Merlijn, naer het eenig bekende Steinforter handschrift
(1880)–Jacob van Maerlant– AuteursrechtvrijVan den steneGa naar voetnoot17 daer dat zwaert inne stack, ende hoe die koninck Artur te koninge wart gekoren.9735[regelnummer]
Nu kiesensi dat si willen. Merlijn gaet
Tote Blasise sinen raet,
Ende seide wat daer soude gevallen,
Blasys makedetGa naar voetnoot18 kont ons allen,
Ende tenGa naar voetnoot19 hoechgetyde gemeneGa naar voetnoot20
9740[regelnummer]
Ontboet men groet ende cleneGa naar voetnoot20
Te Logres in Kerstdage te wesen.
Dus was dat al gehintGa naar voetnoot21 by desen,
Ende Antor, die tkint hadde gevoetGa naar voetnoot22
So dattetGa naar voetnoot23 sterck was ende vroet,
9745[regelnummer]
So getrouwlikeGa naar voetnoot24 hilt hi dat twaren
Tote sinen sestienGa naar voetnoot25 jaren,
DattetGa naar voetnoot18 anders nieman ne soech
Dan sijn wijf, ende oeck doch
En weet hi wien hi meer mint
9750[regelnummer]
So Artur so Keyen, sijn kint.
‘LieveGa naar voetnoot26 kint’ hiet hi dat ende niet elGa naar voetnoot27,
Ende by meende dat wesen welGa naar voetnoot27.
Vor KerstaventGa naar voetnoot28 in Alrehelegen dage
So makede Antor, sonder sage,
9755[regelnummer]
Ridder Keyen, sinen soneGa naar voetnoot29;
Tote Logres quam degoneGa naar voetnoot30
Met ridderenGa naar voetnoot31, die voerenGa naar voetnoot32 ginder
Ende brachte met hem sine kinder.
OpterGa naar voetnoot33 vigelien waren gemeenlike
9760[regelnummer]
Alle die clerke van den rike,
Ende oeck alle die baroene,
Die waren van enegen doeno.
Ende dadenGa naar voetnoot34 alle alse Merlijn zeide,
Ende waren in groter simpelheide,
| |
[pagina 107]
| |
9765[regelnummer]
Ende leveden daer helechlykeGa naar voetnoot1,
TerGa naar voetnoot2 Vesper quamen arm ende ryke;
Gode baden si dat hi hem gaveGa naar voetnoot3
Sulck teken, daer sy aveGa naar voetnoot3
Gesterket waren in derGa naar voetnoot4 wet.
9770[regelnummer]
TeGa naar voetnoot5 mettene quamenGa naar voetnoot6 si noch bet,
TerGa naar voetnoot2 ierster missen ende ter anderen
Begonden die heren wanderen
Ombe dat si misse wouden horen.
Nu waren daer sulcke doren,
9775[regelnummer]
Die zeiden, dat zi waren sot,
Die beiden na dat hem God
Vertogen soude enechGa naar voetnoot7 dinck,
TeGa naar voetnoot8 kiesene daerby enen koninck.
Met dat sijtGa naar voetnoot9 spraken met enen monde,
9780[regelnummer]
Gevillet, dat men mysse begonde,
Ende gingen in den monster te samen;
Doe si alle daerin quamen,
So was daer een helechGa naar voetnoot10 man
Die die misse daer began;
9785[regelnummer]
Maer ierstGa naar voetnoot11 quam hi ten lieden voert
Ende zeide hem allen dese woert:
‘Lieve liedeGa naar voetnoot12, gy zijt hier komen
Ombe drierhande vromen;
Welck si sijn moechdyGa naar voetnoot13 horen:
9790[regelnummer]
Ombe uwe siele alGa naar voetnoot14 te voren,
Ende oeck ombe des dages eer,
Ende ombe miraeule, die onse Heer
Hier sal doen toter stede,
Ende ombe enen koninck mede
9795[regelnummer]
Die man sal sijn der helegerGa naar voetnoot15 kerken,
Die hyGa naar voetnoot16 berechten sal eude sterken.
Wy bidden Gode, die dat al bekintGa naar voetnoot17,
Dat es Jesus Kerst, onse koninck,
Dat hi ons waerlyck teken sende,
9800[regelnummer]
Ombe te doene sonder meswendeGa naar voetnoot18
Dat Sijn liefsteGa naar voetnoot19 wille sy,
Also gewaerlike als Hy
Desselven dages was geboren;
Ende gy, alle die dit horen,
9805[regelnummer]
Sult uwe pater noster sprekon’.
Si zeiden alle: ‘wy en willens niet breken’.
Altebant ginck men singen;
Doch alsGa naar voetnoot20 si dat so verre bringen
TerGa naar voetnoot21 missen dat men offeren began,
9810[regelnummer]
DoeGa naar voetnoot22 waren daer zulke man,
Die wte gingen na deser tijt,
Daer zi vonden ene plaetse wijt,
Ende doe si daerbinnen waren
Sagen si den dach verbarenGa naar voetnoot23
9815[regelnummer]
In die plaetse, daer si doe vonden
Enen steenGa naar voetnoot24 ten selven stonden.
