Merlijn, naer het eenig bekende Steinforter handschrift
(1880)–Jacob van Maerlant– AuteursrechtvrijHoe Vertegier enen torreGa naar voetnoot5 dede maken, ende hoe men Merline voer zoecken.Nu dede Vertegier alte hant
In ene stede bringen kalck ende sant,
4765[regelnummer]
Ende dede morter maken saen,
Ende hiet dat werck bestaen;
Maer boven der aerden en quamen zi nieGa naar voetnoot6
Meer dan vier vademe ofte drieGa naar voetnoot6,
Die aertbeve was daer alzo groet,
4770[regelnummer]
Dat die torre al neder scoet
Alsof hi al gader zinken zoude.
Des en lieten zi niet also houde,
Alse dat scudden was vergaen,
Zi en hebben dat werck weder bestaen,
4775[regelnummer]
Zi maecktent tGa naar voetnoot7 dicke, maer die torre brack al;
Vertegier die sach dat wal,
Dat die torreGa naar voetnoot8 dus moeste glyden;
Hi zeide, hi en konde niet verblyden,
Eer hi wiste waerby dat waerGa naar voetnoot9,
4780[regelnummer]
Ende dade ontbieden harentaerGa naar voetnoot9,
Sine wyze liede al byzonder,
Ende zeide hem al dat wonder;
Hi bat dat men hem geriedeGa naar voetnoot10.
Doe zeiden alle zine liedeGa naar voetnoot11:
4785[regelnummer]
‘Here, dat en mach nyeman weten,
Hi en zij goet clerck vermeten,
Want in horenGa naar voetnoot12 boecken staet
Dat ons te kinneneGa naar voetnoot13 waer quaet’.
Die koninck zeide: ‘gy zegget waer’;
4790[regelnummer]
Die wiseste clercke ontboet hi daer,
Ende zeide hem van den torre al bloet;
Des hadde hem allen wonder groet.
Hi nam die wyseste daer alleneGa naar voetnoot14,
Ende zeide: ‘weetdyGa naar voetnoot15 dinck negeneGa naar voetnoot14,
4795[regelnummer]
Waerby mijn torre niet en staet;
Ick bidde iu, dat gy gevet raet,
Ende zegget my wat den torre let;
En zegdyGa naar voetnoot15 des niet, ick blive ontset’.
Doe hem die koninck dit hadde bedietGa naar voetnoot16,
4800[regelnummer]
Zi zeiden zi en wisten des nietGa naar voetnoot16,
Maer hier zijn zulcke, die konnen zienGa naar voetnoot17
Aen den sterrenGa naar voetnoot18 waerby dat mach gescienGa naar voetnoot17.
Hi zeide: ‘zoecket onder iu liedenGa naar voetnoot19
(Sulcke) die dit konnen bodiedenGa naar voetnoot19
4805[regelnummer]
Dat mijn torre nietGa naar voetnoot20 en staet,
Ende geeft my den besten raet’.
Elck vragede den ander of hi ietGa naar voetnoot21 wiste
Enege dinck van gener liste;
Ende twe die treckeden hem daer voertGa naar voetnoot22,
4810[regelnummer]
Ende zeiden: ‘wy hebben gehoert
Genoech, wanewyGa naar voetnoot23, van deser aert’;
So lange datter zevene waertGa naar voetnoot24.
| |
[pagina 51]
| |
Den koninck togede men die zevene;
Hi vraeghde hen by horen levene
4815[regelnummer]
Ofte zi zouden weten wel,
Waerby die torre so dicke vel?
‘Ja, wy’, zeiden zi, ‘zoudet iemant weten’.
Die koninck hevet hem vermeten
Horen willen al te gevene.
4820[regelnummer]
Die raet scietGa naar voetnoot1, maer die zevene
Bleven daer metten koninge,
Ende pijnden om dese dinge,
Ende studeerden al gemene;
Maer zi en vonden zake maer ene;
4825[regelnummer]
Ende zi en was, groet noch clene,
Niet een twint van genen stene;
Des waren zi alle tongemake.
Vertegier hiet haesten die zake,
Ende dade die clercke vor hem komen,
4830[regelnummer]
Ende zeide: ‘wat hebdy vernomen?’
Zi zeiden: ‘dat es een grote dinck
Dattu aen ons zoecksGa naar voetnoot2, here koninck!
