Merlijn, naer het eenig bekende Steinforter handschrift
(1880)–Jacob van Maerlant– AuteursrechtvrijVan enen hove, dien K. Artur hielt te Caredol, daer beyde koninge, hertogen, ende vorsten quamen.God, die alle dinck vermach
10410[regelnummer]
Ende Sine moeder, daer Hi inne lach,
Sy moeten my, in dit begin,
Geven wijsheit ende sin
Te volmakene dese saken,
Daer Jacob van Maerlant ierst dat maken
10415[regelnummer]
AfGa naar voetnoot18 began, en liet sijn dinck
Daer Artur die koninexcroneGa naar voetnoot19 ontfinck,
Als dat in Merline bescreven esGa naar voetnoot20.
Nu wil Heer LodewyckGa naar voetnoot21, sijtGa naar voetnoot22 seker des,
Van VelthemGa naar voetnoot23 dit voert wtgeven
10420[regelnummer]
Na dat intGa naar voetnoot24 Walsc es bescreven;
Want nu ierstGa naar voetnoot25 gaet an die dinck
Van Merline ende van den koninck,
Hoe dat Artur began regneren
Altemale by Merlijns leren.
10425[regelnummer]
Doe Artur crone hadde ontfaen
Ende sacreert was, daerna saen
Te half Oegste, so hilt hy hof
Tote Caredol, daer men of
Seggen moge grote dinck.
10430[regelnummer]
Daer quan Loth die koninck,
Die tlant van Leonois hilt geheel
Ende van Orcanien een deel,
Met vijfhondert ridders van pryse;
Die koninck OriensGa naar voetnoot26, na siner wyse,
10435[regelnummer]
Quam met vierhondert ridders daer
Die tlantGa naar voetnoot27 van Gorre hielt vorwaer
In enen dele, wy lesent dus,
Ende tander hilt die koninck Bandegarius
Die Melogans vader was.
10440[regelnummer]
Die koninck VentresGa naar voetnoot28 quam nadas,
Die van Garlott was here,
Sevenhondert ridders brachti in die were;
Dese hadde Arturs suster te wive.
Daer quam oec met stontenGa naar voetnoot29 live
10445[regelnummer]
Carados BritasGa naar voetnoot30 die koninck was
Van AstragorreGa naar voetnoot31, als ick dat las,
Was hi geselleGa naar voetnoot32 van der Tafelrouden;
Seshondert ridders brachti ten stonden.
Dan quam die koninck Anguisant,
10450[regelnummer]
Die here was van Scotlant,
Vierhondert ridder brachti hier.
Daer quam die koninck Ydier
Van Cornualge, ende brachte daer
Vierhondert ridders ionck intGa naar voetnoot33 openbaer;
10455[regelnummer]
Ende alsi alle vergadert weren
Ontfincse Artur wael met eren,
Gelijck dat een kint doen soudeGa naar voetnoot34
| |
[pagina 115]
| |
Dat noch was van cleenre oudeGa naar voetnoot1.
Hi gaf hem gichteGa naar voetnoot2 cleen ende groet
10460[regelnummer]
Gelijck betamede elcken genoet;
Ende als die groeteGa naar voetnoot3 heren vernamenGa naar voetnoot4
Die gave entieGa naar voetnoot5 clenode te samen,
Die hem Artur die koninck gaf,
Hadde hem herde onwaert daeraf,
10465[regelnummer]
Ende seiden, si warenGa naar voetnoot6 herde sot
Zoude zulckGa naar voetnoot7 een knecht hebben gebot
Over hem ende regneren daernaer,
Die van so cleenre geboert waerGa naar voetnoot8;
‘Ende dat hi oec koninck ende here sijn sal
10470[regelnummer]
Over den lande van Logres al,
Dit en mach niet lange geduren’;
Ende ontseidenGa naar voetnoot9 die gave terGa naar voetnoot10 uren,
Ende ontboden hem, dat sineGa naar voetnoot11 nembermeer
Vor koninck en hielden noch vor heer,
10475[regelnummer]
Ende dat hem negeenGa naar voetnoot12 dinck es so leet
Dan dat sine sacreren lieten, God weet,
Ende dat si hem manscap hadden gedaen,
Ende dat hi wael verstonde, sonder waen,
Dat si te sinen hove nietGa naar voetnoot13 en komen
10480[regelnummer]
Ombe hem ere te doene noch vromen,
Maer omb hem tonnerenGa naar voetnoot14 ende ontsetten metGa naar voetnoot15
Ende wten lande te jagen, dat wet;
Ende dat hi dat oecGa naar voetnoot16 rume ter stede
Ende nembermeer daerin kome mede;
10485[regelnummer]
Ende rumet hi des niet, si sullen hem slaen
Dat hi des niet en sal ontgaen.
