Merlijn, naer het eenig bekende Steinforter handschrift
(1880)–Jacob van Maerlant– AuteursrechtvrijVan Merlijns wonderlicheden.Die historie telt nu sonderlinge,
Alse Artur hadde die tienGa naar voetnoot11 koninge
Gesconfiert ende den hertoge,
15130[regelnummer]
Ende verdreven met orloge,
Als gy wel hebbet gehoert nu,
By Merlijns rade, seggic iu,
Ende by den tweenGa naar voetnoot12 koningen mede,
Des was Artur blide ter stede
15135[regelnummer]
Ombe sine victorie, ende quam daernaer
Toten tenten entenGa naar voetnoot4 paweloenen daer,
Die noch lagen, voert ende weder,
Also alse Merlijn warp daer neder
MettenGa naar voetnoot13 storme ende mettenGa naar voetnoot13 winde.
15140[regelnummer]
Men ginckGa naar voetnoot14 se daer rechten met geninde
Ende gingen hem assieren daer;
Si daden sciltwachte doen daernaer
Phariene, Leoncen, ende Griflet
Ende Lucam, den bottelgire, met;
15145[regelnummer]
Ende Leonce ende Pharijn hoeden daer,
OpterGa naar voetnoot15 side te boschewaert vorwaer,
Met vijfdusent mannen; ende Lucam
Ende Griflet hoeden, als ic vernam,
Mit vierGa naar voetnoot16 dusent man, met stouterGa naar voetnoot17 vaert,
15150[regelnummer]
BanderGa naar voetnoot17 siden ten planewaert;
Entie drieGa naar voetnoot18 koninge, in den tyden,
Entie met hem sijn waren blide,
Ende atenGa naar voetnoot19 ende dronken wes si daer vonden,
Des daer genoech bleef ten stonden,
15155[regelnummer]
Dat daer die elve barone hadden gelaten,
Die daer gevloen waren haerreGa naar voetnoot20 straten;
Dus rasten si toten morgen toe.
Daer dede Artur, die koninckGa naar voetnoot21, bringen doe
Al dat goet dat daer was bleven,
15160[regelnummer]
Ende ginck mildelyck enwech geven
Den enen meer den andrenGa naar voetnoot22 min;
Aldus so deelde hi dat gewin,
Perde, orse, ende lakene met;
Alrchande dinckGa naar voetnoot23, dat wet,
15165[regelnummer]
Dat daer was in der stonde,
Deelde men daer met goeder konde,
Datsi des behielden een twint niet.
Daerna elc van den tweenGa naar voetnoot24 koningen hiet
Sinen liedenGa naar voetnoot25 thueswaertGa naar voetnoot26 varen
15170[regelnummer]
Tot hem veertich, sonder sparen,
Entie wonden si met hem ter nerenGa naar voetnoot27
In dat lant van Carmelide vuerenGa naar voetnoot27.
Pharien, Leonce, ende Graciaen
Leiden haer liedeGa naar voetnoot28 thueswaertGa naar voetnoot26 saen
15175[regelnummer]
Ombe haer lant thoedene daer,
Dat hem Claudas, openbaer
No stille, negene scade doe.
Doe si in haer lant quamenGa naar voetnoot29 soe,
CochtenGa naar voetnoot30 si some rente ende goet,
15180[regelnummer]
Daer elc wael mede leven moet
Met eren, des nu zeker zijt;
EntieGa naar voetnoot31 koninck Artur bleef nu ter tijt
In sinen lande, entieGa naar voetnoot31 twe koninge mede
Te Bredegan al stille ter stede,
| |
[pagina 168]
| |
15185[regelnummer]
Ende dageden daer, ende beiden boudeGa naar voetnoot1
Merlijns, die daer komen soudeGa naar voetnoot1.
In Onser Vrouwendage vorwaer,
Doe men gheten hadde, daernaer
SagenGa naar voetnoot2 si enen sterken dorper scier
15190[regelnummer]
Comen gaende opter rivierGa naar voetnoot3;
Die dorper sach doe ter stede
Vele entvogeleGa naar voetnoot4, die daer lagenGa naar voetnoot5 mede
In ener beke, die daer quam
Wt ener fonteinen, als ie vernam,
15195[regelnummer]
Die niet vervroren en was ter ueren,
Daer in badedensi na der naturenGa naar voetnoot6.