Si en wisten niet welker tieren
Hi doe was na derGa naar voetnoot25 manieren;
Een marber seiden si dattetGa naar voetnoot26 waerGa naar voetnoot27;
9820[regelnummer]
Si vonden doe al openbaer
Eens voetes breet een anebiltGa naar voetnoot28,
Dat een swaert wel vaste hiltGa naar voetnoot28,
Dat stack daerinne toten steneGa naar voetnoot29;
Doe si dat sagen algemeneGa naar voetnoot30
9825[regelnummer]
Die ierst wtenGa naar voetnoot31 monster gingen
Wonderde hem van desenGa naar voetnoot32 dingen,
Si seident, ende en lietens niet,
Den biscope die Brixes hiet;
Alse hi dat hoerde, die die misse sanck,
9830[regelnummer]
Nam hi wywater eer iet lanck
Ende ginck vor, die andren naer,
Leeke, clerke volgeden daer,
Toter stede daer die steen lach,
Dien doe menech man sach;
9835[regelnummer]
Ende doe si sagen dat anebilt,
Dat dat zwaert so vaste hilt
Riepen si alle: ‘Sancte Pater!’
Ende worpen daerop dat wywater;
Die biscop neech ter aerdenGa naar voetnoot33
9840[regelnummer]
Ende sach in der middewaerdenGa naar voetnoot33
Guldene boecstave, die seiden dat
Die dat swaert trackGa naar voetnoot34 wter stat,
Hi soude, by den wille Onses Heren,
Coninck sijn met groter eren.
9845[regelnummer]
Mettien dadeGa naar voetnoot35 hi den steen behoeden
Vijf leken ende vijf clerke,
Ende gingen weder in die kercke,
Ende seiden: ‘God hevet ons gedaen
9850[regelnummer]
Een scoenGa naar voetnoot39 teken, sonder waen’.
| |
[pagina 108]
| |
Te Deum laudamus songen si claer.
Als die man quam toten altaer,
Hevet hi hem toten lieden gekeert,
Ende zeide: ‘proevet ende leert
9855[regelnummer]
Dat ieman onder ons es goet,
Want God dor onsen wille doct
Sulck teken als gy sienGa naar voetnoot1 moget;
Ic bidde iu, dor onses Heren doget,
Dat negeen man, dor edeldoem
9860[regelnummer]
Noch dor generhande roem,
Die te desen lieden behoert,
Tegen dit teken segget een woert;
Want die dat teken sende sille
Sal wel togen sinen wille’.
9865[regelnummer]
Men dade voert den dienstGa naar voetnoot2 onses Heren,
Ende alsiGa naar voetnoot3 volzongen was met eren
Gingensi toten stene wanderen;
Elck hi vragede daer den anderen,
Wie daer ierstGa naar voetnoot4 trecken woudeGa naar voetnoot5.
9870[regelnummer]
Doe seide daer elc, dat men soudeGa naar voetnoot5
Den biscop ontbieden lude ende stille,
Ende horen wat hi seggen wille.
Daer was lange groet strijt,
Ende sulck die woudeGa naar voetnoot5 eertijt
9875[regelnummer]
Wie dat macht hadde in die poertGa naar voetnoot6,
WoudeGa naar voetnoot5 proeven ember voert.
Daer was tale ende gescal,
Des men hier niet vertellen sal.
Die biscop hi sprac voren,
9880[regelnummer]
Daer si alle toehoren:
‘Gy en sijt niet’, zeidiGa naar voetnoot7, ‘twaren,
‘Also vroet als my lief wareGa naar voetnoot8;
Dat moechdy mercken gereet
Dat God, die alle saken weet,
9885[regelnummer]
Hier heeft verkorenGa naar voetnoot9 euen man
Eude wy en weten wien nochtan,
Ende dat zeggick iu oeck mede
Dat edelheit noch rijchede
Die sal hier liggen stille,
9890[regelnummer]
Sonder al Ouses Heren willeGa naar voetnoot10;
Ende ick weet wael te voren,
Al en waer hi noch niet geboren
Die dat zwaert dragen sal,
Al hadden wy dat gesworen al,
9895[regelnummer]
Dat mentGa naar voetnoot11 gewonne met gener sake,
Ende nieman oeck wt en trake’.
Nu droegen zi overeen daer,
Dat die hiscop seide waer;
Doe berieden hem die baroene
9900[regelnummer]
Ende droegen overeen van dosen doene,
Dat si melden des biscops woert,
Ende zeiden, daer tvolc toe hoert,
Hoe wael dat die biscop dede
Met deser groter oetmoedechede.
