Merlijn, naer het eenig bekende Steinforter handschrift
(1880)–Jacob van Maerlant– AuteursrechtvrijHoe Merlijn Vertegier zeide, waerby zijn torre velGa naar voetnoot12, ende van den roden draken ende van den witten draken.Nu voerenGa naar voetnoot13 dese boden om Merlijn saen,
Ende Vertegier volghde hem sonder waen;
Alse Merlijn die boden hevet vernomen,
5305[regelnummer]
Hi zeide te hant: ‘gy hebbet genomen
My op iu lijf’. ‘Dat es waer’, zeiden zi:
‘Wy hebben dat liever, dan gy
Doet blevetGa naar voetnoot14, dat wy ons aventueren’.
Ick sal iu losen wel ter kueren’,
5310[regelnummer]
Sprack Merlijn, ende voer met hen scierGa naar voetnoot15.
Doe gemoeten zi Vertegier.
Merlijn groetene by liever stade,
Ende nam hem buten tenenGa naar voetnoot16 rade:
‘Gy dadetGa naar voetnoot17 my zoecken’, zeide hi, ‘Heer
5315[regelnummer]
Ombe uwen torre, die iu moyet zeer,
Ende hietGa naar voetnoot17 dat men my zoude doet slaen
Ombedat met mynen bloedeGa naar voetnoot18 zoudeGa naar voetnoot19 staen
Iu torreGa naar voetnoot20, dat was in bedietGa naar voetnoot21;
Hi loegh, die dat was die iu dat riet;
5320[regelnummer]
Maer zeiden zi dat hi met my
Soude staen, zo seiden zi waerheit dy’.
Vertegier sprack tot hemGa naar voetnoot22 gereet:
‘Seghstu my hieraf die waerbeit,
Ick sal met hen doen al uwen wille’.
5325[regelnummer]
‘Nu gawy’, zeide Merlijn stille,
‘Totten clercken, ick sal hem allen
Vragen wat den torreGa naar voetnoot20 doet vallen,
Si en zullen dat niet konnen geseggen’.
Aldus gingen zi daer leggen
5330[regelnummer]
Die steneGa naar voetnoot23 van den groeten werke,
Aldus ontboden zi die clerke;
Ende doe zi quamen vor Vertegier
Vraeghde hem Merlijn berde scier:
‘Gy heren, hoe valt dezeGa naar voetnoot25 steen’?
5335[regelnummer]
Zi zeiden: ‘wy en weten dinck negeen
Dan wy zeiden den koninckGa naar voetnoot26’.
Vertegier zeide: ‘vremde dinckGa naar voetnoot26
Was dat gy my zeidetGa naar voetnoot27 allegader,
Dat ick zoude doen zoeckenGa naar voetnoot28 zonder vader
5340[regelnummer]
Een kint; ick en weet hoe dat is vonden’.
Merlijn sprack tenselvenGa naar voetnoot29 stonden:
‘Over dul houdetGa naar voetnoot30 gy den koninck,
Dat gy dadet zoeckenGa naar voetnoot28 zulkenGa naar voetnoot31 kint,
Dat en was niet te ziner vromen.
5345[regelnummer]
Gy vondet, dat ter erden was komen
Een kint zonder eertschen vader,
Dat doden zoude iu alteGa naar voetnoot32 gader,
Ende dadet den koninge dat verstaen,
Dat hi dat kint dade doet slaen,
5350[regelnummer]
Ende leide in dat fondament zijn bloet,
Die torre zoude dan wesen goet.
| |
[pagina 57]
| |
DitGa naar voetnoot1 zeidy om te lengene iu lijf’.
Elck wart vervaert als een keytijf,
Alse die sterven waenden doe.
5355[regelnummer]
Merlijn sprack den koninck toe:
‘Here nu moechdy wael verstaen,
Dat zi my niet en willen verslaen
Omb uwen torre, maer omb hoer leven;
Vrage des hem daer ick zijGa naar voetnoot2 beneven
5360[regelnummer]
Si en zullen des loechenen niet een haerGa naar voetnoot3’.
Die koninck zeide: ‘zeghet hi my waer’?
‘Ja hi’, zeiden zi alle gereet,
‘Maer wy en weten niet, hoe hi dat weet,
Ende wy bidden iu, here goet,
5365[regelnummer]
Dat gy ons nietGa naar voetnoot4 en verdoet,
Eer wy dan zienGa naar voetnoot5, sonder waen,
Hoe die torreGa naar voetnoot6 by hem sal staen’.
