Merlijn, naer het eenig bekende Steinforter handschrift
(1880)–Jacob van Maerlant– Auteursrechtvrij
[pagina 191]
| |
Hoe die koninck Artur entie koninck Ban entie koninck Bohort den koninck Leodegan holpen, zijn lant verweren tegen den koninck Rione.Die aventure zeggetGa naar voetnoot1 nu voert
Van Artur ende koninck Bohoert
Ende van co. Banne. Doe dese waren
17250[regelnummer]
Van Bredegan gesceiden, twaren,
Voerensi te Carmelide; dus reden si daer
Datsi in Palmesondage vorwaer
QuamenGa naar voetnoot2 in die stat Coronasse,
Die stont by enen groten marasse.
17255[regelnummer]
Daer voer Merlijn op een ors groet;
Hi en woudeGa naar voetnoot3 den koninck in gener noet
Laten, hi en woudenGa naar voetnoot3 geraden;
Si volgeden alle Merlyne met stadeu,
Ende leidese tote vor Leodegans sale,
17260[regelnummer]
Die tongemakeGa naar voetnoot4 was, wetic wale,
Ende seer bedroevetGa naar voetnoot5, zeggic iu.
Want die koninck Rioen was getrockenGa naar voetnoot6 nu
In sijn lant met vijftienGa naar voetnoot7 koningen;
Ende si hadden gehat onderlinge
17265[regelnummer]
Enen strijt, daer Leodegan inne was
Gesconfiert; entie viande nadas
BelagenGa naar voetnoot8 DeneblaseGa naar voetnoot9, die goede stat,
Harde nouwe; ic zegge ia, dat
Hi daer so vele liede hevet gebracht,
17270[regelnummer]
Dat des koninges Leodegans macht
NietGa naar voetnoot10 en was tegen die diet.
Op ene tijt hem die koninckGa naar voetnoot11 beriet
Metten riddersGa naar voetnoot12 van der tafelronden,
Wat hi doen mochte ten stonden;
17275[regelnummer]
Ende al die wile, datsi hem daer
Aldus berieden, so quam hem naer
Die koninckGa naar voetnoot11 Artur ende sine gesellen,
Ende daer was een ende veertichGa naar voetnoot13 als wy tellen,
Ende Merlijn was die twe ende veertiehsteGa naar voetnoot14, dat wet;
17280[regelnummer]
Si warenGa naar voetnoot15 rikelike gecledet met,
Ende waren alle ionge baseliereGa naar voetnoot16
Souder die twe koninge; si warenGa naar voetnoot15 mere
Onderdaen dan danderGa naar voetnoot17, ende ombdat
Gingensi voer, daer die koninckGa naar voetnoot11 sat,
17285[regelnummer]
Die opstont als hi se hevet vernomen,
Want hem dochte, an haerGa naar voetnoot18 komen,
Datsi hoge ende edele liede waren.
Doe sprac die koninck Ban daernare
Ende groette hemGa naar voetnoot19 ende dander na desen,
17290[regelnummer]
Ende hi hietse weder wellekome wesen,
Opdatsi ombe goet quamen dan.
‘Ombe goet?’ zeide hi, die koninck Ban,
‘By Gode, ombe geen erch, heer,
En zijn wy tot iu komen meer
17295[regelnummer]
Wt onsen lande; maer wy sijn nu
Iu komen dienen, dat zeg ic iu,
Opdat gy des begeert, ende oec moetyGa naar voetnoot20
Ons allen geloven mede, dat gy,
Noch van nwent halven oec mede
17300[regelnummer]
Nieman vragen en sal, te gener stede,
WieGa naar voetnoot21 wy sijn ocht hoeGa naar voetnoot22 wy heten,
Vordat wy iu dat selve laten weten;
Ende en wildyGa naar voetnoot23 ons dus onthoudenGa naar voetnoot24 niet,
So varewy henen, wat des gesciet,
17305[regelnummer]
Want wy sullen volc vinden al,
Die ons dus onthoudenGa naar voetnoot24 sal,
Ende ombdat wy hebben horen seggen wel,
Dat gy onthoudetGa naar voetnoot24 rideersGa naar voetnoot12 snel
Ende soudenierGa naar voetnoot25, so komewy hier dan;
17310[regelnummer]
Nu ziet, ocht gijt dus wilt vangen an’.
Doe antworde Leodegan, die koninckGa naar voetnoot11:
‘Ic wil my beraden ombe dese dinckGa naar voetnoot26,
Ende en toernet iu niet’, zeidi doenGa naar voetnoot27.
Doe riep hi te samene sine baroen
17315[regelnummer]
Van der tafelronden, ende vragedem des,
Welc hier af zijn raet nu es.
Doe zeiden die heren: ‘ons duncketGa naar voetnoot28 goet
Dat gyse onthoudetGa naar voetnoot29, want haer moet
Ende haer gelaet toent wel in scijn,
17320[regelnummer]
Datsi koeneGa naar voetnoot30 ende stout zijn;
Ende biddet hem, datsi iu seggen tsamenGa naar voetnoot31,
So si ierst mogen, baer namen,
Ende wie si sijn ende wt wat landenGa naar voetnoot32’.
Dus sciede die raet; doe ginc te handeGa naar voetnoot32
17325[regelnummer]
Leodegan daer die drie koninge stondenGa naar voetnoot33,
Ende zeide, ‘gy heren, na mijn orconden
Hevet my wonder herde goet,
Dat men iu namen niet weten moet,
Ende desgelikes en hoerde ic noitGa naar voetnoot34 eer;
17330[regelnummer]
Maer gy duncket my so goet ende geheer
| |
[pagina 192]
| |
Ende van manieren so gedaen,
Dat ic iu wil gerne ontvaen
Vor heren ende myne gesellen nu;
Maer gy zult my by trouwen, zeggie iu,
17335[regelnummer]
Geloven dat gy my helpen zeltGa naar voetnoot1
Tegen al diegene met gewelt,
Die my letten willen ocht scade meren,
Dat gy dat na uwer macht zeltGa naar voetnoot1 weren
Also lange als gy in myuer geselscap zijt;
17340[regelnummer]
Voert biddic iu oec, te deser tijt,
Dat gy in zeltGa naar voetnoot1, by nwer genaden,
So gy ierst mogetGa naar voetnoot2, beraden,
Ende my zeggen wie gy zijt dan,
Want my geleget daer niet anders an
17345[regelnummer]
Dat ic des bidde, dat gy moget wesen
Selke liedeGa naar voetnoot3, dat ic van desen
Grote scande mochte hebben nu,
Dat ic niet en dede vor in
DienenGa naar voetnoot4 altoes na uwer waerdeGa naar voetnoot5 met;
17350[regelnummer]
Want by aventuren gy zijt bet
Geboren ende riker dan ic bemGa naar voetnoot6’.
Doe antworden die drie koninge hemGa naar voetnoot7:
‘Gy en selt ons doen negeneGa naar voetnoot8 dinge,
Des en sal ons wael genoegenGa naar voetnoot9 sonderlinge’.
17355[regelnummer]
Ende voert gelovede daer die koninck Ban.
Datsi hem zullen zeggen daeran
HaerGa naar voetnoot10 namen, ende wieGa naar voetnoot11 si sijn mede
Ende hem oec dienen in elkerGa naar voetnoot12 stede
Als des es tijt ende stonde, God weet;
17360[regelnummer]
Dus was daer gedaen die eet
Ende gesekert van den riddersGa naar voetnoot13 valiant
In des koninges Leodegans hant.
Doe scieden die drie koninge van daer
Ende voeren in die stat naerGa naar voetnoot14,
17365[regelnummer]
Ende Merlijn leidese doe na das
In een borgers hues, die joncGa naar voetnoot15 was
Ende een goet man, maer niet rike
En was hi; maer zekerlike
Sijn herberge was seone ende suverlekeGa naar voetnoot16
17370[regelnummer]
Ende wael gesiret ende te gereke,
Ende hiet Bliaris ende hadde een wijf,
Die goet was ende leide een reine lijf
Ende was geheten LionelGa naar voetnoot17 mede.
Doe die drie koninge ter stede
17375[regelnummer]
Quamen, doe hietse na desen
Die waertGa naar voetnoot18 groet wsllecome wesen,
Si betenGa naar voetnoot19 ende gingen in dieGa naar voetnoot20 sael,
Die groet was ende getoevet waelGa naar voetnoot21,
EntieGa naar voetnoot22 cnapen namen die paerde daer
17380[regelnummer]
Ende dadense wael te gemake naerGa naar voetnoot14.
Dus lagenGa naar voetnoot23 si achte dage nu,
Datsi anders niet en daden, zeggic iu,
Dan si aten ende dronken mede,
Ende daden te gemake haerGa naar voetnoot10 lede
17385[regelnummer]
Ende gingen te hove, als hem dochte goet,
Morgens ende avendes, des zijt vroet,
Dat hem die koninck Leodegan dede
Grote ere te meneger stede,
Dat men te wonder mochte ansien;
17390[regelnummer]
Ende dit en sal hem niet nadien
Dunken verlorenGa naar voetnoot24, als hi se kintGa naar voetnoot25,
Dat hi hem gedaen hevet sint.
Binnen dien datsi dageden daeran,
So ontboet die koninck Leodegan,
17395[regelnummer]
Al sijn koninckryke doer, na dien doenGa naar voetnoot26,
Alle die wapene waren gewoenGa naar voetnoot26
Te dragene, datsi tot hem quamen
Ter opvaertGa naar voetnoot27, alse daerna te samen
Te varene op haerGa naar voetnoot10 viande, God weet,
17400[regelnummer]
Ende hem daer te verwerene gereet.
Ende alsiGa naar voetnoot28 alle so vergadertGa naar voetnoot29 waren,
Dadese die koninck varen daernare
Onder die stat van Coronasse vorwaer,
Ende dadese alle logieren daer
17405[regelnummer]
In ene partie scone alsoe;
Daer wasser elveGa naar voetnoot30 dusent doe,
Noch en warensi vorwaer
NietGa naar voetnoot31 half komen, die noch daer
Comen soudenGa naar voetnoot32; ende in der statGa naar voetnoot33
17410[regelnummer]
Wasser tienGa naar voetnoot34 dusent, die altoes, wet dat,
In derGa naar voetnoot35 stede woneden daer.
Ende al die wile, wet vorwaer,
Dat die koninek Leodegan ontboet sine liedeGa naar voetnoot36
Op enen dinxedach, daer gesciede
17415[regelnummer]
Namiddach op enen MeyavontGa naar voetnoot37,
Dat die koninck Galeont
EntieGa naar voetnoot38 koninck Pharions mede
Waren gevaren doe ter stede
WtenGa naar voetnoot39 heer, met sestienGa naar voetnoot40 dusent man,
17420[regelnummer]
Wael te harnas, ende voerenGa naar voetnoot41 daeran
| |
[pagina 193]
| |
Ombe vitalie, dat lant al duerGa naar voetnoot1,
Die si doe hadden ter uerGa naar voetnoot1,
Si qnamen vor Coronasse, die stede,
Al rovende, daer die koninck lach mede,
17425[regelnummer]
Leodegan, ende hadde daer nu
Sine liedeGa naar voetnoot2 ontboden, als ic zeide iu,
Die daer in der mersch lagen by;
Ende daer die liede hoerden dat gekry
Ende dat geruchte in der stede,
17430[regelnummer]
Dat diegene makeden mede,
Die den roef brachten daer,
Dat si gerovet hadden vorwaer
In den lande overal;
Doe si hoerden dat gescal
17435[regelnummer]
EntieGa naar voetnoot3 van der stat worden gewaer
Dat viande sijn, die komen daer,
Liepensi ten poerten vaste doe,
Ende slotense allegader toe.