Doe dit vernam Artur, die koninck,
DadiGa naar voetnoot17 den raet na dese dinck,
Dat hi seker was na den dachGa naar voetnoot18,
10490[regelnummer]
Want hi verraetnesse ontsach.
Dus dageden si viertienachtGa naar voetnoot19 in die stede,
Dat deen den ander niet en dede.
Daerna niet lang so gevielGa naar voetnoot20 dat,
Dat Merlijn quam in die stat,
10495[regelnummer]
Ende toendenGa naar voetnoot21 vor die liedeGa naar voetnoot22 gehende
Ombedat hi woudeGa naar voetnoot23 dat menne kende;
Doe begonsteGa naar voetnoot24 lopen die maerGa naar voetnoot25
Dat Merlijn in die stat waerGa naar voetnoot25;
Alse dit die grote heren vernamen,
10500[regelnummer]
Ontboden sine doenGa naar voetnoot26 al te samen
Dat hiGa naar voetnoot27 se quameGa naar voetnoot28 spreken nu.
Hi dadetGa naar voetnoot29 blidelike, zeggicGa naar voetnoot30 iu,
Ende alsenGa naar voetnoot31 die baroene sagenGa naar voetnoot32 komen,
HietenGa naar voetnoot33 sine alle wellekomen
10505[regelnummer]
Met groter feesten, ende lieteneGa naar voetnoot34 daer
In een groet palaes daer naer
Ende een scone ende herde diereGa naar voetnoot35
Buten der stat op een riviere,
An enen anger, als ic dat las,
10510[regelnummer]
Die wonderlike scone was.
Boven in den palaes, ten venstren wt,
Mochte men sien gras ende cruet
Ende foreeste ende bome mede,
Die ombe Caredol stonden ter stede.
10515[regelnummer]
Doen si quamen in die saleGa naar voetnoot36
Setten si Merline daer in taleGa naar voetnoot36,
Ende vragedenGa naar voetnoot37, hoe hem behageden die dinck
Van horen nyen koninck,
Dien die eertsbiscopGa naar voetnoot38 entie goedeGa naar voetnoot39
10520[regelnummer]
Gemaket hebben met gemenen moedeGa naar voetnoot40.
Merlijn antworde den heren saen,
Ende seide hem si hadden recht gedaen.
‘Hoe?’ zeiden si, ‘wat estGa naar voetnoot41, dat gy
Hieraf nu segget?’ spraken si,
10525[regelnummer]
En zijn hier nu niet edele baroene
Die bet warenGa naar voetnoot41 van desen doene
Dan deseGa naar voetnoot42 knecht, dien men niet weet,
Wanen hi esGa naar voetnoot44 ofte hoe gedweet’?
Merlijn zeide doe: ‘gy segget waer,
10530[regelnummer]
Dat weet luttel ieman openbaer,
Wie hi esGa naar voetnoot45, nochtan daerby
Dat hier nieman so edel en sy
Noch so hoge, sijt seker des,
Noch bet waert datGa naar voetnoot46 hi koninck es,
10535[regelnummer]
Noch so grote eer tontfane heeftGa naar voetnoot47
Als hem Onse Heer hier nu geeftGa naar voetnoot47;
Ende ick wille wel, dat gy wetet desGa naar voetnoot48,
Dat hi Antors sone niet en esGa naar voetnoot48
Noch Keyen broeder, op mijn lijf,
10540[regelnummer]
Maer hilten op ende sijn wijf’.
‘Hoe, Merlijn, wat segdyGa naar voetnoot49 nu?’
Seiden die baroene, ‘wy geloefden iu
Te voren bet dan wy nu doen’.
| |
[pagina 116]
| |
Merlijn zeide: ‘gy heren, gy baroen,
10545[regelnummer]
Ontbiet den iongen koninck nu,
Ende geeftem vrede te komene tot iu,
Ende Ulfijn ende Antor ter stede,
Die den koninck opvoede, mede,
Van clenenGa naar voetnoot1 kinde, dat verstaet;
10550[regelnummer]
Gy sult wel horen an harenGa naar voetnoot2 raet
Hoe hy tot hem gekomen esGa naar voetnoot3’.
Doe zeiden die baroene nadesGa naar voetnoot3:
‘Wy willen doen van deserGa naar voetnoot4 dinck
Iuwen raet; nu doet den koninek
10555[regelnummer]
Ende Ulfijn ende Antor komen’.