9905[regelnummer]
Hi seide: ‘dat komet van Onsen Heer,
Ende in doeGa naar voetnoot13 no min no meer,
Anders daertoe, ombe geen verdriet,
Dan al dat Ouse Heer gebiet,
Ende der KerstenheitGa naar voetnoot14 betame,
9910[regelnummer]
Ende dat ick des negene scame
En hebbe’. Vor misse was dit gedinge.
Zi zeiden alle sonderlinge
Toten biscope. ende hi nam respijt
Tote na hoechmissetijtGa naar voetnoot15.
9915[regelnummer]
TierstGa naar voetnoot16 dat die misse was gedaen,
Sprac die biscop also saen:
‘Merket alle dese miracule,
Die God in desen tabernaculeGa naar voetnoot17
Dor uwen wille heeftGa naar voetnoot18 gedaen.
9920[regelnummer]
Hier moechdyGa naar voetnoot19 alle by verstaen,
Wie des konincrykes es waertGa naar voetnoot20.
Iu bediedetGa naar voetnoot21 dit goede swaertGa naar voetnoot20
Dat gerechte dat men houtGa naar voetnoot22
Met Gode ende met gewoutGa naar voetnoot22.
9925[regelnummer]
Aldus wertGa naar voetnoot23 onse koninck gekoren;
Ic weet wel dat God te voren
Visiert, wie dat lant sal berechtenGa naar voetnoot24
Die rike en dorven daer niet ombe vechtenGa naar voetnoot25
Ombe te proeven ierstwerf,
9930[regelnummer]
Want hoverdie niet en bederf
Die armeGa naar voetnoot26 wesen sonder torenGa naar voetnoot27.
Al gaen hier die rike voren;
Want dat es gewoente ende sede,
Die hier hevet die hogeste stede,
9935[regelnummer]
Dat si ierst proeven gaen;
Want hier es nieman, sonder waen,
Die enen koninck maken woude,
Dat hi den dullesten kiesen soude’.Ga naar voetnoot12
| |
[pagina 109]
| |
Dus daden si des biscopes raet
9940[regelnummer]
Sonder ienech ander quaet;
So wie so best dochte waert
Soude ierst proeven nu dat zwaert.
Dacrtoe zwoeren al die heren
Dat zi dengenen souden eren
9945[regelnummer]
Ende dien vor koninck bekinnenGa naar voetnoot1,
Die dat zwaert wt konde gewinnen.
Hi nam daerwt anderhalf hondert
Der hogeste, wienGa naar voetnoot2 des wondert,
Ende dadese alle an dat zwaert
9950[regelnummer]
Proeven, ende, gereet ter vaert,
Doe hiet hi den anderen saen
An dat zwaert proeven gaen;
Alle die wouden overluet,
Nieman en mochtet getrecken wt.
9955[regelnummer]
Tien man hoeden den steen,
Alle die wouden overeen
Zouden proeven an die sake,
Of dat zwaert ieman wttrake.
Oeck was, aldus segget die aventuer,
9960[regelnummer]
Achte dageGa naar voetnoot3 geproevet al duer,
Dat zi alle troekenGa naar voetnoot4 an dat zwaert,
Tote dat Jaersdach quam voertGa naar voetnoot5.
Doe hoerden echt die baroeue
Misse na horen doene,
9965[regelnummer]
Dat die biscop hadde gevest,
Dat hem dochte wesen best.
Doe zeidiGa naar voetnoot6 hem deseGa naar voetnoot7 saken:
‘Ja, en mach men niet geraken
Noch enen koninck, mettervaertGa naar voetnoot8
9970[regelnummer]
Gaet ende proevet an dat zwaert,
Nu moechdyGa naar voetnoot9 alle bekinnenGa naar voetnoot1,
Dattet nieman mach gewinnen
Sonder dienGa naar voetnoot10 God gebiet’.
Si seiden: ‘wy en sceden niet
9975[regelnummer]
Wter stat voer dat wy sien,
Wien dattetGa naar voetnoot11 sal gescien.’
Doe die dienstGa naar voetnoot12 was gedaen
Gingen zi terGa naar voetnoot13 herbergen saen;
Na etene gingen zi, als men plach
9980[regelnummer]
Te doene op enen hogen dach,
Te josteerne op een velt.
Die tieneGa naar voetnoot14, die met gewelt
Hadden te wachtene nu dat zwaert,
VoerenGa naar voetnoot15 alle nu derwaert
9985[regelnummer]
Ombe te siene dat boertGa naar voetnoot16;
Oeck wert daer sulck gevoert,
Dat hi te hues bet waer bleven.
Mettien es die strijt begeven,
Ende gaven die scilde haren knechten,
9990[regelnummer]
Die doe alle gingen vechten,
Ende si streden lange tijt,
So dat daer was een strijt
Dat alle die liede van der stat
Derwaert liepen ombedat,
9995[regelnummer]
Some gewapent, some naket.