Dat daer negeenGa naar voetnoot4 viant binnen
17440[regelnummer]
Comen en mochte in genen sinnen;
EntieGa naar voetnoot3 ridderGa naar voetnoot5, die daer lagen,
Daer wi hier voeraf dadenGa naar voetnoot6 gewagen,
Gingen hem wapenen dapperlike daer
Ende satenGa naar voetnoot7 op haer ors daernaer,
17445[regelnummer]
Ende reden ten poerten van der statGa naar voetnoot8
Ende samelden hem binnen dat.
Daer quamen die ridderGa naar voetnoot9 van der tafelronden
Al op gewapent te dienGa naar voetnoot10 stonden
Ende theerscapGa naar voetnoot11 van hem hadde een deel
17450[regelnummer]
HervyGa naar voetnoot12, dien men hetet van Riveel,
Ende Madinus, die swarteGa naar voetnoot13, mede,
Ende Triales, die brune, ter stede;
Ende Triales, die brune, ter stede;
Ende haerreGa naar voetnoot14 was twehondert wale
Ende vijftich mede, by getale,
17455[regelnummer]
Die alle vrome ridder waren
Ten wapene, sodat men, twaren,
NegeenGa naar voetnoot15 beter zoecken mochteGa naar voetnoot16;
Dese waren alle sonder vrochte
In ene batalie onder hem gescaert,
17460[regelnummer]
Wantsi en wouden onder niemans ruwaertGa naar voetnoot17
Wesen dan met hem selven allene.
BanderGa naar voetnoot18 side bereiden hem gemene
Die ridders van der stat nadas,
DierGa naar voetnoot19 daer wel tienGa naar voetnoot20 dusent was.
17465[regelnummer]
Die geleide die drossate na des,
Die geheten es Cleodales
Van Coronasse, ende ter heervaertGa naar voetnoot21
Plach hi te voeren des koninges standaert;
Maer sint die ridder van der tafelronden
17470[regelnummer]
In dat lant quamen, van dien stonden,
So en voerdene nieman dan Hervy;
Maer die drossate voerde daerby
Ene banier met kele ter stede,
Met kronen van goude gesaeitGa naar voetnoot22 mede,
17475[regelnummer]
EntieGa naar voetnoot3 banier voerde nu
Hervy, daerinne stonden, zeggic iu,
Vier kronen van gondeGa naar voetnoot22, God weet;
Ende doe si alle waren gereet,
Beidensi des koninck Leodegans aldaer;
17480[regelnummer]
Ende doe hi komen was, reet hi daernaer
Onder Hervis standert saen.
Doe beide hi daer totdat si verstaen
Hebben, dat die Sennen komen
Al gebattelgiert, alsiGa naar voetnoot23 vernomen
17485[regelnummer]
Hebben; dese dus komende daer
Gescaerdensi hem oec daernaer.
EntieGa naar voetnoot3 koninck Artur was oec wale
Gewapent, ende met al te male
Sinen gesellen, ende oec mede
17490[regelnummer]
Op goede orse geseten ter stede;
Ende Merlijn woudeGa naar voetnoot24 Arturs baniere
VoerenGa naar voetnoot25, ende beval daer sciere
Hem allen, dat si hem volgen nare
Waer dat hi vor sal varen:
17495[regelnummer]
‘Ende des en laet om negene dinge,
Gy en volget my alle sonderlinge’.
Si zeiden, si en soudensGa naar voetnoot26 laten niet
Omb negeen dinck datGa naar voetnoot27 gesciet.
Dus voerensi daer te gader nadat,
17500[regelnummer]
Die twe-ende-veertich gesellen, dor die stat,
Ende Merlijn voerde een teken daer,
Dat menechwerf des dages, vorwaer,
Te groten wonder was angesienGa naar voetnoot28,
Wat daer ane soude gescienGa naar voetnoot29;
17505[regelnummer]
Want hi voerde boven der hanieren
Opdat indeGa naar voetnoot30 in deser manieren
EnenGa naar voetnoot31 clenen drakeGa naar voetnoot32 roet,
Die den staertGa naar voetnoot33 hadde so groet,
Dat hi anderhalf gelachtGa naar voetnoot34 was lanckGa naar voetnoot35
17510[regelnummer]
Ende gekronkelt al ombeganckGa naar voetnoot35.
| |
[pagina 194]
| |
Ende hi hadde die kele so wijtGa naar voetnoot1,
Dat allen diene sagen ter tijtGa naar voetnoot2,
Dochte dieGa naar voetnoot3 tonge aldaer ter stede
VreeslyckGa naar voetnoot4 altenen bernen mede,
17515[regelnummer]
Ende bi wilenGa naar voetnoot5 voeren hem ongiereGa naar voetnoot6
Uten monde vlammen van viereGa naar voetnoot7,
Die boven in der lucht aldaer
Voeren bernende, wet vorwaer.
Dit sach menech te wonder an
17520[regelnummer]
Des dages, entenGa naar voetnoot8 koninck Leodegan
Wonderdes meer dan ieman daer,
Ende dachte daerop sovele naer,
Dat hi hem daeraf vervaerde un
Van groten wonder, seggic iu.
17525[regelnummer]
Mettien quamen der Sennen koninge daer,
Die buten der poerten waren vorwaer
Entie Gigante, ende nadat
Brakensi hore speerGa naar voetnoot9 ter stat
OptieGa naar voetnoot10 poerten van der stede,
17530[regelnummer]
Ende keerden nederwaert oec mede,
Daer die bome stonden in bloye,
Ende namenGa naar voetnoot11 daer die scaep ende eoye
Ende menech beeste; want hem daer
Nieman verboet, wetet vorwaer.
17535[regelnummer]
Ende Merlijn, die nu vorreet,
Quam tot voer die poerte gereet,
Ende zeide: ‘poerter, ondoe die poerte nu.
Ende laet ons wt, des biddic iu’.
Die poerter zeide: ‘dat en mach niet wesen.
17540[regelnummer]
Die koninck en kome selveGa naar voetnoot12 te desen,
Ende hetet my dat icse ondoe’.
‘Dit moet sijn’, zeide Merlijn doeGa naar voetnoot13,
‘Ter quader tijt dat ic des bidde dy
Want ic machtegerGa naar voetnoot14 hieraf ben dan gy,
17545[regelnummer]
Ende Merlijn greep den slegel daer
Van der poerten, ende trak hem naer,
EntieGa naar voetnoot15 poerte voer op daer alsoe,
Ende si reden ute daertoe
17550[regelnummer]
Alsi uter poerten waren, sonder waen,
So sloet die poerte na hem alsoe
Ende was also vaste besloten doe
Alsi te voren was mede,
Des wonderde herde sere ter stede
17555[regelnummer]
Den koninck Bohort ende koninck Ban
Ende segenden hem hierombe dan;
Ende Merlijn liet henedraven daer
Ende reet so sere, dat hi daernaer
Der Sennen verhaelde ene partye,
17560[regelnummer]
Die daer in derGa naar voetnoot18 praierie
Enen roef hadden gedaen,
DierGa naar voetnoot19 was wel sevendusent, sonder waen.
Also vro alseGa naar voetnoot20 Merlijn sach,
Sloech hi in hem al dat hi mach,
17565[regelnummer]
Ende sine geselscap volgede naer,
Ende vergaderdeGa naar voetnoot21 in hem allen daer
Met groter kracht, ende sloecher doet
Vele ende wondede in dat conroet,
Si haddense gesconfiert in korter wile
17570[regelnummer]
Dan men soude mogen (gaen) ene mile,
Ende namenGa naar voetnoot22 dat goet, ende drevense ter vaert
Also vor hem ter statwaert.
Ende alsiGa naar voetnoot23 vor die poerte quamen,
Onlanges daerna si vernamen
17575[regelnummer]
Die Gigante, dier wel was
SestienGa naar voetnoot24 dusent, zijt seker das,
Die so groten roef brachten daer,
Dat wonder was te sieneGa naar voetnoot25 vorwaer;
Ende doese Merlijn sach, zeide hy:
17580[regelnummer]
‘Nu vaste alle volget my’.
Si zeiden, zi zouden, zijt seker des,
Also vro alse Merlijn getrockenGa naar voetnoot26 es,
Wispelde hi ende zeide sine woert,
Die also toterGa naar voetnoot27 dinck behoert;
17585[regelnummer]
Ende altehant so quam een wint,
Ende so groet stof omtrint,
Dat onvertellech te seggene waer,
Ende dat stof vilGa naar voetnoot28 daer maerGa naar voetnoot29
OptieGa naar voetnoot30 Gigante, dat van dien
17590[regelnummer]
Dene den anderGa naar voetnoot31 niet (en) konde sien,
Ende hem dochteGa naar voetnoot32 dat daer te samen
Herde vele liede tegen hem quamen.
Daer sloegenGa naar voetnoot33 die twe-ende-veertich gesellen
So menegenGa naar voetnoot34 doet eude vellen,
17595[regelnummer]
Dat wonder was te siene an.
Doe geboet die koninck Leodegan,
Dat men die poerten daer ontslute;
Doe so voer daer ierstwerfGa naar voetnoot35 ute
Die drossate met sevendusent man,
17600[regelnummer]
Ende vierGa naar voetnoot36 dusent bleven in der stat voertan
| |
[pagina 195]
| |
Die die stat zullen houden daer;
Ende si namen den roef daernaer,
Dien Merlijn met sinen gesellen brachte
Ende voerdense in die stat met krachte;
17605[regelnummer]
Entie drossate Cleodales
Es nu komen daer Merlijn es,
Ende sloech in met groter krachtGa naar voetnoot1;
Daer wart gebroken menech scachtGa naar voetnoot1,
Entie swaerde hoerde men clinken
17610[regelnummer]
Men ginck daervan slagen scinkenGa naar voetnoot2;
Maer van den twe-ende-veertich gesellen.
Daeraf mochte men wonder tellen.
Ende als der Gygante koninge sienGa naar voetnoot3,
Dat mense aldus bestont, mettienGa naar voetnoot4
17615[regelnummer]
DeeldenGa naar voetnoot5 si haer liedeGa naar voetnoot6 in tween daer;
TienGa naar voetnoot7 dusent bleeffer stridene naer
Tegen diegene die daer waren;
EntieGa naar voetnoot8 ander sesdusent zijn gevaren
Tegen diegene van der tafelronden,
17620[regelnummer]
Dier was twehondert ende vijftich ten stonden;
Dese quamen mettenGa naar voetnoot9 koninge Leodegan.