Dus hevet men hiertoe genomen
Bretelle, die die boetscapGa naar voetnoot5 dede;
Merlijn beval, dat hi brachte mede
Den eertsebiscop van Logres;
10560[regelnummer]
Dus dade die boetscapGa naar voetnoot5 Bretles.
Nu es Bretel van daer gesceden
Ende quam daer Artur was ter steden
Met sinen vriendenGa naar voetnoot6, ende na den doene
Seide Bretel datten die baroene
10565[regelnummer]
Ontboden ende Autor, heet sijn vader,
MettenGa naar voetnoot7 eortsbiscope te gader,
Men gaveGa naar voetnoot8 hem geleide ende genaden;
Si zeidenGa naar voetnoot9 datzi dat gerne dadenGa naar voetnoot10.
Doe ginck Bretel tUlfinewaert
10570[regelnummer]
Ende zeide dat hi quam ter vaert,
Merlijn ontbodenGa naar voetnoot11 entieGa naar voetnoot12 baroene,
Si hadden sines nu te doene.
Doe Ulfijn hoerde dat Merlijn was daer,
Was hi blide omdatGa naar voetnoot13 daernaer
10575[regelnummer]
Merlijn van Artur sal doen verstaen,
Hoe sine dinge sijn vergaen,
Den Heren, ende hem ontdecken salGa naar voetnoot14.
Ulfijn entieGa naar voetnoot12 ander heren al,
Antor, die biscop, entieGa naar voetnoot12 koninck
10580[regelnummer]
Gingen met Bretele, na die dinck,
Daer si die baroeue vonden,
In den palase te dienGa naar voetnoot15 stonden,
Merline met hem haddensiGa naar voetnoot16 daer nu;
Des waren die ander blide, seggic iu,
10585[regelnummer]
Ende Ulfijn dade hem grote feeste daer
EntieGa naar voetnoot12 koninck Artur, wet vorwaer,
Was gewapent onder sijn cleet,
Met enen korten halsberch, God weet.
Doe si vor die baroene quamen,
10590[regelnummer]
Vondensi daer vele liede teGa naar voetnoot17 samen ninge.
Ombe te hoerne van den dinge,
Wat Merlijn sondeGa naar voetnoot18 seggen van den ko-
Ende omdat die koninck consacreert was,
Stondensi tegen hem op dor das,
10595[regelnummer]
Ende oec ombe des biscopsGa naar voetnoot19 wille
Anders haddensi geseten stille.
Si gingen weder sitten daernaer,
Maer die biscop bleef staende daer,
Ende zeide: ‘gy heren, omGa naar voetnoot20 Gode onsen Heer,
10600[regelnummer]
Ontfermet iu KerstenheitGa naar voetnoot21 des nu meer,
Datsi niet by u enGa naar voetnoot22 blive verloren
OvermidsGa naar voetnoot23 in werringe ende iuwen toren,
Want dat waerGa naar voetnoot24 ons allen scande,
Waerment vernameGa naar voetnoot25 in enegen lande;
10605[regelnummer]
Want elck en es maer een man
Van ons allen, ende daeran
So es die rike man doetGa naar voetnoot26 also saen
Als die arme, sonder waen’.
DoenGa naar voetnoot27 hem die biseop dit leide te voren,
10610[regelnummer]
Zeiden die heren, si wilden horen
Merlijns tale ende sine woert,
Ende dan so predicke hi vaste voert,
‘Want Merlijn hevet ons nu bysonder
Geseght een dat meeste wonder,
10615[regelnummer]
Dat ons oit quam te voren’.
Die biscop zeide: ‘dat wil ick horen’.
Doe ging die eertscbiscop sitten daer,
Ende Merlijn stont op daernaer,
Ende zeide: ‘gy heren, ick heb nu na des
10620[regelnummer]
Gelovet te seggene, wieGa naar voetnoot28 Artur esGa naar voetnoot29,
Want gy segget, dat gby des niet en kintGa naar voetnoot30
Ick segget iu, dat Artur, die koninck,
EntieGa naar voetnoot33 hier sit in desen rinck,
10625[regelnummer]
EntieGa naar voetnoot33 die kroue ontfinck vor das,
Des koninges Uter-Pandragoens sone was,
Ende wan hem an Ygeroen mede
Des nachtes, doen ter selverGa naar voetnoot34 stede
Die hertoge des morgens wart verslegenGa naar voetnoot35;
10630[regelnummer]
Ende desselven morgens quam daertegen
Uter-Pandragoen onder sino genoet,
Doe was die hertoge geslagen doet,
Ende doe zeide ic tenGa naar voetnoot36 koninge saen:
| |
[pagina 117]
| |
Here, ick hebbe iu nu gedaen
10635[regelnummer]
EnenGa naar voetnoot1 sconen dienstGa naar voetnoot2, God weet,
Nu wil ick dat gy my gevet gereet
Dat kint, dat nu draget Ygerne.
