
20770[regelnummer]
EntieGa naar voetnoot11 KersteneGa naar voetnoot8 moesten in den borch vlien
EntieGa naar voetnoot11 nacht quam mettien;
En hadde die nacht entie borch gedaen,
Si waren doet bleven ocht gevaen.
Nu was Oriens onvro, twaren,
20775[regelnummer]
Datsi hem waren dus ontvaren,
Maer hi en dorste hem volgen niet.
Entie koninck Clarion seiet
Des morgens van den hertoge alsoe,
Ende dene gelovede den andren doe
20780[regelnummer]
SoccoersGa naar voetnoot12 te sendene, hadden si des noet.
Also vro als deno danderGa naar voetnoot13 ontboet.
Die bertoge voer te Cambenyewaert;
Des morgens, als die dach verbaertGa naar voetnoot14
Voer Oriens soecken metten Seynen
20785[regelnummer]
Die KersteneGa naar voetnoot8 in bosce ende in pleine.
Doe vernamen si dat si waren
Te Cambenicwaert gevaren;
Doe dadeGa naar voetnoot15 hi gebieden vaste tervaert,
Dat men tracGa naar voetnoot16 te Cambenicwaert,
20790[regelnummer]
Ende sende vierGa naar voetnoot17 dnsent ribande voren
Ombe hem te bernen ende doen toren;
Entie ribaude liepen henen doe
Ende branden tot Cambenyc toe.
Ende als des dbertoge gewaertGa naar voetnoot18,
20795[regelnummer]
Riep hi te wapene metter vaertGa naar voetnoot19,
Ende voer ute met tweendusent man
Ende bequam se daer in enen dan,
In enen dale, ende sloecher daernaer
Dat van den vierGa naar voetnoot17 dusent ribanden daer,
20800[regelnummer]
Maer en bleven te live veertich man,
Die sere liepen roependeGa naar voetnoot20 daeran
Ten Sennen waert: ‘hoerenkinder, waer zydyGa naar voetnoot21?
Waer wachtyGa naar voetnoot21, wanne stadyGa naar voetnoot21 ons by?
Ende geonneert moete werden Orioen,
20805[regelnummer]
Hine doe u allen ontliven doen,
Want gy onneerten nu aldus’.
‘Swiget, galgaerde!’ zeide heer NapinusGa naar voetnoot22,
My es liever dat gy alle verslagen zijt
Dan wy ons scieden nu ter tijt,
20810[regelnummer]
Ende wy daer dan waren bleven aldns;
‘Ende waer zijn si?’ zeide heer NapinnsGa naar voetnoot23;
‘Si voeren enwech’, zeidi. ‘zonder waen,
Also vro alsijtGa naar voetnoot24 hadden gedaen,
Reden si te Cambenycwaert daernaer’.
20815[regelnummer]
Doe voeren die Sennen, wet vorwaer,
Over te Clarensewaert alsoe,
Datsi daer niet meer en scadedenGa naar voetnoot25 doe.
Daer vondensi een-ende-twintich koninge, zeggic iu,
Die heerGa naar voetnoot26 Godebrant met hem hadde nu.
20820[regelnummer]
Doe Oriens in dat heerGa naar voetnoot26 quam na desen,
Hietene heerGa naar voetnoot26 Godebrant wellekomeGa naar voetnoot27 wesen
Hi ontfinckenGa naar voetnoot28 met groten spele
Want hi spise brachte vele,
DattetGa naar voetnoot29 heer des voer teGa naar voetnoot30 bat.
20825[regelnummer]
Si prysedene sere al ombedat,
Si en acbten niet vele op dat verdriet,
Dat hem hier vor es gesciet,
Opdat si die spise hebben daernare.
| |
[pagina 231]
| |
Ende doe deseGa naar voetnoot1 dinge geleden waren,
20830[regelnummer]
So sende die hertoge oec ter stede,
MettenGa naar voetnoot2 heer van Parne mede,
Van horen gewinne den koninck Clarioen
Spise genoech, na sinen doen,
Ende vitalien, van dien, dat wet,
20835[regelnummer]
Datsi vor den bosce wonnen met.
Nu latic hier die tale van desen,
Ende sal van koninck Uriens kindrenGa naar voetnoot3 lesen.
|
|