Daer sloech deen in den anderGa naar voetnoot10 dan;
Doe daden daer die van der tafelronden
So wael, dat men daer lange stonden
17625[regelnummer]
Af spreken sal; want si twehondert
Ende si vijftich al gesondert
Streden tegen sesdusent man;
Maer si hielden hem so vaste an,
Datse nieman (en) konde dorbreken
17630[regelnummer]
No dorriden no dorsteken.
Alse dit sach die koninck RiolensGa naar voetnoot11
Ende mede die koninck PlaciensGa naar voetnoot11.
Hadde hem onwaert, dat si geduren
Mochten tegen hem ter uren
17635[regelnummer]
Ende swoeren datter haerreGa naar voetnoot12 negeenGa naar voetnoot13
Ontgaen en soudenGa naar voetnoot14 overeen.
Doe sloegensi op hem daernaer,
Datsire wel xlGa naar voetnoot15 velden daer,
Ende haddense gerne gequetset nuGa naar voetnoot16:
17640[regelnummer]
Maer haer gesellen, seggic iu
Bescuddense herde wel ter stede;
Ende tenGa naar voetnoot17 selven pongyse mede
Was die koninck Leodegan, sonder waen,
Afgesteken ende gevaen,
17645[regelnummer]
Ende men voerdene met vijfhondert man
Toten koninck Rione voertan
Herde blydelike, ombedat sy
Hoer orloch inden, meendenGa naar voetnoot18 daerby
DatGa naar voetnoot19 koninckrijke winnen mede.
17650[regelnummer]
Si haesten hem sere enwech ter stede;
Ende als die koninck sach, dat hy
Gevangen was, doe zeidiGa naar voetnoot20: ‘och my!’
Ende vil dicke in onmachte daer;
Want hi sach wel daernaer,
17655[regelnummer]
Dat hijtGa naar voetnoot21 al verloren hevet nu.
Hi clagede ende weende, zeggic iu,
Ende hadden hem oec gevoert na datGa naar voetnoot22
Ene grote mile van der stat.
Doe wart rouwe daer ende mesbaer,
17660[regelnummer]
Doe dat sine liede sagenGa naar voetnoot23 daer
Dat hoer heer voer enwech ter stede.
Die twehondert ende vijftich mede
Streden nu sere ende anxtlekeGa naar voetnoot24 an
Ombe die sesdusent man,
17665[regelnummer]
Ende zeiden, sint daertoe comen waer,
Datsi moestenGa naar voetnoot25 verkopen daer
Horen doet, si zouden hem so verkopen al,
Dat men daer embermeer af spreken sal.
Doe trockenGa naar voetnoot26 si vaste tegader daer,
17670[regelnummer]
Dat mense niet mochte sceiden naerGa naar voetnoot27,
Ende gavenGa naar voetnoot28 biel, gelijc dat doet
Een ever, ende sloegen menegen doet;
Entie in der stat opterGa naar voetnoot29 muren lagen,
Ende dit grote wonder ansagen,
17675[regelnummer]
WeendenGa naar voetnoot30 jamerlick ende seer;
Ende doe Jenovre sach horen heer,
Horen vader sach enwech voerenGa naar voetnoot31 daer,
Makedesi so groet mesbaerGa naar voetnoot32,
Datsi hoer selveGa naar voetnoot33 wel na ter stede
17680[regelnummer]
Hadde gedodet; ende doe si sach mede
Den strijt so groet, ende tonderGa naar voetnoot34 soe,
Ende in so groten anxteGa naar voetnoot35 doe
Hoer liedeGa naar voetnoot36, des was si in vare
Ende Cleodales, die drossate mare,
17685[regelnummer]
Entie twe ende veertech gesellen mede
Sachsi tonderGa naar voetnoot34 sere, ter stede,
Ende gewont ende tachter gedaen;
Maer die van der tafelronde, sonder waen,
WarenGa naar voetnoot37 noch meer tonderGa naar voetnoot34 seer,
17690[regelnummer]
Sodat die joncfrouw nembermeer
| |
[pagina 196]
| |
Horen vader en meendeGa naar voetnoot1 sienGa naar voetnoot2.
Doe si dus vochten scire mettienGa naar voetnoot2,
Voer Merlijn uten stryde daernaer
Met siner banieren, ende riep daer
17695[regelnummer]
Sine gesellen, diene volgeden saen;
Ende hi liet vaste henegaen
Wat sijn ors mochte gerinnen,
Ende verhaelde hierenbinnen
Die enwech voerden den koninck Leodegan,
17700[regelnummer]
Ende dierGa naar voetnoot3 was vijfhondert man.
Doe spracGa naar voetnoot4 Merlyn te sinen gesellen daer:
‘Gy, heren, besiet iu wel hier naer,
Dat ons die zijnGa naar voetnoot5 in desenGa naar voetnoot6 hoep
Negeen ontga, hi en sij doet;
17705[regelnummer]
Want ontgaet er iu ienich nu,
Gy zijt onteert, dat zeggic iuGa naar voetnoot7’.
Doe sleogensi met sporen in
Met sulker krachtGa naar voetnoot8, in dat begin,
Datsi dat al doet sloegen daer,
17710[regelnummer]
Wat hem iegen quam vorwaer;
Ende in herdeGa naar voetnoot9 korter uren daeran
Hadden si dodet die seshondert man
Sonder vive, die hem ontgingen.
Doe vernam van desen dingen
17715[regelnummer]
Die koninck Leodegan, die here,
Verwonderde hem utermaten sere
WieGa naar voetnoot10 diegene waren, zeggic iu,
Die met so luttel lieden nu
So menegenGa naar voetnoot11 man hadden verslagen.
17720[regelnummer]
Doe sach hi daer den drakenwagen
DienGa naar voetnoot12 Merlijn droech op siner banieren
Doe wistiGa naar voetnoot13 wel dattet die sondenierenGa naar voetnoot14
WarenGa naar voetnoot15, die hi onthoudenGa naar voetnoot16 hadde ere;
Doe anbadeGa naar voetnoot17 hi Gode ende dankteneGa naar voetnoot18 sere
17725[regelnummer]
Dat hi hem sulken troest sende nu;
Ende Merlijn voer totGa naar voetnoot19 hem, seggic iu,
Ende Ulfijn ende Bretel ten stonden
LeodeganGa naar voetnoot20 vonden aldaer gebonden;
Doe stondensi af ende ontbondene daer
17730[regelnummer]
Ende wapendene wel daernaer,
Ende holpen hem op een ors mede.
Doe zeide Merlijn daer ter stede:
‘Dor God volget my! hier es te done’.
Doe reet hi ter statwaert na datgone.
17735[regelnummer]
Daer vondensi die van der tafelronden
So sere vernedert in den stonden,
Datter er van tweenhondert ende vijftich man
Maer veertich en waren tors voertan,
EntieGa naar voetnoot21 ander waren alle te voet,
17740[regelnummer]
Die vochten gelijcGa naar voetnoot22 die ever doet,
Die bielGa naar voetnoot23 gevet iegen die honde;
Ende Merlijn reet te dierGa naar voetnoot24 stonde
So sere dat dorseGa naar voetnoot25 dropen daer
Van zwete; ende daernaer
17745[regelnummer]
Vloech den drakeGa naar voetnoot26 in der maniere
Ute sinen monde vlammen van viereGa naar voetnoot27,
DatGa naar voetnoot28 diegene die in der stat lagenGa naar voetnoot29
Op muren ende op palasen wtsagenGa naar voetnoot29,
Si sagentGa naar voetnoot30 van over ene halve mile
17750[regelnummer]
Dat vierGa naar voetnoot31 van den drake ter wile.
Ende alsise sagen hem naken doe,
Wistensi wel dat waren alsoe
Die twe-ende-veertich soudeniereGa naar voetnoot32 voertan,
Ende datsi hadden den koninck Leodegan
17755[regelnummer]
BescutGa naar voetnoot33; des warensi alle blyde,
Ende Jenover was ten selven tyden
So blyde, doe si wiste na das
Dat haer vader komen was,
Datsi altemale verscoet
17760[regelnummer]
Ende haer hadde wonder alte groet,
Wie dieGa naar voetnoot34 riddersGa naar voetnoot35 mochten wesen.
Nu es Merlijn komen na desen
Met sinen twe-ende-veertich serianten,
Ende es vergadertGa naar voetnoot36 an die Giganten,
17765[regelnummer]
Die die riddersGa naar voetnoot35 van der tafelronden
Sere onder hadden gedaen ten stonden;
Ende die twe-ende-veertich gesellen
Gingen die Giganten vellen;
Si sloegenGa naar voetnoot37 so grote slage daer,
17770[regelnummer]
Dat mense ten palase hoerde naer.
Daer sloech nu die koninck Ban
Doet menegen stercken man,
Want helm noGa naar voetnoot38 halsberch negeenGa naar voetnoot39
En was nember so sterckGa naar voetnoot40 overeen,
17775[regelnummer]
Hi en sloechtGa naar voetnoot41 al dor ter stede;
Sijn swaert was van so goeden snede,
Hi sloech des dages menegen slach
Dat die slach so sere wach,
Dat hi ridder ende ors dorsloech;
17780[regelnummer]
Ende Bohort, sijn broederGa naar voetnoot42, droech
| |
[pagina 197]
| |
Een swaert, dat oec wel konde sniden,
Hi sloech oec menegen te dienGa naar voetnoot1 tiden
Dat hine clovede mydden ontwee.
Maer die koninck wracht wonders mee
17785[regelnummer]
Dan men oitGa naar voetnoot2 sach, sij iu bekant;
Hi hadde Caliburne in der hant,
Sijn goede swaert, was so noyael,
Dat konde sniden yser ende stael;
Wat hi daermede rakede ter steden,
17790[regelnummer]
DatGa naar voetnoot3 hadde al syne tijt geleden;
Ende hi pijnde hem te breken die porse
Ende reet so verGa naar voetnoot4 met sinen orse,
Dat hi quam optenGa naar voetnoot5 koninck Caulant,
Die hem daer sere pijnde te hant
17795[regelnummer]
Die van der tafelronden onder te doene;
Hi was herde groet ende koene,
Ende te hant doene Artur sach,
Liep hi hem op, al dat hi mach;
Hi was vijftienGa naar voetnoot6 voete lank ter ure
17800[regelnummer]
Artur hiefGa naar voetnoot7 sijn swaert Calibure
Ende sloechen tuscen den helm, ter stede,
Enten canteel van den scilde mede,
Met so groter crachtGa naar voetnoot8 dat hi hem daer
Sijn hoeft afsloechGa naar voetnoot9, wetet vorwaer,
17805[regelnummer]
Ende dat ors liep mettenGa naar voetnoot10 buke alsoe
In den strijt onder die liede doe.
Desen slach sagenGa naar voetnoot11 die opterGa naar voetnoot12 muren
Ende ten vinster lagenGa naar voetnoot13 ter uren
In der stat, ende prijsdeneGa naar voetnoot14 sere;
17810[regelnummer]
Maer die joncfrou Jenover prijsdeneGa naar voetnoot14 mere
Dan alle die ander, ende zeide maerGa naar voetnoot15
Dat sines gelikes nietGa naar voetnoot16 en waer.
