Merlijn, naer het eenig bekende Steinforter handschrift
(1880)–Jacob van Maerlant– AuteursrechtvrijVan Merlijns prophecien, die hi den koninck Artur ontbint.11675[regelnummer]
Die aventuer zegget nu voert:
Als die koninck Ban hevet verhoert
Die groteGa naar voetnoot28 scade ende scande,
Dat Claudas dade in sinen lande,
Sonder ontseggen, des was hi erre
11680[regelnummer]
Ende ontboet sine liede naGa naar voetnoot29 ende verre,
Ende quam an Claudas nu ten tyden,
Daer hi waende hemelick lyden,
Ende bestreet hem met moedeGa naar voetnoot30 groet;
In den vergaderen bleef menech doet.
11685[regelnummer]
Daer wart doen een vreselick strijt,
Die geduerde ene lange tijt,
Maer in dat indeGa naar voetnoot31 bleef Clandas, dat wet,
Gesconfiert, ende sine liedeGa naar voetnoot16 met,
Want daer sloech doet so menech man
11690[regelnummer]
SelverGa naar voetnoot32 metter hant die koninck Ban,
| |
[pagina 129]
| |
Datsi daer lagen met hopen groet.
Doe moeste vlien dor die noet
SelverGa naar voetnoot1 die koninck Claudas,
Ende moeste daer laten sijn harnas,
11695[regelnummer]
Ende sine roef, entie gevaneGa naar voetnoot2
MoestiGa naar voetnoot3 daer laten voertane.
Oec was daer getogen bander sydenGa naar voetnoot4
Die koninck Bohort in dien tyden
In des koninck Claudas lant
11700[regelnummer]
Ende haddet verstoertGa naar voetnoot5 ende verbrant,
Ende vinckGa naar voetnoot6 die hi konde nu
Ende verdiervetGa naar voetnoot7 so sere, zeggic iu,
Dat men binnen vijftienGa naar voetnoot8 mylen
Hues en hadde vonden ter wijlen,
11705[regelnummer]
Daer men inne mochte sculen metGa naar voetnoot9
Dat en waer in kerken, dat wet.
Dus was die koninck Claudas so mat,
Ende so sere verermet ombe dat,
Dat hy in langen tyden daerna
11710[regelnummer]
En dorste orlogen, als ictGa naar voetnoot10 versta
Op haerGa naar voetnoot11 negeen, sij in bekant.
Die boden, die Artur hadde gesant
TenGa naar voetnoot12 koninck Banne ende koninck Bohoert,
Daer gy hier voraf hebbet gehoert,
11715[regelnummer]
Hem hadde nu groet wonder das,
Dat dit lant so woeste was,
Ende waeraf dit gesciet nu waerGa naar voetnoot13.
Sy reden doen daer zo naerGa naar voetnoot14,
Datsi quamen te Trebes,
11720[regelnummer]
Dat een sterck casteel es;
Dit was die casteel, daerombe began
IerstwerfGa naar voetnoot15 dat orloge tegen koninck Ban.
Dese casteel was sterck ende hoge mede;
EleineGa naar voetnoot16, die koninginne ter stede,
11725[regelnummer]
Was daerinne op dese stont nu,
Die scone ende groet was, seggic in.
Die scoenste, die men vant twaren,
Ende ionck alse van vijftienGa naar voetnoot8 iaren,
Ende was niet lanck geleden dan
11730[regelnummer]
Datse teGa naar voetnoot17 wive nam die koninck Ban;
Ende Bohort, zijn broeder, wetGa naar voetnoot18 dat,
Hadde onlange oec zijn wijf gehat,
Die ionger was dan EleyneGa naar voetnoot16,
Ende dese vrouwe hiet Eveine.
11735[regelnummer]
Ende Ulfijn ende Bretel nu quamenGa naar voetnoot19
Te Trebes, ende vrageden daer teGa naar voetnoot17 samen
Na den koninge; doe seide men hem ter steden,
Dat hi tenenGa naar voetnoot20 parlemente waerGa naar voetnoot21 gereden
Tote Bonewick, daer zijn broeder esGa naar voetnoot22,
11740[regelnummer]
Die koninck Bohort, zijt zeker des,
DieneGa naar voetnoot23 ontboden hevet daer;
Doe namenGa naar voetnoot24 die boden orlof vorwaer
An EleinenGa naar voetnoot16, der koninginnen;
Si sceden van haer met goeder minnen.