Die dorper scoet daer enen doet
Met enen bolte na zijn hoet;
Doe scoet hi echter na dat,
15200[regelnummer]
Ende scoet enen wedickGa naar voetnoot7 daer ter stat;
Doe nam hi die vogele daer ter stede
Ende hinck se onder sinen gordel bede.
Ende ginck toten koningen mettienGa naar voetnoot8,
Die dit algader hebben gesien.
15205[regelnummer]
Die koninck Artur vragede hem also houdeGa naar voetnoot9
Of hi die vogele verkopen woudeGa naar voetnoot9;
Die dorper zeide doe: ja hi.
‘Wat sal ic daer dan ombe geven dy?’
Die dorper hadde an twe hosen ruw
15210[regelnummer]
Van koyenleder, seggic iu,
Ende enen sorcoet ende een caproen
Van grawen laken van dorpers doen,
Ende was met enen swarten velle mede
Gevoedert, dat ruw was ter stede,
15215[regelnummer]
Ende hi ginck blotes hovedes doe,
Ende sijn haer stont hem daertoe,
Ochte dat borstele waren, opwaert,
Ende hi sceen een fel musaert;
Ende hi seide toten koninck ArtuerGa naar voetnoot10:
15220[regelnummer]
‘Ic en weet negenen koninck nu ter uerGa naar voetnoot10
Die scatGa naar voetnoot11 onder der aerden hevet
Liggende, die so node gevet
Als gy doet; ende oevele moet hi varen
Die van enen armen manne, twaren,
15225[regelnummer]
En mochte maken enen riken man,
Die dat wael mochte verdienenGa naar voetnoot12 voertan;
Ic geve in die vogele, of gy dat gebiet
Dat ic nietGa naar voetnoot13 meer goedes en heb dan gy siet,
Ende gy en hebbet nu dat herte niet
15230[regelnummer]
Dat gy my dat hondertsteGa naar voetnoot14 deel gevet iet
Van uwen goede, dat lichte sal
In der aerden nu verroten al
In den foreeste eer gijt znltGa naar voetnoot15 halen’.
Doe die koninge hoerden des dorpers tale
15235[regelnummer]
Doe zeidensi onder hen gereet:
‘Welck Duvel hevet hem dit geseit’?
Doe riepen tot hem die koninck Ban:
‘Segh, dorper, wie zeide di dit dan,
Dat dese scat in der aerden leght’?
15240[regelnummer]
‘Nemet dese vogele’, hevet hi gesecht,
‘Ic wil gaen enwech nu’.
‘Trouwen, heerGa naar voetnoot16 dorper, dat zeggic in
Eer gy ons ontgaet’, zeide die koninck,
‘MoetyGa naar voetnoot17 ons berechten deser dinck,
15245[regelnummer]
Wie iu dit gesecht hevet dan’.
‘Dat zeide mi een wilt man,
Die hem hetenGa naar voetnoot18 doet Merlijn nu;
Oec zeide hi my, dat hi iu
Den scat gewiset hadde iu somen;
15250[regelnummer]
Oec sal hi hedenGa naar voetnoot19 tot in komen’.
Die wile dat si dus spreken daer,
Quam Ulfijn wt ener kameren naer
Tote daer die koninge waren gestaen
Ende iegen den dorper, sonder waen,
15255[regelnummer]
Spraken; entieGa naar voetnoot20 koninck Artur zeide:
‘Hoe mochtic geloven die waerhede
Dat Merlijn sprac iegen dy’?
‘Ocht gy wilt’, zeide die dorper vry,
‘Gelovet des my, ende ocht gy en wilt nu,
15260[regelnummer]
So zijt des quijt, dat zeggic iu’.
Doe Ulfijn hoerde die antwoerdeGa naar voetnoot21,
Die hi den dorper spreken hoerde,
Doe wiste hi wael dattetGa naar voetnoot22 Merlijn was;
Doe Merlijn sach dattenGa naar voetnoot22 nadas
15265[regelnummer]
Ulfijn kendeGa naar voetnoot23, zeide hi, sonder waen:
‘VrientGa naar voetnoot24, nemet dese vogele saen,
Ende gevetse den koninge, uwen heer,
Die luttel op ieman achtet nu meer’.