Groet was die batalie entieGa naar voetnoot17 strijt
Vor die poerte van der statGa naar voetnoot18, ter tijt,
17815[regelnummer]
Van den twe-ende-veertich gesellen nu
Ende van den riddersGa naar voetnoot19, dat zeggic iu,
Van der tafelronden, die nu streden
Tegen sesdusent SennenGa naar voetnoot20, ter steden;
Si sloegenGa naar voetnoot21 so vele ende vochten daer
17820[regelnummer]
Dat van den sesdusent SennenGa naar voetnoot20 vorwaer
En bleven nu maer vierdusent, die seer
Tongemake waren omb horen heer,
Den koninck, dat sineGa naar voetnoot22 dus hebben verlorenGa naar voetnoot23.
Die koninck Ban sloech nu voren,
17825[regelnummer]
Ende quam an den koninck Pharoen,
Dat die meeste man was doen
Van al den heerGa naar voetnoot24, entie sterckste mede;
EntieGa naar voetnoot17 koninck Ban was ter stede
Sterck ende groet, ende hevet verhevenGa naar voetnoot25
17830[regelnummer]
Sijn goede swaert, ende hem gegeven
Enen slach neven sijn ore,
Entie slach ginck nu dore
Al die scouderGa naar voetnoot26 ende ribben mede
Ende clovedene toten gordele, ter stede,
17835[regelnummer]
Dat men hem lever ende longen sach;
Entie koninck Bohort gaf enen slach
Sarmadanne, die voerdeGa naar voetnoot27 die baniere,
Den arm af doe herde sciere,
Dat die arm entie banier mede
17840[regelnummer]
Beide optie aerde vielenGa naar voetnoot28 ter stede.
Den slach sach die koninck Leodegan
Ende zeide: ‘in der werelt nu voertan
En zijn negene riddersGa naar voetnoot19, die mochten my
Bet helpen dan dese soudeniereGa naar voetnoot29 vry;
17845[regelnummer]
God hevet se my angesant nu,
Dor siner doget wille, seggic iu’.
Ende doe die SennenGa naar voetnoot20 haer baniereGa naar voetnoot30 sagen
Ter aerden, ende haren here verslagen,
Vloen si alle, dene hier dander daer;
17850[regelnummer]
EntieGa naar voetnoot17 van der stat, wetet vorwaer,
VoerenGa naar voetnoot31 wt diegene helpen slaen,
Die daer dus sere vlienGa naar voetnoot32 gaen.
Maer Merlijn en woudeGa naar voetnoot33 hem volgen niet
Ende voer in die batalie, die hi siet,
17855[regelnummer]
Daer Cleodales, die drossate, vacht
Als een lewe met groter cracht
Tegen die tienGa naar voetnoot34 dusent, die leide daer
Die koninck Sorganus, wet vorwaer,
EntieGa naar voetnoot17 koninck SapharnisGa naar voetnoot35 mede.
17860[regelnummer]
Alse Merlijn quam daer ter stede
Was Cleodales afgesteken,
Ende stont opterGa naar voetnoot36 aerden ende hielt sijn teken
CoenlikeGa naar voetnoot37 op, als die des niet
En wil begeven, wat des gesciet;
17865[regelnummer]
EntieGa naar voetnoot17 sine hielden ombe hem daer
Beringet, ende bescuddeneGa naar voetnoot38 daer,
Maer niet lange en haddet mogen sijn
En hadde gedaen Merlijn,
Die in hem sloech ter stede,
17870[regelnummer]
Ende sine gesellen, die hem volgeden, mede.
| |
[pagina 198]
| |
Die op goeden orsen saten doe;
Entie koninck Leodegan volgedeGa naar voetnoot1 ember toe
Waer si vorreden, wet vorwaer;
Dus vergaderdensiGa naar voetnoot2 an die Giganten daer.
17875[regelnummer]
Doe wart die strijt so over stranck,
Men hoerde van den swaerden dat geclanckGa naar voetnoot3
Wael ene halve myle verre.
Men sach daer vallen, sonder merrenGa naar voetnoot4,
Toter aerdenGa naar voetnoot5 die gewonden;
17880[regelnummer]
Men sach die orse lopen ten stonden,
Sonder here, die nieman en wilde,
Ende albebloedet, entieGa naar voetnoot6 scilde
Sach men daer liggen dorhouwen te dale.
Daer dadent die twe-ende-veertich so wale,
17885[regelnummer]
Dat men daer embermeer af sal spreken,
Si daden menegen dat herte breken;
Si sloegen al doet dat vor hem quam,
Si makeden menegen oec so lam,
Dat hi liggende bleef aldaer.
17890[regelnummer]
Ende ombe haer groteGa naar voetnoot7 daden vorwaer
So es wael recht dat mense, twaren,
By namen nome, wie siGa naar voetnoot8 waren,
Die deseGa naar voetnoot9 grote vromechede
Daden hier ende anderswaer mede:
17895[regelnummer]
DiersteGa naar voetnoot10 was die koninck Ban,
Hi was die vroemste ridder dan
Die by sinen tijden was;
DanderGa naar voetnoot11 daerna, zijt zeker das,
Dat was die koninck Bohort mede,
17900[regelnummer]
Die vader was der dogetsaemhede;
Die derde was die koninck Artuer,
Die was een die stoutsteGa naar voetnoot12 gebuer
Sinen vianden, die mochte wesen,
Ende also als wy van hem lesen,
17905[regelnummer]
So was hi moederGa naar voetnoot13 der vromechede
Ende suster van aller mildechede,
Ende dat kint der wetenheit,
Der eren, ende der hovescheit.
Die vierdeGa naar voetnoot14 was Antor ter ure
17910[regelnummer]
Die ophilt den koninck Arture.
Die vijfte was Bretel van der Mesleye
Die seste Ulfijn, die sevende Keye
Die achtede Grifflet, die negende Lucan,
Die tiendeGa naar voetnoot15 Mares, die elfte Gwinnan,
17915[regelnummer]
DietwaelfteGa naar voetnoot16 Drians, die dertiendeGa naar voetnoot17 Belias
Die veertiendeGa naar voetnoot18 Flandris, die vijftiende Ladinas
Die sestiende Claudas die rode met,
Die seventiende Bliot, die achtiende Maret,
Die negentiende Blioberes,
17920[regelnummer]
Die twintechste Canet es,
Die een ende twintechste was Meliadas,
Gwinadan die twe ende twintechste was,
Die drie ende twintechste Bladite die Gaye
Die vierGa naar voetnoot19 ende twintichste Cristofles die fraye,
17925[regelnummer]
Die vijf ende twintichste Plantales,
Die ses ende twintichste Lantoles,
Die seven entwintichste Choles ende Ursijn,
Die achtentwintichste Aygijn,
Die negen en twintichste Calogrenant,
17930[regelnummer]
Die dertechste die begeerde Grisolant,
Die xxxje Breonder met,
Die xxxije was Lambalet,
Die xxxiije die stoute Kahenni,
Die xxxiiije Maragni,
17935[regelnummer]
Die xxxve Agenan,
Die xxxvije was Modan,
Die xxxvije Clarot was,
Die xxxviije Osenan nadas,
Die xxxviiije was heer Galet,
17940[regelnummer]
Die veertechste was Gongier die Cale met;
Baryt, des koninck Bohortes peteGa naar voetnoot20, was
Die een ende veertechste, ende nadas
Was Merlijn die twe ende veertechste man,
EntieGa naar voetnoot6 koninck Leodegan
17945[regelnummer]
Was die drieGa naar voetnoot21 ende veertechste mede,
Die van hem niet scedeGa naar voetnoot22 ter stede,
Sint dat sineGa naar voetnoot23 verloesten vorwaer,
Als gy hiervor gehoert hebbet claer.
EnteseGa naar voetnoot24 drieGa naar voetnoot21 ende veertech quamen
17950[regelnummer]
Den drossate te hulpeGa naar voetnoot25 altsamen
Van Carmelide, die vrome was;
Dat sceen daer wael, zijt seker das,
Want hi ombe sterven nocht ombe leven
Die banierGa naar voetnoot26 niet en woudeGa naar voetnoot27 begeven,
17955[regelnummer]
Nocht ombe negene mesdaet, sonder waen,
Die hem die koninck hadde gedaen,
Leodegan, also als ic hier nu
Te deser tijt sal zeggen iu.
Die koninck Leodegan hadde een wijf,
17960[regelnummer]
Die edel ende scone was, sonder blijf,
Die hi wan met siner vromechede,
Die hi dadeGa naar voetnoot28 in meneger stede
| |
[pagina 199]
| |
Daer hi oec diendeGa naar voetnoot1 in langen termyne
Met wapene ombe den koninck Sorpine,
17965[regelnummer]
Die koninck was van Arragoen,
Ende van den castele ende Provensen doen;
Ende omb den groten dienstGa naar voetnoot2, dien hi hem dede,
Gaf hi hem al dat lant entieGa naar voetnoot3 dochter mede,
Wantsi was ene enege joncfrouwe,
17970[regelnummer]
Scone entenGa naar voetnoot3 vader getrouwe,
Ende op haerGa naar voetnoot4 stont te bliven al
Dat konincrike, groet ende smal;
Ende van den konincrike quam hem daer
Groet soccoersGa naar voetnoot5, die hem vorwaer
17975[regelnummer]
Sijn orloge halp indenGa naar voetnoot6 al,
Alse iu dit boec wael seggen sal.
Ende als die co. Leodegan ten tydenGa naar voetnoot7
Sijn wijf brachte te Carmeliden,
Brachtesi met haer ene scone joncfrouwe,
17980[regelnummer]
Die zijn drossate minde met goeder trouwe,
Ende hi bat sinen here, den koninck, alsoeGa naar voetnoot8
Dat hise hem tenen wive gaveGa naar voetnoot9 doeGa naar voetnoot8,
Want hi hem lange hadde gedient
Ende hadde gewesen alse sijn vrient
17985[regelnummer]
In Provensen ende anderswaer mede
Dicke in sinen dienst ter stede,
Ende van desmaels haddese die drossate
Met herten geminnet bovenmate,
EntieGa naar voetnoot3 koninck, diene minde met trouwe,
17990[regelnummer]
Gaf hem gerne die joncfrouwe;
Ende doese die drossate hadde daer
Onlangs getrouwetGa naar voetnoot10, satsi daernaer
Tener tafelen by anderen vrouwen,
EntieGa naar voetnoot3 koninck, beganse anscouwen,
17995[regelnummer]
Endesi dochteGa naar voetnoot11 hem so scone wesen,
Dat hise begonde minnen na desen,
Ende oec seghet dit boec datsi was
Die scoenste vrouwe, daer men af las,
Ende aldus bleef dit lange alsoeGa naar voetnoot12
18000[regelnummer]
Dat daer die koninck niet enGa naar voetnoot13 dade toeGa naar voetnoot12.
