Merlijn, naer het eenig bekende Steinforter handschrift
(1880)–Jacob van Maerlant– AuteursrechtvrijHoe die koninckGa naar voetnoot23 Artur den koninchGa naar voetnoot23 Ban on finckGa naar voetnoot24, ende van enen tornogeGa naar voetnoot25.Hier zegget die bistorie twaren:
Doe Ulfijn ende Bretel gesceden warenGa naar voetnoot26
12205[regelnummer]
Van den koninge ArtuerGa naar voetnoot27,
Doe dadeGa naar voetnoot21 die koninck terselver uerGa naar voetnoot28
Sine borge ende sine stede nu
Mannen ende spisen, seggic iu,
Ende besorgen met allen dingen
12210[regelnummer]
By Merlijns rade sonderlingeGa naar voetnoot29,
Want hi wiste die waerheit al
Van den liedenGa naar voetnoot30 groet ende smal,
Merline betGa naar voetnoot34 dan ieman elGa naar voetnoot33.
12215[regelnummer]
Doe dese dinck al was gedaen,
Quam Merlijn totenGa naar voetnoot35 koningo saen
Ende zeide: ‘heer koninck, iu boden snel
Hebben iu boetscapGa naar voetnoot36 gedaen wel,
EntieGa naar voetnoot31 koninge alle, beb ic vernomen,
12220[regelnummer]
Sijn nu in die zee gekomen;
Nu gereidet daertoe’, zeide Merlijn,
‘Dat gy dese heren, die so edel zijn,
Al zijn ziGa naar voetnoot37 uwe, hier wel ontfaet,
Want wetet dat wel ende verstaet:
12225[regelnummer]
Si zijnGa naar voetnoot38 edeler vele nu ter tijt
| |
[pagina 135]
| |
Ende haer wijf, dan gy zijt’.
Doe zeide die koninck: ‘Merlijn, ic bid iu
Dat gy ons wyset ende leret nu,
Want gy konnet dat bet dan ienech baroen
12230[regelnummer]
Ende al dat gy my heetGa naar voetnoot1, sal ic doen’.
Doe zeide Merlijn tot hem na dat:
‘Gy zult al die straten van der stat,
Al daer si komen zullen, verdecken doen,
Ende vronwen ende joncvrouwen ende baroen
12235[regelnummer]
Ende selve mede jegen varen
Met groter geselscap sonder sparen,
Blidelike ende versiert wale’.
Doe vragede hineGa naar voetnoot2, na deser tale:
‘Welke tijt zullensi komen, Merlijn?’
12240[regelnummer]
‘In Sondage, here, sonder fijn,
Te primetijt, heb ick verstaen’.
Doe zeide die koninck Artur saen:
‘Ick sal hieraf doen al uwen wille,
Van al dat gy segget, lude ende stille’.
12245[regelnummer]
Ende Merlijn leerde hem daernaer,
Wat hi laten ende doen zoude daer,
Ende zeggen vor die grote heren,
Daer hi mede blive in siner eren.
Nu es die Zondach voert gekomen;
12250[regelnummer]
Die koninck Artur bevet met hem genomen
Den aertseliscopGa naar voetnoot3 Brixes
Ende grote geselscap, ende es na des
Met groter processien jegen hem gevaren
Ende hevet hem ontmoet, ende daer nare
12255[regelnummer]
Als die een den anderGa naar voetnoot4 hevet gesienGa naar voetnoot5,
Voeren si teGa naar voetnoot6 Ga naar voetnoot7,
Ende onderhelseden hem blidelike
MettenGa naar voetnoot7 armen vriendelikeGa naar voetnoot8,
Ende onderkusten hem na dat,
12260[regelnummer]
Ende voeren teGa naar voetnoot9 samen in die stat.
Daer gaf die koninck Artur gave groet,
ClederGa naar voetnoot10, paerde, orse, goutGa naar voetnoot11 roet,
Gelijck hem Merlijn leerde eer;
Hierby wart hi gemintGa naar voetnoot12 so seer
12265[regelnummer]
Met riken ende met armen vorwaer;
Ende menegenGa naar voetnoot13 wonderde oec daernaer,
WanenGa naar voetnoot14 hem komen mochte dat goet,
Dat hi so mildelike geven doet.
Dus trackGa naar voetnoot15 hi aen hem al die vroedeGa naar voetnoot16
12270[regelnummer]
Met hovescheit ende met sinen goedeGa naar voetnoot17,
Datsi hem hulde zwoeren daer
Ende nembermeer begavenGa naar voetnoot18 daernaer.
Doe die koninge quamen in die stat,
Ginck men dansen ende reyen nadat,
12275[regelnummer]
Die vrouwen entieGa naar voetnoot19 joncfrouwen mede;
EntieGa naar voetnoot19 koninge, riddersGa naar voetnoot20, na haren zede,
Joesteerden ene lange tijt.
Daer was vroude ende groet jolijt,
Al toter Vespertijt in der stede;
12280[regelnummer]
Die straten waren verdecket mede
Met sydenen clederen; weet vorwaer,
Het was scoenGa naar voetnoot21 weder ende claer,
Want die winter (en) was noch niet komen
Ende daer te voren, heb ick vernomen,
12285[regelnummer]
En haddet in langen tyden geregent echtGa naar voetnoot22,
Des warenGa naar voetnoot23 diestraten droge ende slechtGa naar voetnoot24,
Ende met biesen bestroyetGa naar voetnoot25 oek meGa naar voetnoot26
Daer was wiroeck ende oeck aloē
Ontsteken daer te meneger stat;
12290[regelnummer]
So goeden roke gaf nu dat,
Dat men dat roeck terGa naar voetnoot27 wile
Van daer over ene halve mile.
