Merlijn, naer het eenig bekende Steinforter handschrift
(1880)–Jacob van Maerlant– AuteursrechtvrijHoe die koninck Uter-Pandragoen des Hertogen wijf mynde van TintaveelGa naar voetnoot31, ende den koninck Artur daeran wan.Een lange tijt daerna geseiede,
| |
[pagina 83]
| |
7640[regelnummer]
Dat die koninck al sine hoge liede
Ontboet daer te sinen hove,
Ende si dadentGa naar voetnoot1 alle met love,
Ende elc brachte daer zine vrouwe,
Sine kamerere ende sine joncfrouwe,
7645[regelnummer]
Sine dochter ende sine nichten mede
Ende sine mage daer terGa naar voetnoot2 stede
Dor sine ere entenGa naar voetnoot3 hogen dach,
Daer zine feeste op gelach,
lu KerstendageGa naar voetnoot4 zi alle quamen
7650[regelnummer]
Sine hoge liedeGa naar voetnoot5 al by namen;
Daer quamen vele scone wiveGa naar voetnoot6
Ende ridderGa naar voetnoot7 van fieren liveGa naar voetnoot6;
In dat Walsc so en es niemanGa naar voetnoot8 genomet
Sonder daer die mareGa naar voetnoot9 af komet,
7655[regelnummer]
DierGa naar voetnoot10 nomet hi een deel:
Daer was die hertogeGa naar voetnoot11 van Tintaveel
Ende zijn wijf die scone Ygerne,
Die Uter-Pandragoen zach gerne;
Si was die scoenste die daer was.
7660[regelnummer]
Wel behagede den koninge das,
Nochtan leidi haerGa naar voetnoot12 des niet te voren,
Dat hise dus hadde verkoren.
Sonder dat hi meer zach op haerGa naar voetnoot12.
Des so wart die vrouwe gewaer
7665[regelnummer]
Dat hi se gerne doe ansach;
Si scouwdeGa naar voetnoot13 hem weder al dat si mach,
Ende quam vor den koninck node,
Want si was simpel ende blode
Ende scone ende hoerenGa naar voetnoot14 manne getrouweGa naar voetnoot15.
7670[regelnummer]
Die koninck begavede menegeGa naar voetnoot16 vrouwe;
Als hi sach, dat zi des gewaerGa naar voetnoot17
Was worden, nochtan zende hi haerGa naar voetnoot17
Al dat hi wiste dat haer bequam;
SiGa naar voetnoot18 wiste wael ende vernam
7675[regelnummer]
Dat ander vrouwen hadden genomen,
Ende zi en mochte des niet afkomen
Si moeste nemen dat men haer gaf,
Ende zi merkede wel daeraf
Dat die koninck al openbaer
7680[regelnummer]
Die vrouwen begavede al dor haerGa naar voetnoot19,
Anders en zeide hi niet daer of.
Dor haerGa naar voetnoot18 hielt die koninck hof
Nochtoe was hi zonder wijf,
Ygernen mynnede hi vor zijn lijf,
7685[regelnummer]
Want hi in ommacht vil dor haerGa naar voetnoot19
AlsiGa naar voetnoot20 dachte wan si enwech waerGa naar voetnoot21;
Ende als die hof soude sceidenGa naar voetnoot22
Bat hi Heren ende Vrouwen beidenGa naar voetnoot22,
Dat si te Paeschen zouden hoven;
7690[regelnummer]
Aldns moestensi dat beloven,
Alse dhertoge van Tintaveel
Voer enwech, geleide hine een deel,
Ende zeide: ‘vaert gesont ende blide’;
Ygerne leidiGa naar voetnoot23 over ene zide
7695[regelnummer]
Ende zeide: ‘Vrouwe, wet dat wael nu,
Dat gy mijn herte voeret met iu’;
Si voer of si des niet en verstoedeGa naar voetnoot24
Dat hi se minde dor haerGa naar voetnoot12 goede;
Mettien zeide hi: ‘vaert gesont’,
7700[regelnummer]
Ende keerde weder in korter stont.
Die vrouwe voer met hoeren man.
Die koninck voer te Karedol dan,
Den Heren van der Tafelronden
DadiGa naar voetnoot25 grote ere te dienGa naar voetnoot26 stonden.
7705[regelnummer]
Daerna voer hi in zijn lant,
Te rechtene daer hijs te doeneGa naar voetnoot27 vant.
Waer zo hi voer, hem brande die minne
Van der sconerGa naar voetnoot28 hertoginne,
So lange dat was Paeschen by.
7710[regelnummer]
Te 'sGa naar voetnoot29 koninges hove quamen zy
Beide Heren ende Vrouwen;
Vro mochte men den koninck scouwen,
Doe die hertoge quam ende Ygerne,
Vele gaf hi doe ende gerne
7715[regelnummer]
Heren Vrouwen, wildy dat weten;
Die koninck ginck zitten ende eten,
Den hertogeGa naar voetnoot30 nam hi by ziner ziden
Ende Ygernen te dien tiden
Gaf hi menige gichteGa naar voetnoot31 rike
7720[regelnummer]
Ende toende haer zulkeGa naar voetnoot32 like
Dat soe desGa naar voetnoot33 ontseggen niet en mochte,
Ende dat soeGa naar voetnoot34 haer wael des bedochte,
Datse die koninck minde vorwaer;
Des was zi in groter vaer,
7725[regelnummer]
Men mochtet wel merken in horen ogen.
Dat stont zo, si moestetGa naar voetnoot35 gedogen.
Doe die feeste was gedaen,
WondeGa naar voetnoot36 elc te sinen lande saen,
Ende nemen oerlof an horen Heer.
| |
[pagina 84]
| |
7730[regelnummer]
Die koninck bat hen allen zeer,
Dat zi quamen, als hise ontbode;
Si zeiden: ‘Here, dat latewy node’.
Alse dat volc was gesceden
Dio koninck moeste zijn lijf leden
7735[regelnummer]
Met pynen dor die hertoginne.
Een iaer was hi wel daerinne,
Doe ontdeckede hi dat sinen vrienden tweGa naar voetnoot1
Dat hem van miunen wareGa naar voetnoot2 we,
Si zeiden: ‘wat mochten wy iu raden’?
7740[regelnummer]
Doe zeidi: ‘gy mochtet my gestaden
Dat ick in haer geselscap waerGa naar voetnoot2’.
Si zeiden: ‘voerdy nu aldaerGa naar voetnoot3,
Ende lagetGa naar voetnoot4 binnen horen lande,
Die liede zouden iu des spreken scande,
7745[regelnummer]
Alsi die waerheit wisten van desen’.
Hi zeide: ‘wat rade zal mijns dan wesen’?
‘Wy zullen iu dat beste zeggen:
Gy zult enen anderen hof doen leggen
Te Karedole, ende men ontbiede
7750[regelnummer]
Daer te komene alle die liedeGa naar voetnoot5,
Ende dat si hem also bespreken
Daer te liggene twe weken,
Ende elc brenge sine vrouwe;
Dus moechdy beteren nwen rouwe,
7755[regelnummer]
Ende spreken Ygernen, iu toeverlaet’.