Antor hadde Keyen gemaket
Ridder, als ic sprac te voren;
Als hi den strijt begonde horen,
Hiet hi den broeder mettervaert
10000[regelnummer]
Te hues riden on be zijn zwaert.
Artur, die was herde snel,
Ende zeide: ‘dat doe ick welGa naar voetnoot17’.
Dat paert hi metten sporen nam,
Ende reet dat hi terGa naar voetnoot13 herbergen qnam;
10005[regelnummer]
Keyen swaert sochtiGa naar voetnoot18 daerinne,
Maer hi en vant niet; die waerdinne
HaddetGa naar voetnoot19 in der kameren besloten,
Ende was gegaen metten roten,
Metten vrouwen ende metten kinden;
10010[regelnummer]
Ende doe hijt nietGa naar voetnoot20 en konde vinden,
WeendiGa naar voetnoot21 ende wart herde gram.
Mettien hi vor den monster quam,
Daer die steen lach endetGa naar voetnoot22 swaert daeriu,
10015[regelnummer]
Hi dachte: mochtictGa naar voetnoot25 getrecken ave,
Dat hijtGa naar voetnoot26 den broeder gerne gave;
Hi reet daertoe onvervaert,
Ende nam metterGa naar voetnoot27 hant dat swaert,
Ende heeftetGa naar voetnoot28 onder sijn cleet gedecket.
10020[regelnummer]
Keye was doe voert getrecket,
Ende sach komen wter poert
Sinen broeder ende trackGa naar voetnoot29 voert,
Ende vragede of hi dat swaert brochte?
Artur zeide, hi en mochte
10025[regelnummer]
Van hues hrengen negeen,
‘Maer doch brenge ick iu een’.
| |
[pagina 110]
| |
Doe trackGa naar voetnoot1 hijtGa naar voetnoot2 wt sinen clede,
Ende gaffetGa naar voetnoot2 den broeder gerede.
Hi namtGa naar voetnoot2 ende was wel seker das,
10030[regelnummer]
Dattet zwaert wten steneGa naar voetnoot3 was;
Hi dachte, hi soude koninck wesen.
Den vader sochte hi na desen;
Doe hine vant, hi seide: ‘vader,
Ick werde heer altenengader,
10035[regelnummer]
Siet hier dat zwaert, dat ick track
Wten steneGa naar voetnoot3 daertGa naar voetnoot4 inne stack’.
Van groten geruchte was Keye seer.
TierstGa naar voetnoot5 dat dit sach sijn heer,
Wonderde hem wanen dit quam:
10040[regelnummer]
‘In den stene’, seidi, ‘dat ict nam’.
Die ander geloefdesGa naar voetnoot6 niet een haer,
Ende zeide: ‘du en sechs niet waer’.
Ter kerken gingensi onder hem drienGa naar voetnoot7.
Alse Antor hevet den steen vorsienGa naar voetnoot7,
10045[regelnummer]
Ende hijtGa naar voetnoot8 swaert daerin niet en vintGa naar voetnoot9,
Doe zeide hy: ‘Keye, lieve kint,
Sech my wanen quam dat dy?
Ick sal wel weten liegestuGa naar voetnoot10 my;
Liegestu, ick en mynne dy nemmeerGa naar voetnoot11’.
10050[regelnummer]
Hi scaemde hem doe herde seer:
‘Ick en liege iu niet, hoe dat sy;
Artur, mijn broeder, brachtet my,
Doe hy dat myne niet en vant;
Ic en weet hoe hem dat quam ter hant’.
10055[regelnummer]
‘Gif my dat zwaert’, zeide Antor echt,
‘Du en heves daeran kromGa naar voetnoot12 no recht
Ick wil dy proeven waerby dat zy’.
Doe sach hi Artur staen daerby
Ende zeide: ‘lieve kint, kom haerGa naar voetnoot13,
10060[regelnummer]
Doe my dit zwaert hierin opeubaer
Als dat was, als gijt eerst hilt’.
Artur sloechtGa naar voetnoot14 in dat anebilt,
Daer dat stont alset teGa naar voetnoot15 voren dede;
Keyen riep hi daer ter stedc,
10065[regelnummer]
Ende hietenGa naar voetnoot16 trecken dat zwaert.
Hi stack die hande derwaert,
Maer hi en kondet niet gewinnen;
Doe ginck hi ter kerken binnen,
Ende riepse in die kerke beideGa naar voetnoot17,
10070[regelnummer]
Ende seide: ‘ia, wistic dat gereide
Dat Keye dat zwaert niet en wan’!
Doe so nam die goede man
Artur in die arme sijnGa naar voetnoot18,
Ende zeide: ‘lieve sone mijn!
10075[regelnummer]
Of ick dat mochte beiagen
Dat ick iu dadeGa naar voetnoot19 krone dragen,
Wat soudeGa naar voetnoot20 mijn loen sijn?’