Aldus reden die koninge daer
ToterGa naar voetnoot28 hoger kerken daernaer,
12295[regelnummer]
Daer die processie jegen hem quam
Met sange, als ick dat vernam,
Van Gode ende van Onser Vrouwen;
OptienGa naar voetnoot29 dach dadeGa naar voetnoot30 daer met trouwen
Misse die aertsbiscop Brixes;
12300[regelnummer]
Ende als die misse gesongen es,
GanckGa naar voetnoot31 men daer ter hogerGa naar voetnoot32 sale,
Daer was dat geordineert wale.
Die drie koninge ende Brixes mede
Saten ter tafelen, na derGa naar voetnoot33 zede,
12305[regelnummer]
Ende Antor die den koninck ArtuerGa naar voetnoot34
Opgehonden hadde toter uerGa naar voetnoot34.
Daer diende Keye, die drossate, zeggic iu,
Ende twe niewe riddersGa naar voetnoot20 mede nu
Die des borchgravenGa naar voetnoot35 kinder warenGa naar voetnoot23
12310[regelnummer]
Van Cardoel in Gales, twaren;
Die ene was geheten Lucanas
Ende Cornus sone, alse ictGa naar voetnoot36 las,
Die wyse, entieGa naar voetnoot19 ander met
Was geheten oec Griflet,
12315[regelnummer]
Ende Doys hiet sijn vader met,
| |
[pagina 136]
| |
Ende hadde forestierGa naar voetnoot1 gewesen, dat wet,
Met Uter-Pandragoen, Arturs vader;
Dese dienden daer nu beide gader,
Ende Ulfijn ende Bretel, seggic in,
12320[regelnummer]
Dese vier dienden met Keyen nu.
Dus wart daer gedient in der sale
Van menegen gerechteGa naar voetnoot2 eerlick ende wale;
Na den etene wart gerechtet ten tyden
Ene quinteineGa naar voetnoot3 daer men op soude ryden,
12325[regelnummer]
Die jonge riddersGa naar voetnoot4, ende borderen.
Doe liet men enen tornoyGa naar voetnoot5 creyeren,
Ende ginck delenGa naar voetnoot6 die ridders ten tyden;
Daer was er sevenhondert in elker siden
Ende drieGa naar voetnoot7 hondert, hebbick vernomen,
12330[regelnummer]
MettenGa naar voetnoot8 tween koningen gekomen.
Ende doe die tornoy vergaderenGa naar voetnoot9 zoudeGa naar voetnoot10,
Doe nam die koninck Artur also hondeGa naar voetnoot10
Die twe koninge metterGa naar voetnoot11 hant,
Ende leidese in ene kamer te hant,
12335[regelnummer]
Ende een clerck ginck mede na das
Die der tweerGa naar voetnoot12 koninge broederGa naar voetnoot13 was,
EntieGa naar voetnoot14 meer conste konde van astronomien
Ende oec by gerechter clergiēn,
Dan ienich man die levede doe,
12340[regelnummer]
Sonder Merlijn; mer wetet alsoe:
Merlijn en konde by gener clergien niet.
Maer by siner naturen, als men siet.
Dese drieGa naar voetnoot15 dade die koninck Artur mettienGa naar voetnoot16
Ten venster liggen ende wtwaert zien,
12345[regelnummer]
Want die tornoy daer onder es.
Daer was oec die biscop Brixes,
Ende Antor. Deze lagenGa naar voetnoot17, zeggie iu,
Ten vensteren ende sagen wtwaert nu,
Daer die tornoy vergaderde al.
12350[regelnummer]
Daer wart geruchte ende groet gescal
Onder den ridderen in 't vergaderen daer.
Een ionck ridder sloech wt daer laer
Met sporen buyten den andren nu;
Griflet hiet dese, seggic iu,
12355[regelnummer]
Ende was van Cardoel geboren.
Sijn vader hiet Doys, alse wy dat horen;
Hi sat op een dapper ors Lybaert,
Ende jegen hem quam met snelre vaert
Een ridder, die van Bonewick was,
12360[regelnummer]
Ende was gehetenGa naar voetnoot18 Ladinas,
Ende hiet een vrome ridder in zijn lant.
Si ondersagen hem doe te hant,
Si namenGa naar voetnoot19 die speer onder den arm,
Ende lieten lopen also warm;
12365[regelnummer]
Si hadden die scilde om den hals
Die orse makeden groet gemals,
Dat doende sere daer zi liepen nu;
Ende elc zoude gerne, zeggic iu,
Prijs beiagen van hen beiden.
12370[regelnummer]
Si quamen daer te samene gereiden
Metten speren, die scerpGa naar voetnoot20 warenGa naar voetnoot21;
Die ene stae ten ander, twarenGa naar voetnoot22,
Dat die yser dor die scilde brakenGa naar voetnoot23
Ende optie halsberge dor stakenGa naar voetnoot23,
12375[regelnummer]
Die herde vast waren ende goet,
Daer dat yser op wederstoet;
Maer die spere brakenGa naar voetnoot23 ontwe
An zeven sticken ende oec mee,
Endo si scutten ende quamen tsamenGa naar voetnoot24
12380[regelnummer]
Metten paerden ende metten lichamen,
So sere, dat hem dochte daernaer
Dat hem die ogen vergingen daer;
EntieGa naar voetnoot14 orse storten ter aerden nu
Ende vielen op hem, dat zeggic iu,
12385[regelnummer]
Ende lagenGa naar voetnoot25 daer lange sonder spreken,
Dat hem die herten dochte breken;
Ende die se sagen zeiden al bloet,
Datsi beide waren doet;
Oec zeidensi alle dietGa naar voetnoot26 zagenGa naar voetnoot27 daer,
12390[regelnummer]
Si en zagenGa naar voetnoot27 noitGa naar voetnoot28 ioeste zo swaer.