11745[regelnummer]
Doe voeren zi enwech daernaer
Al gewapent, wetGa naar voetnoot18 vorwaer,
Want daer zi moestenGa naar voetnoot25 varen
En was niet seker nu, twaren,
Daer zijn vele rovers inne, God weet,
11750[regelnummer]
Dus was daer te wanderne wreet,
Nochtan souder daerGa naar voetnoot26 meer zijn,
En dadenGa naar voetnoot27 dese twe koninge fijn,
Die koninck Ban entieGa naar voetnoot28 co. Bohoert.
Dus reden deseGa naar voetnoot29 boden voert
11755[regelnummer]
OntrintGa naar voetnoot30 waelGa naar voetnoot31 vijftien mylen;
Daer gemoetenGa naar voetnoot32 si terselver wylen
Seven riddersGa naar voetnoot33, al zonder sparenGa naar voetnoot34,
Die van Claudas' geselscap warenGa naar voetnoot35,
EntieGa naar voetnoot28 te Deserte in derGa naar voetnoot36 stede
11760[regelnummer]
LagenGa naar voetnoot37, ende wt ende in voeren mede,
Ende plagen te bespieneGa naar voetnoot38 aldaer
Die opten wege voeren daernaer,
Ende namen datsi hadden te hant;
Maer nu was so verwoestet dat lant,
11765[regelnummer]
Datsi vonden teGa naar voetnoot39 nemene niet,
Want die dorpliede, als menGa naar voetnoot40 daer siet,
WarenGa naar voetnoot35 in die stede getogen
Met al den goede, dat si mogen;
Ende als die seven ridders vernamenGa naar voetnoot41
11770[regelnummer]
Die boden, die daer gereden quamenGa naar voetnoot41,
Doe zeide die ene tenGa naar voetnoot42 ander waertGa naar voetnoot43:
‘Siet ginder twe scone paertGa naar voetnoot43,
Die gene twe riddersGa naar voetnoot44 ryden,
Latewy se hier ons dus ontglyden,
11775[regelnummer]
Dat waerGa naar voetnoot21 ons allen grote scande,
Si en zijn oec niet wt desen lande,
Want si en voeren der wapene nietGa naar voetnoot45,
Die men hier te dragene plietGa naar voetnoot46’.
Doe zeide die ene: ‘dat duncket my
| |
[pagina 130]
| |
11780[regelnummer]
Goede liede, rike ende vry,
Want zi zijn wel te harnas,
Want haer orse zijn goet ende ras,
Si hebben met enen goedenGa naar voetnoot1 heer gewesen’
Die ander seide: ‘wat raket ons van desen
11785[regelnummer]
Varewy tot hem ende nemen daer saen
Haer paerde ende laetse te voeteGa naar voetnoot2 gaen’
Doe liet (hi) daer een lopen wt,
Ende makede met roepen groet geluetGa naar voetnoot3.
Ende zeide: gy heren, hoert! hoert!
11790[regelnummer]
HontGa naar voetnoot4 al stille ende ridet niet voert,
SijtGa naar voetnoot5 gy nu mettenGa naar voetnoot6 koninck Ban
Gy liet bier iu leven dan,
Of zijtGa naar voetnoot5 gy mettenGa naar voetnoot6 koninck Bohort nn:
Maer zijtGa naar voetnoot7 gy mettenGa naar voetnoot6 koninck Claudas in,
11795[regelnummer]
Sone doewy iu geneGa naar voetnoot8 scade,
Want wy hoeden hier die pade
EntenGa naar voetnoot9 wech, ende ombedat moetyGa naar voetnoot10
Tolle geven mynen gesellen ende my
Ende wet wel: gy seltGa naar voetnoot11 vertollen ter ste[...]