Doe zeide Ulfijn: ‘lieve vrientGa naar voetnoot24 nu,
15270[regelnummer]
Dat hevet sulck heden gesproken tegen iu,
Die luttel goet achtet, wetet dat,
Nu terGa naar voetnoot25 wilen ombe enegen scat’Ga naar voetnoot26.
Ende hi began lachene sere doe,
Ende nam den dorper daer alsoe
15275[regelnummer]
Ende leiden daerhoven nu,
Ende zeide: ‘ic hebbe te sprekene iu
| |
[pagina 169]
| |
Van vele sticken, ende gy zoutGa naar voetnoot1
VergoldenGa naar voetnoot2 zijn, als gy woutGa naar voetnoot1’.
Doe sach Ulfijn opten koninckGa naar voetnoot3,
15280[regelnummer]
Ende loechGa naar voetnoot4 scre ombe die dinckGa naar voetnoot3.
Doe zeide die koninck: ‘waerombe lachdyGa naar voetnoot5?
Gy zult wael weten’, zeide doen hi.
Doe leide Ulfijn in ene camer daer
Merline, ende hi zeide daernaer:
15285[regelnummer]
‘Ulfijn, nemet dese vogele gereet,
Ende also blidelike moetse eten, God weet,
Iu here, als icse hem gerne geve nu;
Want hi enen armen man, zeggic iu,
Niet en achtet te helpene mede,
15290[regelnummer]
Die hem dat mochte lonen teneger stede’.
Doe zeide Ulfijn: ‘dit es ierstewerf niet,
Dat gy hem holpet in zijn verdriet,
Ende noch zuldyGa naar voetnoot6 hem helpen mede,
Ende kende hi iu here ter stede
15295[regelnummer]
Also wael als ic iu kenne nu,
Hi soude herde blidelick ontvaen iu’.
Doe quam Bretel gaende voert,
Die verstaen hadde al dese woert,
Die Ulfijn den dorper sprac toe;
15300[regelnummer]
EnticGa naar voetnoot7 antwoerde entieGa naar voetnoot7 tale alsoe
Merkede hi van den dorper ter stede,
By enen rover ochtGa naar voetnoot8 by enen morder mede
Bet gelikende dan enegen man,
Want hi was lelick te siene an;
15305[regelnummer]
Ende alse Bretel verhoerde dese tale,
So bekende hi Merline wale.
Doe loechGa naar voetnoot4 hi onder sinen mantel daer,
Entie koninck Artur beswoeren naer,
Waerombe hi loechGa naar voetnoot4. Doe zeide Bretel:
15310[regelnummer]
‘Here, die vogeler zalt iu seggen wel’.
Doe loechGa naar voetnoot4 die dorper, zonder beidenGa naar voetnoot9,
Ende hiet Ulfine dat hijtGa naar voetnoot10 hem zeide.
Doe zeide Ulfijn: ‘Here, in vrientGa naar voetnoot11 Merlijn coninck
Soude hier huden comen sijn
15315[regelnummer]
Iu te sprekene’. ‘Dat soude hi’, zeide die
Waerombe zegdyGa naar voetnoot12 hier nu dese dinckGa naar voetnoot3?
Ic zegget daerombe, dat gy een twint
Die liedeGa naar voetnoot13 nu niet so en kintGa naar voetnoot14
Alse gyse siet, als gy soudetGa naar voetnoot15 nu
15320[regelnummer]
Met rechte kennen, zeggic iu,
Want gy hebbet tegen sulke liedeGa naar voetnoot16 vry
Grote vrientscapGa naar voetnoot17 gemaket, ende als sy
Twe dage merren ochte dryGa naar voetnoot18
So en kendyGa naar voetnoot19 se niet, duncketGa naar voetnoot20 my,
15325[regelnummer]
AlsiGa naar voetnoot21 weder vor iu komen, heer;
Des woudert my van iu herde seer’.
Doe die koninck verstont Ulfine,
Was hi sere tebarentiert in scine,
Ende vragede Ulfine daer mettienGa naar voetnoot22,
15330[regelnummer]
WienGa naar voetnoot23 dat hi hadde gesien,
DienGa naar voetnoot23 hi niet en kende, ‘zegget my;
Ic waneGa naar voetnoot24 my niemanGa naar voetnoot25 quam so by
DienGa naar voetnoot23 ic twewerf hadde gesien,
Ick souden wael kennen nadien’.
