Merlijn, naer het eenig bekende Steinforter handschrift
(1880)–Jacob van Maerlant– AuteursrechtvrijHoeGa naar voetnoot7 die koninck Artur ende Jenovre hem ierstGa naar voetnoot32 werf onderminden.Hier zeghet daventure, twaren,
Dat die van der stat blyde waren
Ombedat die Sennen waren doe
Verslagen ende verdreven toe,
18765[regelnummer]
Enter hareGa naar voetnoot33 in der noet
So luttelGa naar voetnoot34 waren bleven doet,
| |
[pagina 208]
| |
Ende datsi dus oec waren gesconfiert,
Dade Merlijn mede, dat hi visiertGa naar voetnoot1,
EntieGa naar voetnoot2 twe-ende-veertich mede ten stonden
18770[regelnummer]
EntieGa naar voetnoot2 ridders van der tafelronden.
Nu zeget dit boeck hier ter stede:
Doe si alle verjaget waren mede,
Keerdensi met blijtscap in die stat.
Doe die koninck Leodegan vernam dat,
18775[regelnummer]
Quam hi tegen die twe-ende-veertich daer
Ende dade hem grote feeste naerGa naar voetnoot3;
Ende doe si alle vergadert weren,
Dede die koninckGa naar voetnoot4 daer presenteren
Den twe-ende-veertichGa naar voetnoot5, zijt seker das,
11780[regelnummer]
Al dat goet datterGa naar voetnoot6 gewonnen was,
Ende zeide, dat waer haerGa naar voetnoot7 met rechte,
Si haddent gewonnen met gevechte,
‘Wy en hebbent gewonnen, cleen no groet;
Oec hebdy my van der doet
18785[regelnummer]
Bescut ende van gevencnisse mede’.
Si dankedens den koninge daer ter stede,
Ende zeiden zi en wondensGa naar voetnoot8 niet ontvaen
‘DaerGa naar voetnoot9 komet noch tijts genoech, sonder waen,
Dat wy gifte zullenGa naar voetnoot10 nemen,
18790[regelnummer]
Maer gevet dat nu anders, na iu betemen’.
Doe zeide die koninckGa naar voetnoot4 Leodegan:
‘Sintemeer dat gy des niet voertan
Nemen en wilt, so nemet gy
Ende deeletGa naar voetnoot11 waer dat iu wille sy’.
18795[regelnummer]
Merlijn seide ten drienGa naar voetnoot12 koningen doe,
Datsi dat goet namenGa naar voetnoot13 alsoe.
Doe namenGa naar voetnoot13 sijt, ende deeldentGa naar voetnoot14 daer
Na Merlijns rade, wetet vorwaer,
Sodat des hemselven en bleef niet
18800[regelnummer]
Dat eens penninges waertGa naar voetnoot15 was iet;
Des wordensi geprijset seer,
So beiagedensi groet eerGa naar voetnoot16,
In al den lande, daer ter stede,
Ombe haerGa naar voetnoot17 grote daet endeGa naar voetnoot12 mildechede,
18805[regelnummer]
Dat men nergen af en sprac vorwaer,
Dan van hem liedenGa naar voetnoot18 openbaer.
Si dadenGa naar voetnoot19 so by Merlijns rade nu,
DattetGa naar voetnoot20 elc moste prysen, seggic iu;
Ende Artur gaf sinen waerdeGa naar voetnoot21 mede
18810[regelnummer]
Ende siner waerdinnenGa naar voetnoot21, daer ter stede,
So vele goedes, datsi daernare
Altoes rike liedeGa naar voetnoot22 waren.
Doe dit gewin gedeeltGa naar voetnoot23 was,
Zeide die koninck Leodegan nadas
18815[regelnummer]
Toten twe-ende-veertich soudenierenGa naar voetnoot24,
Dat hi en woude, in gener manieren,
Voertmeer si en souden bliven nu
In siner herbergen, seggic iu,
Ende gesellen wesen voert ten stonden
18820[regelnummer]
Der heren van der tafelronden.
Dus warensi daer nu ontvaen;
Men dade die heren ontwapenen saen.
