Merlijn, naer het eenig bekende Steinforter handschrift
(1880)–Jacob van Maerlant– AuteursrechtvrijHier begint dat derde boeck: hoe Pandragoen ende Uter Merlyne doen zoecken.Dit boeck zeghet voert openbaer,
Tiersten dattet datGa naar voetnoot6 lant wart gewaer
Waren die heren herde blyde
Ende ontfingen ze te stryde;
5720[regelnummer]
Aldus zo wonnen zi dat lant.
Anrelius Ambrosins maeckte te hant
Enen koninck van Pandragoene,
Ende was hem getrouwe in allen doeneGa naar voetnoot7.
Vertegier, die hadde in den lande
5725[regelnummer]
Den Sennes geset in die hande
Die castele ende oeck die borge.
Des hadden die KersteneGa naar voetnoot8 zorge.
Pandragoen zat een half iaer
Vor eenerGa naar voetnoot9 borgh, dat was waer,
5730[regelnummer]
Daerynne belegen was Hangis;
Sine liede berieden hem diesGa naar voetnoot10,
Hoe men gewonne den casteel.
Doe warenGa naar voetnoot11 daer liedeGa naar voetnoot11 een deel
Die van Merline sprakenGa naar voetnoot12,
5735[regelnummer]
Hoe hi bediedeGa naar voetnoot13 van den draken
Vertegier al sijn doen.
Zi namenGa naar voetnoot14 Uter ende Pandragoen
Buyten den lieden ende al bysonder,
Ende zeiden hem van Merlijns wonder,
5740[regelnummer]
Dat hi waer die beste divijn
Die in der wereltGa naar voetnoot15 mochte zijn,
Ende woude hi oeck hi dade bekinnenGa naar voetnoot16,
Of men die borch iet mochte gewinnen.
Pandragoen sprack: ‘waer zoude men dan
5745[regelnummer]
Vinden also wijsen man’?
Si zeiden: ‘wy en weten waer,
Maer dat wetewy wael openbaer,
Als men van hem spreket dat hi dat weet,
Ende woude hi, hi quame gereet’.
5750[regelnummer]
Pandragoen sprack al te hant:
‘Iek salneGa naar voetnoot17 vinden es hi in dat lant’.
Dus dade die coninck Pandragoen
Merlyne nu zoecken doen
In dat lant daer men hem vinden mochte.
5755[regelnummer]
Doe Merlijn wiste dat men hem zochte,
Nam hi an Blasise orlof saen,
Ende es in een dorp gegaen,
Daer hi des conincksGa naar voetnoot18 boden wiste,
Quam hi in gegaen met liste,
5760[regelnummer]
Op zinen hals met ener mastsue;
Twe grote scoen al nuwe,
Ende enen quaden rock hadde hi ane;
Nu was hi in ziner gedane
Rechte als hi een wilt man waerGa naar voetnoot19.
5765[regelnummer]
Dus quam hi gegaen aldaer
Daer des conincks boden lagenGa naar voetnoot20,
Ende tallerierstGa naar voetnoot21 dat zi hem zagenGa naar voetnoot20
Wonderdes hem, ende zeiden dan:
‘Dit doncket ons wesen een quaet man’.
5770[regelnummer]
Hi ginck te hem ende zeideGa naar voetnoot22 dese tale:
‘Gy en doet niet’, zeideGa naar voetnoot22 hi, ‘wale
Iuwes Heren bodescap te ziner vromen,
Daer gy ombe hier zijtGa naar voetnoot23 gecomen,
Ombe te zoeckeneGa naar voetnoot24 den divijn
5775[regelnummer]
Die geheten es Merlijn’.
Doe zi dit hoerden, zi zeiden gemene:
‘Welck Duvel zeide dat dezen vileine’?
Hi zeide doe: ‘waer dat geheten my,
Ick haddene vonden eer dan gy’.
5780[regelnummer]
‘Weetstu daer ietGa naar voetnoot25 af’? zeiden zy mettien,
‘Of hevestu hem iergen gesien’?
‘GesienGa naar voetnoot26 heb icken’, sprack Merlijn,
‘Ende ick weet wael waer zine pade zijn;
Ende dat gy hem zoecketGa naar voetnoot27 ende doet arbeit
5785[regelnummer]
En helpet iu niet, heeftGa naar voetnoot28 hi my geseit,
Al met alle niet een twintGa naar voetnoot29;
Al is dat sake dat gy hem vint
Hi ne voer nietGa naar voetnoot30 no min no meer.
Als gy comet tot uwen Heer
| |
[pagina 62]
| |
5790[regelnummer]
Secht, dat hi die borch wint in geenre wijs
Eer dat doet es Hangys;
Ende van al des konincks liedenGa naar voetnoot1
Die Merline te zoeckene rieden,
So es hoerreGa naar voetnoot2 twe min dan vive
5795[regelnummer]
Van hem allen nu te live;
Juwen Here secht van den drienGa naar voetnoot3,
Ende secht wat gy hebbet gesienGa naar voetnoot3
Ende secht hem, zocht hineGa naar voetnoot4 in desen woudeGa naar voetnoot5,
Dat hine daerinne vinden zoudeGa naar voetnoot5,
5800[regelnummer]
Hi en zal met nieman willen varen
Dan met den koninck twaren’.
Dus sprack hi daer dat die boden horen,
Ende eer zi dat wisten hadden sineGa naar voetnoot6 verloren,
Ende elkerlyck sach op anderen
5805[regelnummer]
Ende zeiden: ‘laet ons hene wanderen;
Dat was die Duvel dat wy sprakenGa naar voetnoot7;
Wat willewy doen met desen saken
Dat es best, sint dat ons es gevallen,
Dat wi dat onsen Here verkallen’.
5810[regelnummer]
Enwech voerenGa naar voetnoot8 die boden saen.
Doe si hoer dachvaert hadden gedaen,
Quamen zi tot Pandragoene.