Merlijn sprack: ‘gy en stervet niet
Eer gy dat mettenGa naar voetnoot7 ogen ziet’.
5370[regelnummer]
Doe sprack Merlijn tot Vertegier:
‘Gy zoudet gerne weten scier,
Wat dit werck dus vallen doet;
WilstuGa naar voetnoot8 doen wat my duncket goet,
Gy zult die waerheit weten scier:
5375[regelnummer]
Ende onder den watreGa naar voetnoot11 zijn twe steenGa naar voetnoot12;
Twe draken, die no groot noch cleenGa naar voetnoot12
En zienGa naar voetnoot13, zijn daeronder groet.
Die ene es wit, die ander roet.
5380[regelnummer]
Die ene weet wael, dat die ander esGa naar voetnoot9 daer;
Alse hem die last dan wert te zwaer
Maken zi zo groet baraet,
Dat al vallet dat op hem staet.
Doe dat bezoecken, du zalsGa naar voetnoot14 dat vinden,
5385[regelnummer]
Ende doet my hangen ende binden
Ne vindestu dat nietGa naar voetnoot4, ende oeck verworgen;
Ende vindestu dat, laet gaen myne borgenGa naar voetnoot15’.
Die koninck zeide: ‘zegstu my waer,
So en is nergen, verdeGa naar voetnoot16 noch naer,
5390[regelnummer]
Man zo wijs noch zo vroet;
Maer zech, hoe men dit best doet’.
Merlijn sprack: ‘met meneger kerreGa naar voetnoot16
Sal men die erde nemen verreGa naar voetnoot16’.
Te hant die koninck dat doen dede,
5395[regelnummer]
Dit dochteGa naar voetnoot17 den liedenGa naar voetnoot18 dullechede
Al en dorstensi hem des niet bevroeden.
Merlijn dade die clerke hoeden.
Men wachte ginder lange stonden,
So lange dat zi dat water vonden;
5400[regelnummer]
Doe ontboet men Vertegier,
Ende hi brochte daer Merlyne scier;
Si zienGa naar voetnoot13 dat water herde groet
EntieGa naar voetnoot19 koninck hi ontboet
Hem twe, aldaer zijn raet an stoet,
5405[regelnummer]
Ende zeide: ‘dit kint es zere vroet;
Hi zeghet: hier onder zijn twe draken,
So vele en kostet my niet dat maken,
Ick en wil doen al zinen raet’.
Doe riep hi Merlyne al daer hi staet:
5410[regelnummer]
‘Van den watre zeidyGa naar voetnoot1 eerst waer,
Ick en weet of dieGa naar voetnoot20 draken zijnGa naar voetnoot20 daer’.
Merlijn zeide: ‘eer men dat ziet,
En kan men dat geweten niet’.
‘Merlijn’, sprack hi, ‘vrientGa naar voetnoot21, nu zech
5415[regelnummer]
HoeGa naar voetnoot22 zal men dat water bringen enwech’?
‘Met groten grachten zal men dat alGa naar voetnoot23
Leiden in dat diepe dal’.
Die grachten zijnGa naar voetnoot20 begonnen scier,
Ende Merlijn sprack tot Vertegier:
5420[regelnummer]
‘Die draken, die daer onder wanderen,
TierstGa naar voetnoot24, dat die ene koemt tenGa naar voetnoot25 anderen,
Sal die ene den anderen doet slaen;
Ontbiedet iu hoge liede saen,
Die scouwen mogen desen wijch,
5425[regelnummer]
Want dat hoerre tweerGa naar voetnoot26 krijch
Grote dinck zal bediedenGa naar voetnoot27’.
Die koninck sprack: ‘ick zalse ontbieden’.
Over dach ende over nacht
Ontboet hi alGa naar voetnoot28 zine macht,
5430[regelnummer]
Ridders, clerke, ende baroeneGa naar voetnoot29
Ende zeide hem van Merlijns doeneGa naar voetnoot29,
Ende hoe die draken zou len striden.
Zi zeiden: ‘vraechdyGa naar voetnoot30 hem niet siden
Welck anderen doet zoude slaen’?
5435[regelnummer]
‘Neen ick’, zeide hi, zonder waen.