Doe sprac die koninck Leodegan daer
Siner dochter, datsi ginge naerGa naar voetnoot25
18825[regelnummer]
Ende pareerdeGa naar voetnoot26, ende nameGa naar voetnoot27 voertan
Twe silverine beckene, ende ginge dan
Ende wiesceGa naar voetnoot28 die heren met warmen borne.
Si was derwaert saen nu vorneGa naar voetnoot29,
Maer die koninck Artur en woude niet
18830[regelnummer]
Dat sine dwoegeGa naar voetnoot30, wat des gesciet,
Vor dat Leodegan ende Merlijn daer
Beide hem hieten doen. Daernaer
Ginck si hem wasscen den hals sijn,
Ende oec mede sijn anscijn,
18835[regelnummer]
Ende drogedetGa naar voetnoot31 met ener sconerGa naar voetnoot32 dwale.
Daerna ginck si wasscen wale
Die anderGa naar voetnoot33 koninge, wet vorwaer.
Entie ander Jenover, die was daer
Des drossaten wives dochter mede,
18840[regelnummer]
Si dwoech die anderGa naar voetnoot33 heren ter stede
Ende haren vader, den koninc, met.
Doe ginck die ander Jenover, dat wet,
Die des koninck Leodegans dochter was
Van sinen wive, ende nam nadas
18845[regelnummer]
DrieGa naar voetnoot34 mantele, ende hincse daernaer
Den drienGa naar voetnoot34 koningen ombe den hals daer.
Doe was die koninck Artur voertan
Een utermaten scone man,
Ende Jenover besachen sere daerby
18850[regelnummer]
Ende hi haer weder; doe zeide si
Onder haer tanden: ‘der ioncfronwen
Mach wael te moedeGa naar voetnoot35 zijn, by mynre trouwen,
Daer sulc een ridderGa naar voetnoot36 begeerte hadde inne,
Dat hi an haer woude soecken minne,
18855[regelnummer]
Ende met rechte mochte si oec mede
| |
[pagina 209]
| |
Blyscap driven in elkerGa naar voetnoot1 stede
Die minnen woude alsulcGa naar voetnoot2 een man,
Ende met rechte soudese voertan
Vermaledyen God entie werlt mede,
18860[regelnummer]
Die sulken manne minne ontseide,
Ende nembermeer waer si eren waert,
Diene ombe mynne ietGa naar voetnoot3 beswaert’.
Mettien waren die tafelen geleit
Ende dat eten was al bereit;
18865[regelnummer]
Doe dadeGa naar voetnoot4 die koninck Ban sitten gaen
Den koninck Artur vor hem saen,
Tuscen hem ende sinen broeder nu,
Wantsi dadenGa naar voetnoot4 hem daer, seggic iu,
Al die ere die si mochten an.
18870[regelnummer]
Dit merkede die koninck Leodegan,
Die daer ter selverGa naar voetnoot5 tafelen sat;
By der eren, die zi hem dadenGa naar voetnoot4 ter stat,
Dachte hi dat hi haerreGa naar voetnoot6 alre here was,
Ende hem wonderde oee sere nadas,
18875[regelnummer]
WieGa naar voetnoot7 die here mochte sijn.
Hierombe hadde hi groten fijn,
Dat hi dat wiste, wie hi waer,
Ende sine gesellen oec daernaer;
Dit liete hi hem vele costen ter stonde.
18880[regelnummer]
Doe gingen sitten die van der tafelronde
Neven die soudenierGa naar voetnoot8, want in een
Droegensi van vrientseapeGa naar voetnoot9 onder hem tween.
Die koninck Leodegan dachte doe:
‘God, Here’, zeidi, ‘of dat mochte sijn alsoe,
18885[regelnummer]
Dat dese scone vrome jonge man,
DienGa naar voetnoot10 si daer alle dienen voertan,
Mine dochter getrouwetGa naar voetnoot12 hadde ter stede;
Want ic weet wael die waerhede,
Dat in so jongen manne, so hi es,
18890[regelnummer]
Niet (en) mochte zijn, des ben ic gewes,
Also vele groter vromecheden
Als ic an hem gesien hebbe heden,
En waer hi van groterGa naar voetnoot10 konne niet,
OchtGa naar voetnoot11 dat es een geest, als men siet,
18895[regelnummer]
DienGa naar voetnoot10 God hier gesant hevet mede,
Ende sine gesellen oec ter stede
Ombe dit lant bescermene met,
Ende sterkene Godes wet’.