Beide noch achte dage, wy en willen niet meer’.
Die koninck sprack: ‘dat doe ick eer,
4835[regelnummer]
Siet dat gy my dat zegget dan’.
Te rade gingen die zeven man;
Die ene zeide: ‘wetegy, heren,
Waer hen die zaken mogen keren?’
Die wyseste sprack: ‘koemt alle gemene
4840[regelnummer]
Elck na den anderen te my allene,
Ende zegget my, wat gy hier af dietGa naar voetnoot3,
Ick en openbaer iu anders nietGa naar voetnoot3,
Gy en willet dat dan alle raden’.
Zi zeiden, dat zi dat gerne daden.
4845[regelnummer]
Elck ginck allene toten clerck,
Ende hi vraeghde ombe dat werck;
Alle spraken si gemene:
‘Wy en weten niet van den stene;
Een ander dinck, zienGa naar voetnoot4 wy, twaren,
4850[regelnummer]
Dat een kint van zeven jaren
Geboren es sonder eertschen vader’.
Dit zeiden die zesse allegader.
Ende alsi dit hadde gehoert,
‘Koemt alle zesse’, zeide hi voert.
4855[regelnummer]
Si quamen, ende hi sprack terGa naar voetnoot5 stonde:
‘Gy spreket alle wt enen monde,
Want gy zegget alle gemene
Dat gy niet en wetet van den stene
Al met alle niet een twint,
4860[regelnummer]
Ende dat geboren es een kint
Van zeven jaren zonder eertscen vader;
Dat esGa naar voetnoot6, dat gy zegget alle gader.
Maer ick zegge iuGa naar voetnoot7, gelovet des my,
Dat hier nyeman en zy,
4865[regelnummer]
Hi en sach dat hem, zonder blijf,
Dat kint zoude nemen dat lijf;
Oeck zeggick dat zelve alse gy,
Ende dit hebdy gezwegen my’.
Doe zeide die ene: ‘doet mynen raet,
4870[regelnummer]
Gy behoudetGa naar voetnoot8 dat lijf, hoeGa naar voetnoot9 dat gaet,
Ende dat duncketGa naar voetnoot10 my wesen goet’.
‘Nu zegget wat men dan best doet,
Gy hebbet gesienGa naar voetnoot11 al dat wy zagenGa naar voetnoot12
Helpet ons onse lijf ontdragenGa naar voetnoot12’.
4875[regelnummer]
Degone sprack: ‘verstact my waleGa naar voetnoot13,
Laet ons zeggen al ene tale,
Dat die torreGa naar voetnoot14 niet en mach staen,
In dat fondament en zij gedaen
Dat bloet van den kinde ierstGa naar voetnoot15 te voren,
4880[regelnummer]
Dat zonder eertscenGa naar voetnoot16 vader es gehoren,
Ende waer dat daerinne, so stonde hi scier.
Laet ons dit zeggen Vertegier
Al over een, dat es best gedaen;
Dus mogewy metten live ontgaen,
4885[regelnummer]
Ende doden daer onse doet an staet;
Den koninck zullenGa naar voetnoot17 wy geven raet,
Dat hi dat levendich niet zienGa naar voetnoot18 en moet
Maer die dat ierstGa naar voetnoot15 ziet, hi bringe dat bloet’.
Dus hebben zi den raet geslechtet,
4890[regelnummer]
Ende hebben den koninck zo berechtet.
Die ene zeide: ‘wy en zagenGa naar voetnoot12 niet te samen
Die wijsheit, die wy vernamen.
Maer elck zal zeggen dat hi sach,
Dat men dat beste kiesen mach’.
4895[regelnummer]
Dus daden zi tverstaen met liste,
Dat die een van den anderen niet en wiste.
Die koninck hoerde elcken byzonder,
Ende doe zi zeiden dat wonder,
Zeide hi: ‘mach zijn een kint zonder vader,
4900[regelnummer]
So mach dese dinck allegader,
Dat gy zegget, wesen wale;
Want gy zegget al ene tale’.
‘Here’, zeiden ziGa naar voetnoot19, ‘nu zegget ons dat woert’.
Die koninck zeide: ‘dat gy hebbet gehoert,
| |
[pagina 52]
| |
4905[regelnummer]
Dat es al eens dat gy hebbet gesecht’.
Doe antworden die clerke echt:
‘Here, nu doet onsen raet hiernaer’.