Doe dat water ute was al reneGa naar voetnoot31,
Bleken daer die grote steneGa naar voetnoot31.
Merlijn zeide: ‘ziedyGa naar voetnoot32 gene saken’?
‘Ja wy, wael’. ‘Daer zijn die draken’
| |
[pagina 58]
| |
5440[regelnummer]
Sprack Merlijn, al overluet.
‘HoeGa naar voetnoot1 zal mense best bringen wt’?
Zeide Vertegier; ende Merlijn sprack:
‘Zi en doen niemanGa naar voetnoot2 ongemack,
Eer die ene koemt an den anderen al;
5445[regelnummer]
Dan zullen zi vechten alzo wal
Tote dienGa naar voetnoot3 dat die ene ondergaet’.
Die koninck vragede ende zijn raet,
Welck haerreGa naar voetnoot4 daerGa naar voetnoot5 te stervene steet.
Merlijn zeide: ‘nadat ick dat weet
5450[regelnummer]
Ende sculdech ben te zeggene dan,
Seggick dy dat gerne vor drieGa naar voetnoot6 man’.
Die koninck riep daer wt drieGa naar voetnoot6,
Ende vor diegene zeide hi,
Wat Merlijn sprack. Doe zeidensi alGa naar voetnoot7:
5455[regelnummer]
‘Vraget, welck drake verwinnen sal’.
Merlijn zeide: ‘dese drie manGa naar voetnoot8
Zijn van dinen rade danGa naar voetnoot8’?
‘Ja si, bet dan ieman elGa naar voetnoot9’.
‘So mach ick hen dat zeggen welGa naar voetnoot9’
5460[regelnummer]
Sprack Merlijn al openbaer.
Die koninck sprack: ‘dat es waer’.
Hi zeide: ‘ick wil dat gy wetetGa naar voetnoot10 ditte,
Dat (ver)winnen zal die witte;
Hi zal tierstGa naar voetnoot11 grote pine dogen.
5465[regelnummer]
Groet lijckteken sal dit togen
Die konde geweten, wat dit bedietGa naar voetnoot12,
Maer niemanGa naar voetnoot13 en zeggickteertGa naar voetnoot14 gesciet’.
Hi hietGa naar voetnoot15, dat men den steen op trake;
Doe quam daerwt een wit drake
5470[regelnummer]
TierstGa naar voetnoot11 datten die liedeGa naar voetnoot16 zagen,
Begonden zi daeraf versagen;
Hi was eyslick ende groet.
Den anderen vonden zi, dieGa naar voetnoot17 was roet,
Daeraf warenGa naar voetnoot18 zi versaget meer;
5475[regelnummer]
Want hi was tonsiene zeer.
Die koninck waendeGa naar voetnoot19 op hem den zege.
Merlijn sprack: ‘laet gaen hoerGa naar voetnoot20 wege
Mine borgen, want zi zijn quite’.
Die koninck sprack: ‘dat zij met vlijte’.
5480[regelnummer]
MettienGa naar voetnoot21 quamen zo na dio draken,
Dat zi hem daer onderstaken
Porrende daer elck den andren vernam;
Mittien wordenGa naar voetnoot21 zi zere gram
Ende voeren te samene met (ten) tanden;
5485[regelnummer]
Noch man in genen landen
Beeste in stride zach zo stuerGa naar voetnoot22;
Si vochten den dach al duerGa naar voetnoot22,
EntenGa naar voetnoot23 andren totten myddage.
Alle die liede die dat zagen
5490[regelnummer]
Meenden wael die waerheit bekinnen,
Dat die roede zoude winnen,
So lange dat die witte wtwarp
Wter nasen wten monde een vuer so scarp
DattieGa naar voetnoot24 rode verbrande van der hitteGa naar voetnoot25;
5495[regelnummer]
Doe lach neder oeck die witte
Ende en levede maer drie dage daernaer.
Doe zeiden alle die waren daer:
‘Dit wonder en zach nieman eer’!
Doe zeide Merlijn: ‘koninck, heer,
5500[regelnummer]
Nu maket nwen casteel weder;
Hi en zal nu nember vallen neder’.
Vertegier hiet, dat men dat werck
Maken zoude hoge ende sterck.