Doe hise sach in dien doeneGa naar voetnoot9,
Vragede hi oft zi hadden gebrocht
5815[regelnummer]
Dengenen, dien si hadden gesocht?
‘Here’, zeiden si, ‘versame die liede dijn,
Die dy zeiden van den divijn’.
Pandragoen dade ze ontbieden,
Ende alsiGa naar voetnoot10 quamen tot hem lieden,
5820[regelnummer]
Seiden zi wat hem was gesciet,
Ende wat hem die dorper riet,
Ende dat daer twe doet zoudenGa naar voetnoot11 wesen
Van dien die reden te zoeckeneGa naar voetnoot12 deson.
‘Dat es waer’, zeiden zi.
5825[regelnummer]
Die coninck sprack: ‘dat doncket my’.
Hem wonderde in hoerGa naar voetnoot13 gedochte
WieGa naar voetnoot14 die dorper wesen mochte;
Zine dachten niet van Merline,
Dat hi ander gedane danGa naar voetnoot15 zine
5830[regelnummer]
Enegewijs genemen mochte.
Zi dachten doe in hoer gedochte,
Dat nieman van Hangys doet
Dan Merlijn wiste, cleyne noGa naar voetnoot16 groet,
Den boden vrageden zi of waer waer,
5835[regelnummer]
Dat hem die dorper brachte die maer?
Zi zeiden: ‘in Northomberlant,
Daer wi atenGa naar voetnoot17 quam hi te hant
In die berberge tot ons gaende’.
Doe sprack daer een, dat hi waende,
5840[regelnummer]
Dat dat Merlijn wael wesen mochte,
Ende woude dat hem die coninck sochte.
Pandragoen sprack: ‘ick zal daer varen
Ende laten Uter hier, twaren;
Ende die Merlijn hebben gesienGa naar voetnoot18,
5845[regelnummer]
Zullen daer my ombe helpen spienGa naar voetnoot18.
Zi voeren in Northomberlant;
Ombe mare vragedensi te hant,
Negene en hebbenze gevreestGa naar voetnoot19.
Die koninck quam in enen foreest,
5850[regelnummer]
Ende een van sinen lieden vant
Ende herdeGa naar voetnoot20 al te hant,
Die vele beeste hoedeGa naar voetnoot21 daer,
Ende hi vragede wanen hi waer?
Hi zeide: ‘van Northomberlant
5855[regelnummer]
Ben ick, eens goeden mannes seriant,
Maer ick sprackGa naar voetnoot22 gisteren enen man,
Die my dat zeggen began,
Dattene coninck Pandragoen
Zoude zoecken, dat es een zwaer doen’.
5860[regelnummer]
Die bode sprackGa naar voetnoot22: ‘zeeh waer hi sy’.
Hi zeide: ‘ick zegge dat node dy,
Dat ick den coninck zoude vertellen’.
‘So com met my te minen gesellen,
Ick late dy den coninck zienGa naar voetnoot23’.
5865[regelnummer]
‘Wie wonde dan myner beesten plienGa naar voetnoot23?
Ick en hebbe een twintGa naar voetnoot24 oeck niet te doene
Metten coninckGa naar voetnoot25 Pandragoene:
Maer waer hi hier, ick wysede hem dan,
Waer hi vinden mochte den man’.
5870[regelnummer]
Hi zeide: ‘ick zalneGa naar voetnoot26 dy halen te hant’.
Hi voer daer hi den coninck vant,
Ende verteldeGa naar voetnoot27 hem van den zaken t waerGa naar voetnoot28
Die coninck zeide: ‘varewy daer’.
Aldus quamen si tot den kornnet
5875[regelnummer]
Die knape sprack al overluet:
‘Siet, waer ick den koninck bringeGa naar voetnoot29,
Nu vertel ons alle die dinge’.
‘Du zoeckesGa naar voetnoot30 Merline, du en kans hemGa naar voetnoot30 twaren
Vinden, hy en wille dyGa naar voetnoot31 openbaren;
| |
[pagina 63]
| |
5880[regelnummer]
Maer vare tegen die poerteGa naar voetnoot1 gereet,
Hi zal daer comen, dat ick wael weet’.
‘Hoe gelove ick des’? sprack Pandragoen.
MerlijnGa naar voetnoot2 zeide: ‘wildyGa naar voetnoot3 dat niet doen,
In trouwen soe laet dat staen;
5885[regelnummer]
Maer dat is dompheit, zonder waen,
Hoert men na valscen rade ietGa naar voetnoot4’.
Die koninck sprack: ‘ick en mestrouwe dy niet’.
Doe zeide MerlijnGa naar voetnoot2: ‘alse dat dy nu staet,
So geve ick dy den besten raet,
5890[regelnummer]
Dan ieman die iu es by,
Ende voorwaer zeggick dat dy’.
Die coninek voer toter iersten poert
Die hy daer nomen hoert.
Doe quam daer te hove een man,
5895[regelnummer]
Die goede cleder hadde an,
Ende zeide: ‘laet my te Pandragoene’.
Men dade dat. Hi sprack alse die koene:
‘Here’, zeide hi, ‘Merlijn zent my tot dyGa naar voetnoot5
Ende zeide my, dat hi diegene zyGa naar voetnoot6
5900[regelnummer]
Dien gy in genen bossche vontGa naar voetnoot7;
Een waerteecken sprack zijn mont,
Dat hy hier te komene zeide
Huden, endo dat es waerhede;
Maer du en heves zijns gene noet’.
5905[regelnummer]
Die koninck zeide: ‘ick doe wel groet,
Ende ick zegge dy dat ick en zoude
Negenen man spreken also boude’.
Merlijn zeide: ‘goede mere
Ontbiedet hi dy by my, here:
5910[regelnummer]
Dijn broeder Uter hevet gedoet
Hangys, dinen viant groet’.
Den koninck wonderdes, ende zeide:
‘Vrient, zegstuGa naar voetnoot8 my waerhede’?
