Merlijn, naer het eenig bekende Steinforter handschrift
(1880)–Jacob van Maerlant– AuteursrechtvrijHoe Artur, doe hi geboren wart, Merlyne gegeven was, ende van Keyen.Nu gevilGa naar voetnoot8, dat die Vrouwe
Om dat zi kint droech hadde rouwe,
Ende zere daerombe droeven began;
9010[regelnummer]
Eens nachtes lach si by horen man,
Ende hi zeide: ‘by wien draechdyGa naar voetnoot9 dat kint
Want gy en mochtet nietGa naar voetnoot10 sint
IckGa naar voetnoot11 in nam das groet gaen;
Want die nachte bescreven staen,
9015[regelnummer]
So wetyGa naar voetnoot12 wel die waerheit das,
Dat die hertoge niet en was
Met iu in langen tyden te voren,
Eer hi sijn lijf hadde verloren
Dus en zijtGa naar voetnoot13 gy niet bezwaertGa naar voetnoot14
9020[regelnummer]
By hem’; ende zi wart vervaertGa naar voetnoot14,
Ende zi wart doe bedroevet seer;
Si sprac: ‘ombdattet in kondeeh es, Heer,
So en mach ick in niet liegen,
Ende en wil in niet bedriegen,
9025[regelnummer]
Maer doerGa naar voetnoot15 God hebt mijns genaden
Ick sal iu wonder tellen by staden,
Sekert, dat gy my niet en laet’.
‘Neen ick’, zeide hy, ‘hoe so dat gaet’.
‘Rede’, zeide zy, ‘sal ick spreken
9030[regelnummer]
Ende wel wonderleke treken:
Een man quam in der gebare
Te myner kameren openbare
Als die hertoge in der gedane;
Hi brachte met hem Jordane
9035[regelnummer]
Ende Bretel, of haer gelijke,
Ende gingenGa naar voetnoot16 in stoutelijkeGa naar voetnoot17
Daer dat altGa naar voetnoot18 gesinne sach.
Die nacht dat hi by my lach,
Doe wistick wel dat hi een kint gewan;
9040[regelnummer]
Ick wane dat hadde gewesen mijn man.
Dit was die nacht rechte also
Doe mijn here starf des morgens vro,
Ende in die borch quam die nyemaerGa naar voetnoot19
Dat mijn heer verslagen waerGa naar voetnoot19,
9045[regelnummer]
Doe dadiGa naar voetnoot20 my verstaen twaren,
Dat hi den liedenGa naar voetnoot20 waer ontvaren
Hemeleke wtenGa naar voetnoot21 castele;
Doe voer hi enwech na der noveleGa naar voetnoot22’.
Die koninck zeide doe: ‘Vrouwe mijn,
9050[regelnummer]
Siet dat dese dinge verholen zijnGa naar voetnoot23,
Want in ea quame daer nembermeer
GoetGa naar voetnoot24 af noch oeck eer.
Ick wille dat gy des zeker zijt:
Alse komet dieselve tijt
9055[regelnummer]
Dat dat kint wertGa naar voetnoot25 geboren,
So en mach dat in noch my toehoren;
Maer alset geboren es, zuldijtGa naar voetnoot26 stille
Geven dengene dienGa naar voetnoot27 ick wille,
Sodat wy des blyven sonder scande’.
9060[regelnummer]
Soe leideGa naar voetnoot28 te samen haer hande:
‘Here’, zeide zy, ‘nu doet met my
| |
[pagina 99]
| |
Algader dat iu wille sy’.
Die koniuck zeide doeGa naar voetnoot1 Ulfyne
Der vrouwen tale entieGa naar voetnoot2 sine,
9065[regelnummer]
Ende zeide: ‘merket an myne vrouwe,
Dat zi es goet ende getrouwe,
Dat zi van dus groten saken
NegeneGa naar voetnoot3 logene woude maken’.
Ulfijn sprac doe, sonder waen:
9070[regelnummer]
‘Merlijns bodescap is wel gedaenGa naar voetnoot4,
Anders en mochte hi niet met mynnen
Dat kint enegerwijs gewinnen’.