11800[regelnummer]
Iuwe orse ende uwe wapene mede,
Ende teGa naar voetnoot12 voet dan hene gaen;
Daer moechdyGa naar voetnoot13 des hiermede af staen:
Dat wy iu niet en doden mede
Ofte vaen alhier ter stede;
11805[regelnummer]
Maer gy duncktGa naar voetnoot14 ons goede liede wesen,
Dat wy iu quite laten mettesenGa naar voetnoot15’.
Alse Ulfijn dengenen roepen hoerde,
Keerde hineGa naar voetnoot16 ombe mettenGa naar voetnoot17 woerde,
Ende sach waer degene them waertGa naar voetnoot18 reet.
11810[regelnummer]
Doe antworde hi hem wel gereet:
‘Heer, heer! zijt met gemake,
Gy komet noch tyde genoech omb die sake
Ick en weet niet wie gy zijt, God weet.
Maer gy zijt van talen wael wreet,
11815[regelnummer]
EntieGa naar voetnoot19 ridder moet oevele varen
Die ander ridderGa naar voetnoot20 roept nare
Omb tolle te nemen; want hi en es
Gene tolleGa naar voetnoot21 sculdech, zijt zeker des;
Ende wetet wel, dat ic noitGa naar voetnoot22 tolle en gaf
11820[regelnummer]
Ende en geve iu oec niet een kaf
Om genen man, dien ick noch zieGa naar voetnoot23,
So lange als ick hebbe by my
Mijn goede zwaertGa naar voetnoot24; maer ick waneGa naar voetnoot25 dat gy
Ons proeven wilt, of wy daerby
11825[regelnummer]
Onse wapene zullen wtdoen nu,
Ende onse paerde dus geven iu
Ombe iu dregenGa naar voetnoot26 ende ombe iu tale;
Gy en doet niet anders, duncket my wale,
Want my duncket, gy en zijt geen man
17830[regelnummer]
Die strides begert, maer nochtan
Sonder striden ende grote pine
En zuldyGa naar voetnoot27 niet hebben onse wapine
Noch onse ors, dat zeggic iu,
Al roepdyGa naar voetnoot28 zo vreselick op ons nu,
11835[regelnummer]
Gy zult den wasdom van uwer muten
In ene hellinckborse sluten,
Want mijn geselle segget hier nu,
Eer hi tolle sal geven iu,
Hem waerGa naar voetnoot29 liever waerGa naar voetnoot29 hi blint;
11840[regelnummer]
EntieGa naar voetnoot19 oec sulken ridderGa naar voetnoot30 mint
Die nu tolle eyschet riddersGa naar voetnoot30 vry,
Verschoven so moet werden hi;
Ende kendick in, ic en minde iu nemmermeer
Ende gy hebbet oec gedaen, by Onsen Heer,
11845[regelnummer]
Grote gecheit nu ter tijt;
Ondanck hebly, wieGa naar voetnoot31 gy zijt,
Dat gy ridder zijt ende tolle wilt nemen,
Dit zoude negenenGa naar voetnoot32 ridder temen’.
Doe Bretel hoerde dese woerde.
11850[regelnummer]
Die Ulfijn hem daer antwoerde,
LoechGa naar voetnoot33 hi sere ende hadde spelGa naar voetnoot34,
Ende oec bequam hem dat herde wel;
EntieGa naar voetnoot19 ander riep: ‘tuwen groten lede
HebdyGa naar voetnoot31 dit nu gesecht ter stede,
11855[regelnummer]
Want gy zultGa naar voetnoot35 daerombe, tuwen ombaten,
Beide in hovede te pande laten’.