Doe dachte hi ombe dat wonder, dat hi dede doeGa naar voetnoot15
18900[regelnummer]
Ende alle sine gesellen oec mede;
Hi dachte, hoeGa naar voetnoot13 hi uterGa naar voetnoot14 poerten reet,
Die vaste stont besloten toeGa naar voetnoot15;
Hi dachte voert, sonder waen,
HoeGa naar voetnoot13 hineGa naar voetnoot16 verloste daer hi was gevaen,
18905[regelnummer]
HaerGa naar voetnoot17 twe-ende-veertich tegen vijfdusent man,
Ende daerna al den dach voertan
AnxtelikeGa naar voetnoot18 seer gestreden hevet.
Dus dachti hierombe dat hi begevet
Al sijn eten ende siner gasteGa naar voetnoot19 mede,
18910[regelnummer]
Ende bleef sittende also ter stede.
Dit merkede Hervy van Rivel daer,
DienGa naar voetnoot10 dat leet was, ende daernaer
Stont hi op ende ginck toten koninckGa naar voetnoot20,
Ende zeide hem hemelijc dese dinckGa naar voetnoot20:
18915[regelnummer]
‘Here’, zeidi, ‘ic en sach iu nie eer
Mesgrypen an negeenGa naar voetnoot21 dinck so seer
Als gy iu nu ter wilen doet,
Gy zoudetGa naar voetnoot22 nu maken hlydegemoet
Dese heren, maer gy sittet nu
18920[regelnummer]
OchtGa naar voetnoot11 gy sliepetGa naar voetnoot23, ende droemde iu
Gy en zoudetGa naar voetnoot22 in dus niet gelaten’.
‘Hervi’, zeidi doe, ‘by karitaten,
Ic dachte omb den edelsten, zijt seker des,
EntenGa naar voetnoot24 besten, die in der werelt es,
18925[regelnummer]
EntenGa naar voetnoot24 vroemsten, ende ic en konde my
Niet onthoudenGa naar voetnoot25, ic en moeste daerby
Denken, ende omb dese dinck zeggic iu,
En zoude men my niet blamen nu’.
Hervi zeide: ‘dat mach waelGa naar voetnoot26 wesen,
18930[regelnummer]
Maer pinset daerombe genoech na desen,
Als gy des stade hebbet ende respijt;
Maer nu en eest geen denkens tijt
Doer feeste ende blyscap deser heren,
Die wel waert sijn aller eren’.
18935[regelnummer]
Dus liet die koninck dat denken varen
Ende sijn dochter Jenover, twaren,
Diende vor Artur ende scenkede hem nu,
Ende knielde vor hem, seggic iu,
Die wile dat hi drinken soudeGa naar voetnoot27,
18940[regelnummer]
Ende hi sach op haerGa naar voetnoot17 also houde
Met vriendeleken ogen te hant;
Si was die scoenste, die men vant;
Si stont in horenGa naar voetnoot28 rocke al bloet,
Ende op haer hovet een hoetGa naar voetnoot29
18945[regelnummer]
Daer menech dierGa naar voetnoot30 steen an stont;
Si hadde enen hals scoen ende ront
Entie scoensteGa naar voetnoot31 vlechten mede
| |
[pagina 210]
| |
Die haer sloegen, daer ter stede,
Toten gordele nederwaert;
18950[regelnummer]
Haer anscijn dat was so verclaert
RodelecGa naar voetnoot1 mynlic met witten gemene
Gemenget, dat natuer negene
Daer an gebrac; noch an hoer lede
An hande, an voete, an vinger mede,
18955[regelnummer]
Noch an lichame, wat helpet messaket,
So en sach men negene bet geraket;
IcGa naar voetnoot2 en kan haer scoenheit niet volprysen,
Nochtan was si in alre wysen
EmberGa naar voetnoot3 also volkomen ende volmaket
18960[regelnummer]
In hovesceden, ende also wel geraket
In goedertierenheit ende in mildecheden
In dogeden ende in soetechedenGa naar voetnoot4
Ende in gestadecheitGa naar voetnoot5 van sinne,
Dit ende meer badde si al inne
18965[regelnummer]
Dat ic al niet geseggen en kan.