In denselven tyden twaren,
Dat Merlijn hem zoude openbaren,
9075[regelnummer]
So quam hi tote Ulfine
Ende zeide hem den willeGa naar voetnoot5 sine.
Doe zi dus spraken in den tyden
Dadese die kouinck ontbieden;
Doe sprakensi onder hen drienGa naar voetnoot6
9080[regelnummer]
Van vele sticken, ende mettienGa naar voetnoot7
Seide hem die koninck die saken,
Hoe Ulfijn den vrede dade maken,
Ende wat hi zeide toterGa naar voetnoot8 Vrouwen.
Ulfijn zeide: ‘Merlijn, entrouwen,
9085[regelnummer]
Die sonde, die gy dor des koninges mynne
DadetGa naar voetnoot9 an der koninginne
HebdyGa naar voetnoot10 gebetert een goet stick;
Maer entrouwen noch benGa naar voetnoot11 ick
In den sonden, die my rouwen,
9090[regelnummer]
Van den koninge ende myner Vrouwen,
SoeGa naar voetnoot12 en weet niet, wieGa naar voetnoot13 se hevet beswaert’.
Die koninck zeide: ‘zijt onvervaert,
Gy zijt so vroet, gy koemt des wel of’.
Merlijn zeide: ‘gy hebt des orlof,
9095[regelnummer]
HelpdyGa naar voetnoot14 my niet, daer gijt moechtGa naar voetnoot15 doen’;
‘Ic sal gerne’, sprac Uter-Pandragoen;
‘Ende doet my geven in myne hant’.
‘Ic sal’, sprac die koninck te hant,
‘Sulck man es vroet nadat hi hoert’.
9100[regelnummer]
‘Een man wonet in dese poert
Die beste van den koninckryke,
Ende sijn wijf oeck sekerlike
Es dio beste die ick vinde
Ende soeGa naar voetnoot12 licht oeck nu van kinde,
9105[regelnummer]
Des zi en zijn oeck niet ryke;
Onthiedet den man haestelike
Ende gevet hem goet dat zi verteren
IndienGa naar voetnoot17 dat zi willen zweren,
Dat zi een kint zullen voeden
9110[regelnummer]
Als ment hemGa naar voetnoot18 bringet, en wel hoeden,
EntieGa naar voetnoot19 vrouwe salt zelve sogen;
Hoers selves kint sal si gedogen
Dat ene amme sogen sal;
Hiertoe zullenGa naar voetnoot20 zi zweren al,
9115[regelnummer]
Dat zi dat zullenGa naar voetnoot20 in der gebaerGa naar voetnoot21
Hoeden, of dat hoers selves waerGa naar voetnoot21’.
Doe sprac Uter-Pandragoen:
‘Dat gy wilt, dat sal ick doen’;
Ende Merlijn nam thantGa naar voetnoot22 orlof
9120[regelnummer]
Ende rumede des koninges hof.
Die koninck dade den man ontbieden
Ende eerdene vor anderen liedenGa naar voetnoot23;
Die man badde wonder groet
Waerombe hem die koninck die ere boet:
9125[regelnummer]
‘Lieve vrientGa naar voetnoot24’, sprac die koninck
Ick sal iu ontdecken een dinck,
Want gy van lene zijt mijn man:
Een wonder es my komen an
Ende ick bidde in op trouwe groet,
9130[regelnummer]
Dat gy my helpetGa naar voetnoot25 wt der noet
Ende helet nu al mijn doen’.
‘Ick sal’, sprack hi, ‘Heer Pandragoen,
Doen al dat ick mach volbringenGa naar voetnoot26,
Ende helen in allen dingen
9135[regelnummer]
Die ick volbringenGa naar voetnoot26 mach gereet’.
Die koninck zeide: ‘vrientGa naar voetnoot24, nu weetGa naar voetnoot27
Een wonder groet, daer ick sliep:
My dochte, dat my een man riep,
Dat gy die beste waertGa naar voetnoot28 van den ryke,
9140[regelnummer]
Ende hy zeide my zekerlike,
Dat iu wijf hevet een kint,
Ick bidde iu, dat gy dat zogen doet sint
Ende gyGa naar voetnoot31 dat doetGa naar voetnoot31 dor myne bede;
9145[regelnummer]
Ick bidde des haer oeck selveGa naar voetnoot32 stille
Dat soeGa naar voetnoot33 dat doe dor minen wille,
Dat zi soge een ander kint,
Dat haer scire wert gesintGa naar voetnoot34’.
