Merlijn, naer het eenig bekende Steinforter handschrift
(1880)–Jacob van Maerlant– AuteursrechtvrijVan den koninck Artur ende van Merline ende van Sagrimor.Hier seghet dhistorieGa naar voetnoot7 vorwaert mere
20155[regelnummer]
Dat die van Tornasse grote ere
DadenGa naar voetnoot8 den heren, zijt zeker das,
Om die victorie daer ic af las,
Die vor der stat gesciede daer nu.
Die koninck Leodegan, seggic iu,
20160[regelnummer]
Ende sijn dochter dadenGa naar voetnoot8 groet ere daer
Den koninck Artur, wet vorwaer
Si waerGa naar voetnoot9 hem altoes gerne by
Maer dat dat scande waerGa naar voetnoot9, dachte sy.
Op ene tijt nam Merlijn daer
20165[regelnummer]
Die drie koninge te rade naer,
Ende seide, hi moeste te Logres varen:
‘Men hevet daer rades te doene, twaren,
Niet daerom be dattet lant hevet geen ruwaertGa naar voetnoot10,
Want die genote sijn so beswaert
20170[regelnummer]
Van den Sennen, datsi en mogen
Op nieman varen noch orlogen;
Daer sijn liedeGa naar voetnoot11 in komen ter heervaert
Van over veertech dachvaert,
Ende alle dage wasset dat heer twaren’.
20175[regelnummer]
Hi telde hem hoe belegen waren
Die stede Clarense ende Windeberes,
Ende hoe ene partye oec gevaren es
Opten koninck Loth, ende ene ander mede
Op Clarione ende Ydier ter stede;
20180[regelnummer]
Hi telde hem alle die stryde daernaer,
Die si gehat hadden vorwaer,
Ende hoe Ywein die grote, ter steden,
Ende Ywein Overdoem sijn gesceden
Van den koninck Uriens, horen vader,
20185[regelnummer]
Dat hi daer niet af en weet algader,
‘Ende Keye van Strans ende Ladinas
Ende Keye die Clene’, zeide hi nadas,
‘Dese sijn wtGa naar voetnoot12 horen lande gevaron
Te Logreswaert, sonder sparen,
20190[regelnummer]
Ombe ridder teGa naar voetnoot13 werdene van Arturs hant,
Ende si en mogen niet komen in dat lant,
TenGa naar voetnoot14 zij hy andren rade danGa naar voetnoot14 si hebben nu;
Des doet iu te gemake, seggic iu,
Ende en varet nergen hier nochte daer
20195[regelnummer]
Totedat ic weder kome vorwaer’.
‘Ja Merlijn’, zeide die koninck Ban,
Ende wildyGa naar voetnoot15 ons nu begeven dan,
So warewy verloren al te male’.
‘Here’, zeide Merlijn, ‘so meendyGa naar voetnoot16 wale,
20200[regelnummer]
Dat ic niet wederkomen soude totGa naar voetnoot17 iu?
En denket des nemberGa naar voetnoot18, dat hetic iu,
Want gy haddetGa naar voetnoot19 myne vrienscapGa naar voetnoot20 verloren dan’.
| |
[pagina 224]
| |
‘Ic en denke geen arch’, zeide die koninck Ban,
‘Tote iu, lieve vrientGa naar voetnoot1, dan dat gy
20205[regelnummer]
Mijn vrientGa naar voetnoot1 zijt, ende ic duwe daerby’.
Ende Merlijn zeide: ‘ic sal herde saen
Hier weder sijn’. Dus es hi gegaen
Van hem, also si en wisten waer,
Ende quam opten selven avont daernaer
20210[regelnummer]
Daer Blasys, sijn meesterGa naar voetnoot2, was,
Die blyde es, sijt seker das;
Si hadden onder hem feeste groet.
Daer telde Merlijn Blasyse al bloet
Alle die dinge, die gesciet waren,
20215[regelnummer]
Den drienGa naar voetnoot3 koningen, ende daernare
Telde hi hem die stride, groet ende clene,
Waer si gescieden algemene;
Dit screef Blasys al daernaer.