Doe sloegen zi an beiden zyden derwaert
Elck den zinen helpen ter vaert,
Doe wart daer onder hen, zeggic iu,
Menech sper tebroken nu;
12395[regelnummer]
Al die tornoy vergaderde daer saen,
Daer wart menech scone ioest gedaen
Ende menech sper tebroken mede;
AlsiGa naar voetnoot29 ontwe waren, trockenGa naar voetnoot30 si ter stede
Haer swaert, ende gingen daermede houwen.
12400[regelnummer]
Daer wart menech sere teGa naar voetnoot31 blouwen.
Daer was een ridder die LucasGa naar voetnoot32 hiet,
Die bottelgier, die menegen verdriet
Met wapenen dade in den tornoy,
Cranker vore hadde hem boyGa naar voetnoot33;
12405[regelnummer]
Hi was Grifletes neve mede
| |
[pagina 137]
| |
Die daer grote ioeste dedeGa naar voetnoot1,
Lucas sloech daer man ende paert;
Wat hi gerakede, moeste ter vaert
Die aerde soecken, seggic iu;
12410[regelnummer]
Dese wrachte groet wonder nu:
Hi sloech hem af helm ende scilde
Wie dat tegen hem comen wilde
Die moeste verliesen ember iet,
Te wonderne daer menech besietGa naar voetnoot2
12415[regelnummer]
Die slage die daer sloech Lucam.
Sterck was die tornoy, als ick vernam,
Rechte bi derGa naar voetnoot3 sale ende goet
By ener reviereGa naar voetnoot4, die daer stoet,
Ende heet die Teemse, zeggic iu;
12420[regelnummer]
Daer was onder hom groet gebn,
Die ene iagede hier, die ander daer;
Daer stont die tornoy lange vorwaer
Dat men niet konde weten by enen eye.
Wie dat best hadde van den torneye.
12425[regelnummer]
Ende binnen desenGa naar voetnoot5 sijn verkomen
Die twe ridders, ende hebben genomen
Haer orse ende zijn gerosteertGa naar voetnoot6 weder,
Die daer so lange lagen neder,
Ende zijn in den tornoy gereden;
12430[regelnummer]
Ende Griflet begonde nu ter steden
Met wapenen te wreken so vele,
Ende LucasGa naar voetnoot7, zijn neve, dat wtenGa naar voetnoot8 spele
Die van Bonewick moesten gaen,
Want si moesten rumen saen
12435[regelnummer]
Den plaen; doe quamen si na des
Vierhondert ridders van Logres
Ende holpen die van Bonewick,
Ende banderGa naar voetnoot9 side quam daer oec zekerlick
Vierhondert, die alle nu te samen
12440[regelnummer]
Die ene tegen die ander quamen;
Die ene stack op den ander daer
Ende brakenGa naar voetnoot10 haer speer, ende daernaer
TrockenGa naar voetnoot11 si haer zwaerde saen
Ende gingenGa naar voetnoot12 hem daeronder slaen.
12445[regelnummer]
Daer was die tornoy so lange durende
Ende emberGa naar voetnoot13 te meer scurende;
Daer wart gedaen menechGa naar voetnoot14 gemoet
In beiden syden sterckGa naar voetnoot15 ende goet.
Daer waren ionge ridders vrome seer
12450[regelnummer]
Die vele pijnden ombe die eer,
Maer boven hem allen, ick wil gy dat wet,
Dade dat Lucas best ende Griflet.
Ende doe die none was geleden
Quam Keye versch ingereden:
12455[regelnummer]
Hi hadde onledich geweestGa naar voetnoot16 nu,
Dat hi niet en konde komen, seggic iu;
Hi quam zelf zeste ten tornoye daer
Wel gewapent, wet vorwaer;
Seilt ombe hals, speer in hant
12460[regelnummer]
Quamensi in den tornoy gerant,
Ende Keye sloech in haer gemoet
Als een valke onder vogelen doet;
EIck velderGa naar voetnoot17 twe ter aerden daer,
Eer die speren brakenGa naar voetnoot18 daernaer;
12465[regelnummer]
Ende als die speren ontwe warenGa naar voetnoot19,
TrockenGa naar voetnoot20 zi haer zwaerde daernare,
Ende gingen houwen ende slaen,
Ende hebben daer so vele gedaen
Dat zise pryseden sere dietGa naar voetnoot21 sagenGa naar voetnoot22;
12470[regelnummer]
Daer en dedet in al den dagen
NiemanGa naar voetnoot23 so waelGa naar voetnoot24 alse Keye dede;
Wat zoudicGa naar voetnoot25 maken groet onlede,
Keye hadde den prijs alhier,
Ende Lucas, die bottelgier,
12475[regelnummer]
Ende Griflet, ende de BloyGa naar voetnoot26 Guinas,
Ende van der roetsen MarasGa naar voetnoot27,
Ende van den wilden foreste TirantGa naar voetnoot28,
Ende die amoroise BliantGa naar voetnoot29.
Dese achte ridders hadden den prijs
12480[regelnummer]
Van dier syden in alre wijs.
BanderGa naar voetnoot30 syden dadet wel Ladinas,
Die van koninck Bannes partie was,
Ende Mores, ende van Trebe Gandijn
Ende GracianGa naar voetnoot31, die horchgraveGa naar voetnoot32 fijn
12485[regelnummer]
Ende Blios van den KaseGa naar voetnoot33 na des,
Ende van Deserte Bliobleres;
Dit was sijn toenameGa naar voetnoot34 dor das
Ombedat hi van daer geboren was;
Maer doe dat orloge ierstwerf began
12190[regelnummer]
Tuschen Claudas entenGa naar voetnoot35 koninck Ban,
Quam hi te Bonewick in den done
Want hi was koninck Baunes snstersone,
EntieGa naar voetnoot35 koninck Ban haddese gegeven
Enen hogen manne, alst es bescreven,
12495[regelnummer]
Van Deserte, dat nu heetGa naar voetnoot36 Berri;
| |
[pagina 138]
| |
Ende dit dadeGa naar voetnoot1, ick segge iu, hiGa naar voetnoot2
Ombe ene sine suster, lude ende stille.