Dicke hi an Merlyne zochte,
5505[regelnummer]
Wat dieGa naar voetnoot26 strijt hediedenGa naar voetnoot26 mochte,
Ende waeromhe die rode zo lange hadd besteGa naar voetnoot27;
Merlijn antworde hem in dat leste:
‘Dat bedietGa naar voetnoot28, al sonder waen,
Alle die dinge, die zijnGa naar voetnoot29 gedaen
5510[regelnummer]
EntieGa naar voetnoot30 noch te gesciene zijnGa naar voetnoot29;
WilstuGa naar voetnoot31 my geven die trouweGa naar voetnoot32 dijn
Dat daer my niet af gesciet,
Ick zal dy zeggen wat dat bedietGa naar voetnoot33,
Ende dese zekerhede my doe
5515[regelnummer]
Vor degene die daer horen toe’.
Dat doeGa naar voetnoot34 ick gerne’, sprack Vertegier.
‘So gaet, ende doet komen hier
Uwen raet entieGa naar voetnoot30 clerke saen
Die om den torre zijnGa naar voetnoot29 gevaen’.
5520[regelnummer]
Vertegier, hi dade ze halen;
Merlijn zette die clerke in talen,
Ende zeideGa naar voetnoot35: ‘hoe dul dat gy waert,
Doe gy plagetGa naar voetnoot36 al zulker aert,
Ende gy niet en waert zulke liedeGa naar voetnoot37
5525[regelnummer]
Alse betaemdo geleerden diede,
Ende gy wael oeck wesen mochtetGa naar voetnoot38;
Hierombe vondyGa naar voetnoot39, dat gy zochtetGa naar voetnoot38.
| |
[pagina 59]
| |
Gy zagetGa naar voetnoot1 wel, dat ick was geboren;
Die iu dat brochten te voren,
5530[regelnummer]
Togeden, dat ick iu zoude doet slaen;
Omdat ick hem ben ontgaen
Wouden zi dat gy my haddet verslegenGa naar voetnoot1;
Maer ick hebbe daer enen heer tegen
Die my hoedet tegen hoer bedriegenGa naar voetnoot1,
5535[regelnummer]
Ende ick zal ze zere doen liegen.
Van my en koemt iu nember quaet,
Wildy doen al mynen raet’.
Quaet en dochtGa naar voetnoot2 den clerken niet,
Dat hen Merlijn daer onthiet.
5540[regelnummer]
Blidelike hebben zi geantwoert,
Ende zeiden: ‘du en bringesGa naar voetnoot3 niet voert
Dat ons te doenc onwaert hevet,
Want du bist die wiseste die levet’.
Merlijn sprack: ‘van deser aert
5545[regelnummer]
En onderwint iu niet vorwaert;
Dit zekert my, eude dan gaet
Te biechteGa naar voetnoot4; dat is mijn raet.
Doet penitencie, gy hebbet gesondet,
Dat gy die ziele niet verwondet,
5550[regelnummer]
Ende ick late iu varen quite’.
Si dankeden des met groten vlyte,
Ende zeiden datzi dat gerne dadenGa naar voetnoot5.
Dus zijn zi van der doet outladenGa naar voetnoot5.
Alle die dat zagenGa naar voetnoot1 sprakens hemGa naar voetnoot6 eer.
5555[regelnummer]
Die koninck sprack te Merlyne meer,
Ende zeide: ‘dune segges my niet
Wat der draken kamp bedietGa naar voetnoot7,
Van den anderen hebbick wael gehoert
Noch berichte my bet voert’.
5560[regelnummer]
Merlijn sprack: ‘die rode drake
BedietGa naar voetnoot8 dy ende dine sake,
EntieGa naar voetnoot9 witte Constans kinder’.
Vertegier scaemde hem ginder.
Doe zeide Merlijn: ‘es dy dat leet,
5565[regelnummer]
Ick zwige dan van dat ick des weet’.
Vertegier sprack: ‘hier enGa naar voetnoot10 staet
NiemanGa naar voetnoot11, hi en is wael mijn raet;
Daerombe zech my wat dat bedietGa naar voetnoot7,
Die waerheit ende anders niet’.
