Merlijn, naer het eenig bekende Steinforter handschrift
(1880)–Jacob van Maerlant– AuteursrechtvrijVan den Sennen ende van des K. Uter-Pandragoens doet.Die koninck Uter-Pandragoen,
Dat scrivet Robrecht van BorroenGa naar voetnoot14,
Hi hiltGa naar voetnoot15 dat koninkrijcke lange,
9350[regelnummer]
Totdat hi met zieckeGa naar voetnoot16 bedwange
Met drope wart bevaen onsoete,
Beide an hande ende an voete.
Doe die Sennes dat vernamen,
Daden si haer heerGa naar voetnoot17 te samen
9355[regelnummer]
Ende quamenGa naar voetnoot18 ombe sijn lant verstoren
Ende dadenGa naar voetnoot18 hem dicke groten toren,
So lange dat Uter-Pandragoen
Ontboet alle sijn baroen;
DoeGa naar voetnoot19 rieden zi hem dat hi vochte,
9360[regelnummer]
Ende hi hem wreke of hi mochto.
Hi zeide: ‘gy zultGa naar voetnoot20 dat doen dor GodeGa naar voetnoot21
Ende versamen dat heer dor mijn gebode
Ende vechten dan vor uwen heer;
Ick en mach orlogen nembermeer.
9365[regelnummer]
Die heren warenGa naar voetnoot22 des thant beraden,
Ende zeiden dat zijtGa naar voetnoot23 gerne daden;
Dus trocken si op die viande.
Die HeideneGa naar voetnoot24 hadden van den lande
Te dienGa naar voetnoot25 tyden een groet deel beiaget,
9370[regelnummer]
Die KersteneGa naar voetnoot26 quamenGa naar voetnoot18 onversaget
Ende vochten met groten pryseGa naar voetnoot27
Sonder Here tot dienGa naar voetnoot25 wyge
Maer zi verloren dat velt;
Dat volc was ongetelt,
9375[regelnummer]
Dat die KersteneGa naar voetnoot26 daer verloren.
Die mareGa naar voetnoot28 quam denGa naar voetnoot29 kouinge te voren,
Dat die KersteneGa naar voetnoot26 waren gesconfiert;
Des wart hi zere te barentiert,
Want die daer levendich waren,
9380[regelnummer]
Zeiden hem, hoetGa naar voetnoot30 daer was gevaren.
Doe die Heidene (hadden) den zege,
Doe voeren zi achterwege
Ende dwongen daer man ende wive.
Die Sennes, die te voren keytive
9385[regelnummer]
Ende in den lande waren gevaen,
Die sijnGa naar voetnoot31 alle an hem gegaen;
Dus worden si machtechGa naar voetnoot32 in den landeGa naar voetnoot33.
Merlijn, die dit al bekande,
Quam tot Uter-Pandragoene,
9390[regelnummer]
Die droevech was, ende sine baroene.
Die koninck was verkranket seer
Van jaren, ende van oevele meer,
Ende was so komen te sinen iaren,
Dat hi seer kranck was twaren.
9395[regelnummer]
Ende doe die koninck hadde vernomen.
Dat Merlijn tote hem was komen,
Was hi wtermaten blijde,
Ende dachte dat hi in korten tijde
Getroestet soude sijn van sinen heer.
9400[regelnummer]
Alse Merlijn quam vor den heer,
Was die koninck zijnsGa naar voetnoot34 wel vro;
Hi zeide: ‘Koninck, es dat also,
My duncket gy zijt zere gekranket’.
‘Dat ben ick’, zeidiGa naar voetnoot35, ‘God zijsGa naar voetnoot36 gedanket!
9405[regelnummer]
Ende myne liedeGa naar voetnoot37, dat es iu kontGa naar voetnoot38,
ZijnGa naar voetnoot31 herde sere som gewont,
Ende daer ics my op niet (en) bewande,
Hebben my gedaen groet ande,
Dit es tdiuck datGa naar voetnoot39 my doet droeven’.
9410[regelnummer]
Merlijn zeide: ‘gy moget proeven:
Dat volc, dat es sonder Heer,
Dat en doech no min no meer’.
Die koninck bat, dat hi hem radeGa naar voetnoot40
Wat bi daer best toe dadeGa naar voetnoot40;
9415[regelnummer]
Merlijn zeide: ‘iu hemelechede
| |
[pagina 103]
| |
Wil ick iu zeggen, waer gy mede
Sult mogen staen toter weerGa naar voetnoot1:
Doet te gader al iu heerGa naar voetnoot2
Ende als si alle zijnGa naar voetnoot3 komen daer,
9420[regelnummer]
So doet maken een orsbaer,
Ende doet iu in dat heerGa naar voetnoot2 dragen;
Dus zuldyGa naar voetnoot4 uwe viande veriagen;
Wetet wel dat gy zult vechten zege.