Doe zeide hy tote Pandragoene:
5915[regelnummer]
‘Wat hebbick daer mede te doene?
Gelovestu des niet, zo bistu niet wijs;
Ondervinde die waerbeit diesGa naar voetnoot9
Ende geloves of dat es waer’.
Die koninck sant twe boden daer
5920[regelnummer]
Op perden van goeder lustenGa naar voetnoot10
Ende heet hem, datze niet en rusten,
HentGa naar voetnoot11 zi die waerheit hebben vernomen
Hieren binnen ander boden komen
Die desen boden gemoetenGa naar voetnoot12
5925[regelnummer]
Ende Pandragoene voeren groeten,
Die hem die waerheit zonden ontbinden
TierstGa naar voetnoot13 dat zi hem onderkindenGa naar voetnoot14
Reden zi toten koninck te samen,
Mettien zi den raet daer namen,
5930[regelnummer]
Hoe Uter Hangyse sloech.
Die koninck zeide: ‘dat es genoech;
Swiget also lief gy wilt leven’.
Aldus es die tale gebleven.
Wonder haddes den koninck in sijn gedochte,
5935[regelnummer]
Hoe so dit Merlijn weten mochte;
Hy woude omb hem daer nog dagen,
Want hy hem geerne zoude vragen,
Hoe Hangys waer blyven doet.
Doe quam tot hem een man groet,
5940[regelnummer]
Die goede cleder hadde angedaen,
Aldaer die koninck quam gegaen.
Die man ontboet hem goeden dach,
Ende vragede hem waerombe hi daer lach?
Hy zeide: ‘Merline ick hier ontbeide
5945[regelnummer]
HentGa naar voetnoot15 dat hy kome, als hy zeide’.
‘Gy en zijtGa naar voetnoot16 niet’, zeide hy, ‘al teGa naar voetnoot17 vroet,
Dat gyne zagetGa naar voetnoot18 ende vor in stoet,
Ende gyne niet kennen mocht indienGa naar voetnoot19;
Roepse die hem hebben gesienGa naar voetnoot20,
5950[regelnummer]
Ende vraget of ick datietGa naar voetnoot21 wesen mochte’.
MettienGa naar voetnoot22 men dieGa naar voetnoot22 daer brochte,
Die koninck sprack: ‘ombe den divijn,
Die geheten es Merlijn,
Hebbewy hier lange gedaget,
5955[regelnummer]
Kendy hemGa naar voetnoot23 ietGa naar voetnoot21 of gyne saget’?
‘Here’, zeiden zy, ‘dat en mochte niet zijn,
Wy en zouden kennen zijn anschijn’.
By den koninck stont die man,
Ende antworde den lieden dan:
5960[regelnummer]
‘Es hier ieman van hier binnen,
Die Merline mochte kinnen’?
Zi antworden: ‘zine zede
En mochten wy niet kinnen mede,
Al wetewy, hoe hy es gedaen’.
5965[regelnummer]
Die man zeide: ‘gy zult verstaen,
Dat gy den man niet kinnet welGa naar voetnoot24,
By zyner gedane ende niet elGa naar voetnoot25
Kendy hemGa naar voetnoot23 of gyue saecht in die ogen?
Ick zal iu zine gelijcke togen’.
| |
[pagina 64]
| |
5970[regelnummer]
Doe riep hy in ene kemenade
Pandragoene tenen rade,
Ende zeide: ‘Here, ick ben Merlijn,
Ick wil zijn die raet al dijn
Ende Uters uwes broederGa naar voetnoot1 mede;
5975[regelnummer]
Hier ombe zoeckGa naar voetnoot2 gy my gerede,
Iu volck en kint niet wel mijn doenGa naar voetnoot3
Roepse hierin, Heer Pandragoen,
Zi zullen zeggen ick ben gevonden;
Ende woude ick, zy en konden
5980[regelnummer]
My gekinnen nembermeer’.
Pandragoen was blyde zeer,
Ende hy riep degene doen binnen,
Die zeiden, dat si Merline kinnen;
Ende Merlijn was also gedaen
5985[regelnummer]
Als sine tierst sagenGa naar voetnoot4, zonder waen,
‘Dit es Merlijn’, zeiden zy al.
Die koninck zeide: ‘weetdy dat wal’?
‘Ja, wy’, zeiden zy, ‘dit es Merlijn’,
Hy zeide: ‘wy weten nu den fijn’.
5990[regelnummer]
Doe sprack die koninck terGa naar voetnoot5 selver stat:
‘Merlijn, geerne badeGa naar voetnoot6 ick iu dat,
Dat gy my waretGa naar voetnoot6 van herten houd,
Want menech man, ionck ende out,
Hevet my gezecht, dat gy zijtGa naar voetnoot7 wijs’.
5995[regelnummer]
Merlijn zeide: ‘in gener wijs
Vraechdy my iet, dat ick weet,
Ick en zal iu dat zeggen wel gereetGa naar voetnoot8’.
Die koninck zeide: ‘sprack ick iu iet
Sint dat ick wten woude schiet’?
6000[regelnummer]
Merlijn zeide doe: ‘Heer koninck,
Ick was die by den beesten ginck,
EntieGa naar voetnoot9 dat iu zeide van Hangys doet’,
Den koninck hadde des wonder groet,
‘Gar oevele wiste gy Merlijns doen’.
6005[regelnummer]
Zy zeiden: ‘Here, dusdune zaken
En zagenGa naar voetnoot10 wy hem niet maken,
Ende hy mach doen ende berechtenGa naar voetnoot11
Dat ander liede soude ontfecbtenGa naar voetnoot11.
‘Condy my dat geseggen iet’,
6010[regelnummer]
Sprack die koninck, ‘hoe Hangys lietGa naar voetnoot12
Sijn lijf, ende hoe gy dat vernaemtGa naar voetnoot13’,
Merlijn sprack: ‘doe gy hier quaemtGa naar voetnoot13.