Die koninck Artur sachse doen an
Die niet scoenre (en) mochte wesen,
GelijcGa naar voetnoot6 als wy van haer nu lesen:
Haer borstelineGa naar voetnoot7 waren ront ende clene
18970[regelnummer]
Alse twe appelkine gemene,
Ende haer lijf was witter dan die snee;
Wat machic an haer prysen mee?
Si en was te mager no teGa naar voetnoot8 vet
Maer tuscen den beiden, dat best setGa naar voetnoot9.
18975[regelnummer]
Die koninck merkedese doe herde seer,
Ende dachte an haer ie lanc ieGa naar voetnoot10 meer;
Hi dachte so vele an haer nadat,
Dat hi sijns etens al vergat;
Maer hi keerde sine ogen van haerGa naar voetnoot11,
18980[regelnummer]
Dat des nieman soude werden gewaerGa naar voetnoot11.
Die ioncfrou nam doe den nap, God weet,
Ende zeide: ‘jonchere, drincket gereet;
Wistic nu wael hoeGa naar voetnoot12 gy hiet,
Ic noemde iu also ende anders niet;
18985[regelnummer]
Drinket ende (en) scaemt iu niet sint,
Ende en sijt niet versagetGa naar voetnoot13 een twintGa naar voetnoot14,
Want, by Gode, ten wapenen en zijdyGa naar voetnoot15
Niet versagetGa naar voetnoot13, duncket my;
Dat sceen wael hedenGa naar voetnoot16, zeggic nu,
18990[regelnummer]
Daer er vijfdusent sagenGa naar voetnoot17 na iu’.
‘Ioncfrou’, zeidi, ‘gy seght uwen wille,
Van den dinck zwigic stille,
Maer ic drinke gerne, scone maget vry,
Van uwer hant, ende God late my
18995[regelnummer]
Des verdienenGa naar voetnoot18 sonder uwe noet,
Dat gy my desen dienstGa naar voetnoot19 nu doet’.
‘Here’, zeide si, ‘gy en hebt des noch niet
Te beginnen, of gy dat gebiet,
Maer gy hebt my hondertwerf voertan
19000[regelnummer]
Meer vergoudenGa naar voetnoot20 dan ic in kan;
Want daer vergoudijtGa naar voetnoot21 wel, sonder waen,
Daer mijn vader was gevaen
Ende gyne verloestetGa naar voetnoot22 uter noet;
TenGa naar voetnoot23 andren male, daer gy staketGa naar voetnoot24 doet
19005[regelnummer]
Die mynen vader hadde ter aerdenGa naar voetnoot25
Gesteken met sinen paerdeGa naar voetnoot25,
Daer gy iu ombe aventuerdet sere,
Eer gy bescuddetGa naar voetnoot26 mynen here;
Daer dadyGa naar voetnoot27, here, met wapenen soe
19010[regelnummer]
Dat al dat heerGa naar voetnoot28 vor iu vloe;
Ay, wieGa naar voetnoot29 sach oitGa naar voetnoot30 so jongen man,
Als gy zijt, die dat dorste vangen an,
Dat gy daer vingetGa naar voetnoot31 an gerede’.
Die koninck Artur liet haerGa naar voetnoot32 ter stede
19015[regelnummer]
Seggen van desen, al dat si wille,
Ende sach vor hem ende sweech stille,
Ende nam den cop eude dranc alsoe,
Ende zeide: ‘joncfrou, staet op daertoe,
Gy hebbet lange genoech gedient nu,
19020[regelnummer]
Gaet sitten, joncfrou, des biddic iu’.