Die koninck zeide: ick gevet in gerne,
Ende wilkoerde ende swoer my daer,
10640[regelnummer]
Welcke tijt dat geboren worde daernaer.
Dat hi des sine macht doen soude;
Hi gaf mi des letterenGa naar voetnoot3 also houde
Ende hinck daer sinen zegel an,
Ende Ulfijn, die was sijn radesman,
10645[regelnummer]
Hevet noch dese letteren, ende hi
Swoer metten koninge dit oeck my
ThoudeneGa naar voetnoot4 vaste; ende daernaer,
Doen Ygerne ginck met kinde swaer,
EntieGa naar voetnoot5 koninck sint se kroende mede,
10650[regelnummer]
Gevil sint te meneger stede,
Dat die koninck seide tot haerGa naar voetnoot6
Dat dat kint zijn niet en waerGa naar voetnoot6
Noch des hertogen, zeidiGa naar voetnoot7, dat wet,
Ende dade haer grote scaemte daer met;
10655[regelnummer]
Nochtan seide si hem al die waerheit das,
Welke tijt dat kint gewonnen was
Ende op welke nacht oec mede,
Maer si en wiste niet wel gerede
Wie dat wan. Doe wiste hi welGa naar voetnoot8
10660[regelnummer]
Dattet zijns was ende niemaus elGa naar voetnoot9,
Ende daerna haddiGa naar voetnoot10 se lief seer,
Ende dade haer waerdecheit ende eer;
Maer hi seide: Vrouwe, sint
Dat mijn niet en esGa naar voetnoot11 dat kint.
10665[regelnummer]
Sono wert recht noGa naar voetnoot12 redene nu
Dattet waer geërvet, seggic in,
Hier in dat lant, cleen no groet,
Dat hi blive koninck na mijnerGa naar voetnoot13 doet;
DaeromGa naar voetnoot14, zeide die koninck, so bid ick iu,
10670[regelnummer]
Also lief als gy hebtGa naar voetnoot15 te houdenGa naar voetnoot16 nu
Myne vrientscapGa naar voetnoot17, ick segge iu teGa naar voetnoot18 voren:
Also vro als dat kint esGa naar voetnoot11 geboren,
So gevet dat den ierstenGa naar voetnoot19 man,
Die in die saleGa naar voetnoot20 komen dan
10675[regelnummer]
Ende tkint daer heeschenGa naar voetnoot21 sal.
Die Vrouwe seide: bier af sal ick al
Doen, Here, dat gy viseertGa naar voetnoot22
Sedermeer dat gy des begeert.
Ende terselverGa naar voetnoot23 tijt doen dat kint was
10680[regelnummer]
Des avendes geboren, zijt seker das,
So was my dat kint gelevert voertan;
Doe brachtic dat desen goeden man,
Antor, die hier staetGa naar voetnoot24 by iu,
Ende bat, dat hijt dadeGa naar voetnoot25 sogen nu
10685[regelnummer]
Sinen wive, ende voedsteren metGa naar voetnoot26,
Die onlanges was blevon, dat wet,
Van enen kinde, dat Keye hiet.
Antor dadetGa naar voetnoot27 ende liet des niet,
Ende dade Keyen, sines selves kint,
10690[regelnummer]
EnenGa naar voetnoot28 anderen wive sogen sint;
Want Uter-Pandragoen haddenGa naar voetnoot29 gebeden,
Eer ick dat kint hier bracht ter steden,
Dat hi daer mede doen soudeGa naar voetnoot30
Al dat ick hiete ende dat ick woudeGa naar voetnoot30;
10695[regelnummer]
Ende Antor dade dat ick woudeGa naar voetnoot30 doe,
Ende dadetGa naar voetnoot27 kint kerstenenGa naar voetnoot31 doen alsoe,
Ende dadetGa naar voetnoot27 Artur aldaer hotenGa naar voetnoot32;
Ende God en wil des niet vergeten
Der goeder werke van moederGa naar voetnoot33 van vader,
10700[regelnummer]
Hi en geve loen alle gader
Dat van hem quam; ende oeck wet
Dat God zende den steen endetGa naar voetnoot36 swaertGa naar voetnoot37
Ombe te proeveno wieGa naar voetnoot38 dat des waertGa naar voetnoot37
10705[regelnummer]
WaerGa naar voetnoot39, dat hi koninck bleve doeGa naar voetnoot40;
Ende daer gy allen zagetGa naar voetnoot41 toeGa naar voetnoot40,
Toende daer God wel openbaer,
Dat hi des koninckrikes waerdich waerGa naar voetnoot42,
Ende zijt des zeker, dat ick inGa naar voetnoot43
10710[regelnummer]
Een woert niet en hebbe gelogen nu,
Ende des vraget Ulfijn ende Antor mede,
Die Artur ophilt nu ter stede;
Want zi weten wael, es dat waer’.