Daerna gevil op enen Sinte JansGa naar voetnoot14 dach,
Dat hi den drossate, so hi ierstGa naar voetnoot15 mach,
SendeGa naar voetnoot16 in ene reyse vermogen
Tegen die Sennen diene orlogen;
18005[regelnummer]
Ende sijn wijf was nu bleven
MetterGa naar voetnoot17 koninginnen, diese haer beneven
Gerne hadde, wantsi mindese sere.
Doe gevil Leodeganne, den here,
Dat hi lach by sinen wive,
18010[regelnummer]
Ende wan een kint an harenGa naar voetnoot18 live,
Dat Jenover wart geheten naer.
Nu was die koninginne vorwaer
Ene goede vrouwe ende wettichGa naar voetnoot19 sere
Ende diende gerne Onsen Here,
18015[regelnummer]
Ende ginck te mettene alle tijt,
Des gebrac selden, des seker zijt,
Si en hadde dan sieck gewesen;
Ende optenGa naar voetnoot20 selven nacht van desen
Dattie koninck die dochter wan,
18020[regelnummer]
Ginck si des morgens te mettene dan;
Ende alsiGa naar voetnoot21 tot des drossaten wive quam,
Vant sise slapende, als ic vernam,
So vaste, dat si se liet liggen doeGa naar voetnoot22,
Ende ginck allene enwech alsoeGa naar voetnoot22
18025[regelnummer]
ThaereGa naar voetnoot23 capellenwaert, ende in hoereGa naar voetnoot24 hant
Haren SalterGa naar voetnoot25, zij iu becant;
Ende alle die wile si enwech es gegaen,
Stont op die koninck daerna saen,
Ende ginc tot des drossaten wive mede;
18030[regelnummer]
Hi lescedeGa naar voetnoot26 die kersen alle ter stede,
Doe ginck hi liggen neven haer;
AlsiGa naar voetnoot21 ontspranc ende wart gewaer,
Dat hise woude minnen doeGa naar voetnoot12,
Si woude roepen, hi sprac haer toeGa naar voetnoot12,
18035[regelnummer]
Ende zeide, hi zoudese slaen doet,
Si lieten gewerden, clein ende groet;
Aldus en dorste si roepen niet
Hi en dadeGa naar voetnoot29 al sinen wille daernaer;
18040[regelnummer]
Daer wan hi eec ene dochter an haer.
Dus wan hi twe dochter, wet vorwaer,
Ene an sinen wive ende ene aldaer.
Ende alse die koninginne oec bleef
Van horerGa naar voetnoot30 dochter, als ic bescreef,
18045[regelnummer]
Vant men op haren scouderenGa naar voetnoot31 staen
Een teken als ene crone gedaen;
Ende also saen als die koninginne
Bleven was, in denGa naar voetnoot32 beginne,
So bleef des drossaten wijf ter stede
18050[regelnummer]
Van ener sconer dochter mede,
Ende was so gelijcGa naar voetnoot33 in allen sinnen
| |
[pagina 200]
| |
Der dochter van der koninginnen,
Dat mense niet en hadde, sonder waen,
Onderkent, en hadde dat teken gedaen.
18055[regelnummer]
Ende men hietse beide Jenover daer,
Ende warenGa naar voetnoot1 beide, wet vorwaar,
OpgevoedetGa naar voetnoot2 te samene alsoe;
Ende doe die koninginne doet was, doe
NamGa naar voetnoot3 die koninck des drossaten wijf
18060[regelnummer]
Ende hieltse tegen den drossateGa naar voetnoot4 stijf,
Ende sloetse in enen torreGa naar voetnoot5 daernaer,
Ombedat hi niet en woude vorwaer
Dat die drossate sprakeGa naar voetnoot6 tegen haerGa naar voetnoot7.
Aldus so liet hise vijf jaer
18065[regelnummer]
Ende als mentGa naar voetnoot8 den drossate verweet
Ende hem lasterde, ende zeide gereet,
Waerombe hi mettenGa naar voetnoot9 koninge bleve,
Diene aldus teGa naar voetnoot10 spotte dreve,
Doe antworde hi also houde,
18070[regelnummer]
Dat hine niet begeven en woude,
Hi en hadde sijn orloch eer geintGa naar voetnoot11,
Ende hi en waer boven komen omtrint
Van allen sticken, ende noch alsoe
Hielt hi sijn wijf emberGa naar voetnoot12 doe,
18075[regelnummer]
Die wile dat die koninck Artur daer was;
Nochtan en wonde hemGa naar voetnoot13 dordas
Die drossate in den orloge begeven niet.
Nu sal ic iu voert seggen daer ict liet,
Daer die drossate onder den Seynen
18080[regelnummer]
Metter banieren stont in den pleyne
Te voet, daer die drieGa naar voetnoot14 ende veertich quamenGa naar voetnoot15,
Ende alsi den drossate te voet vernamen,
Mochte mense vreeslick zienGa naar voetnoot16 gebaren;
Daer enGa naar voetnoot17 mochte hem nieman ontvaren
18085[regelnummer]
DienGa naar voetnoot18 si mochten daer geraken.
Si gingen menigen dode maken.
Die orse liepen daer achter velde
Daer men die ridders ave velde;
Daer namenGa naar voetnoot19 die Sennen scade groet.
18090[regelnummer]
Eer men den drossate uter noet
Brachte, so was daer menech man
Doet geslagen in den dan;
Daer moesten die Sennen achtergaen,
Ende als Sorganes hevet verstaen
18095[regelnummer]
Ende Sarphanes die scade groet,
Dat die hareGa naar voetnoot20 aldus bleven doet,
Ende si noch al so vele liedeGa naar voetnoot21 hadden nu
Dan die KersteneGa naar voetnoot22, seggic in,
Dadensi haer tamboerenGa naar voetnoot23 doen slaen,
18100[regelnummer]
Ende haer basune doen blasen saen,
Ombe haer liede vergaderne daer;
Ende Sorganis, haer koninck, daernaer
Battelgierde sine liede, seggic iu.
Die wile hi dit dede nu,
18105[regelnummer]
Quam Keye, die drossate, ende Lucam
Ende Griflet, met enen moede gram,
Ende braken die batalie ontwee,
Ende elckGa naar voetnoot24 van desen voerde mee
Een sterck speerGa naar voetnoot25 ende groet;
18110[regelnummer]
Ende Keye reet in dat conroet,
Ende stacGa naar voetnoot26 den koninck Sornagwine
Met enen speer, ende dede hem pine,
Want hi gerakeden opten scilt,
Dat hi moeste over tiltGa naar voetnoot27
18115[regelnummer]
Tumelen wten gereide intGa naar voetnoot28 gras.
Hi vilGa naar voetnoot29 so sere, dat hi was
In ommacht ene lange stont,
Ende sine liedeGa naar voetnoot30, sij iu kont,
MeendenGa naar voetnoot31 dat hi doet waer;
18120[regelnummer]
Ende Lucam ende Griflet daernaer
ElckGa naar voetnoot24 stac den andren in den scoet,
Dat hi niet meer op en stoet.
Als die Sennen sagen van Sornagwine,
Dat hi daer lach in dodes scine,
18125[regelnummer]
Ombedat hi so lange stille lach,
Sloech elckGa naar voetnoot24 derwaert wat hi mach,
Ombe hemGa naar voetnoot32 bescuddene daernaer;
Entie drie gesellen hielden daer
Boven hem, entieGa naar voetnoot33 Sennen woudene nu
18130[regelnummer]
Daerop helpen, seggic iu;
Maer die drie weerdenGa naar voetnoot34 dat daer alsoe,
Datsi des niet en konden komen toe.
Daer wart Sornagins, die here,
VertordenGa naar voetnoot35 utermaten sere
18135[regelnummer]
Van den orsen, eer hi daer
Gereddet mochte sijn vorwaer.
Ende Merlijn hevet nu vernomen
Gene drie gesellen, ende es komen
MetterGa naar voetnoot36 banieren derwaertGa naar voetnoot37,
18140[regelnummer]
Wat gelopen mochte sijn paertGa naar voetnoot38;
| |
[pagina 201]
| |
Ende Cleodales, die drossate, was
Gereddet, daer ic hiervor af las,
Ende volgede mede Merline,
Metten drieGa naar voetnoot9 ende veertich in die grote pine,
18145[regelnummer]
Daer die strijt staende was meest.
Sine liedeGa naar voetnoot1, die dit hebben vereest,
Reden hem na ende hebben alsoe
Alle die Sennen dorbroken doe:
Ende alle die wile, dat dit gesciede,
18150[regelnummer]
So quamenGa naar voetnoot2 des koninckGa naar voetnoot21 Caulans liede
Ende des koninck Pharaons mede
Gevloen op Sornagwine ter stede,
Ende optenGa naar voetnoot3 koninck Sapharins met;
Ende daer so wordensi nu belet,
18155[regelnummer]
Datsi vorder niet en vloen,
Ende bleven aldaer houdene doen,
Ende keerden hem ombe met hem daer.
Doe wart die strijt so swaer,
Datsi des koninckGa naar voetnoot21 Leodegans liede
18160[regelnummer]
Achter deden te dien tydenGa naar voetnoot4
Ene bogescote, horen wy tellen;
Maer die drieGa naar voetnoot9-ende-veertich gesellen
En rumeden nieGa naar voetnoot5 plaetse daernaer
Wat men op hem sloech daer;
18165[regelnummer]
Maer so vele dadenGa naar voetnoot6 die Sennen nu,
Datsi den koninckGa naar voetnoot21 Sornagu
Geredden, die tachterenGa naar voetnoot7 was.
Daer wart die strijt verswaert dor das
Dat hi hem gerne soudeGa naar voetnoot8 wreken,
18170[regelnummer]
Ombe dat hi was afgesteken.
Hi sloech met sporen in ter stede
Ende sine liede volgeden hem mede,
Ende hi om beringede die drieGa naar voetnoot9 endeveertich daer
Ende liep hem vreeslickGa naar voetnoot10 op vorwaer.
18175[regelnummer]
Ende als Merlijn dit gesach
Sloech hi met sporen, al dat hi mach,
Ende dorbrac die batalie alsoe,
Ende sine gesellen volgeden hem doe
CoenlikeGa naar voetnoot11, sodatsi daer naer
18180[regelnummer]
Braken banderGa naar voetnoot12 syde dor die scaer,
Ende daer ontmoetenGa naar voetnoot13 si ten stonden
Die heren van der tafelronden
Die alle waren hermonteert
Ende quamen te stridewaert gelaseert
18185[regelnummer]
DaerGa naar voetnoot14 dat teken was van den drake;
Doe sloegensi in ombe dese sake
Ende holpen den drieGa naar voetnoot9 ende veertich wel.
Nu wart daer die strijt fel;
Want al dat tegen hem quam daer
18190[regelnummer]
Moeste daerdeGa naar voetnoot15 soeken vorwaer.
Daer wart menech speer te brekenGa naar voetnoot16,
Doe ginck men mettenGa naar voetnoot17 swaerden stekenGa naar voetnoot16;
Daer wart gegeven menech slach,
Die anxtlijckGa naar voetnoot18 was ende sere wach.