Ende als gyse hebt geiaget enwege
9425[regelnummer]
So proevet wel: dat gemene diet
Sonder Here en dogetGa naar voetnoot5 niet.
Tierst dattuGa naar voetnoot6 gedaen heves dat,
Gif doer God dan dinen scat,
Verlichte dine siele metGa naar voetnoot7 dat dy es bleven,
9430[regelnummer]
Du en sals nietGa naar voetnoot8 lange leven;
Die rijcheit en es nietGa naar voetnoot8 haerGa naar voetnoot9,
Die nietGa naar voetnoot8 en geven openbaer,
Ende hier dan al moeten laten,
Dit zijn Duvels die ons hatenGa naar voetnoot10;
9435[regelnummer]
Nu proevet ende verstaet dat
Du, die duskenGa naar voetnoot11 groten scat
In deser werelt heefsGa naar voetnoot12 gehat,
Vorwaer zeggic iu dat:
Gy moetenGa naar voetnoot13 al dor Gode geven,
9440[regelnummer]
Ende proeven ombe dat lange leven.
Dat waer beter den rijcken man,
Die hem dat goet trecket an,
Dat hem een oert niet en blove,
Dan hi dor God niet en geve
9445[regelnummer]
Deser wereltGa naar voetnoot14 rijchede,
Ende dat daertoe behoert mede;
Want al sij ieman achter dy bleven,
Hi zal des dor God luttel geven
Dit es der sielen verliesGa naar voetnoot15 al,
9450[regelnummer]
Men doe daermede als men sal,
Ende du weetsGa naar voetnoot16 dattu salsGa naar voetnoot17 sterven,
Du moetsGa naar voetnoot16 ombetGa naar voetnoot18 lange leven werven
Ende dijn goed dor Gode gevenGa naar voetnoot19,
Dat du machsGa naar voetnoot20 hebben dat lange leven.
9455[regelnummer]
Echter proeve iu dinen moet,
Dat dese werlt niet en es goet;
Men mach gene werelt leiden,
Si en moet met rouwen sceidenGa naar voetnoot21;
AlmoseneGa naar voetnoot22 en argert niet een twintGa naar voetnoot23,
9460[regelnummer]
Die men te voren enwech sint.
Wat goet God den mensche gevet
Also lange als hi levet;
Dat goet gif gerne weder
Die wyle dattu zijs hier neder.
9465[regelnummer]
Die niet en wille wesen sot,
Geve weder dat hem gaf God,
Eer hi hier nu stervet
Ende dat hi ginder niet bedervet;
Die niet en staet na dit gewin,
9470[regelnummer]
Nembermeer komet hi daerin.
Hierombe so zeggic dy dat,
Dattu dor Gode geefsGa naar voetnoot24 dinen scat,
Du machsGa naar voetnoot20 dy selven best beraden,
Ende meest vromen ende meest scaden.
9475[regelnummer]
Du en sals niet lange leven
Na desen sege, dien du sals plegen.
Nu verstant wel dat sermoen:
Negene dinck en machstu doen,
Die dy helpet ten rechten leneGa naar voetnoot25
9480[regelnummer]
Als een goet inde allene.
Al hadstu gedaen al die doget,
Daer al die werelt by verhoget,
Ende blevestu sonder een goet ende,
Du zouds teGa naar voetnoot26 langer meswendeGa naar voetnoot27.
9485[regelnummer]
Al badstn al so vele mesdaen
Als alle die hebben ontfaen
Lijf in deser werelt nu,
Overwaer so seggic iu
Ende mochtyGa naar voetnoot28 ten goeden ende komen,
9490[regelnummer]
Die waerheit hebbick al vernomen,
Die mesdaet die waerGa naar voetnoot29 al vergeven;
Ende zijn zy vonden in een goet leven,
Ende sterven zy, zy sterven welGa naar voetnoot30.
Du en zalsGa naar voetnoot31 henen voeren niet elGa naar voetnoot30
9495[regelnummer]
Dan weldaet ende oec eer;
Ende weldaet enGa naar voetnoot32 mach nembermeer
Sonder die erc niet wesen.