Ende optenGa naar voetnoot4 selven avent, wet vorwaer,
20220[regelnummer]
Dat Merlijn quam te Blasysewaert
So was Sagrimor in der vaert
Met drienGa naar voetnoot3 hondert gesellen te vaerneGa naar voetnoot5 nu
In dat lant van Logres, seggic iu,
Ende quamen gevaren te Wyssant
20225[regelnummer]
Ende voeren over te DoeverGa naar voetnoot6 thant,
Daer gereidensi hem ende zatenGa naar voetnoot7 op haerGa naar voetnoot8 paerde
Ende voeren henen hoerre vaerdeGa naar voetnoot9;
Si en kenden den wech niet daernaer
Ende si en wisten wienGa naar voetnoot10 vragen daer;
20230[regelnummer]
Want dat lant al verbrant daer was,
Die Sennen haddentGa naar voetnoot11 verwoestet vordas,
Ende eer si des ietGa naar voetnoot12 worden gewaer,
Quamensi op een trop daernaer
Van Sennen, die Oriens hevet gesent
20235[regelnummer]
Wael twintichdusent daer omtrent,
Die voeren ombe Sohant vorwaer
Ombedat hem niemanGa naar voetnoot13 en zoude daer
Scade doen van den rove nu,
Dien si gerovet hadden, zeggic iu.
20240[regelnummer]
Doe quamen daer liedeGa naar voetnoot14 roepende seer
Ende riepen lude op Onsen Heer;
Doe vrageden die kinder, wat hem esGa naar voetnoot15?
Si zeiden: ‘die Sennen, sijt gewesGa naar voetnoot15,
Verbernen ende verstoerenGa naar voetnoot16 dat lant
20245[regelnummer]
Ende doden dat hem komet te hant
Man, wijf, ende kinder.
Doe vragede Sagrimor ginder,
Waer die koninck Artur nu weer
“Te Camelide”, zeiden si, “heer”.
20250[regelnummer]
“Ende wie es hier dan in siner stat?”
“Des koninck Lottes kinder”, zeidensi nadat;
“Ende waer zijn si nu?” zeide hi doe.
“Te Logres”, zeiden die dorpers alsoe,
“Ende by Gode, en vaert niet voert,
20255[regelnummer]
Want gy werdetGa naar voetnoot17 alle vermoert”.
“Ende waer staet Logres?” zeidiGa naar voetnoot18 naer;
“Gy zijt wel in den wech”, zeidensi daer,
“En daden die Sennen; maer ombedat
MoetyGa naar voetnoot19 varen enen andrenGa naar voetnoot20 pat”.
20260[regelnummer]
“TienGa naar voetnoot23 mylen, maer si en zijn niet groet”.
Doe spracGa naar voetnoot24 Sagrimor: “by Onsen Here,
Ic en keer heden, ic en sal ere
Stryden tegen dese Sennen nu;
20265[regelnummer]
Mine gesellen, nu wapent iu!
Laet zienGa naar voetnoot25, wie hem wel sal proevenGa naar voetnoot25,
Want wy des wel zullen behoevenGa naar voetnoot26;
Si houdenGa naar voetnoot27 in onsen wech hiervor;
Condewy haerGa naar voetnoot28 scare broken dor,
20270[regelnummer]
Wi zullenGa naar voetnoot26 wael komen te CarmeloetGa naar voetnoot22
Es dat sake dat wijsGa naar voetnoot29 hebben noet”
Dus wapendensi hem alle daer,
Ende vergorden haer orse daernaer,
Ende satenGa naar voetnoot30 daerop ende lieten lopen;
20275[regelnummer]
Si woudenGa naar voetnoot31 hem selven dnre verkopen.
Ende al die wyle datsi dus streden,
Was Merlijn van Blasise gesceden,
Ende was vor die stat komen nu
Te CarmeloetGa naar voetnoot22, zeggic iu;
20280[regelnummer]
Hi quam als een out kranckGa naar voetnoot32 man
Ende hadde enen gescoerdenGa naar voetnoot33 rock an
Ende ene matsue haddiGa naar voetnoot34 mede
Op sinen halse, ende dreef ter stede
Een hoep vees tote vor die stat,
20285[regelnummer]
Ende hi begonde roepeneGa naar voetnoot35 nadat,
Ende makede rouwe ende mesbaerGa naar voetnoot36,
Dat ment hoerde in der stat aldaer:
“Acn arme, God Here!” riep hi doe,
“Hoe scone kinder zullen ember toe
20290[regelnummer]
Haer lijf verliesenGa naar voetnoot37! koninckGa naar voetnoot38 Artur, lieve Here!