Alse Ulfijn sach, dat hi hem nakede,
Ic zegget iu dat hi hem oec makede
Gereet te stride, zij iu bekant:
11860[regelnummer]
Hi nam zijn speerGa naar voetnoot36 in die hant,
Ende nam den scilt ende deckedenGa naar voetnoot37 daer,
Hi nam dat ors mettenGa naar voetnoot6 sporen daernaer,
Dat hem dieGa naar voetnoot38 spere dorwoet
Doer die rechter zideGa naar voetnoot39 enen voet,
11865[regelnummer]
In ommacht neder van den paerdeGa naar voetnoot41,
Ende Ulfijn trackGa naar voetnoot42 zijn speer daerwt,
Ende zeide ten ridderGa naar voetnoot43 overluet:
‘Nu hoert dese martsen welGa naar voetnoot44
| |
[pagina 131]
| |
11870[regelnummer]
Wildy van tolle nu ietGa naar voetnoot1 meer elGa naar voetnoot2,
Dat zegget my eer ick hene ride;
Ende wildy oec meer nu ten tyden
Van tollen hebben hier van my,
Ic sal dat gerne geven dy,
11875[regelnummer]
Of wiltu my quyte scelden nu,
Berade dy, of ic ontride in;
Maer gy zwiget so stille nu ter tijt,
Ic waneGa naar voetnoot3 gy wale betalet sijt,
Nu draget dese tolle in Clandas' hof,
11880[regelnummer]
Hi sal hem sere beloven daerof,
Ende hi sal wesen daerombe iu vrientGa naar voetnoot4
Want gy hebtenGa naar voetnoot5 nu wel gedientGa naar voetnoot6’.
Na deser tale voer Ulfijn
Enwech na den geselleGa naar voetnoot7 sijn,
11885[regelnummer]
Die deze ioeste al hevet gesien,
Ende pryseden in siuen herte van dien
Doe reden si beide henen nadas
HaerreGa naar voetnoot8 straten al harenGa naar voetnoot9 pas,
EntieGa naar voetnoot10 zes ridder waren droevech omheda
11890[regelnummer]
Dat haer geselle lach so plat
OpterGa naar voetnoot11 aerden also gesteken;
Zi zwoeren alle si woudentGa naar voetnoot12 wreken.
Doe sloecher twe met sporen na
Wt haren gesellen, als ic versta,
11895[regelnummer]
Wat haer paerde konden geloepen,
Ende begonstenGa naar voetnoot13 sere roepen
OptieGa naar voetnoot14 ander, die vorreden,
Ende dregedenGa naar voetnoot15 hem sere ter steden.
Alse dit die twe ridders hebben gehoert,
11900[regelnummer]
Keerden si weder haer orse voert,
Ende rechten haer spere mede;
Ende Bretel hilt sijn speer ter stede
Al luttel hoge, dat zeggic iu,
Ende reet opten enen so zere nu,
11905[regelnummer]
Ende stacken metten spere soe
Boven den scilt optieGa naar voetnoot14 kele doe,
Dat die halsberch scoerde daernaer,
EntieGa naar voetnoot9 speer ginck hem daer
Dor die kele bGa naar voetnoot14 ander side.
11910[regelnummer]
Die gene vil neder herde onblide
Van den orse optieGa naar voetnoot14 aerde gestrecket
Ende was herde onsachte gewecket;
Ende Ulfijn gerakede den sinen soe,
Dat hine dor die horst stac doe,
11915[regelnummer]
Dat sijn speer banderGa naar voetnoot16 syde
Metten houteGa naar voetnoot17 quam ten tyde,
Ombedat dat yzer so scerp was.
Doe vilGa naar voetnoot18 hi ter aerden nadas
Van den orse gewondet ter stede,
11920[regelnummer]
Ende mettenGa naar voetnoot19 hovede nederwaert mede.
Doe reet enwech Ulfijn ende Bretel
Al haren wech, dat wetic welGa naar voetnoot20,
Ende lieten die ridder liggen daer.
Si voeren scimpende sonder vaer.
11925[regelnummer]
Ende en haesten hem niet seer.
Nu hadden die ander scade meer,
EntieGa naar voetnoot9 vier gesellen die daer bleven,
Ick zegget iu datsi rouwe dreven,
Ende waren erreGa naar voetnoot21 ende herde droeveGa naar voetnoot22;
11930[regelnummer]
Si en sagenGa naar voetnoot23 niet wel haer behoeveGa naar voetnoot22,
Si zwoerenGa naar voetnoot24 zi wouden dat wreken nu,
‘BlevelGa naar voetnoot25 ougewroken, zeggie in,
Wy en kregen des nembermeer ere’.