Die hi so lange hilt tsinenGa naar voetnoot3 wille,
Dat hi daer een kint an wan,
12500[regelnummer]
Daer si af starf, ende voertan
Swiget dit boeck daer nu af mede;
Maer als dat tijt es ende oec stede,
Sal men noemen waelGa naar voetnoot4 dit kint,
Want groet ridderscap dadct sint;
12505[regelnummer]
Maer dit boeck zwiget van al desen,
Ende zal voert van den tornoye lesen
Ende van dengenen die hadden den prijs:
Daer dadet wael Blioblerys,
Daer ick af sprac nu ter stonde,
12510[regelnummer]
Ende Madanis die blondeGa naar voetnoot6
Ende de Bloys Meliades
Ende die grote PlacidesGa naar voetnoot7
Ende Plantalis de Crea
Ende JeeriesGa naar voetnoot8 ende daerna
12515[regelnummer]
Cristofles van der valeyen.
Dese warenGa naar voetnoot9 van koninck Bans pertyen,
Ende Eggelijn van den dale
Calogrinas van Gorre, also wale,
Ende Crifalus ende Elias:
12520[regelnummer]
Dese zestieneGa naar voetnoot10, zijt zeker das,
DadentGa naar voetnoot11 so wtermaten wale,
Datsi die ander wten dale
Ende van den plane hadden gedreven
Daer die tornoy begonde neven.
12525[regelnummer]
Si daden den andren grote porse,
Si velleden daer vele van den orse;
Want die achte gesellen, daer ic iu
Hiervor af zeideGa naar voetnoot12, si warenGa naar voetnoot9 nu
Wtgereden ombe haer helme aldaer
12530[regelnummer]
Versettene; want wet verwaer,
Dat zi waren al dorhouwen.
Ende doe diegene nu aensconwen,
Dat die hareGa naar voetnoot13 achter gingen
WarenGa naar voetnoot9 si erre van dien dingen,
12535[regelnummer]
Ende namenGa naar voetnoot14 stercke speer ende groet,
Ende reden daer in dat conroet,
Daer die vergaderinge ten meesten was;
Ende Keye, die drossate, sijt seker das,
Hi reet vor alle die anderGa naar voetnoot15 daer,
12540[regelnummer]
Hi was stoutGa naar voetnoot16 ende wael staende vorwaer,
Ende een herde goet ridder mede
Verloes daer mede in elke stedeGa naar voetnoot17,
Ende in sine geselscap, wet vorwaer,
En woudeGa naar voetnoot18 niemanGa naar voetnoot19 komen daernaer,
12545[regelnummer]
Daer si sochten aventuren.
Die des ontgaen mochten ter uren,
Wantsi duchtenGa naar voetnoot20 sine tonge seer,
Datsi daeraf mochten hebben onneer.
Entie quadeGa naar voetnoot21 zede, zonder waen,
12550[regelnummer]
Die Keye, die drossate, hadde ontfaen,
HaddiGa naar voetnoot22 van siner voedmoederGa naar voetnoot23 nu,
Diene zogede, dat seggic iu;
Want sijn vader een goet man was,
Ende sijn moeder, zijt zeker das,
12555[regelnummer]
Was ene herde goede vrouwe
Ende berde hovesch ende getrouwe,
Ende herde mylde oec mede
Luttel sprekende teneger stede;
Dus en was hi na hem niet sint,
12560[regelnummer]
Maer elc geselle, diene wael kintGa naar voetnoot24
Ende sine zede wiste wale,
En hielden nietGa naar voetnoot25 van sijnre tale;
Want men hem dicke seggen hoerde
Dat hi geen arch en hadde in die woerde
12565[regelnummer]
Ende in sine tale was oec mede
Dicwile grote spellechede,
Daer die liedeGa naar voetnoot26 ombe loechenGa naar voetnoot27 scer;
Oec segget dat boeck van hem noch meer
Dat hi was in wandelingen
12570[regelnummer]
Der bester een in allen dingen.
Dit waren meest Keyen manieren.
Nu es hi komen, daer hi tornieren
Soude, als ic iu seide hier voren;
Hi sloech sijn ors metten sporen,
12575[regelnummer]
Ende ontmoete doeGa naar voetnoot28 Ladinas,
Die dat herde wel dade vore das,
Ende pijnde hem sere achter te doeneGa naar voetnoot29
DieGa naar voetnoot30 van Logres, sterck ende koeneGa naar voetnoot31;
Ende Keye hadde sijn speer gerechtGa naar voetnoot32
12580[regelnummer]
Ende quam op hem geslagen slechtGa naar voetnoot32,
Ende stacken optenGa naar voetnoot33 scilt daernaer,
Dat sijn speer wederstont aldaer;
OptenGa naar voetnoot33 halsberch, die goet was,
Dat terGa naar voetnoot34 aerden vil Ladinas;
12585[regelnummer]
Ende met derselver ioesten medeGa naar voetnoot5
| |
[pagina 139]
| |
Gerakede hi daer, terselver stede,
Graciane van Trebes,
Dat hi sijn ors ruemdeGa naar voetnoot1 na des
Ende ter aerden vallen moesteGa naar voetnoot2
12590[regelnummer]
Van den paerde, ter eerster ioeste.