Doe vrageden des die heren daer
10715[regelnummer]
Of dat also waer, als Merlijn secht?
Zi zeiden: ‘hi secht die waerheit recht,
Allegader van inde toerdeGa naar voetnoot44,
Ende niet gelogen van enen woerde’.
Doe togede Ulfijn die letterenGa naar voetnoot45 daer,
10720[regelnummer]
Ende zeide: ‘gy Heren, sietGa naar voetnoot46 alle hiernaer;
Dat zijnGa naar voetnoot47 die letterenGa naar voetnoot45, zijt seker daeraf,
Die Uter-Pandragoen Merline gaf’.
Doe nam die letterenGa naar voetnoot45 ter hant nadas
| |
[pagina 118]
| |
Die eertsebiscop, die blide was,
10725[regelnummer]
Dat hi dese dinge hadde gehoert,
Ende las doe die letterenGa naar voetnoot1 voert,
DaertGa naar voetnoot2 al die heren hoerden saen,
So dat sise wel mochten verstaen;
Ende also alsetGa naar voetnoot2 Merlijn gesecht had eer
10730[regelnummer]
Vant men daerinne min noGa naar voetnoot3 meer.
Als dat gemeneGa naar voetnoot4 volc dit hoerde,
EntieGa naar voetnoot5 clergie, dese woerde
Den eertsebiscop aldus lesen,
Hem ontfermede sere van desen,
10735[regelnummer]
Ende vloecktenGa naar voetnoot6 alle dieGa naar voetnoot7 den koninek
Letten souden van enegen dinck
Of tegen warenGa naar voetnoot8 in eneger stat.
Doe die baroene hoerden dat,
Dat die gemeente entie clergie
10740[regelnummer]
Van den lande trockenGa naar voetnoot9 an Arturs pertye,
Doe seidensi daer en gelage nietGa naar voetnoot10 an,
Dat waer truwancie van hem dan.
‘Ende nembermeer moet God gejonnen
Die niet te rechte (en) was gewonnen
10745[regelnummer]
Dat hi Here zij over ons voert’;
Si zeiden daertoe vele dorper woert,
Die ick niet (en) wil vertellen nu,
Ende zeiden, dat zeggic iu,
Dat nembermeer negeenGa naar voetnoot11 bastart
10750[regelnummer]
Over hem nu koninck wartGa naar voetnoot12
Noch over hem oec sal regnierenGa naar voetnoot13,
Ende zi en wilden in generGa naar voetnoot14 manieren,
Dat hi koninck waerGa naar voetnoot15, zijt zeker desGa naar voetnoot16,
Over dat rike van Logres,
10755[regelnummer]
Dat so hoge es ende so goet.
Doe die eertsebiscop dat verstoet,
ZeidiGa naar voetnoot17: ‘wie sal koninck wesen dan
DeseGa naar voetnoot18 koninck, dieselve man,
Dien God daertoe heeftGa naar voetnoot19 vercoren
10760[regelnummer]
Vor alle die hier zijn te voren?
Ende ondanck moetyGa naar voetnoot20 des hebben dan.
God die salne houdenGa naar voetnoot21 voertan
In dat koninckrijke, daer Hine heeftGa naar voetnoot19
In geset, ende nieman die leeft,
10765[regelnummer]
En salne, tegen den Godeswille,
Verdriven mogen, lude noGa naar voetnoot22 stille’.
Doe die baroene dit vernamenGa naar voetnoot23
Dat die gemeente entieGa naar voetnoot5 clergie te samen
VielenGa naar voetnoot24 tegen hem aldaer,
10770[regelnummer]
Doe zeidensi hem alle al daernaer,
Ende zeiden: ‘hoede hem wieGa naar voetnoot25 dat wille,
Si en geleden niet, lude noGa naar voetnoot22 stille,
Dat Artur koninck over hen waer,
Ende ontseidenGa naar voetnoot26 hem alle daernaer
10775[regelnummer]
EntieGa naar voetnoot5 in siner hulpe sijn metGa naar voetnoot27.