‘Trouwen, Here’, sprac die man,
9150[regelnummer]
‘Grote dinck soecktyGa naar voetnoot35 my an
Dat gy biddet, dat men mijn kint
| |
[pagina 100]
| |
Tener anderGa naar voetnoot1 amme bringet sint,
Ende ick mijn kint daer onnatureGa naar voetnoot2.
Al soudet my werden een deel te sure.
9155[regelnummer]
Ic wane icsGa naar voetnoot3 mynen wive best vrage;
Segget Here’, zeidiGa naar voetnoot4, ‘op wat dage
Dat men ons dat kint sal bringen’.
‘Ick en weet’, zeidiGa naar voetnoot4, ‘in waren dingen’.
Die goede man sprac ten koninge:
9160[regelnummer]
‘DaerGa naar voetnoot5 en zijn in deserGa naar voetnoot6 werelt gene dinge
Ick en wilse gerne dor iu doen’.
Doe gaf hem Uter-Pandragoen
So vele goeds, dat hine verwan.
Als hi te hues quam, hi began
9165[regelnummer]
Sinen wive zeggen des koninges raetGa naar voetnoot7.
Dat dochteGa naar voetnoot8 haer wesen herde quaetGa naar voetnoot7,
Ende zeide: ‘hoe mocht ick gedogen,
Dat ic ieman anders zoude sogen?’
Die man sprack doe: ‘dese dinck
9170[regelnummer]
MoetwyGa naar voetnoot9 doen dor den koninck,
Want hy es onse gerechte heer
Ende hevet ons gedaen zulck eer
Ende gelovet ende oeck gegeven;
Wy moeten na siner houdeGa naar voetnoot10 weven;
9175[regelnummer]
Ic wil dat gi doet deze bede’.
Die vrouwe sprac: ‘ic ende dat kint mede
Wy sijnGa naar voetnoot11 uwe beide gader,
Doet uwen wille daermede allegader,
Want ic daertegen niet en stryde’.
9180[regelnummer]
Die man was doe herde blyde,
Doe zyGa naar voetnoot12 dat woudeGa naar voetnoot13 laten gescien;
Ombe ene amme dade hi sien
Die wael sogen sonde sijn kint,
Aldus so es dat enwech gesint.
9185[regelnummer]
Die koninck proevede der Vronwen maniere,
Dat si geliggen zoude sciere.
Merlijn quam vor daer enenGa naar voetnoot14 dach
Te hove eer die vrouwe gelach,
Ende zeide Ulfine, in stilier waerGa naar voetnoot15
9190[regelnummer]
Ick belove my openbaer
Van den koninge, dat hi dat
So wael dade dat hi hem bat;
Segget hem dat hi zegge der Vrouwen,
Dat zy sal, by goeder trouwen,
9195[regelnummer]
Morgen namyddage hebben een kint;
Ende den ierstenGa naar voetnoot16 man, dien men vint,
TierstGa naar voetnoot17 dat men komet wt der salen,
Dien zal ment geven in stilre talen’.
Ulfijn sprac: ‘en zult gy niet eer
9200[regelnummer]
Spreken jegen mynen Heer’?
‘Neen ick niet’, zeide doe Merlijn.
TotenGa naar voetnoot18 koninge ginck doe Ulfijn,
Ende zeide dat hem Merlijn hiet;
Die koninck zeide: ‘en sal hy niet
9205[regelnummer]
My spreken eer hy enwech geet?’
‘Neen hi, maer doet dat hy in heetGa naar voetnoot19’.
Doe Ulfijn hom hadde gesecht dit,
Ginck die koninck aldaer nu sitGa naar voetnoot20
Die kouinginne, ende zeide haerGa naar voetnoot21:
9210[regelnummer]
‘Vrouwe, ick zegge iu nyemaerGa naar voetnoot21,
Gelovet haerGa naar voetnoot21 my’. - ‘Gerne, Here, ick doe
So wat so gy my zegget toe,
Eude ick doe al dat gy my gebiet’.