Hi seide: ‘lieve vader mijn,
Had ick dat goet of ander eer,
10080[regelnummer]
Gy zoudt daer al af zijn heer’.
Antor antworde hem sciere:
‘Iu vader ben ick in ener maniere,
Maer ic en wan iu niet nochtan,
Ende ick en weet wie iu wan’.
10085[regelnummer]
Als Artur hoerde, dat Antoer
Sijns loechende ende verswoer,
WeendiGa naar voetnoot21 sere ende jammerlike
Ende zeide: ‘Vader van Hemelrike!
WanenGa naar voetnoot22 komt my dit te voren,
10090[regelnummer]
Dat ick mynen vader hebbe verloren?’
Antor sprack: ‘enen vader haddyGa naar voetnoot23;
Ach, lieve kint, nu zegget my:
Of ick in doe dragen krone,
Wat sal ick hebben teGa naar voetnoot24 lone?’
10095[regelnummer]
Artur seide: ‘al dat gy wilt’.
Doe seide hem Antor, hoe hine hiltGa naar voetnoot25
Ende hoeneGa naar voetnoot26 sijn wijf sogede,
Ende hoe hy dor hem gedogede,
Dat Keyen sogede een ander wijf;
10100[regelnummer]
Hy moestes hemGa naar voetnoot27 danken sonder blijf,
Want nie en was gevoet
Een kint noch so wael behoet;
‘Of iek iu dat ryke mach bejagen,
Wat lone sal Keye dragen?’
10105[regelnummer]
Artur zeide: ‘ic bidde iu altoes,
Dat gy my niet en maeckt vaderloes,
Ick en wiste my waertoeGa naar voetnoot28 keren,
Maer helpet my te deserGa naar voetnoot29 eren,
Ende of God wil dattet gesciet
10110[regelnummer]
Gy en konnetGa naar voetnoot30 gedenken niet,
Ick en salt iu geven thantGa naar voetnoot31’.
Antor seide doe: ‘iu lant
EnGa naar voetnoot32 willick niet ontbidden iu,
Maer des begeer ick hier nu:
10115[regelnummer]
Als gy zijt koninck, doet dat dor my,
Dat Keye, mijn sone, iu drossate sy,
| |
[pagina 111]
| |
Ende dat hi dor mesdaet, in gener hande,
Die hi doet in uwen lande,
Sine drossatescap niet en verlieseGa naar voetnoot1;
10120[regelnummer]
Dat hi dus bewilen es rieseGa naar voetnoot2,
Dat suldy wel gedogen,
Want icken anders dede sogen,
Ende gy zijn goede soch soget;
Hierby es recht dat gy gedoget
10125[regelnummer]
Sine ommatelike seden’.
Artur zeide: ‘ie bens gebeden’,
Ende swoer hem dat optenGa naar voetnoot3 altaer;
Doe gingensi wten monster daer.
Doe quam al dat volck van den stryde
10130[regelnummer]
Te hueswaert te Vespertyde,
Man, wijf, kinder, ende knechte
Quamen alle van den gevechte;
Antor met sinen magen doe ginck
Toten biscope ende zeide hem die dinck:
10135[regelnummer]
‘Heer, ditsGa naar voetnoot4 mijn kint, dat niet ridder en esGa naar voetnoot5.
Nu bid ick iu, Here, nu proevet des:
Hi zoude proeven gerne an dat zwaert;
Leidet die baroene derwaert’.
Die biscop hiet oeck den heren,
10140[regelnummer]
Dat zi alle ter kerken keren.
Antor zeide: ‘nemGa naar voetnoot6 dat zwaert, mijn kint,
Ende siet, dat gijt den biscop gehint’.
Ende Artur traekGa naar voetnoot7 wt dat swaert,
Ende boetetGa naar voetnoot8 den biscope ter vaert.
10145[regelnummer]
Die biscop nam hem eer ietGa naar voetnoot9 lanck
In sinen arm, ende sanek
Te Deum laudamus mettenGa naar voetnoot10 clerken
Ende droechenGa naar voetnoot11 daer in dieGa naar voetnoot12 kerke.
Die baroene sagen al toe,
10150[regelnummer]
Ende en wisten gebaren hoe,
Ende zi zeiden, in genen keer
Lietensi kint wesen Heer.
Den biscop dadensi vererren;
Hi zeido: ‘God kent bet van verren
10155[regelnummer]
Die liedeGa naar voetnoot13 dan gy nu doet’.
Antor, die ridderGa naar voetnoot14 goet,
Ende al dat gemeneGa naar voetnoot15 diet
En scieden daer van Artur niet.
Die baroene ontseiden die sake,
10160[regelnummer]
Die hiscop zeideGa naar voetnoot16 in hoger sprake
Ende sprac: ‘al hadden zijtGa naar voetnoot17 alle gesworen
Die nu in eertrike sijn geboren,
Ende wil dat God, het moesteGa naar voetnoot18 wesen.