Wonde Hangys Uter doet slaen,
Ende ick dadenGa naar voetnoot14 dat te wetene saen;
6015[regelnummer]
Danck hebbe hy, hy geloefde my
Ende ick zeide hem daerby
Hangys doegetGa naar voetnoot15 ende zine krachtGa naar voetnoot16
Ende dat hy zoude, als dat waer nacht,
Allene komen in dat paveloen
6020[regelnummer]
Ombe dat hi hem sterven waende doen.
Oevele dochtem dat wesen waer.
Maer zo vele helt hi hem daer naer,
Dat hy zijn paveloen by nachte,
Dat niemanGa naar voetnoot17 en wiste, allene wachte
6025[regelnummer]
So lange dat Hangys quam;
Ende alsen Uter vernam,
So liet hine wael binnen komen;
Ende als hy Uter niet en hevet vernomen,
Woude hi hem selven doden van rouwen,
6030[regelnummer]
Maer Uter die was eer entrouwen
Ende sloechen aldaer toterGa naar voetnoot18 doet’.
Des hadde die koninck wonder groet.
‘Merlijn, hoe waerdy doe gedaen?
Want my wondert des zonder waen,
6035[regelnummer]
Dat ick des gelove min no meer’.
Ick was gedaen doe, Heer,
Als een out man ende een vroet;
Mijn raet dochten wesen goet.
Ick zeidene: ‘zietGa naar voetnoot19, dat gy iu wacht,
6040[regelnummer]
Ende doedy des niet, ghy stervet te nacht’.
‘Ontdcckede gy hem anders ietGa naar voetnoot20’?
Sprack die koninck. ‘Here, neen ick, niet,
Ende hy en sal des weten niet een woert,
Eer hy iu dat vertellen hoert’.
6045[regelnummer]
Doe sprack hy: ‘wildyGa naar voetnoot21 met my varen?
Ick hebbe uwer te doeneGa naar voetnoot22 twaren’.
Merlijn sprack: ‘ick doe dat vele tGa naar voetnoot23 eer’
Nochtan zullen zi vele teGa naar voetnoot23 meer
Iuwe liede tornen, gelovet myGa naar voetnoot24;
6050[regelnummer]
Maer ziedyGa naar voetnoot25, dat ick iu nutte zy,
Doer hem zult gy teGa naar voetnoot23 min doen’.
Doe sprack die koninck Pandragoen;
‘Gy hebbet my nu des gemaket vroet,
Es dat waer dat gy hebbet behoet
6055[regelnummer]
Uter, ende zineGa naar voetnoot26 doet geletGa naar voetnoot27, broeder
Ick sal iu geloven teGa naar voetnoot23 bet’.
‘Coninck’, zeide hy, ‘vrage des uwen
| |
[pagina 65]
| |
Ende dan moechdy des zijn te vroeder
Of hi des lyet, gelovet my dan,
6060[regelnummer]
Ende ick weet wael, als ick doe an
Die gedane, als ick hadde ane,
Doe ick hem dat dade te verstane,
En zuldyGa naar voetnoot1 my mogen kennen niet;
Ende dat zal zijn, hoe dat gesciet,
6065[regelnummer]
Van huden over twalef dage’.
Die koninck sprackGa naar voetnoot2: ‘al sonder sage
Wistick gerne, als gy woudetGa naar voetnoot3,
Dat gy Uter spreken zoudetGa naar voetnoot3
Gy zult dat weten, maer hoedet iu des,
6070[regelnummer]
Dat gy niet en zijt onwes,
Dat ander liede weten mogen;
Bevinde ick iu met ener logen,
Ick en betronweGa naar voetnoot4 iu nembermeer wale,
Ick zal iu proeven te menegen male’.
6075[regelnummer]
‘Dat es my lief’, sprack Pandragoen.
Merlijn zeide: ‘gy wetetGa naar voetnoot5 mijn doen,
Dat zal over twalef dage zijn.
Dat ick zal spreken den broeder dijn’.
Mettien nam Merlijn oerlof
6080[regelnummer]
Ende ginck tot in Blasys hof,
Ende Blasys hevet al dit bescreven,
Ende van hem es ons dat gebleven.
Die coninckGa naar voetnoot6 voer an zine zijde,
Uter, sijn broederGa naar voetnoot7, die was blyde,
6085[regelnummer]
TierstGa naar voetnoot8 dat hyneGa naar voetnoot9 komen sach
Was hi blide al den dach.
Die koninckGa naar voetnoot6 leidene buten liedenGa naar voetnoot10
Ende zeide hem die saken die hem gescieden
Van Angyse, alse hem dat Merlijn zeideGa naar voetnoot11.
6090[regelnummer]
Uter zeideGa naar voetnoot11: ‘dat es waerhede
Ick meende, ick dat wiste ende nieman elGa naar voetnoot12,
Ende een goet man, die my welGa naar voetnoot12
Hoede, dat ick niet en bleefGa naar voetnoot13 verloren;
Here, wanen quam iu dit te voren?’
6095[regelnummer]
Hy zeide: ‘gy wetet wel, dat ick dat weet,
Broeder, nu zegget my gereet,
Die iu warnde, wat manne hi was.
Ick waneGa naar voetnoot14 gy niet en wetetGa naar voetnoot15 das
Dat iu Hangys gerne hadde gedoet.
6100[regelnummer]
By der trouwenGa naar voetnoot16, die God geboet,
Ick en weet, wie hi wesen mochte,
Maer een goet man hi my dochte,
Des gelove ick over een.
Dor al dat, dat logene sceen,
6105[regelnummer]
Dat Hangys hier komen zoude
Ombe dat hi my moerden woude’.
Pandragoen zeide: ‘broedeGa naar voetnoot7,
Of gyne zagetGa naar voetnoot17, waerdyGa naar voetnoot18 des iet teGa naar voetnoot19 vroederGa naar voetnoot7?’
Uter zeide: ‘ia, ick meene dan’.