Ic hebbe dy vertelletGa naar voetnoot33 van desen
HocdaneGa naar voetnoot34 wijs du zouds levenGa naar voetnoot35
9500[regelnummer]
Du bist sonder wijf bleven,
Men segget Ygernen doet, dine VrouweGa naar voetnoot36,
| |
[pagina 104]
| |
Ende du en machs gene ander trouwen;
Dus blivet dijn lant sonder Heer,
Des moetstuGa naar voetnoot1 pinen teGa naar voetnoot2 meer,
9505[regelnummer]
Hoe du machsGa naar voetnoot3 goeden inde ontfaen.
Ick wil my hene maken saen
Du en heefsGa naar voetnoot3 nember te doeue met my
Du zoudsGa naar voetnoot4 Ulfine seggen, dat hy
Gelofte dy doe by synen moude,
9510[regelnummer]
Ombdat hy sij myne orkonde
Van dat hi sculdech es te zyne’.
Die koninck zeide tot Merlyne:
‘Hoge dinge doetstu my bekinnen,
Dat ic myne viande sal verwinnen,
9515[regelnummer]
Al liggende op ene orsbaer,
Hoe mochtic (dat) doen van vaer?
God sij gedanket al sijns goedes!’
Merlijn seide: ‘du behoedes
Dy van sonden dus geninde,
9520[regelnummer]
Dus moetstu komen ten goeden inde;
Ic bidde dy, want ic wil enwech,
Dattu dy houds an desen sech
Ende au die weert, die ic hebbe geseit’.
Die koninck zeide: ‘sech my gereit
9525[regelnummer]
Van mynen kinde, hoe dat vaertGa naar voetnoot5’.
Merlijn zeide hem ter vaertGa naar voetnoot5:
‘Du en heves des niet te doen ter stont
Maer ick wille, dat dy zijGa naar voetnoot6 kont,
Dat scone esGa naar voetnoot7 ende wael gevoet,
9530[regelnummer]
Ende daertoe vromech ende vroet’.
Uter-Pandragoen sprac mettienGa naar voetnoot8:
‘Merlijn, sal ick dy nember sienGa naar voetnoot8?’
‘Ja gy’, zeidiGa naar voetnoot9, ‘koninck, heer,
Noch enewerfGa naar voetnoot10 ende niet meer’.
9535[regelnummer]
Dus was daeronder hem dat gesceetGa naar voetnoot11.
Die koninck ontboet sijn volck gereet,
Sine viande dadiGa naar voetnoot12 bestaen;
Ene orsbaer dadiGa naar voetnoot12 maken saen,
Ende daden voerenGa naar voetnoot13 vor sine liede.
9540[regelnummer]
Na sines selves herten bediedeGa naar voetnoot14
SeaerdeGa naar voetnoot15 men die liede teGa naar voetnoot16 wyge.
Si vochten met groten pryseGa naar voetnoot17,
Also als die koninck hiet,
So dat hi dat quade diet
9545[regelnummer]
Versloech ende iagede enwege.
Aldus wonnen si den zege,
Ende veriageden die viande
Al te male wt horen lande.
Fineren moet hi die sculdech esGa naar voetnoot18.
9550[regelnummer]
Die koninck gedachte nu des,
Dat hem Merlijn hadde gesecht
En wonde hi vergeten echtGa naar voetnoot19.
Hi voer te Lonnen in die stat,
Ende ontboet daer al sinen scat,
9555[regelnummer]
Ende dade ontbieden cortelyke
Al die arme van sinen ryke
Dien hi scone alemosen gaf,
Ende dat hem bleef, daer dade hi af,
Also als hem die papen rieden,
9560[regelnummer]
So vele gaf hi den armen lieden,
By Merlijns rade, by onsen Heer,
Dat hem en bleef min no meer,
Al daer hi dat weten mochteGa naar voetnoot20;
Seer oetmoedich was sijn gedochte
9565[regelnummer]
Te Godewaert entenGa naar voetnoot21 sinen liedenGa naar voetnoot22,
Alzo als Merlijn woude bediedenGa naar voetnoot23.
Goede wile hi dit haerde,
Also dat hem sijn oevel swaerde.
Doe sine liedeGa naar voetnoot22 dit vernamen
9570[regelnummer]
Te LogresGa naar voetnoot24 si allegader quamen,
Die sere ontsagen des koninges lijf;
Doch sagenGa naar voetnoot25 si wael, sonder blijf,
Dat hi niet en mochte genesen;
So sere krankede hi mettesenGa naar voetnoot26,
9575[regelnummer]
Dat hi lach drieGa naar voetnoot27 dage sonder sprake;
Ende Merlijn wiste al die sake,
Ende quam te hant in gene stat;
Doe die heren wisten dat,
Ontboden sineGa naar voetnoot28, ende elck genoet
9580[regelnummer]
Seide: ‘die koninck bi es doet,
DienGa naar voetnoot29 gy sere hebt gemynt’.