Dit dochte den koninge een goet raet.
Dus hiet Uter-Pandragoen,
Dat men ontbode die baroen
TeGa naar voetnoot6 hove teGa naar voetnoot6 komene, wie dat moehte,
7760[regelnummer]
Ende elc sine vrouwe daer brochte.
Si quamen toten hove scone
EntieGa naar voetnoot7 koninck die dreech krone,
Ende hi gaf daer scone gichtenGa naar voetnoot8
RidderenGa naar voetnoot9, vrouwen, ende nichten,
7765[regelnummer]
Daer hem dat goet dochte tienGa naar voetnoot10 tyde.
Die koninck die was herde blyde;
Doe zochte hi raet ende vroude
An enen dien hy best betroude,
EntaerGa naar voetnoot11 hine an sochte was Ulfijn.
7770[regelnummer]
Die koninek sprack: ‘hoe sal dit zijn,
Dat my Ygerne dus doet lusten?
Ick en kan geslapen noGa naar voetnoot12 rusten
Ick waneGa naar voetnoot13 sterven tallen tyden
7775[regelnummer]
Als ick se met ogen niet en scouwe,
Ende als ickse zieGa naar voetnoot14 vliet my al rouwe;
Dat en zij dat men my raet mach geven,
Ick en mach aldus niet lange levenGa naar voetnoot15’.
‘Gy zijt kranck’, sprack Ulfijn, ‘van live,
7780[regelnummer]
Dat in die minne van enen wive
Aldus zere nu leget an;
Ick ben, met iu, een arm man,
Nochtan meende ickGa naar voetnoot16 van myner mynnen,
Stondet my aldus, wael raet gewynnen:
7785[regelnummer]
Wie hoerde oitGa naar voetnoot17 zeggen, dat wijf mochte
Haer verweren, daer men se versochte,
Ende men haer mochte clagen,
Spreken, eyschen, ende vragen,
Ende ere doen al horen gesellen?
7790[regelnummer]
Van zulken wive hoerde ick noitGa naar voetnoot18 tellen
Die des mochte ontgaen in alre tijt,
Ende gy Here ende Kouinck zijt,
Gy stervet ombe ener vrouwen mynne!
Dat comet iu al van crancken synne’.
7795[regelnummer]
Hi sprack: ‘du zegges die waerhert al;
Ende, of du wetes wat daertoe sal,
Ganck in die kamer ende gif miede
Al der Vrouwen masniede,
Elkerlijk dat hi begeert,
7800[regelnummer]
Ende dan spreket te haerGa naar voetnoot19 weert
Van my, of dat mach sijn’.
‘Laet my gewerden’, sprack Ulfijn,
‘Ick sal daer mijne macht toe doen’.
Nu hevet Uter-Pandragoen
7805[regelnummer]
Met Ulfine genomen raet:
‘Nu proevet wael, hoetGa naar voetnoot20 my staet,
Mynne te zoecken weder horen wille’.
Ulfijn zeide, lude no stille:
‘Want gy zijt des hertogen vrientGa naar voetnoot21,
7810[regelnummer]
IuGa naar voetnoot22 geselscap hem gedient,
Ende getroestet iu selven wal’.
Die koninck zeide: ‘ick doe dat al’.
Dit was te prysene goet raet.
By Ulfijns rade, zo bestaet
7815[regelnummer]
Die koninck te wesene al vro;
Achte dage hilt hi hem also,
Dat hi entieGa naar voetnoot23 hertoge niet en scieden.
Hi gaf hem vele scoenre mieden
So dade hi sinen riddrenGa naar voetnoot24 mede.
| |
[pagina 85]
| |
7820[regelnummer]
Altoes pijnde hi hem dat hi dede
Waer so hi mochte sinen wille,
Beide vro lude ende stille;
Ende Ulfijn clagede haer des koninges noet,
MenegeGa naar voetnoot1 scoenhede hi haer boet
7825[regelnummer]
Dat si somwijle niet en nam.
Eens dat Ulfijn tot haer quam,
Die vrouwe trackenGa naar voetnoot2 an eneGa naar voetnoot3 zyde,
Ende zeide: ‘Ulfijn, zech wat nyde
Wiltu nu versoenen daermede
7830[regelnummer]
Dattu my biedes dese scoenhede?’
‘Vrouwe’, sprack hi, ‘dor iu doget
Ende omh iu scone joghet,
So biede ick iu dese scoenheit nu
Want al dit lant staet an in,
7835[regelnummer]
Goet ende liedeGa naar voetnoot4 ende al dat des es’.
‘Waerby’, zeide zi, ‘gelove ik nu des’?
‘Want gy draget des koninges leven,
Dien al dit koninckrike es hleven;
Nadien dat gy zijn lijf behoutGa naar voetnoot5,
7840[regelnummer]
So staet dat al in uwer gewoutGa naar voetnoot5’.
‘Wat zechstu’, zeide zi, ‘van wes doene’?
‘Vrouwe, van Uter-Pandragoene’.
Zi zegende haer ende sprac met staden:
‘Connen koninge dus verraden?
7845[regelnummer]
Hi vaert of hi mynen heer
Ende my gerne dade al eerl
Ick bidde, dattuGa naar voetnoot6 des nember en zegges
Noch my oeck te voren en legges,
Ick zoude dat clagen mynen man,
7850[regelnummer]
EntuGa naar voetnoot7 zoudes daerombe sterven dan;
Maer zwijch, enGa naar voetnoot8 zech des nembermeer’.
Ulfijn sprac: ‘dat waer mijn eer,
Word ick dor mynen here verslegenGa naar voetnoot9;
Nie en sette haer wijf daertegen,
7855[regelnummer]
Dat si enen koninck verzeideGa naar voetnoot10
Die zulke minne au haer leideGa naar voetnoot11;
Ick wane gy houdt daer mede iu spot,
HebtGa naar voetnoot12 des genade doch doerGa naar voetnoot13 Godt
luwes selves ende uwer eren;
7860[regelnummer]
Gy enGa naar voetnoot14 willet dat tenGa naar voetnoot15 besten keren,
Daer liggetGa naar voetnoot16 iu scade an;
Noch gy, noch in goede man
En moget tegen hem niet gestaen’,
Die vrouwe begonsteGa naar voetnoot17 wenen saen,
7865[regelnummer]
Ende zeide: ‘nu zwiget al stille,
Hi en siet maer na sinen wille’.
Pijnlike si verscedenGa naar voetnoot18 zijn
Die scone Ygerne ende Ulfijn;
Ende Ulfijn zeidetGa naar voetnoot19 den koninge voert
7870[regelnummer]
Wat hi hadde geantwoertGa naar voetnoot20.
Hi sprack: ‘zi doet als een goetGa naar voetnoot21 wijf,
Daerombe en makes geen blijf,
So saen en zecht geen goet wijf ia’.