5570[regelnummer]
Merlijn sprack: ‘du hoers van my,
Dat die rode betekentGa naar voetnoot12 dy;
Ick zal dy zeggen hoe ick dat meneGa naar voetnoot13:
Constans kinder die bleven cleneGa naar voetnoot13
Doe zi horen vader verloren,
5575[regelnummer]
Ende hadstuGa naar voetnoot14 ze alzo verkoren
Alse du te rechte zoudsGa naar voetnoot15 hebben gedaen,
Du haddes hem in staden gestaen
Tegen alle die nu leven;
Nu hevestu se slantsGa naar voetnoot16 verdreven,
5580[regelnummer]
Ende houdsGa naar voetnoot15 dat lant al in dijn gewoutGa naar voetnoot17
Ombdat dy dat volck al was houtGa naar voetnoot17;
Alse si raet an dy gesochten,
Des zi niet ontberen en mochten,
Dades du dy wt hoeren rade;
5585[regelnummer]
Sie, doeGa naar voetnoot18 Engelant nam scade,
Ende dat volck kroende dy vorGa naar voetnoot19 here,
Du zeides, du en mochts nembermereGa naar voetnoot20
Coninck zijn over die genoet,
Die koninck Moynes en waer doet;
5590[regelnummer]
Ende si verstonden dat wael dietGa naar voetnoot21 hoerden:
Dus dadestu dinen koninck vermoerden;
Sine broeder ontfloen te hant.
Noch onthoudstu hem hoerGa naar voetnoot22 lant;
Ende als diegene tot dy quamenGa naar voetnoot23;
5595[regelnummer]
Die den koninck zijn leven namenGa naar voetnoot23
Dadestu se ontlijven gereet,
Alse of dy sijn doet waer leet;
Maer dattu beheldes dijn rijke
Dat was ene quade gelijkeGa naar voetnoot24;
5600[regelnummer]
Om dijn behout maeckstuGa naar voetnoot25 den steen,
Maer dy en mach helpen diuck negeen’.
Robert zeghetGa naar voetnoot26, dat die koninck zeide:
‘Merlijn, du zechs al waerheideGa naar voetnoot27,
Ombe raet biddickGa naar voetnoot28 dy zekerlike,
5605[regelnummer]
Du bist die vroetsteGa naar voetnoot29 van ertrike;
Hierombe zech my, zonder blijf,
Hoe ick verliesen zal mijn lijf’.
Merlijn sprack: ‘en dadickGa naar voetnoot30 des niet,
Sone zeide ick nietGa naar voetnoot31 al dat bedietGa naar voetnoot32’.
5610[regelnummer]
‘Ick weet dy des danck’, sprack Vertegier.
Merlijn zeide: ‘verstant my hier:
Dyne macht bedietGa naar voetnoot33 die rode drake,
EntieGa naar voetnoot34 witte der kinder zake
| |
[pagina 60]
| |
Die wtenGa naar voetnoot1 lande zijn gereden;
5615[regelnummer]
Ende dat si oeck lange streden
BediedetGa naar voetnoot2 dattu hoerGa naar voetnoot3 lant
Lange hevesGa naar voetnoot4 gehat in diner hant;
Dat die witte den roden brande
BedietGa naar voetnoot2, alzo ick dat bekande,
5620[regelnummer]
Dattu zoudsGa naar voetnoot5 bernen van horen viereGa naar voetnoot6;
En gelove des in gener maniere,
Dat dy dijn steen helpe wterGa naar voetnoot7 noet:
Du en zalsGa naar voetnoot8 aldus bliven doet’.
Alse dit hoerde die koninck ginder
5625[regelnummer]
Vragede hi: ‘waer zijn die kinder’?
Merlijn zeideGa naar voetnoot9: ‘in genen meerGa naar voetnoot10,
Daer zi hebben een krachtechGa naar voetnoot11 heer,
Ende zullen hier komen ombe vechten,
Ende zeggen, datzi willen rechtenGa naar voetnoot12
5630[regelnummer]
Over dy al zonder bliven,
Dattu Moynes dades ontliven.
Si zullenGa naar voetnoot13 havenen, ende menechGa naar voetnoot14 scipmester,
Over drie maende te Wincester’.
Gram was die koninck omb die maerGa naar voetnoot15,
5635[regelnummer]
Ende vragede Merline daernaerGa naar voetnoot15,
Of dat anders niet mochte zijn?
‘Neen, 't waren’, sprack Merlijn,
‘Si zullenGa naar voetnoot13 dy bernen, dat en mach nietGa naar voetnoot16 bliven,
Also alstu zagesGa naar voetnoot17 ontliven
5640[regelnummer]
Den witten den roden drake’.