Die koninck zeide: ‘en twivelt niet:
9215[regelnummer]
Morgen namyddach, heb ick geacht,
ZuldyGa naar voetnoot22 genesen van uwer dracht,
Daer gy mede zijt gebonden,
Ende ick bidde iu tenGa naar voetnoot23 stonden
Tierst als dat kint geboren sy
9220[regelnummer]
Bevelet haer, die iu es by,
Dat zy hemelcke dat kint
Den iersten geve dien zy vint
Daer buytenGa naar voetnoot24 staende an derGa naar voetnoot25 sale,
Ende sy des en make gene tale,
9225[regelnummer]
Dor gene sake die men vinde,
Dat gy genesen zijtGa naar voetnoot26 van kinde,
Want wy zouden des hebben lachterGa naar voetnoot27:
Men soude seggen hierachter
DattetGa naar voetnoot28 niet en mochte sijn,
9230[regelnummer]
Dat dat kint met rechte waerGa naar voetnoot29 mijn,
Noch des hertogen mochtet niet wesen’.
Die vrouwe antworde mettesenGa naar voetnoot30
‘Here, al waer sechdyGa naar voetnoot31 daeran:
Ick en weet wie dat kint an my wan,
9235[regelnummer]
Ick doe al dat in es genameGa naar voetnoot32,
Recht als een die my scame
Van mynen groten ongevalle,
Maer wonder heb ick, hoeGa naar voetnoot33 so ick kalle,
Hoe gy gewetetGa naar voetnoot34 mynen termijn’.
9240[regelnummer]
Die koninek zeide: ‘nu laet dit zijn,
Ende doet hiermede al mijn gebot’.
| |
[pagina 101]
| |
‘Ick sal, Here, so helpe my God!’
Aldus bleef hoerre tweerGa naar voetnoot1 met;
Ygerne beide nadient met haer staet,
9245[regelnummer]
Want doe die tijt quam dat God woudeGa naar voetnoot2
Dat zy van kinde genesen soudeGa naar voetnoot2,
Na Vespertijt quam haer gereit
Des anderGa naar voetnoot3 dages die arbeit,
Ende duerde tote na myddernacht.
9250[regelnummer]
God verloesdese van der dracht
Ende gaf haer een kindekijnGa naar voetnoot4.
Tierst dat haerGa naar voetnoot5 tijt dochte zijn
Riep zi te hant ene joncfrouwe
Die zi dicke vant getrouwe:
9255[regelnummer]
‘Lievo’, zeide zi, ‘nemet dat kint,
Gevet den ierstenGa naar voetnoot6 dien gy vint,
Die iu dat toe eyschet buyten derGa naar voetnoot7 sale,
Ende den man merket wale’.
Si dadet doeGa naar voetnoot8 winden al te hant
9260[regelnummer]
In die beste clederGa naar voetnoot9 die men vant,
SiGa naar voetnoot8 bant dat toe herde wel ter kuerGa naar voetnoot10
Ende droeget buyten die duerGa naar voetnoot10;
Daer vantsi enen ouden man staen,
Cranck ende bleeck ende zere ondaen,
9265[regelnummer]
Ende zeide: ‘vrientGa naar voetnoot11, wat es dattu iagesGa naar voetnoot12’?
Hi zeide: ‘ic soecke dattu drages’.
‘Wie bistu dan, by diner trouwen?
Wat sal ick seggen myner vrouwen?’
Hi zeide: ‘iek en segge dy daeraf niet,
9270[regelnummer]
Maer doe dat dy dijn vrouwe hiet’.
‘Wat sal ick seggen wienGa naar voetnoot13 ick dat gaf?’
‘Ick en segge dy daer niet af’.
MettienGa naar voetnoot14 gafzi hem dat kint,
Hi voer enwech als die wint,
9275[regelnummer]
SoeGa naar voetnoot15 en wiste waer hi haerGa naar voetnoot15 ontginck;
Die Vrouwe weende ombe die dinck.