Haer vader zeide: ‘dat en mach niet wesen’.
Dus diendesi voert na desen
Van menegen gerechteGa naar voetnoot33, dat daer quam;
Ende doe die maeltijt indeGa naar voetnoot34 nam
19025[regelnummer]
EntieGa naar voetnoot35 amlaken op sijn gedaen,
Doe sprac die koninck Ban saen
TotGa naar voetnoot36 koninck Leodegan, daer hi sat nu:
‘Here, my wondert sere van iu,
Want men houtGa naar voetnoot37 iu herde vroet,
19030[regelnummer]
Dat gy iu dochter niet beraden doet,
Die groet ende scone es mede,
Dat gyse nu niet en gevet ter stede
Enen vromen machtegenGa naar voetnoot38 man,
Die iu holpe bescermen voertan
19035[regelnummer]
Iuwe lant tegen iuwe viande nu,
Want my dunket wel te hoerne an iu,
Dat gy niet meer kinder, hoeGa naar voetnoot12 dat gaet,
| |
[pagina 211]
| |
En hebbet, daer op te blivene staet
Dit lant, dan haerGa naar voetnoot1 allene’.
19040[regelnummer]
Die koninck Leodegan sprac na datgene:
‘By Gode, here, dat doet my torlogeGa naar voetnoot2 swaer,
Dat my hevet gedaen seven iaer
Die koninck Rioen van Denemarke,
Die my hevet georloget stercke,
19045[regelnummer]
Dat ic daer nieGa naar voetnoot3 sint toe konde komen
Al had icsGa naar voetnoot4 my gehat ondernomen,
Ende oec en quam my niemanGa naar voetnoot5 toeGa naar voetnoot6,
DienGa naar voetnoot6 icse geven woude alsoeGa naar voetnoot6;
Maer quame my toe een ionc baseleer
19050[regelnummer]
Die machtechGa naar voetnoot7 waer, totdat hi meer
Ontsien waer dan ic nu bemGa naar voetnoot8,
Ende mijn orloge tracGa naar voetnoot9 an hemGa naar voetnoot8,
Ic gave hem mine dochter te wive
Ende mijn rikeGa naar voetnoot10 na minen live;
19055[regelnummer]
Ende, by Onsen Here, ic seg hier iu:
Ic woudetGa naar voetnoot11 also waer, als ic pinse nu,
So soudeGa naar voetnoot12 mine dochter gehuwet sijn
In drienGa naar voetnoot13 dagen, na den willeGa naar voetnoot14 mijn,
An enen den besten baseleer,
19060[regelnummer]
Enen ioncman, dien ic sach niet eer
Ende ten wapenen die beste mede;
Oec onthoudeGa naar voetnoot15 ic, na der waerhede,
Dat hi hoger man es dan ic sy’.
Doe loechGa naar voetnoot16 Merlijn een luttel daerby,
19065[regelnummer]
Ende zeide toten koninck Bohort al stille,
Dat hi dit zeide ombe Arturs wille.
Doe sweech die koninck Ban ter stede
Ende sprac van andren dingen mede,
Ende liet bliven dat woert van dien.
19070[regelnummer]
Die koninck Leodegan merkede mettienGa naar voetnoot17
Datsi der talen niet en rochtenGa naar voetnoot18,
Ende gaf daerombe een groet sochten,
Om bedat hem dochteGa naar voetnoot19, datsi niet
En achten van den huwelike iet,
19075[regelnummer]
Ende hi sach die grote feeste mede,
Die men den koninck Artur dede
Overal van den twe-ende-veertich soudenierenGa naar voetnoot20
Ende datsi hem dienden in allerGa naar voetnoot21 manieren
Ende onderhorich gelijc horen here.
19080[regelnummer]
Dit wonderde den koninc Leodegan sere,
Ende wart bedroevet seggic in,
EntieGa naar voetnoot22 ioncfrou wart oec nu
Artur so sere minnende nadat,
Datsi hoers selves sciere vergatGa naar voetnoot23,
19085[regelnummer]
Ende si woude oec wael na desen,
Dat hi haer geselle mochte wesen
Ende haer man, si hadden liever nu
Dan ieman die levet, seggic iu.