15335[regelnummer]
‘Here’, zeide Ulfijn, ‘gy hebbet noch hedenGa naar voetnoot26
Sulken gesienGa naar voetnoot27 by myner waerheden;
HaddyneGa naar voetnoot28 wael gekent nu, heer,
Gy soudetGa naar voetnoot29 hem gedaen hebben meer eer
Dat gy nu hebbet gedaen te dienGa naar voetnoot30’.
15340[regelnummer]
Die koninck zeide: ‘wien heb ic gesienGa naar voetnoot31?’
Doe zeide Ulfijn: ‘zoudyGa naar voetnoot32 iet kinnenGa naar voetnoot33
Merline, of gyne sagetGa naar voetnoot34 hier binnen?’
‘Ja icGa naar voetnoot35’, zeide hi, ‘wat zoude ic elGa naar voetnoot36?’
‘Nu besiet my dan’, zeide hi, ‘herde wel
15345[regelnummer]
Desen man, of gyneGa naar voetnoot37 iet kintGa naar voetnoot38?’
Die koninck zeide: ‘ic en kens nietGa naar voetnoot39 een twint;
Ic en sachen noit, dat ict weetGa naar voetnoot40’.
By Gode’, zeide Ulfijn doe gereet,
‘So hevet hi oevele bestadet nu
15350[regelnummer]
Hevet gedaen, dat gyneGa naar voetnoot37 kennet niet:
Want dat is Merlijn, dien gy hier siet,
Die iu wel gedient hevet mede,
Ende eer gedaen te meneger stede,
15355[regelnummer]
Ende iu geholpen hevet menechwerf
Met rade, met dade, al iu bederf’.
Doe dit verstont die koninck,
Segende hi hem ombe dese dinck
Ende wart so verscriekt, dat hi voert
15360[regelnummer]
NietGa naar voetnoot39 en konde gespreken een woert,
EntenGa naar voetnoot44 koningen wonderdes meer,
Ende zeiden: ‘wy en gesagen iu nietGa naar voetnoot39 eer
Iu dusdaen gelaet als gy hebbet nu’.
‘Gy heren, des gelovicGa naar voetnoot45 iu,
15365[regelnummer]
Dat gy my en zagetGa naar voetnoot46 dusgedaen;
Nochtan ben ick Merlijn, sonder waen’.
| |
[pagina 170]
| |
Doe zegenden hem die koninge daer;
Doe zeide Ulfijn tot hem daernaer:
‘En zijt nietGa naar voetnoot1 nu so verveert,
15370[regelnummer]
Hi sal te hant sijn anders gekeert,
Als hi wil, in sine gelike nu,
Als gyneGa naar voetnoot2 ierstwerf zegetGa naar voetnoot3, zeggic iu,
En latet iu geen wonder wesen,
Hi sal iu genoech togen van desen’.
15375[regelnummer]
Doe ginck Merlijn in ene camer daer,
Ende nam sine forme weder naer,
Ende al die wile, dat hise nam an,
Seide Ulfijn: ‘daer en levet geen man,
Die ietGa naar voetnoot4 kan tegen Merlyne nu:
15380[regelnummer]
Hi verwisselt sine gedane, seggie iu,
Also dicke, als hi wil, van figuren,
Ende dat hevet hi al by naturen,
Niet by clergien, maer hevet dat al
Van sinen vader, groet ende smal;
15385[regelnummer]
Ende gy sulten dickewile sienGa naar voetnoot5 met ogen,
Dat gy des niet en sult kennen mogen
Ende ombedat hi hem ontlitsen kan,
So en ontsiet hi negenenGa naar voetnoot6 man;
Ende daer is oec menechGa naar voetnoot7 genoet,
15390[regelnummer]
Diene woudenGa naar voetnoot8 hebben gedoet,
Ende dit weet hi wel allesinsGa naar voetnoot9
Want hi weet aller liede gepins’.
Ende dit orkonde Gwinebant daer,
Dat al deseGa naar voetnoot10 dinge warenGa naar voetnoot11 waer,
15395[regelnummer]
Die der tweer koninge broeder was,
Als ic iu hier te voren las.