Doe gingen die heren alle, dat wet,
In hoerGa naar voetnoot28 herberge hem wapenen daer;
EntieGa naar voetnoot5 koninck Artur ginck daernaer
Weder op sinen torreGa naar voetnoot29 saen,
10780[regelnummer]
Ende dadeGa naar voetnoot30 oec ten wapenen vaen
Hem alle, die hi verkrigen kan,
Ende dierGa naar voetnoot31 was seven dusent man
Onder clerke ende gemene liedeGa naar voetnoot32,
10785[regelnummer]
Gegeven, orse, perde, endo gelt,
Die arm warenGa naar voetnoot36 was daer getelt
DrieGa naar voetnoot37 hondert ende veertich, die zwoerenGa naar voetnoot38 bloet
Hem te helpene al toterGa naar voetnoot39 doet.
Doen dese alle vergadert warenGa naar voetnoot40
10790[regelnummer]
Gingen si opten torreGa naar voetnoot41 daernare,
Toten cantelen ter weer derGa naar voetnoot42 stede.
Die koninck sette t gemeneGa naar voetnoot43 volck mede
Een deel vor derGa naar voetnoot44 poerten daer,
Die te hoedene; die ander daernaer
10795[regelnummer]
Sette bi ten cantelen nu
Ombe te wachtene, seggic iu;
Aldus haddese die koninck bewaertGa naar voetnoot45
Ombe hem thoedeneGa naar voetnoot46, ende gescaertGa naar voetnoot45;
EntieGa naar voetnoot5 baroene oec banderGa naar voetnoot47 syden
10800[regelnummer]
Waren in haer herberge ten tyden
Al gewapent met al hore macht,
Diese met hem daer hadden gebracht,
Ende satenGa naar voetnoot48 op haer perde nadat,
Ende vergaderdenGa naar voetnoot49 in mydden der stat,
10805[regelnummer]
Elck onder sine baniere met gewelt;
Daer waren drieGa naar voetnoot50 dusent riddersGa naar voetnoot51 getelt.
Ende alsiGa naar voetnoot52 alle vergadertGa naar voetnoot49 weren
WoudenGa naar voetnoot53 si ten torrewaert kerenGa naar voetnoot54;
SulkeGa naar voetnoot55 zeiden, men souder asselgieren
10810[regelnummer]
Den torreGa naar voetnoot41 sonder enich vierenGa naar voetnoot56;
Ende sulck was daer die oec zeideGa naar voetnoot57
| |
[pagina 119]
| |
Dat men dat palas enten torreGa naar voetnoot1 beleideGa naar voetnoot2,
Ende mense verhongerde binnen den torreGa naar voetnoot1
Wantsi en zullen wttrecken dorrenGa naar voetnoot3.
10815[regelnummer]
Met dat zi hilden dit parlement,
Quam Merlijn onder hen ontrentGa naar voetnoot4,
Ende zeide: ‘gy Heren, zietGa naar voetnoot5 wat gy doet!
Sekerlyk ick make iu des vroet,
SettyGa naar voetnoot6 iu tegen den koninck nu,
10820[regelnummer]
Gy zultGa naar voetnoot7 daeran verliesen, seggic iu,
Vele meer dan gy zult winnen;
Want God, Onse Heer, doe icGa naar voetnoot8 iu bekinnenGa naar voetnoot9,
Sal dat an iu so wreken, dat wet,
Dat gy ontgoedet werdet daer met
10825[regelnummer]
Ende gescant; want gy nu ter ure
Iu settet tegen onses Heren kure,
Ende daer gy oec alle zagetGa naar voetnoot10 toe’.
‘Deus, God!’ zeiden die baroene toe,
‘Wat ons dese gokeler doet verstaen!’
10830[regelnummer]
Si makeden met hem haer spotten saen.
Doe Merlijn sach datsi daer
Hem bescimpeden, keerde hyGa naar voetnoot11 daernaer
Tot Artur, ende zeide: ‘Heer koninck,
En zorget nu niet om negene dinck,
10835[regelnummer]
Al hebben zi van liedenGa naar voetnoot12 grote cracht,
Ick sal nu doen in deser nacht,
Dat die alrebehagelste die hier esGa naar voetnoot13
SoudeGa naar voetnoot14 willen zijn, zijt zeker des,
Al bloet ende naket in sijnGa naar voetnoot15 lant
10840[regelnummer]
In hemede ende in broeckGa naar voetnoot16, sij iu bekant;
So groten anxtGa naar voetnoot17 zullen zi hebben some
Eer die nacht ten dage kome’.