18195[regelnummer]
Daer vacht Cleodales, die drossate, seer;
Maer dat en besloetne min no meer,
Want hi ende sine liedeGa naar voetnoot19, twaren,
Van derGa naar voetnoot20 plaetse gedreven waren
Toter statwaert, want Sapharijn,
18200[regelnummer]
Die koninckGa naar voetnoot21, dede hem sulkenGa naar voetnoot22 fijn
Met sinen lieden, sonder waen,
Datsi des niet en konden ontstaen.
Ende alsdat diegene hebben vernomen
Die uter stat warenGa naar voetnoot23 gecomen,
18205[regelnummer]
Daer ic te voren af zeide iu,
Dat haerGa naar voetnoot24 drossate moeste nu
Die plaetse rumen, doe redensi
Tegen hem ende stonden hem by,
Ende vergaderden an die Sennen daer
18210[regelnummer]
Ende sloegenGa naar voetnoot25 er wel dusent daernaer
Van den paerden ter aerden neder,
Die some nembermeer opstonden weder;
Daer verkoverden hem Cleodales liede nu.
Daer wart dat geruchte so groet, zeggic iu,
18215[regelnummer]
Dat mentGa naar voetnoot26 mochte, te dierGa naar voetnoot27 wile,
Horen over ene halve myle.
Ende banderGa naar voetnoot28 syde vochtensi sere ten stonden
Die riddersGa naar voetnoot29 van der tafelronden
Entie drieGa naar voetnoot30 ende veertich gesellen goet,
18220[regelnummer]
Die Sornagwine wederstoet
Met vijfdusent mannen vreselike.
Maer dese riddersGa naar voetnoot29 sekerlike
En hadden niet lange mogen nu
Tegen die vijfdusent geduren, zeggic iu,
18225[regelnummer]
Want en wasser maer drieGa naar voetnoot9 hondert daer
Achte myn, wet vorwaer.
Ende doe Merlijn sach dese dinge
Riep hi totGa naar voetnoot31 hem die drieGa naar voetnoot32 koninge,
Ende zeide: ‘edel heren, wat est dat gy doet,
18230[regelnummer]
Dat ic dese Sennen nu sien moet
| |
[pagina 202]
| |
Datsi vor iu so lange geduren?
Hier en sijn maer tien Gigante ter uren,
Ende waren die gesconfiert nu,
So waerdy delivreret, zeggic iu’.
18235[regelnummer]
‘Waer sijn si?’ zeide doe die koninck Ban;
Doe zeide Merlijn: ‘nu siet voertan
Waer Ulfijn, Keye, ende Bretel,
Ende Lucam ende Griflet also wel,
Ginder stryden tegen hem nu;
18240[regelnummer]
Volget my, ick salse wisen iu’.
Doe sloech Merlijn dat ors met sporen
DattenGa naar voetnoot1 tehant droech daer voren,
Daer die strijt herde groet was
Ende anxtlikeGa naar voetnoot2 mede, sijt seker das,
18245[regelnummer]
Ende daer die vijf riddersGa naar voetnoot3 tegen die tieneGa naar voetnoot4
Streden met herde stercker pine.
EntieGa naar voetnoot5 koninck Ban, die herde koene was,
Reet vor die anderGa naar voetnoot6 alle nadas,
Ende ontmoeteGa naar voetnoot7 den koninckGa naar voetnoot8 Sornagu,
18250[regelnummer]
Die een swaert brachte getogen nu,
Dat geverwet was met bloede.
Doe sloech op hem met sulken spoede
Die koninck Ban optenGa naar voetnoot9 helm alsoe,
Dat hi ter aerde moesteGa naar voetnoot10 vallen doe,
18255[regelnummer]
Hi sloech hem af lippe ende nese;
Van den slach haddiGa naar voetnoot11 sulken vrese,
Dat hi creet, ende ginck vlien
Wat hi mochte, ende mettienGa naar voetnoot12
So sloech die koninck Bohort mede
18260[regelnummer]
Den koninck Margaryse ter stede
OptenGa naar voetnoot9 helm, des gelovet,
Dat hi hem clovede daer sijn hovet
TotenGa naar voetnoot13 tanden toeGa naar voetnoot14 gereet;
Entie koninck Artur, God weet,
18265[regelnummer]
Sloech Falente optenGa naar voetnoot9 helm daer
Enen slach, die was so swaer,
Dat hi den helme een stickeGa naar voetnoot15 afsloech;
Die slach ginck neder ende droech
Hem den scinkel af daer,
18270[regelnummer]
Doe vil hiGa naar voetnoot16 van den orse daernaer;
Ende Ulfijn sloech Balame doet,
Ende Bretel CadrokeGa naar voetnoot17 in der noet,
Ende Keye versloech Dandevare,
Ende Lncam Terrine daernare,
18275[regelnummer]
Ende Griflet Menadoppe,
Ende Galagrenans Cadoppe,
Ende Blioberis Donate daernaer.
Ende doe die Sennen dit sagen daer,
Datsi haer resen daer sloegen doet,
18280[regelnummer]
Haddensi des vruchtGa naar voetnoot18 so groet,
Datsi lange hielden stille alsoe;
Ende zi zeiden onder hem doe,
Dat ‘niet goet comen en es
Onder al sulke liedeGa naar voetnoot19, zijt zeker des
18285[regelnummer]
Want dat en zijn gene liedeGa naar voetnoot19 in scijn,
Maer ic waneGa naar voetnoot20 dat Duvele uter Hellen zijn;
Tegen haer slagen (en) kan niet geduren
No wapene no man no paert ter uren,
Si en clovent overmyddenGa naar voetnoot21 tsamen’.
18290[regelnummer]
Doe die drieGa naar voetnoot22 ende veertich dit vernamen
EntieGa naar voetnoot23 gesellen van der tafelronden,
Datsi dus versaget stonden,
Liepeusi hem op met so groter cracht,
Datsise intGa naar voetnoot24 vlien hebben gebracht,
18295[regelnummer]
Ende vloen alle, wat si conden, gereet,
Tote daer die koninck Sapharin street
Tegen Cleodales den drossate fierGa naar voetnoot25;
Ende als si warenGa naar voetnoot26 vergadert scier,
Wasser daer wel twaelfGa naar voetnoot27 dusent mede.
18300[regelnummer]
Doe liepensi opten drossate, ter stede,
So vreeslike ende so utermaten,
Dat hi die plaetse moeste laten,
Ende wart achtergedreven nadat
Toter poerten van der stat.
18305[regelnummer]
Doe si dit in der stat sagen,
Begondensi hem so sere versagen,
Dat haerGa naar voetnoot28 teken moeste rumen nadas,
Ende dat noch der Sennen so vele was,
Want der hare maerGa naar voetnoot29 sevendusent es,
18310[regelnummer]
EnterGa naar voetnoot30 Sennen twaelfdusent, sijt gewes;
Oec warenGa naar voetnoot31 si vervaert ten stonden
Ombe die riddersGa naar voetnoot32 van der tafelronden
Ende ombe die twe-ende-veertich soudeneren
Ende ombe den koninck, haren here,
18315[regelnummer]
Want sine wisten waer si waren.
Die Sennen quamen vreeslickGa naar voetnoot33 gevaren
Optie anderGa naar voetnoot34 vor die stede.
Daer wasser in beiden siden mede daernaer,
Dusent nedergeslagen daer,
18320[regelnummer]
Entie drieGa naar voetnoot35-ende-veertich riddersGa naar voetnoot32
| |
[pagina 203]
| |
DaerGa naar voetnoot1 si die Sennen deden vlienGa naar voetnoot1,
So en lietse Merlijn niet volgen dien,
Maer dadese daer al stille houden,
Ombedatsi hem verblasen souden,
18325[regelnummer]
Ende dade se betenGa naar voetnoot2 daer ter stede
Ende hoer orse vergorden mede;
Si daden alle dat hi hem hiet.
Als dit Hervy van Riveel siet,
Dat die drieGa naar voetnoot3-ende-veertich stille hielden, daer
18330[regelnummer]
Dade hi die van der tafelronden daernaer
Al stille houden ende betenGa naar voetnoot4 ten tyden,
Want si wouden sonder hem niet ryden
Ende si vergorden oec haerGa naar voetnoot5 paerde terstede
Ende settenGa naar voetnoot6 haerGa naar voetnoot5 helme te poente mede.
18335[regelnummer]
Daerna quam die koninckGa naar voetnoot7 Leodegan
Tote Merline, ende sprac hem an:
‘Here’, zeidiGa naar voetnoot8, ‘es dat iu wille nu,
Dat die goede liedeGa naar voetnoot9 komen met iu
In dat geselscap?’ Merlijn zeide: ‘Heer,
18340[regelnummer]
By Gode, gaet, ende ic begeer dat seer,
Want wy zullen des verbetertGa naar voetnoot10 wesen
Als wy vergadertGa naar voetnoot11 zijn’. Ende na desen
Zeide hem des die koninck groten danc,
Ende keerde weder eer iet lanc
18345[regelnummer]
Tote Hervine, die droech die baniere,
Ende zeide hem dese dinge sciere,
Datsi souden komen saen
‘Ginder daer die ridderGa naar voetnoot12 staen,
Ende dat sy ende gy nu zult wesen
18350[regelnummer]
In ener geselscap voert na desen.
Hervy zeide: ‘es dat haerGa naar voetnoot5 wille, Heer,
So begeerwy haerGa naar voetnoot5 geselscap seer’.
‘Ja dat’, zeide die koninck doe,
‘Ic hebbe des hem gevraget ember toe;
18355[regelnummer]
Nu sijtGa naar voetnoot13 vorwaert gesellen mere,
Dat radic wel by Onsen Here’.
Hervy zeide: ‘van hem, by Gode,
Soudewy die geselscap ontseggen node’.
Dus satenGa naar voetnoot14 si op in beiden syden,
18360[regelnummer]
Ende voeren in enerGa naar voetnoot15 geselscap ten tyden,
Ende Merlijn voer, met siner baniere,
Vor die ander die hem volgeden sciere.
Ende al die wile dat dit gesciede,
Was Cleodales ende sine liedeGa naar voetnoot16
18365[regelnummer]
Herde sere tonderGa naar voetnoot17 binnendien,
Sodat si som gingen vlien;
Ende doe si sagen komen den drake,
Dien Merlijn brachte, dor die sake,
Des warensi utermaten blide;
18370[regelnummer]
Hem vloech uten monde tienGa naar voetnoot18 tyden
Vlamme ende vierGa naar voetnoot19, ende dat sant vloech
Ende stoefGa naar voetnoot20 in die lucht hoech;
Ende doe dat vier vergaderde daeran,
Doe sceen dat al bernen dan,
18375[regelnummer]
Die lucht mettenGa naar voetnoot21 sande daernaer.
Doe die vrouwen, die lagen daer,
Opten muren, van daer nu sagenGa naar voetnoot22
Merline daer komen ingeslagen
MettenGa naar voetnoot23 drake, doe riepensi:
18380[regelnummer]
‘Ha, ha! heerGa naar voetnoot24 drossate, waer zydyGa naar voetnoot25?
Denket ombe waeldoen ter vaert,
Ende siet terGa naar voetnoot26 donker valeyen waert,
Wat troeste daer komet nu’.