Doe nam haerreGa naar voetnoot8 twe daer elc zijn spere,
11935[regelnummer]
Ende reden doe ten andren waert
Wat gelopen mochte haer paert,
Ende riepen van verreGa naar voetnoot26 daer:
‘Gy moet hier nu betalen, twaer,
Ende gy zultGa naar voetnoot27 bekopen, seggewy iu,
11940[regelnummer]
Dat gy onse gesellen nu
Gewondet hebbet ende afgesteken.
Als Ulfijn dit hoerde, begonsteGa naar voetnoot28 hi queken
Sijn speer ende keerdeGa naar voetnoot29 hem daer;
Ende Bretel, sijn geselle, daernaer
11945[regelnummer]
KeerdeGa naar voetnoot29 hem oec met snelre vaertGa naar voetnoot30,
Wat gelopen mochte sijn paertGa naar voetnoot31;
Si reden optie anderGa naar voetnoot32 alsoe,
Dat haer scilde brakenGa naar voetnoot33 doe,
Ende dattieGa naar voetnoot34 yser dorwoeden
11950[regelnummer]
Ende optie halsberge wederstoeden;
Maer si moesten die sadele rumen
Ende van den orse neder tumen;
Maer si brakenGa naar voetnoot33 beide haer speren welGa naar voetnoot35
Op Ulfine ende op Bretel,
11955[regelnummer]
EntieGa naar voetnoot10 ene brack die arm ter stede,
EntieGa naar voetnoot10 ander den scinkel mede.
Echt reden si haren pas
TharenGa naar voetnoot36 wegewaert na das
Met gemake teGa naar voetnoot37 BonewickwaertGa naar voetnoot38.
| |
[pagina 132]
| |
11960[regelnummer]
Nu waren die ander sere vervaert,
Die daer bleven en was maer twe
Nochtan zeidensi, datsi nembermee
Blyde en waren, zi en zoudense wreken
Diegene die af waren gesteken,
11965[regelnummer]
Ende some doet ende some gewont.
Si gereden hem terstont
Ende namenGa naar voetnoot1 die speerGa naar voetnoot2 in die hant,
Ende quamenGa naar voetnoot3 sere na hem gerant,
Ende riepen van verreGa naar voetnoot4 sere daer.
11970[regelnummer]
Die boden gelieten hem daernaer
Of zijs nietGa naar voetnoot5 en hoerden, ende reden nu
An enen dal, dat zeggic iu,
Alsof si des niet woudenGa naar voetnoot6 ontbeiden;
Die ander riepen sere onde zeiden:
11975[regelnummer]
‘Gy scalke quaet ende oec fel,
Onse gesellen werden gewroken snel,
Gy latetGa naar voetnoot7 hier dat lijf nu ten tyden,
Gy en moget ons niet ontryden;
Blode scalke, nu keertGa naar voetnoot8 iu!’
11980[regelnummer]
Doe antworde hem Bretel nu:
‘Al zijn wy blode, nochtan zuldyGa naar voetnoot9
Ons hier proeven eer dat gy
Van hier ons zult ontryden’.
Doe keerdensiGa naar voetnoot10 haer orse beideGa naar voetnoot11 ten tyden,
11985[regelnummer]
Ende reden met speren derwaert;
Bretel reet vor met sterker vaert,
Op dengeneGa naar voetnoot12, die vor was daer,
Ende Ulfijn reet opten anderGa naar voetnoot13 daernaer
Die van der talen loechGa naar voetnoot14 ende was blide,
11790[regelnummer]
Die zijn geselle gesecht hadde ten tyde.
Ende gene ridders brakenGa naar voetnoot15 beide
Hare speerGa naar voetnoot16, daer ic nu af zeideGa naar voetnoot17,
Op Ulfine ende op Bretel;
Maer zi gerakedense weder so welGa naar voetnoot18.
11995[regelnummer]
Datsise stakenGa naar voetnoot19 terselver ure
Metten sperenGa naar voetnoot20 ten scouderenGa naar voetnoot21 dnere,
DatGa naar voetnoot22 men dat yser sach banderGa naar voetnoot23 syde;
Si vielenGa naar voetnoot24 van den orsen onblyde.