Doe trackGa naar voetnoot3 hi zijn swaert ende riep daer
Clarence sere alGa naar voetnoot4 openbaer;
Dat was koninck Arturs teken doe;
Ende doe dit diegene sagenGa naar voetnoot5 alsoe,
12595[regelnummer]
Die ierstwerfGa naar voetnoot6 tachter hadden gewesen,
Datsi bescut warenGa naar voetnoot7 van desen,
Die zi meenden hebben gehat verloren
Keerdensi weder sonder toren,
Ende liepen sere op diegoneGa naar voetnoot8 ter steden
12600[regelnummer]
Die se te voren so onderdeden,
Ende dadent also wel doe, sonder waen,
Alsijt in dien dage hadden gedaen.
Die ioeste, die Keye nu daer dede,
Sach koninck Ban ende co. Bohort mede,
12605[regelnummer]
Ende die koninck Artur al te gader,
Ende Antor mede, Keyen vader;
Dese gavenGa naar voetnoot9 Keyen prijs groet,
Ende zeiden hi waer een ridder goet
Ende een stout ende oec koene.
12610[regelnummer]
Ende alse LucasGa naar voetnoot10 sach van desen doene,
Dat Keye daer so wel dede,
Voer hi hem te helpen mede;
Hi horte sijn ors met sporen daer,
Ende reet in den tornoy daernaer,
12615[regelnummer]
Daer die strijt alremeest was;
Daer hi quam ridende in den tas,
Stack hi Bliose van Case daer
So sere opten scilt vorwaer,
Dat hine daer ter aerden stack,
12620[regelnummer]
Sodat dieGa naar voetnoot11 speer ontwe brack.
Doe trackGa naar voetnoot12 hi sijn swaert ter stede,
Daer hi wonder mede dede;
Hi sloech daer slage herde groet.
Wie dat quam in zijn gemoet,
12625[regelnummer]
Hi moeste lytteken van hem dragen
Eer hi ontginck sinen slagen.
Die dat zagen prysedene daer,
Doe wart die tornoy herde swaer
Eer men die drieGa naar voetnoot13 konde bescudden;
12630[regelnummer]
Si quamen toe met groten kndden,
Ombe hem te helpene die daer lagenGa naar voetnoot14,
Daer moestenGa naar voetnoot15 si menegenGa naar voetnoot16 slach verdragen,
Eersise geredden konden.
Doe quam Griflet te dienGa naar voetnoot17 stonden
12835[regelnummer]
Ende sach waer Keye hadde gestaen,
Bliobleris ende met hem saen
Twe van sinen gesellen goet,
Ende dadenGa naar voetnoot18 Keyen grote noet;
Want Keye was allene ten tyden,
12640[regelnummer]
Ende siGa naar voetnoot19 die besteGa naar voetnoot20 van horen syden,
Ende Placidas nam hem metten helme daer,
Ende dadene sere nicken daernaer
Tot op sines paerdes hals gedweet.
Doe Griflet dit sach, horte hi gereet
12645[regelnummer]
Sijn ors voert ende stack Blioberise,
Enen ridder van hogen pryse,
MettenGa naar voetnoot21 spere, dat zijn scilt
Ontwe brack, ochtet waerGa naar voetnoot22 een vilt;
Dus stack hi hem daer, in die porse,
12650[regelnummer]
Dat hi vil van sinen orse,
Ende sijn speer brack ter steden.
Hi toech sijn swaert ende sloech daermede
Dat hi optenGa naar voetnoot24 orse boecb doeGa naar voetnoot25,
12655[regelnummer]
Ende hi sloechenGa naar voetnoot26 ende wedersloech,
Ende dade hem sulck ongevoech,
Dat hi van den orse vilGa naar voetnoot27 neder.
Doe verhief hemGa naar voetnoot28 daer Keye weder,
Ende rechteGa naar voetnoot29 hem op ende sach daernaer
12660[regelnummer]
WieneGa naar voetnoot30 so waelGa naar voetnoot31 bescudde aldaer.
Doe sach hi waelGa naar voetnoot31 dattetGa naar voetnoot32 Griflet was,
Doe dachte hi in sinen moedeGa naar voetnoot33 na das,
Dat hijtGa naar voetnoot34 hem hoechlick zoudeGa naar voetnoot35 lonen,
Dat hineGa naar voetnoot36 bescudde van dengonen,
12665[regelnummer]
Alse hi des stade hadde ende macht.
Dus es Keye wterGa naar voetnoot37 noet gebracht.
Ende en gevilGa naar voetnoot38 niet lank daernaer,
Hi en loende Griflete dit vorwaer,
Alse ons dit boeck wael sal tellen;
12670[regelnummer]
Ende ombe dit so wordensi gesellen,
Ende wart deen den anderGa naar voetnoot39 also kinnende
Ende namaelsGa naar voetnoot40 herde sere mynnende,
Ende bleven gesellen al hoer leven
Sonder nembermeer begeven.
12675[regelnummer]
Alse Griflet Keyen bescut hadde hier
| |
[pagina 140]
| |
Sach Keye vor hem den ridder fierGa naar voetnoot1
Sere varendeGa naar voetnoot2, die hem groten pant
HaddeGa naar voetnoot3 gedaen aldaer te hant;
Hi liep hem op met moedeGa naar voetnoot4 groet,
12680[regelnummer]
Ende sloechen daer hi vor hem stoet
Met sinen swaerde optenGa naar voetnoot5 helm aldaer,
Dat men sach dat vier daernaer
Wten helme springen hoe
Tote in die lucht, ende daertoe
12685[regelnummer]
Sloech hine van den helme mede
Een groet sticke daer terGa naar voetnoot6 stede;
En hadde hi dat zwaert niet verkeert nu,
Hi haddene dodet, zeggic iu,
Of vermincketGa naar voetnoot7, dat wetic welGa naar voetnoot8,
12690[regelnummer]
Want die slach was groet ende fel,
Dat hi neder op die scouderGa naar voetnoot9 ginck
Ende dorsneet den halsbereh na die dinck
EntenGa naar voetnoot10 oert van den scilde mede,
DattetGa naar voetnoot11 swaert wederstont gerede
12695[regelnummer]
Op dat grote been van den arme daer;
Ende diegene vil daerGa naar voetnoot12 vorwaer
Sere bloedendeGa naar voetnoot13 ter aerden neder.