OptenGa naar voetnoot22 iersten dach daerna
7875[regelnummer]
Sat die koninck ende at,
Entie hertogeGa naar voetnoot23 by hem sat,
Een guldijn kop stont over hem;
Ulfijn sprack: ‘koninck, nu nemGa naar voetnoot24
Desen cop, ende senden Ygerne,
7880[regelnummer]
Si zalne outfangen herde gerne,
Ende zegget den hertoge, hoeren man,
Dat hi dat haer ontbiede dan,
Ende zine dor dinen wille ontfa,
Ende zi daerwt dincke daerna’.
7885[regelnummer]
Die koninck zeide ten hertoge:
‘Sende Ygernen, die sitGa naar voetnoot25 in hogen,
Desen cop ende ontbiet haer stille,
Datsi daerwt drincke dor minen wille
Ende zine honde, ick ansGa naar voetnoot26 haer wel’.
7890[regelnummer]
Die hertogeGa naar voetnoot23 antworde sonder fel:
‘Here, danck hebt, want Ygerne
Salue van in ontfangen gerne’.
Die hertogeGa naar voetnoot23 van Tintavel
Riep enen ruyterGa naar voetnoot27, hiet Eretel,
7895[regelnummer]
Die was van sinen nauwestenGa naar voetnoot28 rade:
‘Nemet dezen cop, gy hebtGa naar voetnoot12 die stade,
Ende gaet daer Ygerne sit,
Ende secht: die koninck sent haer dit,
Ende dat zi drincke desen dranck
7900[regelnummer]
Doer hem ende si hem des wete danck’.
Bretel dade gerne dat,
Hi ginck aldaer die vrouwe sat,
Met anderen vrouwen, tharenGa naar voetnoot29 male,
Hi knielde ende sprac dese tale:
7905[regelnummer]
‘Die koninck sent iu desenGa naar voetnoot30 cop,
Eude mijn here wil, sonder scop,
Dat gy daerwt drincket, hi en es niet quaet,
Ende dat gine doer sinen wille ontfaet’.
Ygerne hadde des scame groet,
| |
[pagina 86]
| |
7910[regelnummer]
Ende si wort onder den ogen roet,
Maer ombedat die hertoge hiet,
So en dorste zine ontseggen niet,
Ende dranck daerwt ende settene neder,
Ende zeide dat men hem droege weder.
7915[regelnummer]
Bretel zeide: ‘die koninck bat,
Ende mijn here wil oec dat,
Dat gyne houdtGa naar voetnoot1, hi geeftenGa naar voetnoot2 iu gerne’.
Doe pinsede wael die scone Ygerne,
Ende wiste wael, zi moestenGa naar voetnoot3 ontfaen.
7920[regelnummer]
Bretel keerde ten koninge saen,
Ende dankede hem van der Vrouwen,
Dat si doch niet en sprack in trouwenGa naar voetnoot4.
Quale, versuchten, ende zeer
Verloes die koninck vorwaert meer
7925[regelnummer]
Doe men hem dankede van der Vrouwen.
Ulfijn ginck merken wat rouwen
Ygerne daer hadde, daer si sat,
In derGa naar voetnoot5 kamer, daer si sat ende at;
Hi vantse denkende ende gram.
7930[regelnummer]
Doe zi Ulfine daer vernam,
Riep sineGa naar voetnoot6 want die tafele was en wechGa naar voetnoot7:
‘Ulfijn, by wat rade, nu, sech,
Dade men my desenGa naar voetnoot8 cop ontfaen?
Maer wetet nu wael sonder waen,
7935[regelnummer]
Dat zijn gewin clene zal zijn!
Ick doe dat noch eer morgijn
Die lachter wertGa naar voetnoot9 minen Heren geelaget,
Dien gy twe te mywaert iaget’.
Hi sprack: ‘gy en zijt niet zo ries,
7940[regelnummer]
Want clagede een vrouwe dies,
Haer man soude haer mestrouwen te meer;
Swiget, dat es bet iu eer,
Ondanck hebbe hi die hem des hoeden sal’.
Dus zo sceedGa naar voetnoot10 die tale al.
7945[regelnummer]
Mettien hadde die koninck gegeten,
Ende zeide ten hertogeGa naar voetnoot11: ‘gy zult weten,
Wy gaen ten vrouwen ende tot Ygerne’.
Die hertoge zeide: ‘Here, gerne’.
Dus zijnsi in die kamer gegaen.
7950[regelnummer]
Ygerne hevet wael verstaen.
Dat Uter-Pandragoen aldaer
Toter nacht hevet zijtGa naar voetnoot14 gehert,
Doe ginck zi terGa naar voetnoot15 herbergen wert,
7955[regelnummer]
Ende tierstGa naar voetnoot16 dat zi terGa naar voetnoot15 herbergen quam,
Doe wart zi wtermaten gram.
Ende als die hertoge haerGa naar voetnoot13 es nakomen
Heeft hise herde zerich vernomen;
Alse hi dat sach, wart hi in vare
7960[regelnummer]
Ende vragede wat haer wareGa naar voetnoot17;
Mynnentlike nam hise in zijn arme;
Zi zeide: ‘waer ick doet, ickGa naar voetnoot18 arme! -’
Hem wonderdes ende zeide: ‘wi!Ga naar voetnoot19’
‘Ick en heles in niet’, zeide zi,
7965[regelnummer]
‘My mint mijn here die koninek,
Ende ick mynne iu so vor alle dinck;
Ende alle dit hof, dat ghy hier ziet,
Es doerGa naar voetnoot12 my ende doerGa naar voetnoot12 anders niet,
Ombdat gy my hier zoutGa naar voetnoot20 doen komen;
7970[regelnummer]
Dit hebbick anderwerf vernomen,
Daertoe biedet hi my groet goet:
Tote nu hebbick my gehoet.
Sinen cop nam ick overluet
Ende gy hiet daer my drincken wt;
7975[regelnummer]
Hierombe wil ick dieGa naar voetnoot21 doet ontfaen.
Tegen hem mach ick niet gestaen.
Noch tegen Ulfijn. sinen raet;
Nu weet ick wael dat hier afGa naar voetnoot22 quaet
Comen zal, ombdat gy dat wetGa naar voetnoot23,
7980[regelnummer]
Een strijt zal daer afGa naar voetnoot22 comen metGa naar voetnoot23;
Hierombe voert my te Tintavel
Blivick hier, dat is my eenGa naar voetnoot24 Hel’!
Recht doe dit die vrouwe klagede,
Den Hertoge dat zere wanhagede,
7985[regelnummer]
Ende wart gram ombo dat quaet,
Ende ontboet sine ridderGa naar voetnoot25 ombe raet.
Si quamen, si en waren niet verre,
Si merkeden wael dat hi was erre;
Hi zeide: ‘laet ons henen tyden,
7990[regelnummer]
Dat nyman wete, dat wy en wech ryden:
Eer ick dat in zegge, en vraget my niet’.
Zi zeiden: ‘neen wy, wat des gesciet’.