DeseGa naar voetnoot39 scade en verwindyGa naar voetnoot40 nembermere,
| |
[pagina 225]
| |
VerliesdyGa naar voetnoot1 dese hier nu ter tijt!
Ay, Sagrimor, die hier komen sijt
Toten koninck Artur, ombe ridderGa naar voetnoot2 te syne,
20295[regelnummer]
Ic waneGa naar voetnoot3 gijs niet en werdet in scyne,
Hoe goeden vrientGa naar voetnoot4 soudyGa naar voetnoot5 wesen nu
Artur, mochte hiGa naar voetnoot5 behouden iu!”
Gawijn ende sine broeder mede
Stonden opter muerenGa naar voetnoot6 van der stede,
20300[regelnummer]
Ombe wtwaert te siene na den brant,
Die alombe daer was in dat lant;
Ende si hoerden desen oudenGa naar voetnoot7 man
Sere roepenGa naar voetnoot8, ende sprakenGa naar voetnoot9 hem an;
Maer hi geliet ocht hijs enGa naar voetnoot10 hoerde nietGa naar voetnoot11
20305[regelnummer]
Ende sloech sine colve op die aerde, sietGa naar voetnoot11,
Ende scudde mettenGa naar voetnoot12 hovede daernaer,
Alse ochtGa naar voetnoot10 hi ontsinnen soude openbaer;
Hi sceen rouwe drivende swaer,
Hi vil op die aerde saen daernaer,
20310[regelnummer]
AlsochtGa naar voetnoot10 hi in onmacht hadde gewesen;
Doe stont hi op thant na desen,
Ende nam sine beeste ende dreefse mettienGa naar voetnoot12,
OchtGa naar voetnoot10 hi te woudewaert woude vlien.
Doe riep hi: “waer es die ritterscap gevaren
20315[regelnummer]
Van Logres? men zeide, dat hier waren
Des koninck Arturs neven komen,
Die dit lant souden begomen;
Vorwaer si hoedentGa naar voetnoot13 oevele, seggic iu,
Alse si sullen laten sterven nu
20320[regelnummer]
Dat wonder van der werlt al rene”.
Alse Gawyn hoerde datgene,
Riep hi driewerf: “vileinGa naar voetnoot14, waerby
En wiltuGa naar voetnoot15 niet spreken tegen my?”
Entie vileinGa naar voetnoot14 keerde zijn hovet daernaer,
20325[regelnummer]
OchtGa naar voetnoot10 hi niet en wiste waer dat waer;
Noch riep Gawyn driewerf mede;
Doe sach hi opwaert daer ter stede
Die ogen toe, ende mettenGa naar voetnoot12 monde daer
Al grinsendeGa naar voetnoot16, dat hem bleken daernaer
20330[regelnummer]
Die tande, ende zeide: “wat wildyGa naar voetnoot17?”
Gawyn zeide: “dat gy spreketGa naar voetnoot18 tegen my
Ende komet hier nare nu na des,
Ende zegget my, wat iu te wenene es”.
“lc soude iu”, zeide hy, “seggene saen,
20335[regelnummer]
En wouden my mine beeste niet ontgaen”.
“Neensi, niet; maer zegget nu my,
Wat iu dus te clagene sy,
Ende ombe wien gy weent, des biddic iu”.
“Ic zoudet dy zeggen, woudestu nu
20340[regelnummer]
Dy pynen hem te helpene mede”.
Gawyn zeide: “by myner waerhede,
Ic gelove dy nu, dat ic van al
MireGa naar voetnoot19 macht hier toedoen zal”.
“Here”, zeide die vilein ter stede,
20345[regelnummer]
Wie zijdy, ende hoe hetyGa naar voetnoot20 mede?’
‘Ic hete Gawyn, nem des goem,
Entie koninck Artur es mijn oem’.