Hy zeide: ‘dat en es niet een twintGa naar voetnoot30;
Ick wane hi goeden wandel doet
Die sinen inde hevet dus goet,
9585[regelnummer]
Ende hi en es nog niet versceidenGa naar voetnoot31’.
‘Hi es’, zeiden zi, ‘wy zullen iu daer leidenGa naar voetnoot31
In drien dagen en sprack hi woert
Noch nembermeer en doet voert’.
‘Of God wil’, sprac Merlijn, ‘hi sal;
9590[regelnummer]
Nu comet, gy moget dat heeren al’.
Zi zeiden: ‘dat waerGa naar voetnoot32 wonder groet
| |
[pagina 105]
| |
Want hi leget voer doet,
Die koninck Uter-Pandragoen’.
Die vensterGa naar voetnoot1 dade Merlijn ontdoen;
9595[regelnummer]
Zi zeiden: ‘siet hier Merlijn, Heer,
Die iu mynde also seer’.
Die koninck keerde hem derwaertGa naar voetnoot2
Ende siet op hem ende gebaertGa naar voetnoot3
Of hineGa naar voetnoot4 kende. Doe zeide Merlijn
9600[regelnummer]
Tot den heren die daer sijn:
‘Nu swiget alle ende hoert
Des koninges alreleste woert,
Ende staet bet herwaert nu’.
Zi zeiden alle: ‘hoe menestu?’
9605[regelnummer]
‘Den koninck nu spreken doen
Dat mach horen elck baroen’,
Sprac Merlijn tienGa naar voetnoot5 tyden,
Ende ginck staen banderGa naar voetnoot6 syden
Ende zeide hem in zijn ore dit:
9610[regelnummer]
‘Dijn inde es scone, als dat wael zit,
Es dijn herte al sulck binnen,
Alstu ons hier doet bekinnen;
Artur, dijn sone, sal crone dragen
TendeGa naar voetnoot7 van dinen levedagen,
9615[regelnummer]
Ende al mettenGa naar voetnoot8 wille onses Heren,
So sal hi met groterGa naar voetnoot9 eren
VervullenGa naar voetnoot10 der tafelronden stede,
Die ick dy selve maken dede’.
Alse dit die koninck hevet verstaen,
9620[regelnummer]
Keerde bi hem ombe saen,
Ende zeide: ‘biddet alle Merline dit,
Dat hi Gode vor my bit’.
Ende Merlijn, hi seide doe voert:
‘Dit es dat alreleste woert,
9625[regelnummer]
Dat die koninck sal spreken meer
Al en woudysGa naar voetnoot11 niet geloven eer’.
Merlijn scietGa naar voetnoot12 doe van den koninek,
Den heren wonderde deserGa naar voetnoot13 dinck,
Dat hi den koninck spreken dede;
9630[regelnummer]
Maer niemanGa naar voetnoot14 en was daer terGa naar voetnoot15 stede
Sonder Merlijn, die dat bekende;
Op die nacht so endeGa naar voetnoot16
Die koninck Uter-Pandragoen.
Des koninges prinsen ende sine baroen
9635[regelnummer]
Ende oeck menechGa naar voetnoot17 gewyet heer
DadenGa naar voetnoot18 den koninge groet eer,
Ende groeven hem na koninges recht.
Dus bleof dat lant ontervet echt.
Daer was vergadert menechGa naar voetnoot17 prelaet
9640[regelnummer]
Ende namenGa naar voetnoot19 al te samen raet,
HoeGa naar voetnoot20 men dat lant berechten mochte;
Maer daer enGa naar voetnoot21 was niemanGa naar voetnoot21 die brochte
Raet die hem dochte gave.
Doe zeiden ziGa naar voetnoot22: ‘wy zullen hier ave
9645[regelnummer]
An Merline soecken raet,
Hi es vroeder dan al dat hier staet,
Hi sal ons den besten raet geven’.
AlGa naar voetnoot23 zijn zi des daeran gebleven
Ende dadenGa naar voetnoot24 proeven waer hi waerGa naar voetnoot25.
9650[regelnummer]
Doe hi dat wiste, quam hi daer.
Zi zeiden: ‘Merlijn, siet wat gy doet,
Wy weten wael dat gy zijtGa naar voetnoot26 vroet,
Ende wetetGa naar voetnoot27 meer dan ieman elGa naar voetnoot28;
Nu es dit lant, dat siedy welGa naar voetnoot29,
9655[regelnummer]
Sonder Heer ende al verstorven;
Sulc een lant es scier verdorven.