‘Nu gawy weder’, zeide Ulfijn saen,
‘In die camer, daer hi in es gegaen;
Hi sal weder hebben sine gedane,
15400[regelnummer]
Die gy hem vor saechtGa naar voetnoot12 hebben ane,
Doe hi hem bekondegede met iu’.
Si gingen in die camer nu,
Ende vanden Merline daer ter stede
In derGa naar voetnoot13 gedane, daer hemGa naar voetnoot14 mede
15405[regelnummer]
Die liedeGa naar voetnoot9 daer kendenGa naar voetnoot15 te voren.
Doe si dit sagen ende horen,
Liepensi tot hem ter stede
Ende kusten hem ende helseden mede,
Ende daden hem grote feeste daer,
15410[regelnummer]
Alse dieneGa naar voetnoot16 sere minden vorwaer.
Doe gingensi sitten onderlinge
Ende spraken daer van menegen dinge.
‘Merlijn’, zeide nu Artur die koninck,
‘Hier weet ik wael in ware dinck
15415[regelnummer]
Dat gy die vogele gerne gavetGa naar voetnoot17 my’.
Merlijn begonde te lacheneGa naar voetnoot18 daerby
Ende zeide: ‘here, ik gondese iu welGa naar voetnoot19’.
Dus spraken si daer ende hadden spel
Tote Halfvasten, wet vorwaer.
15420[regelnummer]
Binnen desen tyden so quam daer
Ene scone ioncfrouGa naar voetnoot20, zijt seker das,
Die was geheten, als ic dat las,
LysanorGa naar voetnoot21, ende was mede, zeggic iu,
Enes gravenGa naar voetnoot22 dochter, die hiet nu
15425[regelnummer]
Severin, maer hi was doet,
Ende si was geboren, wetet bloet,
Van enen castele, hiet QuinpecorentijnGa naar voetnoot23:
Ende dese maget, scoen ende fijn,
Was comen, ombe manscap te doeneGa naar voetnoot24,
15430[regelnummer]
Gelijc dat dadenGa naar voetnoot25 ander baroeneGa naar voetnoot24,
Den koninck Artuer, doe hi ter stede
Die elveGa naar voetnoot26 barone gesconfiert hadde mede;
Want vele duchten hem doeGa naar voetnoot27,
En warenGa naar voetnoot28 si hem niet komen toe,
15435[regelnummer]
Dat hi hem haer lant sonde nemen nu,
Want negenenGa naar voetnoot29 betren here, zeggic iu,
En mochtensi hebben, zeidensi.
Dus quamenGa naar voetnoot30 si haer lant tontfane daerby.
Doe gevilGa naar voetnoot31 dat die joncfrou quam
15440[regelnummer]
Daer die koninck lach te Bredegan,
Ende dagede nu sine liede daer.
Doe die joncfrou quam daernaer,
Voer si liggen met enen poerter nadas
In die stat, die herde rike was;
15445[regelnummer]
Ende doe die koninck die joncfrou sach
Dat daer so grote scoenheit aenlach,
Begonde hise minnen seer,
Also dat hi, by Merlijns leer,
By haer lach ende wan daeran een kint,
15450[regelnummer]
Dat LoeteGa naar voetnoot32 was geheten sint,
EntieGa naar voetnoot33 sint een vrome ridder was
Ende geselle van der tafelronde nadas,
Ende dade menegeGa naar voetnoot34 vromechede,
Als iu dit boeck sal seggen mede;
15455[regelnummer]
Maer hier en sprekic van hem niet meer,
Ic moet spreken van Artuer, den heer,
| |
[pagina 171]
| |
Die hadde gelegen te Bredegan
Tote dat Halfvastene quam,
Doe nam hi orlof an die joncfrou saen,
15460[regelnummer]
Die met kinde was bevaen,
Ende voer in dat konincrike van Carmelide.
EntieGa naar voetnoot1 twe koninge met hem ten tydenGa naar voetnoot2
EntieGa naar voetnoot1 veertich ridderGa naar voetnoot3 voeren mede;
Maer hieraf zwigic nu ter stede
15465[regelnummer]
Ende sal iu voert doen verstaen
Van den elven baronen, sonder waen.
|
|