‘Ja’, zeide hi, ‘mochte dat wesen waer,
Dat een kint waer zonder vader?’
4910[regelnummer]
‘Jaet’, zeiden zi allegader.
Hi hete ze hoeden toter stonden,
Dat men dit hadde ondervonden.
Zi zeiden: ‘en ziet noch en spreket dat kint
Maer alre ierst dat men dat vint,
4915[regelnummer]
Sal men dat doden ende bringen dat bloet;
Die torreGa naar voetnoot1 sal staen, eest dat men dat doet’.
Quaetheit was dat, al dat zi dachten.
Vertegier hi dade ze wachten;
Men gaf hem des zi hadden noet.
4920[regelnummer]
Die koninck hem twelve doe ontboet,
Dat zi voeren twe ende twe te zamen,
Dat zi zulck een kint vernamenGa naar voetnoot2,
Ende dade hem zweren terstonden,
Datsi dat doden, alsi dat vonden.
4925[regelnummer]
Nu merket, hoe hi dat zoeken doet:
Zi voeren enwech, tors ende teGa naar voetnoot3 voot,
Die boden in vremden lande,
Ende ember twe ende twe in hande;
So lange dat twe messelgiere
4930[regelnummer]
Gemoeten tweenGa naar voetnoot4, doe wasser viere.
Die vier voeren zo lang te samen,
Dat zi tenen dorpe quamen,
Daer liepen herde vele kinder
In enen mersche, meer ende minder,
4935[regelnummer]
Ende sloegen daer enenGa naar voetnoot5 bal.
Merlijn, die dit wiste al,
Sach die boden, want hi was daer,
Ende hi trat een deel daer naêr,
Ende gaf den rikesten enen slach
4940[regelnummer]
Van den dorpe, dat hi lach,
Met ener kolven vor sine scene,
Omdatten scelden zoude degene.
Dat kint sprackGa naar voetnoot6 te Merlijne waert:
‘Onreine, vaderloze bastaert’!
4945[regelnummer]
Die boden hoerden dat allegader,
Dat dat kint waerGa naar voetnoot7 zonder vader.
Si quamen toten kinde, datGa naar voetnoot8 weende,
Ende vrageden hem, wat dat meende?
Hi zeide: ‘dit es enes wives zone,
4950[regelnummer]
Die nietGa naar voetnoot9 en weet wieGa naar voetnoot10 was degone,
Die dat kint an haer wan.
Alse Merlijn hoerde spreken den man,
Sprack hi teGa naar voetnoot11 hant teGa naar voetnoot11 hemwaert:
‘Ick ben, dienGa naar voetnoot12 gy zoecken vaert;
4955[regelnummer]
Gy zwoertGa naar voetnoot13 my teGa naar voetnoot11 dodene scier,
Ende mijn bloet teGa naar voetnoot11 bringene Vertegier’.
Zi zeiden: ‘wanenGa naar voetnoot14 quam dy dat te voren’?
‘Ick weet wel, dat gy dat hebbet gezworen’,
Antworde Merlijn daer twaren.
4960[regelnummer]
Zi zeiden: ‘wilstuGa naar voetnoot15 met ons varen’?
Hi sprack: ‘ick vruchte mijn leven,
Maer wildyGa naar voetnoot16 my des zekerheit geven,
Zo woudickGa naar voetnoot17 met iu heenGa naar voetnoot18 met allen,
Ende zegge wat den torreGa naar voetnoot19 doet vallen,
4965[regelnummer]
Daer gy mijn bloet willet brengen onder’.
Doe zi dit hoerden, haddet hem wonder
Ende zeiden: ‘wonder zeget dit kint;
Wy en doen hem niet een twintGa naar voetnoot20’.
Elck zeide: ‘ick zal my eer verzweren,
4970[regelnummer]
Eer ick den kinde ietGa naar voetnoot21 zal deren’.
Merlijn sprack: ‘gy zult, met trouwen,
Herbergen met myner vrouwenGa naar voetnoot22,
Ick moet hebben horen orlof
Ende des mans, die woent met haer in den hof’.
4975[regelnummer]
‘Wy zullen daerGa naar voetnoot23’, zeiden zi, ‘gerne gaen’.
Merlijn leidese vor hem zaen
Te ziner moeder, die was begeven
Nonne, ende leide een heilechGa naar voetnoot24 leven.