‘So sal ict dyGa naar voetnoot21 zeggen’, zeide hi doe,
‘Nochtan en hebdyGa naar voetnoot22 dat herto niet soe,
20350[regelnummer]
Dat gy se zult dorrenGa naar voetnoot23 bescudden nu:
Dat es des keyzers neve, zeggic iu,
Van Constantinople ende hetet Sagrimore,
Ende was ten koninck Arturwaert in rore,
Ombedat hine ridder zoude maken,
20355[regelnummer]
Met drienGa naar voetnoot24 hondert vromer sciltknapen;
Ende drieGa naar voetnoot24 dusent Sennen hebbense begaen,
Die in horenGa naar voetnoot25 wech warenGa naar voetnoot25 gestaen,
Daer si tegen stryden so sere sekerlike,
Dat nieman (en) sach desgelike;
20360[regelnummer]
Ende kondestu dese bescudden nu,
Dune dades niet so wael, zeggic iu;
Maer neen, gy en hebbet dat herte niet’.
Alse Gawyn dit hoerde ende siet,
Datten die vileinGa naar voetnoot26 blode scoutGa naar voetnoot27.
20365[regelnummer]
Scaemde hi hem des; met groter gewoutGa naar voetnoot27
Riep hi: ‘edele gesellen, wapent iu nu,
Ende volget my na, des biddic iu’.
Doe hadde hire vierGa naar voetnoot28 dusent saen bereet,
Daer hi haestelic mede henen reet;
20370[regelnummer]
Ende hi hietGa naar voetnoot29 den vileinGa naar voetnoot26, dat hi daer
Op een paert sate, ende hise daernaer
Leide daer die kinder vochten doe;
Entie vilein dadeGa naar voetnoot30 daer alsoe:
Hi leidese daer die strijt was groet,
20375[regelnummer]
Daer Sagrimor vacht ende sine genoet.
Doe si daer quamen, sagenGa naar voetnoot31 si wel,
Dat die strijt was herde fel
Ende dat Sagrimor anxtlikeGa naar voetnoot32 street
Entie scare dorbrac gereet;
20380[regelnummer]
Si hadden er driehondert doet geslegenGa naar voetnoot33
Sagrimore en dorste niemanGa naar voetnoot34 komen tegen,
| |
[pagina 226]
| |
Hi sloech so grote slage doe,
Dat die Sennen vor hem vloen doe;
Hem en dorste niemanGa naar voetnoot1 genaken,
20385[regelnummer]
Dan si van verreGa naar voetnoot2 tot hem staken
Ende scoten met speren tot hem daer;
Maer niet lange, wet vorwaer,
En hadde hi daer mogen geduren.
Doe quam Gawyn terselver uren
20390[regelnummer]
Inslaende met so groter mogenthede,
Dat hire twedusent storten dede;
Des was Oriens herde onblyde,
Want hi en sach nieGa naar voetnoot3 so luttel liedeGa naar voetnoot4
Hem so vromelic hebben geweert.
20395[regelnummer]
Hi nam een speer met snelre veert,
Ende sprac, hi sal sulken steken daer,
Die des berouwen sal daernaer;
Ende hierenbinnen was Gawein
So verre komen in den plein,
20400[regelnummer]
Dat hi ten kindren komen es,
Die moede waren, zijt seker des;
Maer Sagrimor stont vor hem daer
Met ener axe, wetet vorwaer,
Ende sloech alombe slage groet,
20405[regelnummer]
Dat daer iegen niet en gestoet
NoGa naar voetnoot5 halsberch noGa naar voetnoot5 helm mede,
Hi en sloech dat al doer ter stede.
Hi was groet ende wael gemaket
Ende van leden bet geraket
20410[regelnummer]
Dan men enegen vant ten tyden.
Daer Gawyn nu in soude ryden
By den kindrenGa naar voetnoot6, daer si nu streden,
Bescuddise vromelic, ter steden.
Daer wart die strijt herde groet,
20415[regelnummer]
Daer bleef der Sennen vele doet.
Daer wasser twintichdusent vergadert nu,
Want die gesceden waren, zeggic iu,
Ombe dat lant te rovene quamenGa naar voetnoot7 daer an,
Ende Oriens hadde twintichdusent man,
20420[regelnummer]
Daer waren veertichdusent mede;
Ende Oriens hadde sijn speerGa naar voetnoot8 ter stede
Ende reet op Agrawein, zeggic iu,
Die sinen neve gedodet hevet, nu,
Des hi herde droevechGa naar voetnoot9 doe was.