Doe wart daer gernchte voert ende weder
Onder sine gesellen herde groet;
12700[regelnummer]
Want zi meenden dat hi doet
Hadde geweestGa naar voetnoot14 diene vallen sagenGa naar voetnoot15.
Doe quamenGa naar voetnoot16 zine gesellen toeiagenGa naar voetnoot17
Ombe hem te bescuddene daernaer;
Ende Keyen gesellen quamen oec daer.
12705[regelnummer]
Doe began daer die tornoy groet,
Ende anxtelikeGa naar voetnoot18 was daer die noet
Dengenen, dieGa naar voetnoot19 lagen onder voet;
Want die tornoy boven hem stoet
Lange stontGa naar voetnoot20; des waren siGa naar voetnoot21
12710[regelnummer]
Jammerlike vertredenGa naar voetnoot22 daerby
Ende geslagen, ende geaffoleertGa naar voetnoot23 daer,
Eer zi worden gereddet vorwaer.
Entie achte gesellen, als wy dat horen,
Die ons dat boeck noemde te voren,
12715[regelnummer]
Doe zi zagen die grote vergaderinge,
Voeren zi derwaert sonderlinge;
Dit zullensi achte doenGa naar voetnoot24 becopen nu
Dien si daer ontmoeten, seggic iu,
Want zi stakense van den paerdenGa naar voetnoot25
12720[regelnummer]
Ende dadense tumelen daer ter aerdenGa naar voetnoot26
Nochtan warentGa naar voetnoot27 die beste banderGa naar voetnoot28 side.
Si begonden nu te desen tyde
Te slane, te houwene nu meer,
Dat des hem allen wonderde seer,
12725[regelnummer]
Dat so luttel goede liedeGa naar voetnoot29 daeran
Streden op so menegen man.
Dus wart daer vergadert die tornoy al
Van beiden syden, groet ende smal,
Ende daer was met wapine vele gedaen.
12730[regelnummer]
Dus duerde hi daer wel, sonder waen,
Tote vespertijt even sterck
Onder dieGa naar voetnoot30 sale in enen perck.
Die drie koninge, die in derGa naar voetnoot30 sale
LagenGa naar voetnoot31, ende al dat zagenGa naar voetnoot31 wale,
12735[regelnummer]
Gingen doe nederwaert, sonder sparen,
Ende al die met hem daer waren,
Ende satenGa naar voetnoot32 op haer paert gemene
Ende reden haestelike totten pleine,
Daer die tornoy was sterk ende groet,
12740[regelnummer]
Si sagenGa naar voetnoot31 daer, dat elck hoep
Hem tegaderGa naar voetnoot33 hilt so vaste
Datse niet van enen baste
En konden gesienGa naar voetnoot34 op dat sant,
Welck daer hadde die overhant.
12745[regelnummer]
Ombedit sceden die drieGa naar voetnoot35 koninge daer
Den tornoy, ende zeiden daernaer
Dat waerGa naar voetnoot36 wel tijt ende mate
Dat men dat tornieren late.
Doe scede die tornoy alsoe,
12750[regelnummer]
Ende elck voer tsiner herbergen toe,
Ende daden hem te gemake saen.
Si waren moedeGa naar voetnoot37, sonder waen,
EntesGa naar voetnoot38 en was geen wonder groet,
Want sulck was daer in groter noet,
12755[regelnummer]
Eer hi wten tornoyeGa naar voetnoot39 quam,
Van quetsingeGa naar voetnoot40 dat hi daer nam.
Aldus es die tornoy gescedenGa naar voetnoot41 daer,
EntieGa naar voetnoot23 koninge reden daernaer
Te Vesper; ende also saen
12760[regelnummer]
Als die Vesper was gedaen,
VoerenGa naar voetnoot42 si doe te hovewaert,
Daer men eten ginck ter vaert,
Ende over der tafelen vragedensi
Wie van den tornoy die vromeste sy;
12765[regelnummer]
Daer wasser gevonden an Arturs syden
| |
[pagina 141]
| |
Achte die waren teGa naar voetnoot1 dien tyden,
Gepryset vrome ende koene mede,
Daer elck met wapine wonder af dede.
Hieraf hilden si lanck parlement
12770[regelnummer]
Over etene doe wart gehent,
Want men gaf Keyen den prijs
Boven hem allen in alre wijs;
Daerna Grifflette den ridderGa naar voetnoot2 fier,
Daerna Lucane, den bottelgier;
12775[regelnummer]
Dese daden dat alrebest, zeggic in.
Daerna gingen die drie koninge nu
EntieGa naar voetnoot3 aertsbiscop ende Antor te hant
EntieGa naar voetnoot3 clerck Gwinebant,
Der twe koninge broederGa naar voetnoot4, volgede naer,
12780[regelnummer]
Daer die koninck Artur vor ginck daer
In enen torre scoenGa naar voetnoot5 ende waert,
Besyden daer ten boemgaerdeGa naar voetnoot6 waert
Op die Teemse, ene grote rivier.