Hi zeide: ‘varewy onzer vaerdeGa naar voetnoot26,
Sonder wapene ende paerdeGa naar voetnoot26,
7995[regelnummer]
Al latewy hier onze harnasch,
Dat zal ons morgen volgen rasch,
Ick en wil niet dat die koninck weet’.
Men dade zinen wille gereet.
Die hertoge dade hem lenen rossiden
| |
[pagina 87]
| |
8000[regelnummer]
Daer hi entieGa naar voetnoot1 vrouwe op zouden ryden.
Dus sceden zi henen al te hant,
Ende voeren in hoersGa naar voetnoot2 zelves lant.
Des morgens begonsteGa naar voetnoot3 die stat verroerenGa naar voetnoot4
Van den liedenGa naar voetnoot5 die met hem voeren,
8005[regelnummer]
Ende den koninge quam die mareGa naar voetnoot6
Dat die hertoge henen wareGa naar voetnoot6.
Uter-Pandragoen hadde rouwe,
Dat aldus enwech was die vrouwe,
Sine barone riep hi te handeGa naar voetnoot7
8010[regelnummer]
Ende hietse gedenken der scandeGa naar voetnoot7,
Die hem die hertoge hadde gedaen;
Hem hadde des wonder, zonder waen,
Dat hem die dulheit was gesciet,
Hi enGa naar voetnoot8 mochte lichte gebeteren niet;
8015[regelnummer]
Dat zeiden, dien dat onkondich was.
Die koninck zeide: ‘wat duncket in das
Hoe hy zal beteren’? Doe zeiden si al:
‘Dat iu daeran best duncken zal,
Dat willewy gerne met iu doen’.
8020[regelnummer]
Doe sprac Uter-Pandragoen:
‘Gy sagetGa naar voetnoot9 wat ere ick hem dede
Meer dan ieman in der stede’.
‘Dat dade gy ende al bysonder,
Des hevet ons te meerre wonder
8025[regelnummer]
Hoe hem dit es gesciet’.
Die koninck sprac: ‘Gy, heren, ziet,
Ick ontbiede hem, est in raet,
Dat hi betere dese mesdaetGa naar voetnoot10,
Die hi mesdaenGa naar voetnoot10 heeft jegen my,
8030[regelnummer]
Ende hi wederkome, recht als hyGa naar voetnoot11
Henevoer nu siner strate’.
Si zeiden: ‘dat en es geen onmate,
Sulke bodescap als gy hierGa naar voetnoot12 hoert’.
So ontboet die koninck voert
8035[regelnummer]
By tween ridderenGa naar voetnoot13 den hertogeGa naar voetnoot14;
Si voeren dal ende berge hogeGa naar voetnoot14
Eer zi te Tintaveel quamenGa naar voetnoot15,
Daer zi den hertoge vernamenGa naar voetnoot15.
Si zeiden hem dat men hem hiet.
8040[regelnummer]
Alse die hertoge dat gesiet,
Dut hi moet keren als hi voerGa naar voetnoot16 dane,
Pynsede hi, in sinen wane,
Dat zijn wijf moeste wederkeren;
Doe antworde hi den heren:
8045[regelnummer]
‘Ick en kome nembermeer in sinen hof;
Die koninck dade my sulken oerlof
Ick en machenGa naar voetnoot17 nembermeer geloven,
Met hem en wil ick nember hoven’,
Dit antworde die hertogeGa naar voetnoot18 ten stonden,
8050[regelnummer]
‘Ende Gode neme ick des in orkonden:
Hi dade my sulke sake bekinnenGa naar voetnoot19,
Dat ickenGa naar voetnoot20 nembermeerGa naar voetnoot21 mach mynnen’.
Aldus sceden die boden daneGa naar voetnoot22,
Want zi en vonden daer anders niet aneGa naar voetnoot22.
8055[regelnummer]
Die hertogeGa naar voetnoot18 ontboet van staden te stade
Sine liede al te rade,
Ende zeide hoe hi van Caredol sciet,
Ende dat die koninck anders niet
En zochte, dan dat hi Ygerne
8060[regelnummer]
Te zinen wille hadde gerne.
Des wonderde den lieden sere:
‘Of God wil, dat en wert aembermere’,
Antworden hem die heren dan,
‘Die dit wil doen sinen man,
8065[regelnummer]
Met rechte so gesciet hem quaet’.
Die hertege zeide: ‘na dien dat staet,
So bidde ick in, gy zijt myne manGa naar voetnoot23,
Dat gy my staet in staden danGa naar voetnoot23,
Of my die koninck wil orlogen’.
8070[regelnummer]
Si zeidenGa naar voetnoot24: ‘wy zullenGa naar voetnoot24 gedogen
Met iu gewin ende verliesGa naar voetnoot25’.
Dus was die raet, zijt zeker diesGa naar voetnoot25.
Hierna quamen die bode gerede
Tote Caredol binnen der stede,
8075[regelnummer]
Daor zi Uter-Pandragone
Vonden ende sine barone.
Doe zeiden zi des hertogenGa naar voetnoot18 antwoerde.
Doe zeide menechGa naar voetnoot26, die dat hoerde,
Dat hem des wonderde, in sinen moet,
8080[regelnummer]
Doe bat die koninck sinen mannen,
Dat si die herevaerde souden bannen,
Ende helpen sinen lachterGa naar voetnoot29 wreken.
Si zeiden: ‘wy en konnens niet ontbreken,
8085[regelnummer]
Maer wy hidden in overlnet,
Dat gy in tierstGa naar voetnoot30 sine manscap wt,
Ende gyne in veertichGa naar voetnoot31 dagen ontbiet’.
Die koninck sprac: ‘ick en latesGa naar voetnoot32 niet’.
Ende Uter-Pandragoen ontboet,
| |
[pagina 88]
| |
8090[regelnummer]
Met haesten wtermaten groet,
Den hertogeGa naar voetnoot1 binnen veertichGa naar voetnoot2 dagen
By hem, die sine bodescap dragen
Eer hi ne ontkeert ende verscietGa naar voetnoot3.
Als die hertoge dat versietGa naar voetnoot4,
8095[regelnummer]
Hi zeide: ‘ick sal na myner macht
My weren dach ende nachtGa naar voetnoot5’.
Die hertoge ontboet sine man,
Ende zeide hem al die woert voertan,
HoeneGa naar voetnoot6 die koninck hadde verladen,
8100[regelnummer]
Ende bat dat si hem staen in staden.
Si zeiden: ‘gerne’. Doe nam hi raet:
‘Nu merket’, zeidiGa naar voetnoot7, ‘hoetGa naar voetnoot8 my staet:
Maer twe castele zo hebbick,
Die men houden moge een stick,
8105[regelnummer]
Nieman twaren, gene twee
En wint die koninck nembermeeGa naar voetnoot9.
Ick late mijn wijf te Tintavele
Ende tien ridder optenGa naar voetnoot10 eastele,
Want men machse niet gewinnen;
8110[regelnummer]
Die in der stede wonen binnen
Houden dat wel tegen al onvrede’.