Lieve Artur’, sprac hi na desen,
10165[regelnummer]
‘Doet dat zwaert in dat anebilt;
Gy Heren, treckt die dat trecken wilt’.
Si trockenGa naar voetnoot19 alle, ende ombe niet;
Want dat vor hem niet en lietGa naar voetnoot20.
Si seiden: ‘wy en doen niet een twint;
10170[regelnummer]
Maer dat nu soude sijn een kint
Coninck over ons, geeftGa naar voetnoot21 ons wonder’.
‘God doet dat’, seidiGa naar voetnoot22, ‘al bysonder’.
Die baroene daden saen,
Dat mentGa naar voetnoot23 zwaert liete staen
10175[regelnummer]
Tote Onser Vrouwendage doch,
Ende liete daeran proeven noch.
Die biscop hoerde die clage,
Ende liet dat zwaert staen tot dienGa naar voetnoot24 dage;
Hier binnen proevede menechGa naar voetnoot25 man,
10180[regelnummer]
Die dat nochtan niet en gewan.
Doe sprac die biscop tot Artuer:
‘Gan iu God der aventuer,
So gaet ende nemtGa naar voetnoot26 dat zwaert’.
Artur dadetGa naar voetnoot27 metter vaert.
10185[regelnummer]
Doe dat volck dat gesach,
Weende daer menech opten dach
Van vrouden; men vragede openbaer,
Of daer ieman tegen waer?
Die hoge liedeGa naar voetnoot28 zeiden: ‘Heer!
10190[regelnummer]
Laet tot Paeschen ende niet meer;
Trecket nieman wt binnen desen,
Wy sellenGa naar voetnoot29 des emberGa naar voetnoot30 met iu wesen’.
‘So doedyGa naar voetnoot31 dit dau sonder stryden,
Of wy tote Paeschen ontbidenGa naar voetnoot32?’
10195[regelnummer]
Zi zeiden: ‘ja wy, sonder waen
Ende latent rykeGa naar voetnoot33 in sinen handen staen’.
Die biscop zeide: ‘Artur, doe dat zwaertGa naar voetnoot34
In dat anebelt metter vaertGa naar voetnoot34,
Gy zultGa naar voetnoot35 hebben dat God gehiet’.
10200[regelnummer]
Artur dade dat men hem hiet.
Doe nam dat volc tienGa naar voetnoot36, die zy wouden,
Die dat zwaertGa naar voetnoot34 hoeden zouden.
Rechte aldus ontbeiden zi das
Al tedienGa naar voetnoot37 dat Paeschen was.
10205[regelnummer]
Ende hiertebinnen leerdetGa naar voetnoot38 kinnen
Die biscop, ende tGa naar voetnoot39 kint sere minnen;
| |
[pagina 112]
| |
Hi zeide: ‘dit lant comet iu an,
Denket ombe wesene goet man;
Kieset die gy wilt dat zij iu raet,
10210[regelnummer]
Ende iu ammet nu bestaet,
Gelijk of gy een koninck waertGa naar voetnoot1,
Dat es uwe, sijt onvervaertGa naar voetnoot1’!
Artur antworde: ‘ick settetGa naar voetnoot2 an Gode
Algader ende an Sine gebode;
10115[regelnummer]
Kieset die gy wilt, Heer,
DieGa naar voetnoot3 Godes wille doenGa naar voetnoot4 ende mijn eer;
Vraget mynen heer oft hem dunket goet?’
Die getrouweGa naar voetnoot5 biscop, hi doet
Antor comen, sinen vader,
10220[regelnummer]
Ende zeiden wat Artur secht algader.
Si gavenGa naar voetnoot6 hem raet die goede liede,
Ende by des biscopsGa naar voetnoot7 gebiede
Wart daer Keye drossate saen;
Die ander ammete liet men staen
10225[regelnummer]
Tote Paeschen, ende tienGa naar voetnoot8 tyden,
Quam tvolcGa naar voetnoot9 al te Lonnen, wyde ende siden
Die biscop dadeGa naar voetnoot10 doen halen
Alle die baroene binnen der salen
In Paeschavende, ende zeide aldus:
10230[regelnummer]
‘Ick hope dat wille Jhesus,
Dat dit kint onse koninck blyve;
Ick hebbe oeck in sinen live
Menege doget an hem verstaen’.
Die heren antworden saen:
10235[regelnummer]
Wy en zijn nietGa naar voetnoot11 daertegen dan,
Maer ons wondert, dat dus jonc een man
Dus ongeboren sal sijn onse Heer’.
Die biscop zeide: ‘sechdy embermeerGa naar voetnoot12
Jegen dat recht dat God gebiet,
10240[regelnummer]
So en zijdyGa naar voetnoot13 recht KerstenGa naar voetnoot14 niet’.