Ende Merlijn ontfinck se wel gereetGa naar voetnoot25.
4980[regelnummer]
AlseGa naar voetnoot26 doe alle waren gebeet,
Leide hi ze te Blasise zaen,
Ende zeide: ‘dese zochten my ombe verslaen’.
Hi zeide toten boden: ‘zegget hem nu
Hieraf die waerheit, des biddick iu;
4985[regelnummer]
Ick zoude dat wel weten, lieget gy iet’.
Zi zeiden: ‘du en lieges niet,
Maer ick zieGa naar voetnoot27 wel, dattu zeggesGa naar voetnoot28 waer’.
Merlijn zeide: ‘nu hoert daer naer:
Gy zijt gesent van Westen hier
4990[regelnummer]
Van enen koninckGa naar voetnoot29, heetGa naar voetnoot30 Vertegier,
Die maeckteGa naar voetnoot31 enen borch wel fier;
Alzi es drie vademe ofte vier
Hoge, valt zi neder zonder merren;
Dit doet Vertegier vererren,
| |
[pagina 53]
| |
4995[regelnummer]
Sodat hi ombe clerke zende,
Doe en was daer niemanGa naar voetnoot1 die bekende
Waerby hy vel; doe worpen zi lot,
Nochtan bleven zi des even zotGa naar voetnoot2;
Doe vonden zi dat ick was geboren
5000[regelnummer]
Ende hem duchte, datzi verloren
Alle by my zouden wesen,
Ende droegenGa naar voetnoot3 overeen binnen desen,
Datzi my doet zouden doen slaen,
Ende zeiden, dat die torreGa naar voetnoot4 zoude staen
5005[regelnummer]
Als mijn bloet waer daeronder.
Vertegier dien hadde des wonder,
Ende meende dat dat waerGa naar voetnoot5 waer,
Ende dade my zoecken daernaer.
Die clercke hieten hem entenGa naar voetnoot6 boden,
5010[regelnummer]
Dat zi my ember zouden doden
Tierst dat zi my vinden mochten,
Ende mijn bloet met hem brochten.
Doe nam twelf boden die koninck,
Ende dade hem zweren dese dinck,
5015[regelnummer]
Dat zi mijn bloet brengen zouden,
Zo zoude die torre vaste houden;
Van den twelven zijn dit dieGa naar voetnoot7 viere,
Zi quamen nu gereden sciere
Daer gene kinder speeldenGa naar voetnoot8 al
5020[regelnummer]
Ende ick, die weet hoe dat komen zal,
Daer zi mi zochten, ick sloech een kint
Omdattet my zoude scelden gint,
Ende verwijten my myner moeder zonden;
Ick woude dat my dese boden vonden;
5025[regelnummer]
Blasys, vraget hem, of ick zegge waer’.
Hi vragede des hem, si liedentGa naar voetnoot9 daer.
Zi zeiden: ‘also laetGa naar voetnoot10 ons keren
God te lande waert met eren,
Als hi en lieget niet een woert’.
5030[regelnummer]
Blasys zeide, als hi dit hoert:
‘Hi zal noch wesen herde vroet,
Dat waerGa naar voetnoot11 scade dat gine verdoet’.
‘Wy breken liever onsen eet,
Dan wy hem daden ienech leet;
5035[regelnummer]
Hi kan zovele, hi wale verstaetGa naar voetnoot12
Of wy tot hem oeck dragen haetGa naar voetnoot13’.
Blasys zeide: ‘gy zegget waer
Ende ick sal hem roepenGa naar voetnoot14 naer,
Ende vragen hem dit ende ander saken,
5040[regelnummer]
Des hi my wel vroet sal maken’.
Hi riep Merlyne, die was daer wt,
Ombe dat zi woudene overluet
Te samene hebben hoerGa naar voetnoot15 tale.
Blasys sprack, al zonder hale,
5045[regelnummer]
‘Si willen, dat ick dy vragen sal’Ga naar voetnoot16.
‘Wat eestGa naar voetnoot17?’ zeide Merlijn, ‘zeg dat alGa naar voetnoot16’.
Hi zeide: ‘zalstuGa naar voetnoot18 met hem varen’?