Dus eynde Merlijn zine sprake.
Doe dit Merlijn scide te voren
EnesGa naar voetnoot18 dages, als gy moechtGa naar voetnoot19 horen,
Dade hi te samene zine liedeGa naar voetnoot20,
5645[regelnummer]
Aldus mene ick dat gesciede.
Doe quam Merlijn te Wincester,
Die menegerGa naar voetnoot21 wijsheit es mester,
Daer Constans kinder zouden landen.
Vertegiers liede niet en kanden
5650[regelnummer]
Waerombe zi verzamelt quamenGa naar voetnoot22
Eer zi dat van Merline vernamenGa naar voetnoot22;
Ende te hant Merlijn danenGa naar voetnoot23 sciet
Doe hi dit Vertegier hadde bedietGa naar voetnoot24,
Ende ginck te Blasyse waert,
5655[regelnummer]
Ende zeide hem, dat hi zine vaert
Wael na willen hadde volbrocht,
Daer hi ombe was gesocht.
Hi vertelde Blasyse al die zaken
Ende hiet ze hem in dat boeck maken.
5660[regelnummer]
Lange wijle was Merlijn ginder
Tote dattenGa naar voetnoot25 zochten Constans kinder;
Ende Vertegier ontbeide den dach
Des hem Merlijn dade gewach.
Des dages sagen dieGa naar voetnoot26 van Wincester
5665[regelnummer]
Gescepet volck ende menegenGa naar voetnoot21 mester,
Die Constans kinder daer brochten.
Vertegier zach dat zi hem sochten
Ende hiet wapenen zijn heer,
Ende vor die havene staen toter weer.
5670[regelnummer]
Maer die te voren op hem vochten
LetteneGa naar voetnoot27 daer al dat zi mochten,
Ende Constans kinder wouden landen;
Ende tierstGa naar voetnoot28 datze die liede bekanden
Haddes hem wonder, wanenGa naar voetnoot29 zi quamen.
5675[regelnummer]
Die kinder doe havene namen;
Die vor die havene stonden ter weer,
Vrageden doe: ‘wes es dat heer’?
Ende zi antworden hem aldus:
‘Dat 's Aurelius Ambrosius,
5680[regelnummer]
Ende Uter ende Pandragoen,
Ende komen ende willen wrake doen
Over Vertegier al te hant,
DieGa naar voetnoot30 valscelike houtGa naar voetnoot30 hoer lant,
Ende horen broeder moerden dede;
5685[regelnummer]
Hierombe comensi hier ter stede’.
Ende alse die van der stat vernamen
Dat hoers heren kinder quamen,
Ende si krachtGa naar voetnoot31 van lieden brochten,
Gevel, dat zi daer tegenGa naar voetnoot32 vochten,
5690[regelnummer]
Dat daer hem scade af mochte gescienGa naar voetnoot33,
Ontseiden si Vertegier mettienGa naar voetnoot34;
Ende aldus van Vertegier scieden
Dat meeste deel van sinen liedenGa naar voetnoot35.
Doe hadde hi vaer van desen dingen;
5695[regelnummer]
Hi hietGa naar voetnoot36 die hem niet ontgingen,
Datsi datGa naar voetnoot37 hues zouden besetten.
Si dadent te hant al zonder letten.
Nu hebben die seepen havene genomen,
EntieGa naar voetnoot38 ridders zijn wtgekomen,
5700[regelnummer]
EntieGa naar voetnoot38 van Wincester, groet ende clene,
Quamen tegen hem gemene,
Ende ontfingense vor heren.
Die hem an Vertegier keren,
| |
[pagina 61]
| |
Helden die borch met groter weer.
5705[regelnummer]
Op hem so vocht al dat heer
So lange, dat in enenGa naar voetnoot1 tyde,
Pandragoen in enenGa naar voetnoot1 stryde,
Den casteel ontstack met viereGa naar voetnoot2
Ende verbrande Vertegiere.
5710[regelnummer]
Aldus wonnen si al dat lant,
Ende ontboden al te hant
Achterlande harentareGa naar voetnoot3
Die daer tegen hem nu wareGa naar voetnoot4,
Dat zi ze aldus zouden bezoecken.
5715[regelnummer]
Hier es dat endeGa naar voetnoot5 van tween boecken.
|
|