6110[regelnummer]
Die koninck sprack: ‘houtGa naar voetnoot20 iu daeran,
Dat hi iu binnen elven dagen sal
Spreken, dat en doe groet ongeval;
Maer al den dach weset met my
Tote dien, dattetGa naar voetnoot21 avent zy
6115[regelnummer]
So dat ick bescouwen mach
Alle dieGa naar voetnoot22 iu spreken op dienGa naar voetnoot23 dach,
Te wetene, of icken kinnen konde
In eneger wijs tenegerGa naar voetnoot24 stonde’.
Uter sprack: ‘wat des gesciet,
6120[regelnummer]
Dan en scheide ick van iu niet,
Ick en sal eer weten, neen of ia
Eer ick iergen van iu ga’.
Elck heeft dit den andren gelovet
Ende hebben te samene gehovet,
6125[regelnummer]
Ende Merlijn, die dit wiste allegader,
ZeideGa naar voetnoot25 dit Blasise, den geestleken vader,
HoeGa naar voetnoot26 Uter ende Pandragoen
Visierden onder hem dit doen,
Ende hoeGa naar voetnoot26 hem die koninckGa naar voetnoot27 proeven woude.
6130[regelnummer]
Blasys vraechde hem wat hi zoude
Doen, dat hi dat volbringen mochte.
Hi zeide: ‘ick merke in mynen gedochte
Dat zi jonck zijn ende blyde
Ende mochtese an myne zyde
6135[regelnummer]
Te mynen wille niet bet gerekenGa naar voetnoot28
Dan met spraken, die ick kan spreken,
Ende doen wonderleke saken,
Dat ickse lachgende sal maken;
Ende oeck so kenne ick ene vrouwe
6140[regelnummer]
Die Uter mintGa naar voetnoot29 op gerechte trouwe;
Ick sal hem een paer letterenGa naar voetnoot30 bringen
Van zinen lieve, in zulken dingen
Dat hi zal houden vor waerheit,
Want ick weet al hoerGa naar voetnoot31 hemelecheit;
6145[regelnummer]
Als dat Uter van my hoert,
Sal hem wonderen derre woert
Want dat es hoerGa naar voetnoot31 hemelecheit.
| |
[pagina 66]
| |
Dan sal die dach lyden gereit
Dat zi my niet zullen zienGa naar voetnoot1
6150[regelnummer]
Ende niet bekinnen in dien;
Des anderen dages sal ick my
Hem ontdecken, dan zullen zyGa naar voetnoot2
My des weten meerreGa naar voetnoot3 danek’.
Hierenbinnen quam der sonnen opganck
6155[regelnummer]
Van (den dach van) Merlijns gelove,
Dat hi zoude komen te hove,
Ende was gedaen als een knecht,
Dien Uter hadde gesien echt,
Wonende met zinen lieve.
6160[regelnummer]
Doe hi quam met sinen brieveGa naar voetnoot4
SprackGa naar voetnoot5 hi: ‘Here, mijn vrouwe groetetGa naar voetnoot6 iu
Ende zent iu deze letteren nu’.
Des was Uter herde vro
Ende meende, dattet wareGa naar voetnoot7 also.
6165[regelnummer]
Die letterenGa naar voetnoot8 zeiden: ‘gelovet den knechte,
Want gy moget wel doen met rechte
Wat dat hi zeghet, dat es waer
In amye sentene daer’.
Merlijn zeide hem daer al die woert,
6170[regelnummer]
Die hy weet dat hi gerne hoert.
Dus was Merlijn, dat es waer,
TotenGa naar voetnoot9 avende vor hem daer,
Ende Uter was met hem blyde.
Doe dat was komen na Vespertyde,
6175[regelnummer]
Wonderde des den koninge ende was gram
Dat Merlijn ginder niet en quam;
FyGa naar voetnoot10, dachte hi, hevet Merlijn gelogen!
MettienGa naar voetnoot11 wilt hem Merlijn togen
Ende ginck over ene zide staen,
6180[regelnummer]
Ende was rechte als die man gedaen,
Die ierstGa naar voetnoot12 tote Uter quam.
Ende als Uter den man vernam,
Kende hineGa naar voetnoot13 ende bat, dat hi ontbeide
Tote dat hi dat den koninge zeide;
6185[regelnummer]
Hi zeide: ‘gerne’, ende Uter ginck
Ende zeidetGa naar voetnoot14 zinen broeder den koninck,
Dat die man daer komen waer.
Die koninck vragede der maer:
‘Is hi dat die iu warnde dan’?
6190[regelnummer]
‘Ja’, sprack hi, ‘dat is die zelve man’.
Die koninck zeide: ‘gaet ende proevet bet
Ende secht my dan by uwer wet’.
Uter komet weder, ende zietGa naar voetnoot15
Den man, dienGa naar voetnoot16 hi ginder lietGa naar voetnoot15,
6195[regelnummer]
Die noch daerGa naar voetnoot17 sijns ontbeide;
Hi kendene wael, ende gereede
Zeide hi: ‘Here, hebbet danck groet
Dat gy my loestetGa naar voetnoot18 van der doet,
Welkomen moettyGa naar voetnoot19 my nu zijn;
6200[regelnummer]
Maer wonder heb ick in dat herte mijn,
Hoe mijn here, die koninck,
Geweten mochte dese dinck,
Want hi my tellede dat gy my zeide,
Daertoe zeide hi my oeck gereede
6205[regelnummer]
Al dat my es geschiet
Seder dat hy my hier liet,
Ende dat gy hier zoudtGa naar voetnoot20 komen hedenGa naar voetnoot21;
Daertoe hevet hi my gebeden,
Dat ickenGa naar voetnoot22 dat te wetene dadeGa naar voetnoot23
6210[regelnummer]
Als ick met iu waer te rade.
Hy zeide my oeck, of gy waertGa naar voetnoot24 dat,
Dat ickenGa naar voetnoot22 dat ontbode ter stat;
Ende dat hi dit weet al bloet,
Des hevet my wonder al te groet’.