Doe nam hem die koninck by der hant,
Ende leidenGa naar voetnoot18 by syden al te hant
10845[regelnummer]
Daer Autor, Ulfijn, Bretel stonden mede
EntieGa naar voetnoot19 eertsbiscop ende Heer Keye ter stede;
Dese waren van des koninges nauwestenGa naar voetnoot20 rade.
Doe sprac die koninck Merlijn an met stade
Vor alle dese, ende zeide daer nu:
10850[regelnummer]
‘Merlijn, lieve vrientGa naar voetnoot21, ick hebbe van iu
Geboert zeggen, dat gy waertGa naar voetnoot22 hier te voren
Met mynen vader waert ende seer verkorenGa naar voetnoot23
Des bid ick iu dor God ende dor rechtes wille
Dat gy my willet raden, lude ende stille,
10855[regelnummer]
Dat ick my verwereGa naar voetnoot24 van der onneren,
DieGa naar voetnoot25 my willen doen dese heren;
Ende ick bidde iu ombe God daerby,
Dat gy zijt nu also getrouweGa naar voetnoot26 my,
Alse gy hiervoren waertGa naar voetnoot27 mynen vader;
10860[regelnummer]
Ende wetet oec dat ick allegader
Doen sal altoes dat gy zult begaren
Ende tegen iu negeneGa naar voetnoot28 dinck sal sparen,
Ende sint oec dat gy ondersteundetGa naar voetnoot29 my
In mijne kintheit, so zijt gy
10865[regelnummer]
Met rechte my sculdech thelpeneGa naar voetnoot30 nu,
Als ick koninck ben, dat zeggicGa naar voetnoot31 iu,
Ende lant ende heerscap berechtenGa naar voetnoot32 sal,
Want dit es by Gode ende by iu al
Ende by Antor ende by nieman elGa naar voetnoot33,
10870[regelnummer]
Die my gehonden hevet welGa naar voetnoot34;
Ende dor Gode laet iu ontfermenGa naar voetnoot35 nu
Des koninckrikes, des bid ick iu,
EntesGa naar voetnoot36 gemenen volcxGa naar voetnoot37 oec mede,
Want si werden gedestrueert ter stede
10875[regelnummer]
Ende verloren, God en helpe hen
Ende gy, des ick wel seker benGa naar voetnoot38’.
Doe sprac Merlijn: ‘Here, heerGa naar voetnoot39 koninck!
En hebt negeen auxtGa naar voetnoot40 om deseGa naar voetnoot41 dinck,
Si en zullen niet mogen scaden iu;
10880[regelnummer]
Ic segget iu wat gy zultGa naar voetnoot42 doen nu
Altehant als gy quite zijt
Der baroene, die iu nu ter tijt
Sullen vermoyen hier ten stonden,
Dat es waer, die riddersGa naar voetnoot43 van der Tafelronden,
10885[regelnummer]
Die gemaket was ende gefundeert
By uwes vaders tyden ende geordineert,
Daer God die zieleGa naar voetnoot44 af moetGa naar voetnoot45 hebben nu,
Die zijn in haer lant, dat zeggic iu
Om dieGa naar voetnoot46 grote ontrouwe, die si zagenGa naar voetnoot47
10890[regelnummer]
In dit koninckrike van dage te dagen;
Want sint dat iu vader kranck was,
So dadeGa naar voetnoot48 men ie sint na das
In den lande anders niet dan quaet;
Des rumedensi dat lant, dat verstaet.
10895[regelnummer]
Maer dat moeste wesen alsoe,
Want God, Onse Here, woudet doe,
Ende wet wel, dat si nu te Carmelike
| |
[pagina 120]
| |
ZijnGa naar voetnoot1 in dat koninckrike
Met Leodegans, den koninck vry.
10900[regelnummer]
Die outGa naar voetnoot2 ende kranck esGa naar voetnoot3 daerby
Want sijn wijf es doet nu;
Oec hevet hi ene dochter, seggic iu,
Ende niet meer kinder heeft haerGa naar voetnoot4 vader,
DierGa naar voetnoot4 dat koninckrike blijftGa naar voetnoot5 allegader;
10905[regelnummer]
Ende hi heeftGa naar voetnoot5 groet lant te sinen doene
Onder hem ende den koninckGa naar voetnoot6 Rioene,
Die koninck van den Giganten es
Ende van den berderlandeGa naar voetnoot7 daer om be des;
Nieman en dar daer wandelenGa naar voetnoot8 niet
10910[regelnummer]
Van den wonder dat daer gesciet.