Doe zeideGa naar voetnoot17 Bretel dese woert:
12000[regelnummer]
‘Gy Heren, dese tolleGa naar voetnoot25 die iu toe hoert,
Hehben wyne iu noch niet betaelt,
Dat es goet, dat gy uwe gesellen haelt,
Ende vraget of si des hebben haerGa naar voetnoot26 deel;
Gy hebbet dat uwe nu geheel,
12005[regelnummer]
Ende wildyGa naar voetnoot27 des meer, wy geven dat iu,
Wy en willen niet, dat gy nu
Ons beclaget over uweGa naar voetnoot28 tolle,
Wy en geven iu die borsen volle,
Dat gyseGa naar voetnoot29 niet kont hene bringen’.
12010[regelnummer]
Ulfijn loechGa naar voetnoot30 van desen dingen,
Dat hy wel na gevallen was
Van sinen paerde, ende na das
Reden si haerreGa naar voetnoot26 straten daer;
So redensi datsi daernaer
12015[regelnummer]
Te Bonewick quamenGa naar voetnoot3 tenstonden,
Daersi herde vele liedeGa naar voetnoot31 vonden;
Si reden vaste ter borch waert.
Doe zi daer quamenGa naar voetnoot3 beten si ter vaert
Ende gavenGa naar voetnoot32 haer paerde thoudene daer naer
12020[regelnummer]
Enen sciltknechte, dienGa naar voetnoot33 zi daer
Brachten met hem sonder meer;
Si dadenGa naar voetnoot34 haer helme of oec eer
Ende haer swaert ende scilde also wael,
Eer zi gingen in dieGa naar voetnoot35 sael;
12025[regelnummer]
Ende doe zi in dieGa naar voetnoot35 zael quamenGa naar voetnoot3,
Vrageden si ombe die koninge teGa naar voetnoot36 samen
Van Bonewick ende van Gannes,
Ende mense hem wisede na des.
Des warenGa naar voetnoot37 si blide, wet vorwaer,
12030[regelnummer]
Ombedatsise te samen vonden daer,
Ende beiden datsi wt zoudenGa naar voetnoot38 komen.
Dit hevet daer een ridder vernomen,
Die een herde wijs man was
Ende goet ende hoge, zijt zeker das,
12035[regelnummer]
Ende hiet Lionse van Parne mede;
Hi brachte met hem daer ter stede
Enen wysen ridder, hiet Pharien;
Dese quamen die boden besien
Ende vrageden hem wanenGa naar voetnoot39 zi waren;
12040[regelnummer]
Die boden antworden hem daer nareGa naar voetnoot40:
‘Gy Heren, gy zultGa naar voetnoot41 weten saen,
Alse wy onse boetscapGa naar voetnoot42 hebben gedaen
An dese twe koninge fier’.
Si begonstenGa naar voetnoot43 se te merken hier
12045[regelnummer]
Ende bekendense. Doe makedensi
Grote feeste, ic zegget iu wiGa naar voetnoot44:
Si haddense van langen dagen bekintGa naar voetnoot45,
EntieGa naar voetnoot46 een den anderGa naar voetnoot47 sere gemynt.
Doe zise sere hadden aldaer
| |
[pagina 133]
| |
12050[regelnummer]
Wael ontfangen, doe vrageden si daernaer.
Ofsi die twe koninge gerne sprakenGa naar voetnoot1?
Doe zeidensi waerombe ‘ende ombe diesakenGa naar voetnoot2
Zijn wy komen hier in dat lant’.
Doe namenGa naar voetnoot3 si se beide by der hant,
12055[regelnummer]
Ende leidense in die kamer daernareGa naar voetnoot4
Daer die koninge beide inne warenGa naar voetnoot4;
Ende alsseGa naar voetnoot5 die koninge hadde vernomen.
Zijn zi beide jegen hem gekomen;
Want zi wisten wel te voren,
12060[regelnummer]
Datsi nyemaerGa naar voetnoot6 souden horen;
Ende Leontes zeide oec den koninge nu
Wie zi warenGa naar voetnoot4, dat zeggic iu,
Ende datsi se spreken zoudenGa naar voetnoot7.