Die historie segget ons, dat si was
19090[regelnummer]
Die vroetsteGa naar voetnoot24 entie scoenste, sijt seker das,
Entie beste geminnetsteGa naar voetnoot25 mede,
Die doe was in KerstenhedeGa naar voetnoot26,
Sonder Clarine, die was ter ure
Des koninck Percides wijf van Casinure,
19095[regelnummer]
Ende des koninck Pelles dochter nadas,
Die van Listenois koninck was,
Die nichteGa naar voetnoot27 was des koninges des visscers met
EntesGa naar voetnoot28 koninges mede, dat wet,
Die altoes zieck (was) van wondenGa naar voetnoot29;
19100[regelnummer]
Dene koninck hieraf hiet, ten stonden,
Alein van den vasten eylanden,
Die tlantGa naar voetnoot30 van Listenois hielt in handen;
Alse dese koninck was van den wonden
Altoes sieck in sinen stonden,
19105[regelnummer]
Entie rike visscer geheten was
Die gewondede koninck, als ietGa naar voetnoot31 las
Want hi was gewondet in sinc dye,
Ende in siner kintheit, secht men my,
Dat hi Broen was gehetenGa naar voetnoot32,
19110[regelnummer]
Maer hi hiet die rike visscer, als wijt weten,
Ombedat hi enen visc vinck,
Dien hi sette na die dinck
OptieGa naar voetnoot33 tafle van den helegenGa naar voetnoot34 Grale,
Als men hier na sal seggen wale.
19115[regelnummer]
Dese rike visscer hadde den Grael in hoeden,
Alse iu die historie vor bevroedeGa naar voetnoot35,
DienGa naar voetnoot36 hem gaf Joseph van Aramathien
Met hem te voerne ende siner pertien;
Ende hi was vader des koninck Pelles
19120[regelnummer]
Des koninck Aleyns; ende tlant van Listones
Haddensi gewonnen daerna,
Sint dat si scieden van India.
Dese twe koninge hielden tlantGa naar voetnoot37;
Des koninck Pelles dochter, sij iu bekant,
19125[regelnummer]
Si hadde in hoede den Grael;
Si was scone ende utermaten noyael
Ende wonede mettenGa naar voetnoot38 oudervaderGa naar voetnoot39
| |
[pagina 212]
| |
Ende hielt den Grael altenengader
Totedat Galaat quam, die dat wan,
19130[regelnummer]
Alse iu dit boeck hier namaels dan
Verklaren sal, hoeGa naar voetnoot1 die Grael nam ende.
Nu eestGa naar voetnoot2 goet dat ic wende
Ende kere ten twe-ende-veertich gesellen,
Daer ic hier voraf liet mijn tellen.
19135[regelnummer]
Doe die tafelen warenGa naar voetnoot3 opgedaen,
Als ic hier voer dade verstaen,
Nam Merlijn die drieGa naar voetnoot4 koninge besiden,
Ende zeide: ‘wetyGa naar voetnoot5 wat nu ten tiden
In Bertanien gescietGa naar voetnoot6 es?’
19140[regelnummer]
Doe zeide die koninck Artur na des:
‘By Gode, Merlijn, dat wistic gerne’.
‘Ic segget in, here, ende niet te scerne,
Daer hevet geweest vor Logres nu
Ene grote batalie, seggic iu,
19145[regelnummer]
Van den Sennen, die tlant aldaer
Gerovet hadden, wet vorwaer,
Ombelanc dat oeverGa naar voetnoot7 ende optieGa naar voetnoot8 zee;
Ende alsi metten rove oec mce
Vergadert warenGa naar voetnoot3 met tienGa naar voetnoot9 dusent man
19150[regelnummer]
Ende te Windeberes voeren voertan,
So quamenGa naar voetnoot10 vijf kinder op hem in scijn,
Die alle vive uwe neven sijn’.