20425[regelnummer]
Hi stac Agraweine nadas
Onder die scouderGa naar voetnoot10, neven derGa naar voetnoot11 syde,
Daer dat speer dorginck tienGa naar voetnoot11 tyden,
DatGa naar voetnoot12 hi ter aerden nederlach;
Doe Gaweyn sinen broederGa naar voetnoot13 vallen sach,
20430[regelnummer]
MeendiGa naar voetnoot14, dat hi doet hadde gewesen;
Hi voer tegen Oriens mettesenGa naar voetnoot15,
Ende meendene met siner gisarmenGa naar voetnoot16 slaen
Ende thovet hebben geclovet saen;
Maer Oriens droech daer den scilt tegen,
20435[regelnummer]
Dien hevet hi te sticken geslegenGa naar voetnoot17,
Ende van den helme een quartierGa naar voetnoot18;
Ende also die gisarmeGa naar voetnoot16 scampeldeGa naar voetnoot19 hier
Van den helme nederwaert,
So dorsloech hi achter dat paert;
20440[regelnummer]
Doe vielen si beide ter aerdenGa naar voetnoot20 daer.
Ende Garies sloech oec daernaer
Solimanue dat hoeft af saen;
Ende als die Sennen dit verstaen,
Dat Oriens ter aerdenGa naar voetnoot20 lach,
20445[regelnummer]
Reet elc derwaert, dat hi mach,
Ende hievenGa naar voetnoot21 hem op, zeggic iu,
Maer hi was verduselt so sere nu
Van den slage in sijn hovet, sonder waen,
Dat hi op sine bene niet en konde staen,
20450[regelnummer]
Ende hi togede sulc gelaet mede,
Datsi meenden dat hi ter stede
Sterven zoudeGa naar voetnoot22; doe makedensi
Alle rouwe ende zere daerby,
DatGa naar voetnoot23 die batalie scoerdeGa naar voetnoot24 daer.
20455[regelnummer]
Ende hierenbinnen, wetet vorwaer,
Hadden die kinder Agraweine nu
Wael gereddet, seggic iu.
Nu hevet hem die vileyu, wetet vorwaer,
Verwandelt in enen ridder daernaer,
20460[regelnummer]
Ende quam te Gawine gereden,
Ende zeide: ‘vrientGa naar voetnoot25, ic rade iu ter steden,
Dat gy trecket ter statwaert nu
Met uwen lieden, dat hetic iu,
Die wile dat dese haer zere driven,
20465[regelnummer]
OchtGa naar voetnoot26 gy sult hier alle doet bliven,
Ende voert die kinder met iu gesont,
Gy en moget iu niet verweren ter stont’.
Doe Gawin hoerde desen raet
Te Sagrimorewaert hi slaet,
20470[regelnummer]
Ende heetGa naar voetnoot27 hem wellecome wesen,
Ende Sagrimor dankedo hem van desen.
Doe vragedem Gawin, wie hi waerGa naar voetnoot28,
Hi antworde hem ende zeide maer,
| |
[pagina 227]
| |
Dat hi des keysers neve es
20475[regelnummer]
Van Constantinople, ende na des
Vragedi Gawine: ‘here, wie zijdyGa naar voetnoot1,
Die ons so wael gestaen heves by?’
‘Ic benGa naar voetnoot2 koninck Lottes sone’, zeidiGa naar voetnoot3 doe,
‘Ende koninck Artur es mijn oem daertoe,
20480[regelnummer]
Ende ic hoede nu mijns oemes lant
Ende hudemorgen quam my te bant
Een ontGa naar voetnoot4 man ende dade my verstaen,
Dat gy van den Sennen waertGa naar voetnoot5 bestaen;
Doe qnam ic iu te hulpe mede’.
20485[regelnummer]
Noch zeide die man, daer ter stede,
Die Gawine anspracGa naar voetnoot6 daer te voren:
‘En wiltuGa naar voetnoot7 mynes rades niet horen?
Du hevesGa naar voetnoot8 genoech geclappet, zeggic iu,
En siestuGa naar voetnoot9 niet, dat al die werlt nu
20490[regelnummer]
Op dy hier thant komet gereden?’
Doe sach Gawyn ombe ter steden
Der Sennen sovele komen utermaten,
OchtGa naar voetnoot10 al die werlt waerGa naar voetnoot11 wtgelaten;
Doe zeidi teGa naar voetnoot12 Sagrimor daernare:
20495[regelnummer]
‘Here, laet ons te Carmeloet varen,
Wy en mochten ons niet verweren nu!’