DoerGa naar voetnoot30 Gode bidden wy iu dan,
Dat gy ons helpet kiesen enen man,
Die tlantGa naar voetnoot31 berechte tonsen bederve,
9660[regelnummer]
Sodat die kerke niet en verderve,
Entie liede dieGa naar voetnoot32 daerinne sijn’.
‘Ick en ben niet sulc eenGa naar voetnoot33’, zeide Merlijn,
‘Dat my een Heer te kiesene staet,
Maer wildyGa naar voetnoot34 doen al mynen raet,
9665[regelnummer]
Ick zoude iu raden herde wale,
Ende houden des nember ander tale
Overeen voerwaertGa naar voetnoot35 nembermeer’
Zi zeidenGa naar voetnoot36: ‘God geve, dat wy tSyner eerGa naar voetnoot37
Ende oeck tot onser aller vromen
9670[regelnummer]
Overeen moeten des komen’.
Merlijn zeide: ‘ick hebbe dit rijeke
Seer gemynt sekerlijke,
Oeck die liedeGa naar voetnoot38 van den lande,
Coer ick enen koninck, si haddensGa naar voetnoot39 seande,
9675[regelnummer]
Ick en dade hem te weten echt
Dat myne sake wareGa naar voetnoot40 gerecht;
Maer nu es, al en wetysGa naar voetnoot41 niet,
Scone aventure my gesciet.
Die koninck starf, des sijt bedacht,
9680[regelnummer]
Na Sancte Mertijns misse viertien nachtGa naar voetnoot42,
Ende hier es die Kerstavont by,
| |
[pagina 106]
| |
Ende es dat gy des gelovet my,
Ick zal iu raden goetGa naar voetnoot1 ende ere,
Beide terGa naar voetnoot2 werlt ende tonsenGa naar voetnoot3 Here’.
9685[regelnummer]
Doe zeidenzi, alle die baroen:
‘Iuwen raet willen wy doen’.
‘Ick wille dat gy des seker sijt’,
Sprac Merlijn, ‘hier comet die tijt,
Dat geboren was der maget Marien sone
9690[regelnummer]
Jesus KerstGa naar voetnoot4, dat was degoneGa naar voetnoot5,
Die Here van allen dogeden es;
Ick wil sijn iu borge des,
Es dat gy doet ontbieden
Achterlande uwen liedenGa naar voetnoot6
9695[regelnummer]
Datsi des bidden onsen Here,
Dat Hi iuwen raet ten besten kere,
Ende iu enen gerechten Heer verlene
Dor sine doget, die niet es clene,
Ende dor die tijt alse te voren
9700[regelnummer]
Daer hi op woude sijn geboren,
Coninck boven allen koningen
Ende Heer van allen dingen,
Dat Hi iu sulcken Here geve
Die teGa naar voetnoot6 siuen diensteGa naar voetnoot7 leve,
9705[regelnummer]
Ende hi iu sulck teken toge,
Dat hi wael kent, al sit hi hoge,
Ende elck man die hemselven kent,
Dat hi iu sulc teken sent,
Dat men zien mach ende horen,
9710[regelnummer]
Dat hi by Hem wert verkoren,
Al sonder eneges menschen raetGa naar voetnoot8.
Es dat gy hierna alle staet,
Gy sult Onses Heren teken sienGa naar voetnoot9’.
Al dat volc seide mettienGa naar voetnoot10,
9715[regelnummer]
DattetGa naar voetnoot11 hem die beste raet dochte,
Dien men emmerGa naar voetnoot12 vinden mochte;
Elck die zeideGa naar voetnoot13: ‘volgdy dies?’
Zi zeiden, zi en waren nember so ries,
Die dit souden wederropen;
9720[regelnummer]
Doe baden si allen den biscopen
Ende daertoe allen den clercken
Datzi daden achterkereken
Den volcke bidden algemene,
Beide die grote entieGa naar voetnoot14 clene,
9725[regelnummer]
Datzi des niet en gingen ave
Van den tekene dat hem God gave.
Aldus dadensi Merlijns raet.
Merlijn nam orlof, ende gaet.
Si baden hem dat hi daer soude sijn
9730[regelnummer]
Alse God gave Sijn tekijnGa naar voetnoot15,
Te KerstGa naar voetnoot16 avende of dat so gesciede.
Hi zeide: ‘twaren, gy goede liede,
Gy biddet, des ick niet mach wilkoren,
Ick en kome niet voer gy hebbet gekoren’.
|
|