Die koninck Rioen, dat zeggic iu,
Hi es machtech ende sere ontsien nu,
Ende heeft verworven nu ter stede
Twintich gekroende koninge mede,
10915[regelnummer]
Ende hevet hem te scande gedaen,
Die baerdeGa naar voetnoot9 af doen villen saen,
Ende heeftse in enen mantel gewracht
Ende doetse houdenGa naar voetnoot10 op enen scacht
Vor hem tot allen feesten meed'Ga naar voetnoot11,
10920[regelnummer]
Als hi hof hout, daer hi eet,
Dat alle diegene, die te dienGa naar voetnoot12
Hove komen, die baerdeGa naar voetnoot9 zienGa naar voetnoot12;
Ende hi sweertGa naar voetnoot13, dat hi winnen zal
Dertich koninge, die hi al
10925[regelnummer]
Haer baerdeGa naar voetnoot9 af zal sniden, eer,
DatGa naar voetnoot14 hi ophont emmerGa naar voetnoot15 meer,
Ende an den mantel hangen dan;
Ende hi orloget den koninck Leodegan
Nu ter tijt van Carmelike;
10930[regelnummer]
Ende zijn lant komet an iu rike,
Ende verlieset Leodegan zijn lant,
So verliesdyGa naar voetnoot16 t inwe te hant;
Ende hi haddet lange nu ten stonden
Verloren, en daden die van der Tafelronden;
10935[regelnummer]
Want si houden alle die lande
Stoutelike tegen die viande;
Want die koninck es sere outGa naar voetnoot17,
Des radieGa naar voetnoot18 iu, dat gy met gewoutGa naar voetnoot19
Daer vaert dienen ene tijt;
10940[regelnummer]
Hi sal iu geven, des seker sijt,
Sine dochter tenen wive,
Die die scoenste es van live
Die nu levet ende daer oec al
Dat koninckrikeGa naar voetnoot20 op bliven sal;
10945[regelnummer]
En ontsiet iu van uwen lande niet,
Dat en sal hebben negeen verdriet,
Want elck van desen baroenen nu,
Die iu orlogen, zeggie iu,
Sal genoechGa naar voetnoot21 te doene hebben, zij iu becant,
10950[regelnummer]
Ombe te bescermene hoers selves lant,
Dat hem niet (en) lusten sal dan,
Torlogene met anderen man:
Ende zi zullenGa naar voetnoot22 uwen lande luttel goet
MesdoenGa naar voetnoot23 nu meer, zijt des vroet,
10955[regelnummer]
Dat en waer also of zi daerdor lydenGa naar voetnoot24;
Ende wetet wel, datsi ten tyden
En zullen hebben macht negeneGa naar voetnoot25
Te winnen nochte beliggene gemene
Noch oec casteel noch oec stat;
10960[regelnummer]
Maer eer gy enwech vaert, zeggic iu dat,
So zuldyGa naar voetnoot26 iu stede besetten thant
Ende iu borge ende iu lant
Herde wel met goeden liedenGa naar voetnoot27;
Ende met getrouwenGa naar voetnoot28 mesnieden
10965[regelnummer]
Ende met selscutters, entieGa naar voetnoot29 borge al
Wael doen spisen, ende daerna sal
Die eersebiscop Brixes
In alle kerken doen nades
GebannenGa naar voetnoot30 ende verwaten al
10970[regelnummer]
Die op dit lant iet doen sal,
Opten koninck ende op sine man;
Ende hi sal noch huden doen den ban
Selve, daert al die barone
Toehoeren, ende gebieden nae tgoneGa naar voetnoot31
10975[regelnummer]
Al siuen papen datsi doen desgelikeGa naar voetnoot32;
Gy sult noch tavent zien zekerlike,
Dat die coenste, die nu hier es,
Sal sijn in anxste, zijt zeker des;
Gy zult my vinden altoes gereet,
10980[regelnummer]
Als gy des te doene hebbet, God weet;
Ende als die baroene vor desen torreGa naar voetnoot33
Zijn gelogiert, dan zijt hiervore,
Als gy my roepen hoert ende creyieren
Dan vaert wt met uwer banieren,
10985[regelnummer]
Ende ridet op hem met groter vaert;
Zi zullen werden so sere vervaert,
Ende tebarentiert, datzi clene
| |
[pagina 121]
| |
Weer en sellen doen of negene;
Want zi sellen daer alle vlien’.
10990[regelnummer]
Die koninck zeide Merlyne mettienGa naar voetnoot1:
‘Dit es wel gesecht, by Onsen Heer,
God lone iu des rades herde seer,
Ick sal doen al dat gy wilt nu’,
Dus eude die raet, dat seggie iu;
10995[regelnummer]
Nu sal ick swigen van desen
Ende van den ertsbiscope lesen.
|
|