‘Gerne’, zeidi, ‘ic vare met iu’.
Dus zijn si te Carmeloet gevaren,
Die wile die Sennen onlcdech waren
20500[regelnummer]
Met horen heren, die thant bequam,
Die des was utermaten gram,
Dat hi so sere geslagen was;
Hi sat op een sterck ors nadas,
Ende nam een speerGa naar voetnoot13 in sine hant,
20505[regelnummer]
Ende swoer, mochtiGa naar voetnoot14 hem komen te hant,
Hi soude hem den slach gelden saen.
MittienGa naar voetnoot15 liet hi henen gaen,
Wat sijn ors gelopen konde daer,
Entie Sennen volgeden hem naer
20510[regelnummer]
Ende verhaelden se met hem somen
Eersi te Carmeloet konden komen.
Maer Sagrimor ende Gawein
Ende Galescins ende Agrawein
Ende Gaheries ende Garics,
20515[regelnummer]
Dese zesse, zijt seker des,
DadenGa naar voetnoot16 die achterhoede wel
Tegen die Sennen, al warenGa naar voetnoot17 si fel;
Si ontfingen menegen steke groet
Eer si qnamenGa naar voetnoot18 te Carmeloet.
20520[regelnummer]
Doe sach Oriens GaweineGa naar voetnoot19,
Diene gevellet hadde in den pleine,
Alse gy wel hoerdetGa naar voetnoot20 hiervoren;
Hi kendene ende sloech met sporen
Sijn ors, wat dat konde gelopen,
20525[regelnummer]
Ende swoer by Mahomete hi soudet bekopen,
Ende hi stac op Gawine alsoe
Dat sijn speerGa naar voetnoot13 brac daertoe;
Daer hi neven Gawine soude lyden,
Sloechne Gawyn so sere ten tyden
20530[regelnummer]
Met siner gisarmen optenGa naar voetnoot21 helm mede,
Dat hine ter aerden tumelen dede;
Ende Sagrimor sloech Driante soe,
Dat hi hem die scouderGa naar voetnoot22 ontlede doe,
Ende Galescins sloech Placidus daer
20535[regelnummer]
Dat hovet af, ende Garies daernaer
Stac daer neder Gwinebanden,
Ende Gaheries stac Taurus te handen,
Ende Agrawein Fanelen mede.
Dese bleven alle doet ter stede,
20540[regelnummer]
Ende Gawein ende Sagrimor vorwaer
WarenGa naar voetnoot23 over Oriens gereden daer,
Ende haddene gerne nu gevaen;
Maer die Sennen quamenGa naar voetnoot24 daer nu saen,
DierGa naar voetnoot25 so utermaten vele was,
20545[regelnummer]
Dat sineGa naar voetnoot27 hem namenGa naar voetnoot26 saen nadas,
Ende doe voerden sineGa naar voetnoot27 enwech van daer;
Maer daer bleef menechGa naar voetnoot28 doet naer,
Eer sineGa naar voetnoot27 konden genemen nu.
Doe reden die ander, seggic iu,
20550[regelnummer]
Ter statwaert, al datsi konden,
Ende lieten Gawine daer ten stonden
Allene met hem twe gesellen.
Alse Garies dit hoerde vertellen
Ende sine broeder, doe zeidensi ten tyden,
20555[regelnummer]
Dat si niet verderGa naar voetnoot29 en sonden ryden,
Si en soudenGa naar voetnoot30 die drie hebben vonden.
Doe keerdensi ombe, ende daer ten stonden
OntmoetenGa naar voetnoot31 si den vileyn mettienGa naar voetnoot32,
Dien si te voren hadden gesienGa naar voetnoot33,
20560[regelnummer]
Ende hi vragede hem, waer si reden,
Ende si antworden hem ter steden:
‘Wy varen soeckenGa naar voetnoot34 Gawein, dat wet,
Ende Galescins ende Sagrimor met’.
| |
[pagina 228]
| |
‘Oevele’, zeide doe die vileyn, ‘zijdyGa naar voetnoot1
20565[regelnummer]
Hem ontvloen, nochtan komen sy
Niet verre van hier’. Doe zagen daernaer
SiseGa naar voetnoot3 tegen hem komen daer.