Daer volgeden hem twe goede man scier,
12785[regelnummer]
Die quaet waren achterbleven;
Die koninck Artur ginck hem beneven.
Dene was Bretel, dander Ulfijn.
Die koninckGa naar voetnoot7 sach op dese twe ridder fijn
Ende begonste lacheneGa naar voetnoot8 seer,
12790[regelnummer]
Want hem gedachte van wilen eer,
Van dat hem Merlijn zeide twaren,
Hoe dat si aen hem gerant waren,
Daer si sine boetscap daden hiervoren
In dat lant van Deserte, als gy moecht horen,
12795[regelnummer]
Dat nu Berri geheten es,
Doe si hem bescudden des,
Daerse seven ridder bestonden mede.
Die koninckGa naar voetnoot7 beswoerse daer ter stede,
Datsi hem vertellen souden daernare
12800[regelnummer]
Hoe zi optenGa naar voetnoot9 wege hadden gevaren.
Doe Ulfijn ende Bretel hoerden die woert,
Die ene sach opten anderGa naar voetnoot10 voert,
Ende begonsten lachene zeer;
Doe seide Bretel: ‘koninek, heer,
12805[regelnummer]
Gy wetet dat also wael alse wy
Overmiddes Merlijn’, zeide hy,
‘Waertoe zouden wy iu dat seggou nu,
En hevet dat niet diegene gesecht iu,
Die also wel nu hieraf weet
12810[regelnummer]
Van al deser dinck dat ondersceet,
Alse wy doen? -’ Doe zeide aldaer
Die koninck Ban ende vragede naer,
Ende zeide: ‘here, nu secht my saen,
Wie hevet iu dit doen verstaen?’
12815[regelnummer]
Doe seide Artur: ‘Heer koninckGa naar voetnoot7, dat hevet
My gesecht een die wiseste die levet’.
Doe vragedenGa naar voetnoot19 daer die koninckGa naar voetnoot7 Ban,
Waer nu waerGa naar voetnoot11 die wyse man
Ende hoe hy hiet; die koninck zeide:
12820[regelnummer]
‘Hy hetetGa naar voetnoot12 Merlijn, na myner waerhede,
Ende es in ener kameren ende rastetGa naar voetnoot13 hem nu;
Oec riet hi my dat iek sende omb iu’.
Doe bat hem sere die koninck Ban,
Ofte hy mochte spreken den wysen man,
12825[regelnummer]
‘Want ick hebbene begeert te zieneGa naar voetnoot14 meer
Dan enegen man die levet, Heer,
Ombe dat wonder dat ick daeraf heb gehoert’.
Artur zeide, hi soudene voert
Doen komen, dat hine zoude zienGa naar voetnoot15;
12830[regelnummer]
Doen sende hi Ulfine omb hem mettienGa naar voetnoot16.
Ende doe Ulfijn was enwech gegaen,
Quam Merlijn tegen hem saen;
Doe leidineGa naar voetnoot17 toten koninge daernaer.
Merlijn vragede, waerombe hine ontbode daer;
12835[regelnummer]
Dat wetie nu wel in mynen moet,
Den koninck Ban haddesGa naar voetnoot18 wonder groet,
Dat hi dus wiste alle dinck.
Doe zeide Merlijn toten koninck
Vele dat hem gesciet was mede
12840[regelnummer]
Ende van sinen wesene daer ter stede.
Doe quam voert Gwinebant,
Ende vragede Merline daer tehant,
Hoe hi dit wiste zonderlinge,
Hi vragedenGa naar voetnoot19 herde menegeGa naar voetnoot20 dinge;
12845[regelnummer]
Want hi was goet clerck ende wael geleert
Ende in vele sciencien wael gefundeert;
Ende Morlijn berechte hem, sonder sagen,
Van al dat hi hem konde gevragen.
Herde lange geduerde daer overeen
12850[regelnummer]
Die dispitacie onder hem tween;
Sodat Merlijn seide, in al zynen merck
En sach hi noitGa naar voetnoot21 so goeden clerck,
Noch die so diepe sprae gerede,
Noch Blasys, zijn meester, mede.
12855[regelnummer]
Doe vragede Gwinebant, zeggic iu,
Waerombe hineGa naar voetnoot22 meester hete nu?
Merlijn zeide: ‘ick heetenGa naar voetnoot23 om desen
| |
[pagina 142]
| |
Meester, omdat hi hevet gewesen
Miner moederGa naar voetnoot1 meester’. Doe zeide hi mede
12860[regelnummer]
Den clerke algader sine kinthede,
Gelijck dit boeck voersegget claer.
Dus dispiteerdensi lange daer
Met wijshedenGa naar voetnoot2 ende met woerden,
Dat diegene gerne hoerden,
12865[regelnummer]
Die daer waren; ende na desen
Lieten zijtGa naar voetnoot3 dispiteren wesenGa naar voetnoot4,
Ende worden grote vriendeGa naar voetnoot5 daer.
Doe ginck Merlijn scireGa naar voetnoot6 daernaer
Daer die twe koninge waren,
12870[regelnummer]
Ende zeide aldus te hem daernare:
Siet hier den koninck Artur, mijn heer,
Die iu here soude wesen nu;
Oec suldyGa naar voetnoot10 beide, zeggic iu,
12875[regelnummer]
Iu lant van hem houden voertan,
Ende hi zoude iu oec vor alle man
Bescudden, als gy des haddetGa naar voetnoot11 te doene’.
Doe zeidenGa naar voetnoot12 daer beide die baroene:
‘Merlijn, nu tellet ons dan die dinck,
12880[regelnummer]
Hoe Artur koninck wart ende krone ontfinck,
Ende waerombe datten die baroene
Wederzeiden in allen doene’.