Doe hi dat kint hadde ontfaen,
Ginck hi enwech also saen,
Al daer hi AntoreGa naar voetnoot16 vint,
9280[regelnummer]
Ende gaf hem doe dat kint;
Hi vant Antore opter vaert
Gaende doe ter kerken waert;
Als een outGa naar voetnoot17 man was hi gedaen,
Hi riepen tot hem also saen,
9285[regelnummer]
Ende zeide: ‘ic sprakeGa naar voetnoot18 iu, waertGa naar voetnoot19 dat ic mochte’.
Antor sach ombe, ende dochte
Dat hi sceen een goet man,
Ende hi zeide: ‘nu spreket dan’.
Die oude zeide: ‘ick brenge in
9290[regelnummer]
Een kint, dat zuldyGa naar voetnoot20 nemen nu,
Ende honden wel al openbaer
Alse of dat uwes selves waer;
Wetet waelGa naar voetnoot21, es dat gijtGa naar voetnoot22 doet
In sal daeraf komen ere ende goet,
9295[regelnummer]
Ende uwen kinderen hiernaer;
GeloefGa naar voetnoot23 my des al openbaer’.
‘Ben ick des seker’, sprack Antoer,
‘Dat dit dat kint es, daer ick ombe swoer,
Ende dat die koninck emoer woudeGa naar voetnoot24,
9300[regelnummer]
Dattet mijn wijf sogen zoudeGa naar voetnoot24,
Ende mijn kint anderswaer besteden?’
‘Jaet’, zeide hi, ‘by mijnre waerhedenGa naar voetnoot25;
Elck goet man entieGa naar voetnoot26 koninck mede
Zouden daerombe doen bede,
9305[regelnummer]
Ende ick biddes in oeck herde seer,
Ende dat weet wael, lieve Heer,
Dat iu myne bede also vele doech
Alse sulck man die riker es genoech’.
Antor nam dat kint, dat scone was,
9310[regelnummer]
Ende vragede den ouden das,
Of dat kerstenGa naar voetnoot27 waerGa naar voetnoot28 gedaen?
Hy zeide: ‘neen dat, sonder waen,
Maer doet dat nu ter kerken dragen’.
Antor zeide: ‘ic moet iu vragen,
9315[regelnummer]
Hoe dat kint sal sijn genant’.
Die oude antworde te hant:
‘Wilstn des na mynen wille sijn,
Artur zal ment doen kerssijn;
InGa naar voetnoot29 hebbe hier meerGa naar voetnoot30 te doene niet,
9320[regelnummer]
Ick ga enwech; wilstu anders iet,
By een dinck machstu vorsienGa naar voetnoot31,
Dat dy goet daeraf sal gescien,
Want des dar ick my herde wel vermeten
Dat gy niet en zultGa naar voetnoot32 weten,
9325[regelnummer]
Welck van hem tweenGa naar voetnoot33 gy meest mint,
So dit so uwes selves kint’.
‘Wat zal ic zeggen’, zeide Antoer,
‘Toten koninge, die my beswoer,
WieGa naar voetnoot34 dat my dat kint gaf?’
9330[regelnummer]
Hi zeide: ‘ic en zegge dy niet daeraf’.
Die oude zeide: ‘gy en wetet van my
| |
[pagina 102]
| |
Nembermeer wie dat ick sy’.
Aldus es hi enwech gelopen.
Antor dade dat kint dopen,
9335[regelnummer]
Ende brachtetGa naar voetnoot1 sinen wive saen.
Artur so wastGa naar voetnoot2 kersten gedaen;
Hi zeide: ‘vronwe, ick bringeGa naar voetnoot3 ter steden
Dat kint, daer ick ombe hebbe gebedenGa naar voetnoot4’.
SoeGa naar voetnoot5 zeide: ‘welkome moetGa naar voetnoot6 dat sijn,
9340[regelnummer]
Mynne, es dat kint gedaen kerstijnGa naar voetnoot7?’
‘Ja’, sprac hi, ‘dat betet Artuer’.
Dat kint wert herde dicke stuerGa naar voetnoot8,
Want si zogedetGa naar voetnoot9 ende helt,
Ende haers selves dadeGa naar voetnoot10 zi ombe gelt
9345[regelnummer]
EnerGa naar voetnoot11 andren doen houdenGa naar voetnoot12 ende sogen.
Al dade sijt node, zy moestetGa naar voetnoot13 gedogen.
|
|