Dus visiert hijtGa naar voetnoot11 ende dade mede.
Tener anderGa naar voetnoot12 borch voer die hertoge,
Hi zach wael dat hem niet en doge
8115[regelnummer]
Te houden zijn ander lant.
Die boden quamenGa naar voetnoot13 daer te hant,
Den koninge dat zi zeiden bondeGa naar voetnoot14,
Dat hem die hertoge weren woudeGa naar voetnoot14.
Hierombe wart die koninck erre
8120[regelnummer]
Ende ontboet na ende verre,
Datsi quamen al te hant
Tot hem in des hertogen lant
In enen mersch op een riviere,
Daer quam menech ridder fiere.
8125[regelnummer]
Die koninck clagede al den lande
Die overdaet entieGa naar voetnoot15 scande
Die hem die hertoge dade ten tyde,
Ende hoe dat hi zinen hof ontvryde.
Si zeiden: ‘'t esGa naar voetnoot16 recht, dat hijsGa naar voetnoot16 ontgelt’.
8130[regelnummer]
Doe reden si henen met gewelt,
Ende Uter-Pandragoen, hi vant
Castele, dorpe, steden, ende lant
Dat vant hi al idelre hant.
Doe hoerde hi zeggen in dat lant,
8135[regelnummer]
Die Hertoge lage op enen castele,
Eutie Vrouwe te Tintavele.
Die koninck vragede doe om raet,
Welke borch hi best bestaet.
Die heren zeiden, zonder zage,
8140[regelnummer]
Dat hi den hertoge belage:
WonniGa naar voetnoot17 den Here, hi hadde al tlant.
Die koninck lovedetGa naar voetnoot18 al te hant,
Ende hi dade kreyeren hoge
Dat men belageGa naar voetnoot19 den hertoge.
8145[regelnummer]
Doe si vor der borch lagen,
Begonste die koninck zere clagen
Ulfijn sinen groten rouwe,
DienGa naar voetnoot20 hy dogede ombe dieGa naar voetnoot20 vrouwe.
Ulfijn sprac: ‘men moet zwijgen
8150[regelnummer]
Van des men niet (en) mach krijgen;
Gy moetGa naar voetnoot21 pinen ombe den hertoge
Dat men hem gewinnen moge’.
Doe sprac Ulfijn vor den liedenGa naar voetnoot22:
‘Diegene, die iu dit rieden,
8155[regelnummer]
Die rieden in dat alrebeste;
LaechdyGa naar voetnoot23 vor der Vrouwen veste,
So waerGa naar voetnoot24 iu dinck openbaerGa naar voetnoot25’.
Aldus so bleef die koninck daerGa naar voetnoot26.
Menech man was daerGa naar voetnoot26 nu fel,
8160[regelnummer]
EntieGa naar voetnoot27 hertoge weerde hem wel.
Uter-Pandragoen die lach
Vor die borch menegen dach,
Dat hise gewinnen niet en konde,
Hi droech int herteGa naar voetnoot28 sware wonde.
8165[regelnummer]
Sy weten wel hoe hi dat meende,
So dat hi eenwerf weende,
Daer hi ginck in sijn paveloenGa naar voetnoot29,
Ende zijn volck sach hem dat doen
Ende lietenGa naar voetnoot30 doe daer allene.
8170[regelnummer]
Doe Ulfijn wiste van den wene,
Quam hi tot hem ende sach al toe,
Ende zeide: ‘wat es dit nu? hoeGa naar voetnoot31
MoechdyGa naar voetnoot32 dus wenen’? - ‘En wetyGa naar voetnoot33 al’,
Sprac die koninck, ‘mijn ongeval?
8175[regelnummer]
Ombe Ygernen doge ick die noet,
| |
[pagina 89]
| |
Dat ick waneGa naar voetnoot1 blyven doet,
Want dat drincken ende dat eten
Ende alre blijtscap hebbick vergeten;
Dus moet emberGa naar voetnoot2 mijn sterven wesen,
8180[regelnummer]
Ick en mach des niet genesenGa naar voetnoot3’.
Ulfijn sprac: ‘des hebt ondanck,
Dat gy van herten zijt dus kranck,
Dat gy dus in leven gelaet;
Ick sal iu geven goeden raet’.
8185[regelnummer]
Die koninek zeide: ‘wat es dat’?
Ulfijn zeide: ‘ontbiet Merlijn ter stat,
Hi gevet iu raet lude ende stille,
Nu doet algader sinen wille’.
‘Ick dade dor hem al dat ick mochte,
8190[regelnummer]
Merlijn weet alGa naar voetnoot4 mijn gedochte’.
Ulfijn zeide: ‘hevet hi desGa naar voetnoot5 stade,
Hi zal komen tuwenGa naar voetnoot6 rade’.
Aldus troeste Ulfijn sinen Here,
Ende bat, dat hi hem voertmere
8195[regelnummer]
Met sinen liedenGa naar voetnoot7 makede vro,
Hi sal des algader vergeten also.
Die koninck sprac: ‘dat doe ick gerne,
Maer mijn herte hevet Ygerne’.
Doch getroeste hi hem een deelGa naar voetnoot8,
8200[regelnummer]
Ende ginck vechten op dien casteelGa naar voetnoot9,
Maer hi en mochtesGa naar voetnoot10 gewinnen niet.
Sciere daerna so eestGa naar voetnoot11 gesciet,
Dat Ulfijn ombe dat heerGa naar voetnoot12 reet
Ende siet, waer een outGa naar voetnoot13 man steet,
8205[regelnummer]
Hi en kendesGa naar voetnoot10 niet. Die man seideGa naar voetnoot14
‘Dor dinen wille ick ontbeide’.
Ulfijn sprac: ‘ick gere dy’.
Wten heer sceden doe syGa naar voetnoot15.
Ulfijn reet entieGa naar voetnoot16 man ginck,
8210[regelnummer]
Ende Ulfijn sprac dese dinck:
‘WieGa naar voetnoot17 bistu’? zeide hi metter tale.
‘Een out man ben ick, ziedyGa naar voetnoot18 wale;
Doe ick was jonck, hiet men my vroet;
Men zegget vele ende oeck doet,
8215[regelnummer]
Dat ick niet vertellen mach
Noch oeck doen moge gewach;
Des en es leden oeck niet lanck,
Dat ick te Tintaveel sat ende dranck
Ende sat jegen enen man in sprake,
8220[regelnummer]
Die my zeide vremdeGa naar voetnoot19 sake
Van denGa naar voetnoot20 koninck metter hertoginnen,
Ende hi daerby dit lant wil winnen
Ombe datse die hertoge ontvoerde;
Maer woude die koninck, sonder boerde,
8225[regelnummer]
Goeden loen my geven dan,
Ick soude hem wyzen sulckenGa naar voetnoot21 man
Die hem doet spreken sijn toeverlaet
Ende geven hem tsiner mynnen raet’.