6215[regelnummer]
Merlijn sprack: ‘haelten daer hy zy
Ende vrage des hem vor my’.
Uter ginck ombe zinen Heer,
Ende beval den lieden zeer,
Dat zy daer nieman in laten gaen.
6220[regelnummer]
Alse Uter enwech was, also saen
Verkeerde hem Merlijn ende nam
Sine gelike die mettenGa naar voetnoot25 letteren quam;
Ende also Uter den koninck brochte
Vonden zi den knecht, ende Uter zochte
6225[regelnummer]
Den goeden man, ende hi zwoer zeer,
Hi stont hier nu, by onsen Heer,
‘Nu vindickGa naar voetnoot26 hier den messelgier,
Die my die letteren brochte hier;
Ontbeidet here, ick zal den lieden vragen
6230[regelnummer]
Of zi hier ieman wtgaen zagen
Ofte desen knecht hier in gaen’.
Die koninck begonsteGa naar voetnoot27 lachen saen.
Uter zeide: ‘zaechdyGa naar voetnoot28 hier iet
Enegen man in corter tijt,
6235[regelnummer]
Siut dat ick ombe den koninckGa naar voetnoot29 ginck’?
Zi zeiden: ‘neen wy, waerliker dinck’.
Hi sprack toten koninge na desen:
‘Ick en weet wat dit mach wesen’.
Hi sprack toten knechte: ‘hoerstuet
| |
[pagina 67]
| |
6240[regelnummer]
Ginck hier ieman in of wt’?
Hi zeide: ‘ick was hier by iu dan,
Doe gy spraecktGa naar voetnoot1 tegen dien man’.
Doe sprack Uter ten koningeGa naar voetnoot2 metter vaert:
‘Also moetGa naar voetnoot3 ick zijn bewaert
6245[regelnummer]
Alse my dit geschiede nieGa naar voetnoot4,
Dat ick nu mettenGa naar voetnoot5 ogen zieGa naar voetnoot4’.
Die koninck maeckte daeraf groet spelGa naar voetnoot6,
Dat dat Merlijn was, wiste hi welGa naar voetnoot6:
‘Ay, lieve broeder’Ga naar voetnoot7, sprack Pandragoen
6250[regelnummer]
‘WeetdyGa naar voetnoot8 wie hi es, dese garsoen?
Hi zeide my, hy was iuGa naar voetnoot9 gesent.
Nu proevet of gyne ietGa naar voetnoot10 kent’.
Hi zeide: ‘ia ick’. ‘Wat duncket iu dan’,
Sprack die koninck, ‘mochtet zijn die man,
6255[regelnummer]
Dien gy sochtetGa naar voetnoot11 nu hier na desen’?
Uter zeide: ‘dat en mochte niet wesen’.
‘Gawy enwech’, sprack Pandragoen,
‘Wil hi hem te kennen doen,
So hebbewyne lichte gevonden’.
6260[regelnummer]
Wt gingen zi te dien stonden.
Alsi een stucke hadden gegaen,
Riepenzi een ridder saen:
‘Gaet, zietGa naar voetnoot12 wie daer inne zy’;
Als hy daer quam, so sach hyGa naar voetnoot13
6265[regelnummer]
Waer die man optenGa naar voetnoot14 bedde sat;
Hi keerde weder ende zeide dat.
Uter sprack: ‘Genade God, Heer,
Ick waneGa naar voetnoot15 ick zie dat niemanGa naar voetnoot16 eer
En zach die in der wereltGa naar voetnoot17 was,
6270[regelnummer]
Dit es die man, die my genas’!
Die koninck was blider dan zi some,
Ende hieten wesen wellekome,
Die koninck zeide: ‘en waer iu dat niet leet,
Ick zeide hem geerne hoe gy heetGa naar voetnoot18,
6275[regelnummer]
Ende oeck wieGa naar voetnoot19 dat gy zijt’.
Merlijn sprack terGa naar voetnoot20 zelver tijt:
‘Dat es my lief’. Die koninck zeide echt:
‘Uter, broeder, waer es die knecht,
Die tot iu quam, die mcsselgier?
6280[regelnummer]
Uter sprack: ‘hi was nu hier’.
Doe riep Merlijn den koninck wt,
Ende zeide hem al overluet,
Wat maren hi van den vrouwen zeideGa naar voetnoot21,
Ende wat hi hem te voren leideGa naar voetnoot21.
6285[regelnummer]
Doe riep die koninck Uter wt:
‘Die iu brochte dat saluet
Van uwen lieve, waer es hiGa naar voetnoot22 nu?
Ick soudene geerne spreken vor iu
Die iu die goede letteren gaf’.
6290[regelnummer]
Uter zeide: ‘wat weetdy daeraf’!
Die koninck zeide: ‘dat ick des weet dan
Zal ick iu zeggen vor desen man,
Van dien, dat staet in dien brief’Ga naar voetnoot23.
Uter zeide: ‘dat es my lief’;
6295[regelnummer]
Hi en wiste niet dattet hem was kont.
Die koninck zeide al dat daer inne stont.
Uter sprack doe totenGa naar voetnoot24 koninck:
‘Here, hoe weettyGa naar voetnoot25 al dese dinck,
Ende dat gy achterst zeideGa naar voetnoot26?’
6300[regelnummer]
Die koninck zeide: ‘ick zegge dat gereideGa naar voetnoot26,
Gebiedet my dese goede man’.
Uter sprack: ‘wat gaet des hem an’?
Die koninck zeide: ‘ick en zegget iu niet
Dat en zij dat hi dat my gebiet’.
6305[regelnummer]
Des wonderde Uter zeer,
Ende zeide: ‘es iu dat lief, mijn heer,
My vertellet al dit wonder,
Latet maer ons drienGa naar voetnoot27 bysonder’.