Cleodales sach ombe nu,
18385[regelnummer]
Ende sach terGa naar voetnoot26 valeyen waert;
Daer sach hi komen, dat hi begaert
Lange tijt hevet, God weet;
Hi dankede Gode ende riep gereet
Sine liede, ende dadese honden daer
18390[regelnummer]
Al ombe hem, ende zeide naer:
‘Siet, ginder komet ons soccoersGa naar voetnoot27 groet,
Dat ous sal losen uter noet,
Gy moget nu wel sijn te gemake’.
Doe die liede sagen den drake,
18395[regelnummer]
Ende tsoccoersGa naar voetnoot27 dat hem quam daer,
Men derf niet vragen, wet vorwaer,
Ochtsi blide warenGa naar voetnoot28 van dien!
Ende Cleodales sloech in mettienGa naar voetnoot29
Met sinen lieden in die Sennen doeGa naar voetnoot30,
18400[regelnummer]
Als ochtGa naar voetnoot31 geweest hadde des morgens vroeGa naar voetnoot30
Also gerasc ende anxtlekenGa naar voetnoot32
Ginck hi noch die scaren breken
OptenGa naar voetnoot33 troest van den drake,
Ende Merlijn quam met sinen gemake
18405[regelnummer]
Tote by denGa naar voetnoot34 Sennen, wetet dat,
Ende recht by der poerten van der stat
Sloech hi met sinen gesellen in
So anxtlike in dat begin,
Dat si daer daden ter aerdenGa naar voetnoot35 storten,
18410[regelnummer]
Ende met slagen ende met hortenGa naar voetnoot36,
| |
[pagina 204]
| |
Meer dan drieGa naar voetnoot1 hondert, sijt gewes,
Ende si en fineerden oec niet vordes
Eer dan si quamen bandersydenGa naar voetnoot2,
Daer die drossate was tien tydenGa naar voetnoot3.
18415[regelnummer]
Ende doe si an hem vergadertGa naar voetnoot4 waren,
Riep Merlijn an die sine daernare:
‘Gy heren, nu ierst sal men sienGa naar voetnoot5 al
WieGa naar voetnoot6 dat hier best doen sal;
Ic hebbe iu hier te proeveneGa naar voetnoot7 bracht,
18420[regelnummer]
Hier sal ic merken uwe krachtGa naar voetnoot8’.
Ende als die koninck Artur hoerde
Merline spreken dese woerde,
Doe zeidiGa naar voetnoot9 ten koninck Banne ter vaert:
‘Ic en sach nieGa naar voetnoot10 so goeden viliaertGa naar voetnoot11
18425[regelnummer]
Alse Merlijn es’. Doe zeide Merlijn:
‘Laet iu scempenGa naar voetnoot12 nu maer sijn,
Ende scempetGa naar voetnoot13 al dese weke genoech,
Gy sultsGa naar voetnoot13 dan wael hebben iu gevoech,
Dene tegen danderGa naar voetnoot14, wet vorwaer’.
18430[regelnummer]
Doe sloegenGa naar voetnoot15 si dorse daernaer
Ende reden in die viande nadas,
Daer haerre doenGa naar voetnoot16 alremeest was.
Daer begonde die strijt nu groet,
Daer bleef menechGa naar voetnoot17 Senne doet;
18435[regelnummer]
Daer dadet die koninck Artur so wale
Ende dogede sovele te dienGa naar voetnoot18 male,
By toedoenGa naar voetnoot19 dat daer Merlijn toeGa naar voetnoot20 dede
Datten te wonder daer ter stede
Alle die van den heer besagen,
18440[regelnummer]
Hoe hi die pine mochte gedragen,
Die hi daer dade te dierGa naar voetnoot21 stont.
Joncfrou Jenover, sij iu kont,
Des koninck Leodegans dochter vorwaer,
Leide haerGa naar voetnoot22 hande tsamene daer
18445[regelnummer]
Ende bat onsen lieven Here,
Dat Hine bescermen moeste voertmere
Van scanden, van scaden, ende van der doet.
Dit bat si daer met ernste groet,
Ende weende van groter ontfermecheden
18450[regelnummer]
Ombe die pine, die hi hadde leden
Al den dach, daer si dat sach doe,
Ende noch dade maerGa naar voetnoot23 ember toe;
Des badde haer wonder al teGa naar voetnoot24 groet,
Dat hi so jonc waer ende so goet.
18455[regelnummer]
Hi sloech met sinen goeden swaerde
Menech hovet af, dat vil ter aerde,
Hande, arme, bene mede;
RidderGa naar voetnoot25 dorclovede hi daer ter stede
Ende orse, ende scilde, ende helme met
18460[regelnummer]
Grosseerde hi daer te sticken, dat wet.
Hi vacht so sere, dat sijn helm nu
Al te stickenGa naar voetnoot26 was, seggic iu,
Sodat hem die rant daer sint
Van den helme ombe den hals hinc;
18465[regelnummer]
Maer hi hadde goede bescudders daer an
DenGa naar voetnoot27 koninck Bohort ende koninck Ban,
Die altenen te dien tyden
Vaste waren by siner syden,
Ende wrachten oec sulc wonder mede,
18470[regelnummer]
Met steken, met slagen, daer ter stede,
Dat die Sennen, in dienGa naar voetnoot28 dagen
Niet en dorsten beiden hareGa naar voetnoot29 slagen;
EntieGa naar voetnoot30 dranck en was nember so groet,
Si dorbrakenGa naar voetnoot31 se met slagen groet;
18475[regelnummer]
Ende oec mede die van der tafelronden
DadenGa naar voetnoot32 dat daer wael tienGa naar voetnoot33 stonden.
Dus was groet die strijt na dat
Van Tornasse, die grote stat;
Daer was menech scone ridderscap gedaen
18480[regelnummer]
In beiden syden, sonder waen;
EntieGa naar voetnoot30 strijt hadde geduret daer
Van des morgens, wetet vorwaer,
Al tot der demsterGa naar voetnoot34 nacht toe;
Maer van der none so wart doe
18485[regelnummer]
Die strijt alremeest vorwaer,
Want van sestienGa naar voetnoot35 dusent Sennen daernaer
So en esser maerGa naar voetnoot36 negendusent gebleven.
Doe swoer Sapharijn, by allen die leven
Ende by al sinen goede mede,
18490[regelnummer]
Hi ne sciede nembermeer van der stede,
Hi en soude hem wreken au diegene saen,
Die die sine aldus verslaen.
Doe riep hi Clarele ende Sortibande,
Ende Gaydone ende Mediande,
18495[regelnummer]
Ende Tenebande ende Morise,
Ende Malore. DeseGa naar voetnoot37 ridderGa naar voetnoot25 van pryse
Waren sine naesteGa naar voetnoot38 mage daer;
DeseGa naar voetnoot37 waren stoutGa naar voetnoot39 ende openbaer,
Ende hi bemaende hem daer saen,
18500[regelnummer]
Dat si hem in staden soudenGa naar voetnoot40 staen.
| |
[pagina 205]
| |
Hi seide: ‘men sal wale sienGa naar voetnoot1 nu,
Wie goet ridderGa naar voetnoot2 es onder iu’.
Daer nam elcGa naar voetnoot3 enen nuwen scacht,
Ende reden daer in met groter crachtGa naar voetnoot4
18505[regelnummer]
Wat haer orse gelopen konden.
Sapharijn stac Hervi tienGa naar voetnoot5 stonden,
Dat hi ter aerden vallen moesteGa naar voetnoot6;
Hi stac oec, terselver ioeste,
Antor mettenGa naar voetnoot7 orse daer neder;
18510[regelnummer]
Daerna stac hi Griflette weder
Ene wondeGa naar voetnoot8 dor den halsberch daer,
Sodat hi vallen moesteGa naar voetnoot6 naer;
Ende elckGa naar voetnoot3 die met hem daer quam
Stac daer enen neder, als ic vernam,
18515[regelnummer]
Maer si en quetseden hem niet so hierGa naar voetnoot9.
Van desen was een die bottelgier,
Lucam daer vallen moeste nu;
Die ander Gwinans, seggic iu,
Die derde Gales, die vierdeGa naar voetnoot10 Merangys
18520[regelnummer]
Die vijfte Keye, die seste Blioberys,
Die sevende Winemers, die achtede metGa naar voetnoot11
Was Brecians; ombedit, dat wet,
So wart ginder een groet gehu,
Entie strijt was groet daer nu.
18525[regelnummer]
Si pijnden hem dese doet te slane,
Maer si en konden daer niet komen ane.
Ende weerden hem met groter gewoutGa naar voetnoot13;
Maer dat hadde onlange mogen geduren
18530[regelnummer]
En waer Merlijn niet komen ter uren;
Want Sapharijn pijnde hem daernaer,
HoeGa naar voetnoot14 hise mochte gedoden daer.
Hi es op Leodeganne nu gereden,
Ende stacken met enen speer ter steden
18535[regelnummer]
Dor den scilt, ende also als hy
DenGa naar voetnoot15 speer neder droech daerby,
Stac hine dor die slippe mede
Van den halsberch, daer ter stede,
Dat dieGa naar voetnoot15 sper ginc dor dat ors alsoe;
18540[regelnummer]
Daer vielensi beide ter aerden doe.
Doe die van der stat sagen vorwaer,
Dat haer heer ter aerden lach daer,
Warensi vervaert daerby,
Si meendenGa naar voetnoot16 dat hi doet sy.
18545[regelnummer]
Doe sloegenGa naar voetnoot17 si alle derwaertGa naar voetnoot18,
Ende alse Artur dat gewaertGa naar voetnoot19
Van den GiganteGa naar voetnoot20, die daer nu weder
Vier so goede ridder stac neder,
Swoer hi, dat hi hem proeven soude
18550[regelnummer]
Tegen hem nu met gewoude;
Hi nam een speer in die hant.
Doe sprack die koninck Ban te hant:
‘Here, wat wildyGa naar voetnoot21 doen hiermede?
Gy en moget niet ryden nu ter stede
18555[regelnummer]
Tegen desen vreesliken Gigant,
Gy zijt teGa naar voetnoot22 jonck, zij iu bekant,
Dat gy soudet tegen hem josteren
Gy en moget iu tegen hem niet verwerenGa naar voetnoot23,
Maer ic sal tegen hem varen nu’.
18560[regelnummer]
‘By Gode, heer, ic sweert hier iu’,
Sprac Artur, hier sal nieman varen
Dan ic selveGa naar voetnoot24, want ic segget iu twaren,
So hi stercker ende meerreGa naar voetnoot25 es tontsien,
So ic my bet proeven sal an dien;
18565[regelnummer]
Want nembermeer en mocht ic weten
Wat ic waer, noGa naar voetnoot26 my vermeten,
En proevedic my an desenGa naar voetnoot27 niet’.
Ende alse Merlijn dit nu siet,
Riep hi: ‘quade, blode ridder! wi
18570[regelnummer]
HoudyGa naar voetnoot28 stille? waerombe en doedyGa naar voetnoot28
Niet dat gy hebbet begonnen nu?
Gy sijt vervaert, duncket my an iu’.