Ende doe telde hi daernare
HoeGa naar voetnoot1 si alle vive gescedenGa naar voetnoot11 waren
19155[regelnummer]
Van horen vader ende moeder mede
Sonder haerGa naar voetnoot12 weten; oec teldiGa naar voetnoot13 ter stede
Hoe si die poerten bescudden al,
Ende haerGa naar voetnoot12 doen, groet ende smal,
Teldi hi den drienGa naar voetnoot14 koningen daer,
19160[regelnummer]
Ende hoeGa naar voetnoot1 si ontvaen waren naerGa naar voetnoot15
Van der stat, ende hoe si zeiden
Hoe si hore ridderscapGa naar voetnoot16 saen ontbeiden
Totedat die koninck Artur, haer oem,
HaerreGa naar voetnoot17 so vele wil nemen goem,
19165[regelnummer]
Dat hise selve ridder make.
‘Laet varen’, zeide Merlijn, ‘nu die sake
Voert te denken van iu lant,
Gy hebbet daer nu so goedenGa naar voetnoot18 warant,
Gy ne dervet nember sorgen nu;
19170[regelnummer]
Sijt blyde ende denket, seggic iu,
In weldoen nu vorwaert meerGa naar voetnoot19,
Want uwen lande komet te helpenGa naar voetnoot20, heer,
Van Constantinopele des keysers sone,
Die met hem bringet jonge barone,
19175[regelnummer]
Dat edeler liede kinder sijn nu;
Dese snllen iu dienenGa naar voetnoot21, seggic iu,
Ende si willen in dienen ombe die saken dinck,
Dordat gy se ridder zultGa naar voetnoot22 maken,
Ende vele ander sullen komen omb die
19180[regelnummer]
Ende ombe dit suldy werden, heer koninck,
Boven alle die werelt gehoget nu’.
‘Merlijn’, zeide die koninck, ‘ic biddes iu,
Segget my hoeGa naar voetnoot1 die kinder hetenGa naar voetnoot23,
Die meest hieraf zijn vermeten’.
19185[regelnummer]
‘Here, die ene hetet Gawein,
Dander Garies, die derde Agrawein,
Die vierde hetet Gaheries,
EntieGa naar voetnoot24 koninck Lot haer vader esGa naar voetnoot25,
Ende haer moeder iu suster mede;
19190[regelnummer]
Entie vijfte hieraf ter stede,
HetetGa naar voetnoot26 Galescins, ende esGa naar voetnoot25
Sone des koninck VentresGa naar voetnoot27
Ende oec uwer suster kint, vorwaer;
EntieGa naar voetnoot24 seste, die komen esGa naar voetnoot25 daer,
19195[regelnummer]
Hetet Sagrimor, ende esGa naar voetnoot25 mede
Des koninges dochter sone, ter stede,
Van Constantinopele; ende alle dese
SullenGa naar voetnoot28 iu dienen, daer ic af lese,
Ende noch menechGa naar voetnoot29 ander here,
19200[regelnummer]
Die nu iu viande zijn herde sere’.
Ende alle die wile dat Merlijn daer
Den koninge dit zeide, quamen naerGa naar voetnoot30
Alle die gesellen, die des blide waren,
Doesi hoerden dese niemaren.
19205[regelnummer]
Doe sciedensi entie riddersGa naar voetnoot31 mede,
Die daer waren in der stede,
TharerGa naar voetnoot32 herbergen waert saen,
Ende bleven daer, sonder waen,
Ene lange tijt, ende daden nietGa naar voetnoot33 el,
19210[regelnummer]
Dan eten ende drinken, ende hadden spel.
EntenGa naar voetnoot34 koninck Leodegan quam daernaer
MenechGa naar voetnoot29 man te hulpeGa naar voetnoot35 vorwaer
Ende binnen der wilen datsi daer lagen,
So gesciede in dienGa naar voetnoot36 dagen
19215[regelnummer]
Den baronen, daer ic af hier vor zeide,
Menege grote pijnlechedeGa naar voetnoot37,
Als ic in hier vertellen sal, eer
IcGa naar voetnoot38 van Leodeganne spreke meer.
|
|