Ulfijn hadde des groet wonder,
8230[regelnummer]
Doe hi hem dit zeide byscnder,
Eude zeide: ‘wety sulken man
Die den koninge geraden kan’?
‘Ja ick’, sprack hi doe, die oudeGa naar voetnoot22,
‘Maer ick ben die weten woudeGa naar voetnoot22
8235[regelnummer]
Wat hem die koninck woudeGa naar voetnoot22 sinden’.
Ulfijn sprack: ‘waer mach ickGa naar voetnoot24 dy vinden,
Als ick gesproken hebbe mynon heer’?
Morgen, als ick wederkeer,
Gy vindet my tusschen hier enten heerGa naar voetnoot12,
8240[regelnummer]
Of mynen bode, hebdy des geerGa naar voetnoot25’.
Ulfijn die bevalne Gode
Ende zeide, hi zoude wesen bode
Des hem sijn Here kan verblyden.
Hi quam ten koninge in korten tyden,
8245[regelnummer]
Ende zo hy alre ierstGa naar voetnoot26 mochte,
Metter maren, die hi brochte.
‘By uwer trouwen’, sprac die koninck,
Ende loechGa naar voetnoot27 ombe dese dinck,
‘Kendegyne iet dietGa naar voetnoot28 iu zeideGa naar voetnoot29?’
8250[regelnummer]
Ulfijn sprac: ‘na myner waerheide,
Hi was ont ende kranck zeerGa naar voetnoot30’.
Die koninck sprac: ‘weetstu wanneer
Dat hi weder daer zal zijn?’
Ulfijn zeide: ‘Here, morgijn;
8255[regelnummer]
Hi zeide, dat gy my zeggen zoudetGa naar voetnoot31
Wat gy dengenen geven woudetGa naar voetnoot31,
Die iu geriede tuwenGa naar voetnoot32 dingen’.
Die koninck zeide: ‘gy zultGa naar voetnoot33 my bringen
Daer hi uwer zal ontbieden’.
8260[regelnummer]
‘Gerne’, sprac hi, ‘(Heer,) ten tyden’.
Die koninck sprac: ‘of ick daer niet en bemGa naar voetnoot34,
Sinen wille so biedet emGa naar voetnoot34’.
Dus bleef dat toten morgentyde,
EntieGa naar voetnoot35 koninck hi was blyde
8265[regelnummer]
Meer dan bi was te voren.
| |
[pagina 90]
| |
Des morgens ginck hi mysse horen,
Ende doet hemGa naar voetnoot1 tijt dochteGa naar voetnoot2 zijn
Reet hy enwech ende Ulfijn.
Al by den heerGa naar voetnoot3 daer Ulfijn wonde,
8270[regelnummer]
Aldaer hineGa naar voetnoot4 vinden zoude
Sagen zi enen crepelGa naar voetnoot5, ten tyden
Daer zi by hem zouden ryden,
Mochten zineGa naar voetnoot4 kume gesienGa naar voetnoot6,
8275[regelnummer]
‘Heer koninck, dat God alle smerte
Driven moetGa naar voetnoot9 iu wtenGa naar voetnoot10 herte,
Die gy niet en koenetGa naar voetnoot11 vergeten;
Gevet my des ic iu danck mach weten’.
Die koninck sprac doe ende loechGa naar voetnoot12:
8280[regelnummer]
‘Ulfijn, du zoudsGa naar voetnoot13 gerne genoech
Dor my doen ende dor mijn goet,
DattuGa naar voetnoot14 moges genesen mijnen moet’.
Ulfijn zeide: ‘ic en zegge iu niet
So gerne dat iu wille gesciet,
8285[regelnummer]
Ic zoudesGa naar voetnoot13 meer doen doer iu
Dan doer ieman die levet nu’.
‘Hore den crepelGa naar voetnoot5’, sprac die koninck,
Die my vermaent der liefsterGa naar voetnoot15 dinc,
Die nu in deser werelt zy;
8290[regelnummer]
Nu ganck henen ende sitGa naar voetnoot16 hem by;
Sech, dattuGa naar voetnoot13 hem gegeven zijsGa naar voetnoot17
Ende dat hy zij te voren wijs,
Dat in der werelt en es have
Noch zake, die ic hem noder gaveGa naar voetnoot18
8295[regelnummer]
Dan in, waertGa naar voetnoot19 dat icsGa naar voetnoot20 dorste laten’.
Ulfijn die reet zinerGa naar voetnoot21 straten
Sonder tale ende sonder woert.
Ende gaf hem tenGa naar voetnoot22 crepele voert,
Ende ginck hem sitten herde naer.
8300[regelnummer]
DoeneGa naar voetnoot23 die crepel zach aldaer,
Doe vragede hi wat hi wildeGa naar voetnoot24,
Ulfijn sprac: ‘die koninck milde
Hevet my gegeven iu’.
Die crepel sprac: ‘hi kent my nu,
8305[regelnummer]
Ende weet bet wie ic ben dan gy,
Nu hoert wes bode ic sy:
Comen ben ic als dat God woudo,
Ende hevet my gesent die oude,
Die gisteren sprack tote dy;
8310[regelnummer]
Ic weet wael dat hi seide my,
Maer sech den koninge ick hebbe verstaen
Dat hem soude anegaen
Omb te hebben dat hy begert
Ende des hi saen wert gewert,
8315[regelnummer]
Hem sal bet sijn in korten dagen’.
Ulfijn sprac: ‘dorst ic dy vragen,
Wie du bist’? - Hi sprac: ‘vrages uwen Heer.
Hi salt iu seggen min no meer’.
Ulfijn voer na al dat hi mach;
8320[regelnummer]
Alsen die koninck kon en sach,
Leidine buytenGa naar voetnoot25 onde vragede,
Wat hy so zere jagede,
‘Ende wat is dy gesegget nu’?
‘Here, die crepel ontbiedet iu,
8325[regelnummer]
Dat gyne haddetGa naar voetnoot26 bekent seierGa naar voetnoot27,
Ende gy my segget sine manier,
Ick en mach des niet weten elGa naar voetnoot28’.
Die koninck zeide: ‘ick weet welGa naar voetnoot28’,
Ende zeide: ‘kennestn den man,
8330[regelnummer]
Dien du gisteren sprakesGa naar voetnoot29 an?
Dat es dieGa naar voetnoot30 crepel, dieGa naar voetnoot30 daer sat’.
Ulfijn zeide: ‘hoe mocbte zijn dat?
Mag een verkeren zine gelijke’?
‘Ja’, sprac die koninck rijke,
8335[regelnummer]
‘Dat es Merlijn, die hem tot ons doet,
Hi toent hem als hem duncketGa naar voetnoot31 goet’.
Dus lietenzi die tale staen
Ende voeren ten bereGa naar voetnoot32 saen,
Ende Merlijn quam al openbaer
8340[regelnummer]
In des koninges heerGa naar voetnoot32, men wart des en waer;
Men vragedenGa naar voetnoot33 of hi bodescap brochte,
Of wat doene hi daer zochte;
Daerna en hevet hi niet gehoert,
Hi haeste hem ende ginck voert.