Doe si dit hoerden, also houdeGa naar voetnoot7
12065[regelnummer]
Liepensi tot hem daernaer,
Ende namenGa naar voetnoot3 se in hoerGa naar voetnoot8 arme daer,
Ende hietense welkomenGa naar voetnoot9 wesen;
Si dadenGa naar voetnoot10 se sitten gaen na desen
Op ene ceetse by hem, sonder waen,
12070[regelnummer]
Ende vrageden na hare boetscapGa naar voetnoot11 saen,
Daer si nu ombe sijn komen bloet,
‘Want ten esGa naar voetnoot12 niet sonder orber groet
Dat gy hier ombe komen zijt’.
Doe vrageden voert terGa naar voetnoot13 tijt
12075[regelnummer]
Die twe koninge, of die BertoeneGa naar voetnoot14
Niet en hebben noch na haren doene
Enegen koninck tharenGa naar voetnoot15 wille;
Wantsi wisten wael, lude ende stille,
Van den zwaerde, dat stac optenGa naar voetnoot16 steen
12080[regelnummer]
EntieGa naar voetnoot17 dat wttracGa naar voetnoot18 overeen
Dat hi haer koninck soude wesen.
Doe zeidensi hem na desen
Van beginne alle die dinge,
HoeGa naar voetnoot19 dat die zes koninge
12085[regelnummer]
Hen zetten iegen Artur mede,
Ende dat wonder dat Merlijn dede,
EntieGa naar voetnoot17 grote vromecheit, sonder waen,
Die Artur selveGa naar voetnoot20 hadde gedaen.
Doe zeidensi haer boetscap daernaer
12090[regelnummer]
Dat die koninck Artur openbaer
Ombe hem hevet gesent nu:
‘By Merlijns rade, zeggewy iu,
Dat gy te sinen hove zult komen,
Want dat sal iu sere vromen;
12095[regelnummer]
Hi wil iu spreken ombe orberGa naar voetnoot21 groet.
Nu nemet te samen uwe genoet
Ende laet ons uwe antworde weten saen;
Want gy en moget niet letten, sonder waen;
Die tijt es kort, des seker zijt’.
12100[regelnummer]
Die koninge antworden doe ter tijt:
‘Wy hebben orloge gehat groet,
Dat ons die koninck Claudas doet,
Ende wy hebben anxstGa naar voetnoot22, varewy met iu,
Dat die koninck Claudas zoude nu
12105[regelnummer]
In onse lant trecken daer nareGa naar voetnoot23
WistiGa naar voetnoot24 dat wy hier niet en warenGa naar voetnoot23,
Ende zoude ons grote scadeGa naar voetnoot25 doen dan’.
Die boden zeiden: ‘by SinteGa naar voetnoot26 Johan,
Merlijn ontbiedet iu, ontsiet iu niet,
12110[regelnummer]
Dat iu nembermeer scade gesciet,
Also lange als gy in den diensteGa naar voetnoot27 zijt
Des koninck Artuis nu ter tijt’.
Alse dit die twe koninge hoerden,
Hadde hem wonder van den woerden,
12115[regelnummer]
Dat Merlijn zoude weten alle die dinge,
Die zouden gescien sonderlinge;
Ende op dese vorwaerdeGa naar voetnoot28 loveden si daer
OptenGa naar voetnoot29 derden dach te treckene naer.
Die boden dankeden hem sere nu.
12120[regelnummer]
Men dadeGa naar voetnoot30 se ontwapenen, zeggic iu,
Ende haer orse oec wel te gemake.
Die koninck Ban sprac na der saken,
Hi en woude nietGa naar voetnoot31, dat zi iergen waren,
Ter herberge dan met hem, twaren;
12125[regelnummer]
Haer wapene ende haer scilde beideGa naar voetnoot32
WarenGa naar voetnoot34 sere besien ter stede;
Ende haer speer die bebloedetGa naar voetnoot33 warenGa naar voetnoot34,
Die twe sciltknapen hielden, twaren,
Daer dene af zeide: ‘dese twe boden,
12130[regelnummer]
Duncket my, hebben geweest in noden,
Si en hebben niet geseten stille
Vor ener kemenade tharen wille,
Want haer seilde ende haer spere
Zijn zo bebloedetGa naar voetnoot33 in der were’.