Gar oevele sprack die koninckGa naar voetnoot28 dan:
6310[regelnummer]
‘Weetdy wie hy es dese man?
Maer dat weet ick wel sekerlike
Hi es die vroedeste van eertrike,
Hi hevet die macht, die ick in zal zeggen
Daer ons vele aen zal leggenGa naar voetnoot29;
6315[regelnummer]
Dit es die knape die iu gaf
Die letteren, daer ick iu zeide af’.
Uter sprack: ‘mach dat waer wesen,
So en hoerde ick nieGa naar voetnoot30 zulck wonder lesen’.
Die koninck zeide: ‘golove des bet
6320[regelnummer]
Dan eneger zake die gy wet,
Ick en geloves niet, zonder waen,
Eer hy my dat anders doet verstaen’.
Die koninck bat Merline hertelike,
Dat hi hem togede die gelike.
6325[regelnummer]
‘Gerne’, zeide bi, ‘gaet daer wt beide
Ick toge bem den knecbt gereide’.
Si gingen wt ende keerden saen;
Doe was hi als dieGa naar voetnoot31 knecht gedaen,
Ende vragede wat hi woudeGa naar voetnoot32 ontbieden
| |
[pagina 68]
| |
6330[regelnummer]
Sinen lieve eer zi schieden.
Die koninckGa naar voetnoot1 Pandragoen sprack echt:
‘Wat duncket in van dezen knecht?
GeloofdyGa naar voetnoot2 dat hi dat es gereet’?
Uter zeide: ‘ick enGa naar voetnoot3 weet,
6335[regelnummer]
Wat ick (iu) hier af mach zeggen’.
Die koninck sprack: ‘laet nederleggen
Allen twifel ende allen waen,
Dit was hi die iu dadeGa naar voetnoot4 verstaen,
Dat iu Hangys doden zoudeGa naar voetnoot6
6340[regelnummer]
EntienGa naar voetnoot5 ick zochte ick genen woudeGa naar voetnoot6;
Hi weet dat gescietGa naar voetnoot7 es al
Ende oeck dat gescienGa naar voetnoot7 sal;
Ick woudeGa naar voetnoot8 dat hi ons oeck woudeGa naar voetnoot8 geraden
Ende wy al by sinen wille dadenGa naar voetnoot9’
6345[regelnummer]
Uter sprackGa naar voetnoot10: ‘wy hadden des noet’.
Doe dadenGa naar voetnoot9 zi des an hem bede groet
Dat hi hem zoude wesen by.
Hi zeide: ‘wetet dat wael van my,
Al dat ick wille, dat ick dat weet’.
6350[regelnummer]
Zi zeiden: ‘dat wetewy gereet,
Ende dat gy die waerheit wetetGa naar voetnoot11 van my;
Merlijn, gy en logetGa naar voetnoot11 my nie’.
‘Uter, ia, ende heb ick waerheit
Iu van Hangyse nu geseit,
6355[regelnummer]
Ende daertoe van uwer mynnen
Die gy nieGa naar voetnoot12 en lietet bekinnenGa naar voetnoot13?’
Uter zeide: ‘ia gy, gy doet,
Ende ombedat ghy zijt zo vroet,
Zo zageGa naar voetnoot14 wy veel teGa naar voetnoot15 eer dat gy
6360[regelnummer]
Minen hereGa naar voetnoot16 altoes waretGa naar voetnoot16 by’.
Merlijn sprack: ‘ick doc dat vele teGa naar voetnoot15 eer
Maer gy twe ende nieman meer
MogetGa naar voetnoot11 weten, hoe dat met my staet,
Ende ick moet, so hoe dat gaet
6365[regelnummer]
In Brytanien wesen saen,
Maer dat mach zo niet vergaen.
IckGa naar voetnoot17 en zal meer denken op iu
Dan ombe ieman die levet nu;
Ende wat node iu toe gaet,
6370[regelnummer]
Ick zal wesen al iu raet;
Al ga ickGa naar voetnoot17 enwech, en achtes niet;
Als gy my wederkomen siet,
So doet my vor iu liede eer,
Men sal mijns achten teGa naar voetnoot15 meer;
6375[regelnummer]
Den quaden sal dit wesen leet
Die my ende iu haten gereet.
Maer zi en zullens niet derrenGa naar voetnoot18 togen
DoedyGa naar voetnoot19 my ere vor haren ogen,
Ick en verkeer my nu in langer tijt
6380[regelnummer]
Sonder daer gy twe zijt,
Te hant zal ick komen in dieGa naar voetnoot20 zale
Dan zullen zi dat weten al te male
Ende zeggen dat ick gekomen benGa naar voetnoot21,
Dan doet my ere vor hen;
6385[regelnummer]
Zi zullen my pryzen daer gy staet;
Vraget my dan, dat es mijn raet,
Ende wat dat gy my vraget dan,
Sal ick iu zeggen vor uwe man’.
In horen rade ende in den hof
6390[regelnummer]
Bleef Merlijn ende nam oerlof,
Beide teGa naar voetnoot22 komene ende teGa naar voetnoot22 gane,
Ende hem teGa naar voetnoot22 togene in die gedane,
Daer hi inne best bekennet was:
Ende alsi worden gewaer das
6395[regelnummer]
Diene zagenGa naar voetnoot23 in ziner manier,
Waren si des verblidet scier.
Men sach den koninck tegen hem gaen:
Doe zeiden die liede saen:
‘SietGa naar voetnoot24 waer die koninckGa naar voetnoot25 koemt tegen iu wt’.
6400[regelnummer]
Daer was blijtscap ende geluet
In des koninges zael wart hi geleit
Des koningesGa naar voetnoot26 man namen hem gereit
Over ene zide, ende spraken:
‘Siet hier Merline, in waren saken,
6405[regelnummer]
Die die heste divijn esGa naar voetnoot27
Die nu in der wereltGa naar voetnoot28 esGa naar voetnoot27;
Here, biddet hem te zeggene al
Of men die borch iet winnen sal,
Ende hoe dit orloch sal vergaen;
6410[regelnummer]
Wil hi, hi sal iu dat zeggen saen’.