8345[regelnummer]
Die koninck zeide: ‘men sal zienGa naar voetnoot34 scierGa naar voetnoot27,
Dat Merlijn sal komen alhier’.
‘Dat wert’, sprac Ulfijn, ‘geopenbaert
Of gy eneger dinck zijt waertGa naar voetnoot35;
Nu doet al dat Merlijn wille
8350[regelnummer]
Beide lude ende stille,
Iu ne mach helpen tuwer mynnen
Nieman so wel, wildyGa naar voetnoot36 dat kinnenGa naar voetnoot37’.
Doe zeide Uter-Pandragoen:
‘Ic wille al zijnen wille doen’.
8355[regelnummer]
Dus voeren si sprekende ten stonden
| |
[pagina 91]
| |
TerGa naar voetnoot1 steden daer si Merline vonden.
Tierst dattenGa naar voetnoot2 die koninck sach
So riep hine al dat hi mach
Ende zeide: ‘wel moetGa naar voetnoot3 gy zijn komen’,
8360[regelnummer]
Ende heveten iu zijne arme genomen;
‘Wat zal ic clagen’? zeide die koninck,
‘Also wel wety myne dinck,
Als ic selve, van Ygerne;
NoitGa naar voetnoot4 en sach ic man so gerne,
8365[regelnummer]
Ende bidde iu doer den ryken Gode,
Dat gy my helpet wt der node
Daer ic ombe lyde dit verdrietGa naar voetnoot5’.
Merlijn zeide: ‘ic en zegge iu niet,
Ulfijn, iu raet, en zij daer mede’.
8370[regelnummer]
Men riep Ulfine daer ter stede;
Doe sprac tot Merlinen Ulfijn:
‘Dat gy die oudeGa naar voetnoot6 zoudt hebben gesijn,
DienGa naar voetnoot7 ic gisteren sprac ter stat.
Entie crepel die daer sat’-
8375[regelnummer]
Merlijn zeide: ‘dat es waer
Tierst dat hy in sende daer,
So wistic wel dat hi my kinde’.
Ulfijn zeide: ‘nu maket een indeGa naar voetnoot8
Ende spreket ombe in saken,
8380[regelnummer]
Gy en moget geen lanck beiden maken.
Daer wy nu hier zijn alleneGa naar voetnoot9’
Die koninck zeide: ‘groet no cleneGa naar voetnoot9
En weet ic wat ic bidden mochte;
Merlijn weet al mijn gedochte,
8385[regelnummer]
Hi wiste wel, loge ic hem een woert,
Ende ic bidde hem nu voert
Dat hi my helpe ombe Ygerne,
Ic doe al die saken gerne
Die te doene noch zijn gebleven’.
8390[regelnummer]
Merlijn sprac: ‘wildyGa naar voetnoot10 my geven
Dat ic iu bidde, ic dade saen,
Dat gy by haer sult slapen gaen
Al naket ende - maer dat es genoech’.
Ulfijn hoerdet, ende hy loechGa naar voetnoot11
8395[regelnummer]
Ende zeide: ‘laet zienGa naar voetnoot12, wat herte hebdy?’
Die koninck zeide: ‘gy enGa naar voetnoot13 moget my
Niet gebieden, groet ende smal,
Ic en salt gerne iu geven al’.
Merlijn zeide: ‘doet my des seker genoech’.
8400[regelnummer]
‘Ic doe’, sprac hi, ‘al in gevoech’.
Merlijn zeide: ‘zo zweert my dan.
Ende Ulfijn, iu getrouweGa naar voetnoot14 man,
Dat ic sal hebben dat ic begaerGa naar voetnoot15,
Alse gy geweest hebbet met haerGa naar voetnoot15’.
8405[regelnummer]
Die koninck zeide: ‘gerne, ic doeGa naar voetnoot16’.
Merlijn vragede Ulfine daertoeGa naar voetnoot16,
Of hy dat met hem zweren woudeGa naar voetnoot17;
‘Ja, ic’, zeide hi, herde bondeGa naar voetnoot17.
Echt sprac Merlijn, ende hi loechGa naar voetnoot18:
8410[regelnummer]
WaertGa naar voetnoot19 gezworen, dat waerGa naar voetnoot19 genoech,
Hoe die saken souden wesen.
Die koninck dade brengen nadesen
Dat meeste helechdom, dat men vant.
EntieGa naar voetnoot20 koninck zwoer teGa naar voetnoot21 hant
8415[regelnummer]
Dat hi dat zoude houden waer;
Daerna zwoer Ulfijn daernaer.
Als Merlijn hadde die ede ontfaen,
Zeide hi: ‘koninck, haestet in saen,
Doet minen wille mettervaert
8420[regelnummer]
Als ene die dat zere begaert’.
Merlijn zeide: ‘zietGa naar voetnoot22 dat gy in doet
Wael te gerake, die vrouwe es vroet
Ende getrouwe herde zeer
Jegen Gode ende harenGa naar voetnoot23 Heer.
8425[regelnummer]
Nu moechdyGa naar voetnoot24 mynen zin verstaen:
Ic zal iu maken also gedaen
Als die hertoge es, in korter tijt,
Dat men zal menen, hy zijtGa naar voetnoot25;
Die hertoge hevet ridderGa naar voetnoot26 twe,
8430[regelnummer]
Die hem zijn hemelickGa naar voetnoot27, ende nemmee
Die ene es Bretel, dander Jordaen
Alse Bretel sal ic zijn gedaen;
Dus zullenGa naar voetnoot28 wy varen also een deel
Alle drie tot TintaveelGa naar voetnoot29,
8435[regelnummer]
Ic zal ons wael daer in geleiden.
Maer wy moeten vroe enwech sceiden,
Daer sal sijn mareGa naar voetnoot30 van vremdenGa naar voetnoot31 doene,
Beset in ridderGa naar voetnoot32 ende in baroene,
Verbiedet dat men niet en strijt
8440[regelnummer]
Eer gy wederkomen zijt,
Ende zegget nieman waer gy gaet’.
Die koninek zeide: ‘ick doeGa naar voetnoot33 uwen raet,
SietGa naar voetnoot34 dat gereet zijn onse saken’.
Merlijn zeide: ‘ic zal iu maken
8445[regelnummer]
Die gedane, maket in ter straten.
| |
[pagina 92]
| |
Die koninck haestedenGa naar voetnoot1 wtermaten
Ombe te doene dat Merlijn hiet:
Alset gedaen was, lette hi niet,
Hi en quam tot Merlijn saen,
8450[regelnummer]
En seide: ‘ic hebbet al gedaen,
Denket om mijn doen’. Merlijn zeideGa naar voetnoot2:
‘Varewy nu op gene heide’.
Doe voerenGa naar voetnoot3 zi enwech, ende reden een deel
Totdat zi quamen te TintaveelGa naar voetnoot4.