Doe zeide die vileyn: ‘nu zieGa naar voetnoot4 ic gereet,
Dat gy wel zoudet laten, God weet,
20570[regelnummer]
Iuwe gesellen, ende vlienGa naar voetnoot5, zeggic iu.
Als gy uwen broeder ontvlietGa naar voetnoot5 nu,
Die in ombe al die werlt niet en liete
In genen vernoye noGa naar voetnoot6 verdriete’.
Doe sciede die vileyn van hem daer,
20575[regelnummer]
Ende si scamcden hem sere daernaer
Van der talen. die zeide die vilein.
Doe quam tegen hem Gawein
EntieGa naar voetnoot7 twe ander gesellen mede,
Die bebloedet waren te meneger stede,
20580[regelnummer]
Alse die gestreden hadden stoutelikeGa naar voetnoot8.
Gawein vragede doe baestelike
Sinen broederen, waer die ander waren.
‘An Carmeloet’, zeiden si, ‘twaren,
Daer beidensi nu te desen tyden.
20585[regelnummer]
Doe gingensi vaste henen ryden
Ende ontmoeten des vileyns paert
Al bebloedet komen themwaert.
Doe dit die drie gebroederGa naar voetnoot9 zien
ZagenGa naar voetnoot10 si daerop ende loechenGa naar voetnoot11 mettien
20590[regelnummer]
Doe vrageden Galescins waerombe si lachten
Doe zeiden zijt hem daer, ende sachten
Alle die woerde, die hi hem alsoe
Hiervor hadde gesproken toe;
Daer dat gereide bebloedet wasGa naar voetnoot12,
20595[regelnummer]
So meendenGa naar voetnoot13 si (daeraf) seker das
Dat hi doet hadde gewesen.
Gawyn vragede sinen broedrenGa naar voetnoot14 na desen
Ochtsi enegeGa naar voetnoot15 Sennen gemoeten daer
Diene mochten doden. Si zeiden vorwaer:
20600[regelnummer]
“Neen wy, broeder”. Doe zeide GaweynGa naar voetnoot16
Laet ons dan soeken den vileyn,
Want levede hi, dat waerGa naar voetnoot17 scande groet,
Lietewyse hier liggen vor doet’.
Si zochten alombe zeggic iu,
20605[regelnummer]
Si mochten lange zoeken nu
Eer sine vonden; want hi was
Als een knecht gelopen nadas
Met enen tronsoneGa naar voetnoot18 in dat heer doeGa naar voetnoot19.
Doe zy des niet en vonden, redensi soeGa naar voetnoot19
20610[regelnummer]
Ter statwaert, daer zy ten stonden
HoerGa naar voetnoot20 gesellen houdende vonden.
Hierbinnen Oriens vorkomen es.
Die wt sinen sinnen, zijt zeker des,
Welna was komen nu ter steden,
20615[regelnummer]
Ombedat hem Gawyn was ontreden;
Hi swoer echt, hi soudet bekopen
Mochtine enegessins belopen,
Hi woudene levendich villen saen
Ende dan doen slepen, sonder waen;
20620[regelnummer]
Dus dregedeGa naar voetnoot21 hi Gawine, zeggic in,
Die met sinen gesellen was nu,
Te Carmelot al in der stat.
Doe si daerinne warenGa naar voetnoot22, tracGa naar voetnoot23 men nadat
Die hruggen op ende gingen ten muren
23625[regelnummer]
Ombe der Sennen wille, op aventuren,
Ocht si ietGa naar voetnoot24 komen wilden vor die stede.
Neensi, niet; daer was groet vrede.
Doe gingensi hem ontwapenen saen;
Daer was Sagrimor groet ere gedaen,
20630[regelnummer]
Doe men wiste wie hy was.
Dus lagenGa naar voetnoot25 si twe dage nadas,
Datsi van den Sennen niet (en) vernamen,
Anders dan si voerenGa naar voetnoot26 tsamen
In des hertogen lant van Cambenijc,
20635[regelnummer]
Ende in Nortomberlant desgelijc,
Daer die ander Sennen waren.
Nu latie van hem die tale varen
Ende van den kindren te spreken mede,
Ende sal voert seggen hier ter stede
20640[regelnummer]
Van den koninck Clarione sekerlike
Ende van den hertoge van Cambenike.
|
|