Die koninckGa naar voetnoot23 zeide: ‘ick salneGa naar voetnoot30 des vragen,
Eer dese achte dage verdagen’.
Des derden dages bilt die koninck feeste.
Daer waren doe die alremeeste
6415[regelnummer]
Die in den lande waren geboren.
Merlijn zeide den koninge te voren
Des hem sine liode badenGa naar voetnoot31.
Pandragoen sprack metGa naar voetnoot32 staden:
‘Men segget my vor iu, Merlijn,Ga naar voetnoot29
| |
[pagina 69]
| |
6420[regelnummer]
Dat gy zijt negeenGa naar voetnoot1 divijn;
Ick bidde in, dat gy my zegget een deel,
HoeGa naar voetnoot2 men winnen zal den casteel,
Ende ick wil doen al uwen raet’.
Merlijn sprack: ‘dat verstaet
6425[regelnummer]
Ende proevet of ick ben wijs:
Sint dat die Sennen verloren Hangys,
En zagenGa naar voetnoot3 si anders geen pant
Dan te nemene dit lant.
Gebiedet hem vrede, ende wetet vorwaer,
6430[regelnummer]
Si en steken an iu niet een haer
Dan gy hem dat latetGa naar voetnoot4 altegader,
Dat hem quam van uwen vader;
Maer des en zuldy nietGa naar voetnoot5 gehingen;
Noch hem laten dat volbringen
6435[regelnummer]
Willen si dat lant rumen gerede,
Dat gy hem gevetGa naar voetnoot6 sulck geleide
Ende scepe daer si mede varenGa naar voetnoot7’.
Doe sprack Pandragoen twaren:
‘Dese dinck wil ick hem ontbieden’.
6440[regelnummer]
Hi nam wt al sinen liedenGa naar voetnoot8
Enen ridder die hiet Ulfijn,
Die die bode zoude zijn;
Kempe en was in genen tyde
Die so stoutelike ginck teGa naar voetnoot9 stryde
6445[regelnummer]
Alse Ulfijn voer totenGa naar voetnoot10 vianden.
Alse hem die Sennen vercandenGa naar voetnoot11,
Quamen si jegen hem also houde,
Ende vrageden wat die koninckGa naar voetnoot12 woude,
Ende of hi waerGa naar voetnoot13 des conincxGa naar voetnoot12 bode.
6450[regelnummer]
Hi zeide: ‘ia ick, by Gode,
Ende hi zent iu vrede drieGa naar voetnoot14 weken’.
Zi zeiden: ‘wy willen des ons bespreken’
Ende doe hoer raet versamelt waert,
Doe zeiden ziGa naar voetnoot15: ‘wy zijn bezwaert
6455[regelnummer]
Van onses Horen Angys doet,
Wy en hebben spyze clein of groet
Daer ons iet af waer teGa naar voetnoot16 bet
Onthier ende ons quame ontsetGa naar voetnoot17,
Ende men ontbiedet ons vasten vrede
6460[regelnummer]
Des hebwy te doene mede,
Ende dat es wesen herde quaet
Daer dat zo nauwe van spize staet;
Maer wi zullen hem ontbieden
Dat hi enwech vaer met zinen liedenGa naar voetnoot18
6465[regelnummer]
Ende late ons borge ende lant;
Wy zullen dat ontfaen van ziner hant,
Ende geven hem telken iaer
Dertich ridder ende daernaer
TienGa naar voetnoot19 vrouwen ende elke hoer kamenier
6470[regelnummer]
Ende daertoe tienGa naar voetnoot19 ioncfrouwen fierGa naar voetnoot19,
Van knapen die den vrouwen dienen
Wilwy hem senden hem tienenGa naar voetnoot20,
Hondert valke ende hondert paerde
Ende hondert orse van goeder waerde’.
6475[regelnummer]
Dit dochte hem allen goet raet wesen,
Ende gingen ten boden met desen
Ende zeiden hem dit beheetGa naar voetnoot21.
Doe ginck Ulfijn enwech gereet,
Ende zeide den koninck dese tale
6480[regelnummer]
Ende hem die waren in derGa naar voetnoot22 zale.
Alse die koninckGa naar voetnoot23 dit verstaet,
SochtiGa naar voetnoot24 des an Merline raet.
Merlijn zeide: ‘enGa naar voetnoot25 doet niet diesGa naar voetnoot25
Daer zoude afkomen groet verliesGa naar voetnoot26;
6485[regelnummer]
Bliven zi in den lande, dat es verloren:
Maer gy zult mynen raet horen:
Ontbiedet hem, dat zi rumen dat lant,
Ende opgeven die borch te hant;
Zi zullen dat doen alle geerne
6490[regelnummer]
Want zi en hebben niet te verteerne;
Ende beheet hem lijf ende lede,
Ende scepe te vaerne mede;
Segget hem, dat zi niet ontgaen
Es dat si dit niet an en gaen;
6495[regelnummer]
Want gy en vredet nembermeer zoeGa naar voetnoot27;
Zi en zullen des wesen al te vroe’.
Des morgens die koninck nietGa naar voetnoot28 en liet,
Hi en dadeGa naar voetnoot29 dat hem Merlijn hiet;
Langer en spaerden niet die Sennes,
6500[regelnummer]
Doe zi zeker warenGa naar voetnoot30 des.
Dat zi behoudenGa naar voetnoot31 mochten varen,
Ende zi ontboden dat twaren
Achterlande horen vriendenGa naar voetnoot32.
Pandragoen hiet die hem dienden,
6505[regelnummer]
Dat zise toter zee zouden leiden
| |
[pagina 70]
| |
Dus moestenzi danenGa naar voetnoot1 scheiden.
Dus zeide Merlijne Pandragoene
Wat den Heidenen stont te doene.
|
|