8455[regelnummer]
Doe sprac Merlijn toten koninge:
‘Blivet, ic ga om uwe dinge’.
TierstGa naar voetnoot5 dat hi se hadde versceidenGa naar voetnoot6,
Doe sciet Merlijn van hem beidenGa naar voetnoot6
Ende beiagede zine dinck,
8460[regelnummer]
Ende quam weder tenGa naar voetnoot7 kouinck.
Een crudelijn hadde hi gelesen:
‘Wrivet iu hande’, sprac hi, ‘metGa naar voetnoot8 desen
Ende iu voeteGa naar voetnoot9 ende iu ansichte’.
Dat dade hi, ende also lichte
8465[regelnummer]
HaddiGa naar voetnoot10 des hertogen gedane,
Dat nieman twifelen mochte daerane.
Doe gaf hi Ulfine Jordaens gelyke
Ende leidenGa naar voetnoot11 ten koninge cortelyke:
Hi zegende hem doe hine sach:
8470[regelnummer]
‘O God’! zeide hi, ‘dat men mach
Aldus verwandelen enen man!’-
Die koninck zeide: ‘kenstuGa naar voetnoot12 my dan’?
‘Ja ic, vor den hertoge’.
‘Ic en weet, boe dit wesen moge’,
8475[regelnummer]
Sprac die koninck, ‘du bist Jordaen’;
Ende Merlijn makede hem selven saen
No min no meer dan Bretel.
Doe voeren zi te TintavelGa naar voetnoot13.
Fause coverturen drie
8480[regelnummer]
Haddenzi, dat zecht men my.
Spade quamen zi te TintavelGa naar voetnoot13;
Merlijn, die wael sceen Bretel,
Riep terGa naar voetnoot14 poerten: ‘laet ons in’.
Si gingen voert, meer noch min
8485[regelnummer]
Dochte hem die koninck wesen baerGa naar voetnoot15 heer;
‘Laet in’! riepen zi doe zeer,
‘Hier is die hertoge, sonder waen,
Ende Bretel ende Jordaen’.
AlsiGa naar voetnoot16 in waren quam Bretel voert,
8490[regelnummer]
Ende hiet dat men in die poert
Niet en zeide, dat die hertoge daer waer,
Ende mentGa naar voetnoot17 der vrouwen dade openbaer;
Ende als hi ten palase quam,
BeetGa naar voetnoot18 die koninck, ende Merlijn nam
8495[regelnummer]
Den koninck wtGa naar voetnoot19 doe wel gereet,
Dat daer nieman af en weet.
TerGa naar voetnoot20 kameren quamen si alle drie,
Daer was die scone Ygerne, die
TharenGa naar voetnoot21 bedde was gegaen;
8500[regelnummer]
Si ontscoede den koninck saen,
Ende hi ginck liggen by der vrouwen;
Daer wan hi, des moechdy my getrouwen.
Den edelen koninck Artur,
Daermen af zecht menege aventur.
8505[regelnummer]
Die vrouwe was vro mettenGa naar voetnoot22 koninck
Alse die meende in ware dinck
Met haer hebben haren heer,
Dien zi minde herde zeer.
TeGa naar voetnoot23 samene lagen si totenGa naar voetnoot24 dage
8510[regelnummer]
Sodat iu die poerte quam sage,
Dat die drossate was gevaen
EntieGa naar voetnoot25 hertoge doet, sonder waen.
Die ander twe heboen dat verhoert,
Ende si zijn komen voert
8515[regelnummer]
TotenGa naar voetnoot24 koninge daer hi lach:
‘Staet op’, zeiden zi, ‘hetGa naar voetnoot26 es dach;
In volc hevet nyemaerGa naar voetnoot27 groet
Ende alle die poerte, dat gy zijt doet’.
Hy zeide: ‘my en wonderdes niet,
8520[regelnummer]
Als ick wter poerten sciet,
En zeide ick dat knechte noch manGa naar voetnoot28’.
Doe hy hadde sine cleder anGa naar voetnoot28,
Doe nam hy herde saen oerlof
An alle die warenGa naar voetnoot29 in den hof;
8525[regelnummer]
Doe kuste bise an harenGa naar voetnoot30 mont,
Ende zeide: ‘goet lief, blivet gesont’!
Doe rumedensi Tintavel
Onbekant; doe sprac Bretel
TierstGa naar voetnoot5 datsi wter poerten waren:
8530[regelnummer]
‘Hoe duneket in? wy sijn ontvaren;
Heer koninck, gy hebbet dat gy woudetGa naar voetnoot31,
Nu siet, dat gy my noch wael houdetGa naar voetnoot31
Mijn geloefGa naar voetnoot32’. Die koninck zeideGa naar voetnoot33:
‘Gy bebbet ter stede, dat es waerhede,
8535[regelnummer]
My gedaen die hogeste bede,
| |
[pagina 93]
| |
Die oitGa naar voetnoot1 een man den andren dede’.
Merlijn zeide: ‘ic wil gy dat bekint,
Dat gy gewonnen hebt een kint
An Ygernen, ende dat es mijn,
8540[regelnummer]
Dat en mach niet wesen dijn,
Ende dat moetstu my gerne gevenGa naar voetnoot2;
Ic wil oec dat zij bescreven
Die nacht, daertGa naar voetnoot3 op gewonnen was’.
‘Dn machsGa naar voetnoot4 wael seker wesen das
8545[regelnummer]
Ick houdes ember mynen eet:
Ick geve dy dat kint gereet’.
Dus quamen si wael sciere
Gevaren op ene riviereGa naar voetnoot5,
Daer namenGa naar voetnoot6 si weder haerGa naar voetnoot7 gedane;
8550[regelnummer]
MetterGa naar voetnoot8 haest voeren si dane.
TierstGa naar voetnoot9 dat si quamen na dat heerGa naar voetnoot10,
Quam dat volc met groter geerGa naar voetnoot10,
Daer vragede bi sulken genoet,
Hoe die hertoge was bliven doet;
8555[regelnummer]
Ende zi antworden hem saen
Dat die hertoge, sonder waen,
OpterGa naar voetnoot11 morgenstonde twaren,
Dat hi enwech was gevaren,
So lach dat heerGa naar voetnoot12 stille altemale
8560[regelnummer]
EntieGa naar voetnoot13 hertoge vernam die tale
Dat gy hier niet en waertGa naar voetnoot14,
Ende hi wapende hem ter vaertGa naar voetnoot14
Ende sloech uwer liede veelGa naar voetnoot15,
Eer zi gewapent worden heelGa naar voetnoot15,
8565[regelnummer]
Sodat wy hoerden dat gekry;
Met groter haesten so quamen wy
Ende jagedense ter veste weder,
Die hertoge was gevelt daer ueder;
Daer versloegen wyne, God weet!’
8570[regelnummer]
Die koninck zeide: ‘dat es my leet,
Dat die hertoge dus doet bleetGa naar voetnoot16’.
Die rouwe was groet dien hy daerombe dreefGa naar voetnoot16.
|
|