Zi zeiden: ‘wy en zijnGa naar voetnoot15 niet tegen Gode;
Doet algader uwe gebode,
Gy hebbeten lange bekintGa naar voetnoot16
Ende wy en kennens niet een twint;
10245[regelnummer]
Wy bidden in doch enerGa naar voetnoot17 saken:
Eer wy hem noch koninck maken
Laet ons an hem proeven stille,
Wat manne dat hi wesen wille.
Hier es sulc diet wetenGa naar voetnoot18 sal sciere
10250[regelnummer]
Als hi weet sine maniere’.
Hi zeide: ‘gy duncketGa naar voetnoot19 my begeren,
Dat men lette sijn sacreren?’
‘Ja, wy’, seiden si, ‘tot morgen dach;
Is hi dan sulc dat hijtGa naar voetnoot20 sijn mach,
10255[regelnummer]
So kiesen wyne dan sonder sage,
Ende wyetGa naar voetnoot21 hem in Sinxedage;
Dat bidden wy iu, Here, dat gy doet’.
Die biscop seide: ‘dat duncket my goet’.
Scire was dese raet gehent.
10260[regelnummer]
Des morgens bracht men in 't Parlement
Artur, want men hem kiesen sondeGa naar voetnoot22;
Hi track dat zwaert wt, als men woudeGa naar voetnoot22;
Vor koninck hebbensi hem gekoren.
Si baden dat hyse soudeGa naar voetnoot22 horen,
10265[regelnummer]
Ende hi dat zwaert dade in tGa naar voetnoot23 anebilt.
Hi zeide: ‘ic doe al dat gy wilt’.
TerGa naar voetnoot24 kerken leiden sineGa naar voetnoot25 scier
Ombe te wetene sine manier;
‘Wy sienGa naar voetnoot26 wael’, seggen si, ‘dat wilGa naar voetnoot27 God,
10270[regelnummer]
Dat wy doen al dijn gebot;
Des houdenGa naar voetnoot28 wy iu vor Heer,
Artur, nu vorwert meer,
Ende ontfaen iu sonder Parlement;
Laet tot SinxenGa naar voetnoot29 iu sacrement,
10275[regelnummer]
Nochtan en weestGa naar voetnoot30 niet Here te min,
Nu secht uwes selves sin
Sonder ander mannes raet’.
Artur zeide, daertGa naar voetnoot31 al an staet,
‘WildyGa naar voetnoot32 my manscap doen ontfaen,
10280[regelnummer]
Dat en waer geen recht, sonder waen;
Ick en mach iu geen gewelt geven,
Eer ick koninck ben verheven
Ende gewyetGa naar voetnoot33 na koninges recht;
Ende dat gy my biddet echt
10285[regelnummer]
Heer te syne van den lande,
Dat enGa naar voetnoot34 moehte sijn sonder seande
Eer ick mijn recht hebbe ontfaen;
Dat gy my biddet te latene staen
Mijn wyenGa naar voetnoot35 dor uwen wille,
10290[regelnummer]
Dat laet ick gerne staen al stille,
Want iek en mach hierna noch nu
Gene ere hebben sonder iu’.
Doe dochte elcken in sinen moet,
Dat dat kint wareGa naar voetnoot36 vroet;
10295[regelnummer]
Si seiden, dat hem wael behaget,
Dat hi te SinxenGa naar voetnoot29 krone draget
| |
[pagina 113]
| |
Ende daden hem clenodeGa naar voetnoot1 bringen
Ende oeck ander duere dingen,
Te siene of hy gierech waerGa naar voetnoot2;
10300[regelnummer]
Doe vraechdi elken harentaerGa naar voetnoot3
Wat dese sake gelden mochte,
Nadien dat hem dat vole dochte
Gaf hy weder dier ende ondierGa naar voetnoot4;
Dus was hy weder quite scier
10305[regelnummer]
Enten riddersGa naar voetnoot5 die hi hoertGa naar voetnoot6 prisen
Gaf hi orse, entenGa naar voetnoot7 jolysen
Ende clenoden menechfoutGa naar voetnoot9;
Waren si oeck onechte,
10310[regelnummer]
Hi gaf hem scoenhede na rechte.
Daerby proeveden die vroede
Dat zijn zin niet en stont na goede;
So wie so oeck wael wilde,
Proevede wael dat hi was milde;
10315[regelnummer]
Oeck zeiden aldaer die vroede
Dat hi was van hogen moede;
Negene vrecheitGa naar voetnoot10 vant men daer an,
Want also als hijtGa naar voetnoot11 gewan,
Gaf hijtGa naar voetnoot11 daer het was bestaetGa naar voetnoot12
10320[regelnummer]
Dus enGa naar voetnoot13 vondensi hem niet quaet.
TotGa naar voetnoot14 SinxenGa naar voetnoot15 hebben si gebeit,
TeGa naar voetnoot14 Lonnen quamen si gereit,
Ende proefdent zwaertGa naar voetnoot16 daert stack in den steen;
Lonnen ende Logres is al een,
10325[regelnummer]
Alse my duncket, int Romans,
SodatGa naar voetnoot17 die redene zij gans;
Maer t was ombe niet dat zy traken.