Doe tellede Merlijn algader daer
Dat begin endetGa naar voetnoot13 inde daernaer,
12885[regelnummer]
Ende hoe hem die baroene saenGa naar voetnoot14
Alle manscap daden, sonder waen,
Ende hoe sineGa naar voetnoot15 kroenden na das,
Dat hem sint herde leet was;
Ende hoe zi alle vergaderdenGa naar voetnoot16 mede
12890[regelnummer]
Tote Karlion in die stede
Te half Ogeste, ende hoe hi daer
Hem alle gave gaf daernaer,
Ende hoe zise wederseiden al bloet,
Ende oec onwaert badden groet,
12895[regelnummer]
Dat een also cleneGa naar voetnoot17 man
Over hem soude wesen koninckGa naar voetnoot18 dan,
Ende oec over een so groten rike;
Want si meenden alle sekerlike
Dat hi Antoers sone hadde gewesen.
12900[regelnummer]
Doe vrageden die koninge na desen,
Of hi wel seker wiste das,
Dat hi Uter-Pandragoens sone was?
Doe telde hi algader ende en lietes niet,
Hoe die dinge warenGa naar voetnoot19 gesciet;
12905[regelnummer]
Entie aertsbiscopGa naar voetnoot20 ende Ulfijn
Seggen, dat dese dinge waer zijn.
‘Merlijn’, zeiden doeGa naar voetnoot21 die baroen,
‘Gy sult ons nu enen eet doen,
Dien wy iu seggen sullenGa naar voetnoot22, want wy
12910[regelnummer]
Weten wel, dat omb negeenGa naar voetnoot23 dinck gy
Ons soudet liegen, al mochty winnen
Een koninckryke daermede binnen’.
DoeGa naar voetnoot24 zeide Merlijn: ‘ick weet wel nu
Wat gy nu wilt, dat zeggic iu:
12915[regelnummer]
Gy wilt, dat ick iu sweerGa naar voetnoot25 na des
Dat ic iu zeide, of dat waer esGa naar voetnoot26’.
Doe zegenden hem die koninge daer
Van groten wonder, dat hi vorwaer
Hare gedachtenGa naar voetnoot27 wiste also wale’.
12920[regelnummer]
Doe zeide Merlijn na deserGa naar voetnoot28 tale:
‘Gy heren, ic sal iu dat gerne sweren
Morgen, en wildyGa naar voetnoot29 des niet ontberen’,
Dus scedeGa naar voetnoot30 daer dat Parlemint,
Die Heren gingenGa naar voetnoot31 slapen sint,
12925[regelnummer]
Ende Merlijn ende Gwinebant
Gingen in ene kamer te hant,
Die hem sere onderminden nu;
Si sprakenGa naar voetnoot32 te gader, seggic iu,
Van menegen dingen, weet vorwaer.
12930[regelnummer]
Merlijn leerde hem daernaer
Menege scone dinck ende spelGa naar voetnoot33
Dat die clerck onthilt doe welGa naar voetnoot34.
So vele leerdiGa naar voetnoot35 hem in der nachtGa naar voetnoot36,
Dat hi daer vele wonder mede wrachtGa naar voetnoot36
12935[regelnummer]
In grote Bertanien ende oec in dat clene,
Dat daer grote tale af ginck gemene,
Alse ons dat boeck hierna al,
Alse dat tijt es, wael zeggen sal.
Des morgens tijtlick es gegaen
12940[regelnummer]
Merlijn, die koninge te weckene saen,
Ende ontdade die venstereGa naar voetnoot37 daer,
Dat die claerheit inqname naerGa naar voetnoot38,
Ombe datsi ontwaken soudenGa naar voetnoot39 daer mede,
Ende zi stonden op daer ter stede,
12945[regelnummer]
Ende gingen te misse eer ietGa naar voetnoot40 lanck,
Die hem die aertsbiscopGa naar voetnoot29 sanck.
In der kerken, doe die mysse was gedaen
| |
[pagina 143]
| |
Swoer daer Merlijn ten helegenGa naar voetnoot1 saen,
Dat die koninckGa naar voetnoot2 Artur waer, God weet,
12950[regelnummer]
Des koninckGa naar voetnoot2 Uter-Pandragoens sone gereet
Ende dat hine gewonnen hadde mede
An Ygernen terselver stede
Op dieGa naar voetnoot3 nacht, doe des morgens doet
Die hertoge bleef, wetet al bloet;
12955[regelnummer]
Ende dat hi waer gerecht (heer) oee mede
Van al den lande van Logres ter stede.
Ende doe die koninge hoerden den eet,
Dadensi daer manscap gereet
Den koninckGa naar voetnoot2 Artur getrouwelikeGa naar voetnoot4,
12960[regelnummer]
Ende hi ontfinck se herde hoveslike,
Ende ondercusten hem oec mede.
Die koninckGa naar voetnoot2 Artur weende ter stede
Van groter oetmoet, seggic in;
Daer was grote blyscap nu.
12965[regelnummer]
Si gingen in dieGa naar voetnoot5 sael daernaer,
Die tafelen waren gedecket daer;
Men ginckGa naar voetnoot6 eten daer gereet,
Daer wart wael gedient, God weet,
Van menegenGa naar voetnoot7 gerechteGa naar voetnoot8 vor die Heren
12970[regelnummer]
Suverlike ende met groterGa naar voetnoot9 eren.
Als die tafelen waren opgedaen,
Ginck elck, daer hi woudeGa naar voetnoot10 gaen;
Dansen, reyen, ende ander spele
Plach men daer ter feesten vele;
12975[regelnummer]
Ende wat elck spelen woudeGa naar voetnoot10 daer,
Des vant hi genoech vorwaer.
Nu swiget daventure van desen,
Ende sal voert van Merline lesen.
|
|