12135[regelnummer]
Doe vrageden hen die koninge daer,
Ende beswoerense met ede swaer,
Datsi hem zouden zeggen den fijn,
Waeraf haer scilde behloedetGa naar voetnoot33 sijn.
Doe telden zi alle die dinge te samen:
| |
[pagina 134]
| |
12140[regelnummer]
Hoe op hen seven ridders quamen,
Die si bestonden; doe telden si voert
Gelijck gy vor al hebbet gehoert,
So dadensiGa naar voetnoot1 dat hier al nu verstaen.
Doe zeiden die twe koninge saen:
12145[regelnummer]
‘By mijnre trouwenGa naar voetnoot2, gy zijt wel waertGa naar voetnoot3,
Dat gy draget scilt ende zwaertGa naar voetnoot3,
Dat gy iu bescuddet so welGa naar voetnoot4
Van zeven ondadegen riddersGa naar voetnoot5 fel’.
Men prysedese doe sere in den hof
12150[regelnummer]
Ende gaf hem daer groten lof;
Si worden gewiset van menegen daer.
Die koninge dadense wael daernaer
Te gemake van allen dingen,
Des si begerden sonderlinge,
12155[regelnummer]
Van eten ende van drinken mede;
Men dade hem grote ere na sede.
Die koninge feestierdense sekerlike
Die drieGa naar voetnoot6 dage doe herde eerlike,
Want si konden dat herde waele.
12160[regelnummer]
Daer was gedient in detGa naar voetnoot7 sale
WaelGa naar voetnoot8 al dengenen die daer warenGa naar voetnoot9;
Men woudeGa naar voetnoot10 daer jegen nieman sparenGa naar voetnoot11
Leense van Parne ende Phariju,
Die daer byeen geseten zijn,
12165[regelnummer]
Daden den boden grote ere nu;
Want hier vormals, seggic iu,
Haddensi hem dat dicke gedaen
In groet BertanienGa naar voetnoot12, sonder waen,
By Uter-Pandragoen ulgader,
12170[regelnummer]
Die was des koninck Arturs vader.
Ende des derden dages oec daernaer
Gereiden hem die twe koninge daer
Als tArturs hove waert te vaerne;
Si ontboden Leonse van Paerne,
12175[regelnummer]
Die haerre beider maech was,
Ende Pharine oec, ende oec nadas
Den drossate van Bonewijck
EntienGa naar voetnoot13 van Parne desgelijek,
Ende bevalenGa naar voetnoot14 hem haer lant,
12180[regelnummer]
Ende hieten hem mede daer te hant
Datsi hem soccoersGa naar voetnoot17 senden soudenGa naar voetnoot15,
Haddenzi des te doene, of zi woudenGa naar voetnoot15,
‘Want wy en weten niet na des,
Wat ons daer te gesciene es’.
12185[regelnummer]
Hi togede Leonsen een vingerlijn daer:
‘Dit waerteken’, zeide hi daernaer,
‘Alse wy dit hier sendenGa naar voetnoot16 dy nu,
So sendet ons soccoersGa naar voetnoot17 bidden wy in,
Also vele als wy hebben te doene;
12190[regelnummer]
Ende als gy siet den bodeGa naar voetnoot18 koene
Met desen vingerlijn, gelovet hem daer
Al dat hy u sal zeggen daernaer’.
Te desen rade (en) was nieman met hen
Dan Leonse van Parnen
12195[regelnummer]
Ende Pharijn, suldyGa naar voetnoot19 verstaen.
Alse al haer orber was gedaen,
Trocken siGa naar voetnoot20 ende voeren over die zee,
Die wint en dadeGa naar voetnoot21 hem geen wee,
Ende reden over terselver ner.
12200[regelnummer]
Nu zwiget hier die aventnerGa naar voetnoot22,
Ende sal zeggen van Artur na des,
Die te Lonnen noch gebleven es.
|
|