Die biscop hi hadde doen maken
EnenGa naar voetnoot18 scepter ende eneGa naar voetnoot18 krone;
10330[regelnummer]
In SinxenavendeGa naar voetnoot19 was dat scoue:
Die biscop dade te Vespertyde
Artur ridderGa naar voetnoot20 maken, daer menechGa naar voetnoot21 blyde
RidderGa naar voetnoot20 mede was ende oeck clerke.
Des nachtes wakediGa naar voetnoot22 in der kerken,
10335[regelnummer]
Des morgens quamen die baroene.
Die biscop sprac, na sinen doene,
Ende zeide: ‘nu mogewy sien ende horen
Den man, dien God hevet verkoren;
Siet hier sine konincklycke gewaden,
10340[regelnummer]
Wil ieman daer tegen raden?’
Si seiden, si loveden dat alle,
Ende of zi ietGa naar voetnoot23 met ongevalle
Jegen hem hadden gedaen,
Dat hi hem dat vergaveGa naar voetnoot24 saen;
10345[regelnummer]
Genade baden si op horen knienGa naar voetnoot25.
Artur weende mettienGa naar voetnoot25,
Ende knieldeGa naar voetnoot26 vor hem met naten ogen.
Hi vergafGa naar voetnoot27 dat nederen ende hogen,
Ende bat hem, dat zi Gode beden,
10350[regelnummer]
By Siner groter ontfermecheden,
Daer hem die ere quam ave,
Dat hi hem dat allen vergaveGa naar voetnoot28’.
Mettien namen sineGa naar voetnoot29 ende leden
Tot sinen koninckliken cleden;
10355[regelnummer]
AlsiGa naar voetnoot30 doe was gecleet
Was die biscop wael gereet
Ombe dat hi soude misse singen,
Aldaer si hem Artur bringen.
Die biscop sprac tot Artur thant:
10360[regelnummer]
‘Want gy Here sijt over dlantGa naar voetnoot31,
Artur, gaet ende haelt u zwaert’.
Dus sprac die biscop te hem waortGa naar voetnoot32.
Al die processie ginck met hem ten stene,
Ende doe si daer waren algemene
10365[regelnummer]
Sprac die biscop: ‘oftuGa naar voetnoot33 an Gode
GelovesGa naar voetnoot34 ende an Sine gebode,
Ende an Sine MoederGa naar voetnoot35 Santa Marien,
Ende an Sante Peter, den vryen,
Ende an alle Santen ende Santinnen,
10370[regelnummer]
Entie dieGa naar voetnoot36 heilige kerke minnen
Ende houden in goeden vrede,
EntieGa naar voetnoot37 douberadene troesten mede,
Ende gerechte wilsGa naar voetnoot38 houden onvervaert,
So ganck toe ende nem dat zwaert,
10375[regelnummer]
Daer dy God mede heeft verkorenGa naar voetnoot39’.
Artur die stont ginder voren,
Sine ogen die waren hem nat;
Menech man weende ombe dat.
| |
[pagina 114]
| |
Hi zeide: ‘also gewaerlike,
10380[regelnummer]
Alse God van Hemelrike
Boven alle dinc hevet macht,
So moetGa naar voetnoot1 Hy my geven die krachtGa naar voetnoot2
Te doene dat ick hebbe verstaenGa naar voetnoot3’.
Mettien knielde hi saen
10385[regelnummer]
Ende nam tswaertGa naar voetnoot4 tusschen knoep ende hilte
Ende tractGa naar voetnoot5 wten anebilte;
Doe leide hijtGa naar voetnoot6 optenGa naar voetnoot7 altaer.
Gesacreert wart hi aldaer,
Als men enen koninck soudeGa naar voetnoot8.
10390[regelnummer]
Na misse, als die biscop woudeGa naar voetnoot8,
Gingen zi wterGa naar voetnoot9 kerken saen,
Ende quamen terGa naar voetnoot10 plaetsen gegaen,
Daer die steen hadde gelegen,
Die doen enwech was gedregen;
10395[regelnummer]
Si en wisten, hoeGa naar voetnoot11 hi was verloren.
Dus was Artur koninck gekoren,
Die dlant van Logres entieGa naar voetnoot12 steden
Lange hilt met groten onvredenGa naar voetnoot13,
Alse gy horen sult hiernaer;
10400[regelnummer]
Want nu ierstGa naar voetnoot14 ginckGa naar voetnoot15 an aldaer
Die hate ende dat stryden,
Dat lange duerde op hem in nyden
Van den baroenen, wyde ende syde,
Die hi al verwan met stryde.
10405[regelnummer]
Hier indetGa naar voetnoot16 kronement ter ure
Van den koninge Arture;
Nu suldyGa naar voetnoot17 voert hoeren die stryde,
Die hem gescieden in sinen tyde.
|
|