Doe die koninck Artur dit verstoet,
ScamediGa naar voetnoot29 hem, ende sloech metter spoet
18575[regelnummer]
Dat ors metten sporen, ende reet derwaert saen.
Die koninck Ban zeide, sonder waen,
Te Merline: ‘gy doet grote sonde,
Dat gyne doet varen nu ter stonde
Tegen den groten Duvel dan’.
18580[regelnummer]
Merlijn zeide: ‘daer en es negeen anxtGa naar voetnoot30 an,
Maer nemet speerGa naar voetnoot31 ende volget hem daer,
Ende iu broederGa naar voetnoot32 ende Ulfijn naer’.
Si daden alle drieGa naar voetnoot33 die dinck,
Ende volgeden Artur, den koninck.
18585[regelnummer]
Ende alse Sapharijn Artur hevet vernomen,
Es hi overmoedechGa naar voetnoot34 tegen hem gekomen;
Ende alsiGa naar voetnoot35 daer byeen quamen,
Lietensi dorse loepen tsamen
Wat datsi gelopen konden.
18590[regelnummer]
Dene stack danderGa naar voetnoot36 daer ten stonden
| |
[pagina 206]
| |
OptieGa naar voetnoot1 scilde, datsi brakenGa naar voetnoot2 doe
Ende teGa naar voetnoot3 sticken vielen daertoe;
Ende Sapharijn brac sijn speer daer
Tot siner hant toe vorwaer,
18595[regelnummer]
Ende quetsede Artur in die side,
Maer en scade hem niet sere tien tydenGa naar voetnoot4;
Maer die koninck Artur stac hem weder gereet
Met sulcker krachtGa naar voetnoot5, dat hi dorreet
Den halsberch enten lichaemGa naar voetnoot6 beide,
18600[regelnummer]
Dat hi doet vil utenGa naar voetnoot7 gereide;
Ende also als hy overleet,
Brac hi sinen speer gereet.
DeseGa naar voetnoot8 joeste sach Jenover nu,
Die in enerGa naar voetnoot9 venstre lach, zeggic iu,
18605[regelnummer]
Op enen palase by der muren;
Si lovede ende prysede nu ter uren
Den jongen man, ende vragede seer
Wie dat waerGa naar voetnoot10 die vrome heer,
Die harenGa naar voetnoot11 vader hevet onthoudenGa naar voetnoot12 daer:
18610[regelnummer]
‘By Gode, hy scijnt welGa naar voetnoot13 openbaer
Van groten ende van goeden liedenGa naar voetnoot14,
Ware hi komen van onnutten gediedeGa naar voetnoot14,
Hi en hadde den arbeit niet dorren bestaen,
DienGa naar voetnoot15 hi al den dach hevet begaen,
18615[regelnummer]
Hine hadde dan geweest, wetet gerede,
Van al te hogen herten mede;
Ende sine gesellen oec, sonder waen,
Hebbent daer al te waleGa naar voetnoot13 gedaen,
So dat menseGa naar voetnoot16 prysen sal embermeer.
18620[regelnummer]
Die koninck Ban, als ic iu zeide eer,
Ende sine gesellen volgeden Arture
Daer bi was gevaren vuereGa naar voetnoot17,
Elck hadde een speer in der bant,
Ende zijn in den strijt gerant.
18625[regelnummer]
Daer stac die koninck Ban Sortibande,
Dat hi ter aerden vil te hande,
Ende oec nembermeer op enGa naar voetnoot18 stont;
EntieGa naar voetnoot3 koninck Bohort, sij iu kont,
Stac daer doen doet Clariele,
18630[regelnummer]
Ende Ulfijn stac doet Gastinele;
Ende terGa naar voetnoot19 selver joesten so reet deen
Moriase daer neder van hem tween,
Entie ander Modianne,
Entie derde Sortibanne.
18635[regelnummer]
Dese bleven alle doet optGa naar voetnoot20 velt.
Entie koninck Artur was gestelt
An Maleure ende an Ferant,
Die boven Antor hielden te hant
Ombe hem daer doet te slane;
18640[regelnummer]
Dene hieltenGa naar voetnoot21 mettenGa naar voetnoot22 helme ane
EntieGa naar voetnoot3 ander sloegen sere daernaer
Met ener gisarmen. Doe verhiefGa naar voetnoot23 daer
Die koninck Artur sijn goede swaertGa naar voetnoot24,
Ende sloech Maleure metterGa naar voetnoot22 vaertGa naar voetnoot24
18645[regelnummer]
Dat hovet af; ende als dit sach nadas
Ferant, die sijn maech was,
Doe verhiefGa naar voetnoot23 hi sine gisarme daer,
Alse den koninck te slane daernaer
Op sinen helm met gewelt.
18650[regelnummer]
Doe droech die koninck sinen scilt
Daertegen, ende Ferant sloechen daer
In so menegen stickenGa naar voetnoot25 daernaer,
Dat hi vloech te dale doe,
EntieGa naar voetnoot3 slach ginck neder alsoe
18655[regelnummer]
Ende gerakede den koninck daer ter stede
Op sine scouderGa naar voetnoot26, dat hi mede
Boech op dat gereide noch meeGa naar voetnoot27,
Entie gisarme brae ontwee.
Doe rechteGa naar voetnoot28 hem die koninck op,
18660[regelnummer]
Ende gaf hem op dat hovet enen clop
Metten swaerde so overgroet,
Dat (hi) hem toten tanden woet;
EntieGa naar voetnoot3 gene vil doet daer nu.
Van den slage wart groet gehu
18665[regelnummer]
OptieGa naar voetnoot1 Sennen, die sere verveertGa naar voetnoot29
WarenGa naar voetnoot30, doe si sagen gesconfeert
Haren heren ende verslagenGa naar voetnoot31,
Ende si nembermeer hulpe en sagen
Dan Grandane, die haerGa naar voetnoot32 baniere
18670[regelnummer]
Droech, ende daer koninck Ban an sciere
Doe vergaderde, ende sloechen daer
OptieGa naar voetnoot1 scouder, dat hine daernaer
Ontledede al metterGa naar voetnoot22 baniere,
Sodat si ter aerden vil sciere.
18675[regelnummer]
Doe vloen alle die daer waren;
Daer wart groet geiach nu, twaren;
Van der vespertijt tottenGa naar voetnoot33 avende toe
Jagedensise, ende ginder doe
Tote in die nacht, dat donker was,
18680[regelnummer]
Si sloegenGa naar voetnoot34 er so vele, sijt seker das,
| |
[pagina 207]
| |
Dat van sestienGa naar voetnoot1 dusent Sennen, twaren,
Maer vijfdusent en mogen ontvaren,
DanderGa naar voetnoot2 bleven alle doet ochtGa naar voetnoot3 gevaen;
Entiegene, die warenGa naar voetnoot4 ontgaen,
18685[regelnummer]
VoerenGa naar voetnoot5 toten koninck Rioene,
Ende telden hem van harenGa naar voetnoot6 doene,
HoeGa naar voetnoot7 die koninge alle warenGa naar voetnoot4 doet,
Ende al te male haer conroet,
‘Sonder wy, die zijnGa naar voetnoot8 ontgaen’.
18690[regelnummer]
Doe swoer die koninck Rioen saen,
Dat hi nembermeer sceide danGa naar voetnoot9
Hi en soude den koninck Leodegan
Doet hebben ochteGa naar voetnoot10 gevaen.
Ombedit hevet hi ontboden saen
18695[regelnummer]
In Denemarken, op enen dach,
Daer zijn meeste heerscap lach,
Datsi daer brachten, arm ende rijke,
Ende spise mede desgelike,
Tote tween jaren genoech voertan
18700[regelnummer]
Te tweenhondertdusent man.
Dat lant van Denemarken terGa naar voetnoot11 tijt
Was herde groet ende herde wijt,
Daer hoerden vele lande doe ane:
Sassen, AlmanienGa naar voetnoot12, ende Polane,
18705[regelnummer]
Hongerie, Vinegie, ende VrieslantGa naar voetnoot13;
Dit was al onder sine hant,
Ende noch meer, wetet vorwaer,
Wasser die hem tins gavenGa naar voetnoot14 daer,
Ende daertoe oec, tot al desen,
18710[regelnummer]
Woude hi so groten heer wesen,
Dat hi al die werlt woudeGa naar voetnoot15 dwingen
EntieGa naar voetnoot16 Sennen die hi hadde doen bringen,
Die hi in allen lande hadde gesent,
Die daer die lande roveden omtrent;
18715[regelnummer]
Dat was ombedat die baroeneGa naar voetnoot17
Van den lande souden hebben te doeneGa naar voetnoot17
Genoech met hemselven, zeggic iu,
EntenGa naar voetnoot18 koninck Leodegan niet helpen nu;
Ombedit haddiseGa naar voetnoot19 over al gesent,
18720[regelnummer]
Datsi die lande roveden omtrent,
Ende si haddensGa naar voetnoot20 oec wael die macht
Elken lande te doene met kracht.
Niet lang nadat koninck Rioen ontboet
Sine heren te komene ende sine genoet
18725[regelnummer]
Wt al sinen landen, wetet vorwaer,
Eer ietGa naar voetnoot21 lanck so quamenGa naar voetnoot22 daer
Dat hireGa naar voetnoot23 hadde, tors ende te voet,
Twehondertdusent ende vijftich, sijt vroet,
Vor die stat te Deneblase nu;
18730[regelnummer]
Ende daer waren mede, zeggic iu,
Twintich gecroende koninge ter stede,
Ende hi was die een ende twintichste mede;
Ende si hadden gebrachtGa naar voetnoot24 so vele spisen,
Datsi en darvenGa naar voetnoot25 in gener wysen
18735[regelnummer]
In meneger tijt ombe vitalie varen;
So vol planteit haddensi, twaren,
Met hem wt twintich koninckriken;
Daer was so goet tijt zekerliken,
Dat des nieman nu geloven soudeGa naar voetnoot26.
18740[regelnummer]
Menechwerven, met groten gewoudeGa naar voetnoot26
So dade proeven die koninck Rioen,
OchtGa naar voetnoot3 hi die stat konde ondergedoen;
Maer hi en konde niet ene blase
Gescaden der stat van Deneblase,
18745[regelnummer]
Si was so vast in allen sinnen;
Also lange alsi teteneGa naar voetnoot27 hadden binnen,
Sone haddensi geen anxtGa naar voetnoot28 daeran.
Si hadden den koninck Leodegan
Dicke ontboden, dat hi quameGa naar voetnoot29 daer
18750[regelnummer]
Ende hi se bescudde, want si vaer
Ende menege anxtGa naar voetnoot28 hadden groet;
EntieGa naar voetnoot16 koninck hem weder ontboet,
Dat hi genoech nu hadde te doen;
Maer waerGa naar voetnoot30 hi verledeget hi soude scoen
18755[regelnummer]
Komen, ende hem in staden staen
EntieGa naar voetnoot16 stat ontsetten, kondiGa naar voetnoot31, saen.
Hier zwiget dit boeck van den koninck Rioene
Ende van algader sinen doene.
Ende sal nu seggen voert ter ure
18760[regelnummer]
Van den koninge Arture.
|
|