‘Ja, ick’, antworde Merlijn, ‘twaren,
Willen zi my geloven gereit’Ga naar voetnoot1,
5050[regelnummer]
Dat men my vor den koninck leitGa naar voetnoot19,
Ende my en laten geen quaet gescienGa naar voetnoot20
Eer icken spreke ende hebbe gesienGa naar voetnoot20’.
Si geloveden hem zijn leven.
Blasys sprack: ‘wilstuGa naar voetnoot21 my begeven,
5055[regelnummer]
HoeGa naar voetnoot22 zal ick my gehelpen konnen
MettienGa naar voetnoot23 dat ick hebbe begonnen’?
Hi zeide: ‘ick en zegge dy min noch meer,
Want du ziesGa naar voetnoot24, dat onze Heer
My die genade gevet te voren,
5060[regelnummer]
Dat my (die) gene hebben verkoren,
Die my meenden hebben thoren gebode;
Verkoren ben ick oeck van Gode
Te zinen diensteGa naar voetnoot25, ick zegge dy hoe:
Dat en doet nieman dat ick doe,
5065[regelnummer]
Want dat en weet nieman also gereet
Dat gescienGa naar voetnoot20 zal, als ick dat weet;
Want ick weet bet dat zal gescienGa naar voetnoot20
Dan alle die in der werelt zijn,
Ende ick moet in dat lant wesen gebrochtGa naar voetnoot26
5070[regelnummer]
Daer men my wte hevet gesocht,
Ende daer men my sal geloven,
Naest Gode, onsen HereGa naar voetnoot27 hierboven,
Bet dan dat je dadeGa naar voetnoot28 man;
Ende du zalsGa naar voetnoot29 mi helpen dan
5075[regelnummer]
Maken dat werck van desen boecken,
Ende ick sal dy somwyle soecken;
Ende vrage ombe NorthomberlantGa naar voetnoot30
Dat esGa naar voetnoot31 woeste ende onbekant;
Want dieGa naar voetnoot32 twe deel van den lande
5080[regelnummer]
Seggick dat nieman en kande;
Daer zalstuGa naar voetnoot33 wonen, ende ick sal dy
Beraden dat dijn orber zy,
Tot algader desen boecken;
Ende du en zalsGa naar voetnoot34 my niet zoecken,
| |
[pagina 54]
| |
5085[regelnummer]
Dy zal daer af komen groet geval;
Weetstu wat ick dy geven zal
Ende goeden eynde na dit levenGa naar voetnoot1.
Men zal dijn werck gerne hoeren
Ende van Joseph, dien hier te voren
5090[regelnummer]
God, onse Here, gracie gaf,
AlstuGa naar voetnoot2 gepijnt heves hieraf
Dor hem ende dor zijn geslechte,
Dat God te zinen diensteGa naar voetnoot4 echteGa naar voetnoot3,
SalstuGa naar voetnoot5 zo vele hebben verdient,
5095[regelnummer]
Dattu zals sijn met Josep vrientGa naar voetnoot6
Ende oeck in die geselscap mijn;
Ick zal dy wysen waer zi zijn,
Daer salstuGa naar voetnoot5 zienGa naar voetnoot7 die scone gave
Die Joseph ontfinckGa naar voetnoot8 daer ave,
5100[regelnummer]
Dat hi Jhesum van den cruce dede;
Ende weesGa naar voetnoot9 zeker oeck daermede,
Dat ick in dat rijke, daer ick zal varen,
Die goede liedeGa naar voetnoot10 zal, twaren,
Doen arbeiden by dage ende by nachte,
5105[regelnummer]
Ick kenne enen van Josephs geslachteGa naar voetnoot3
Die grote pine en sal niet komen,
Eer men den vierdenGa naar voetnoot11 koninck sal nomen,
Die sal Artur zijn genant.
Du zalsGa naar voetnoot12 henegaen al te hant,
5110[regelnummer]
Ick sal dy zoeken daer du zalsGa naar voetnoot12 bliven
Ende zeggen wat du zalsGa naar voetnoot12 bescriven;
Wetet oeck wel, dat iu gewerke
Prysen zullenGa naar voetnoot13 leke ende clerke’.
‘Ja’, sprack Merlijn, ‘oeck daerna
5115[regelnummer]
Alse dat gescreven es, zo ga
In dat geselscap daer ick spruck ave,
Daer salstuGa naar voetnoot5 zien die scone gave;
Dinen boeck zalstu met dy dragen,
Gene hystorien ne gene sagen
5120[regelnummer]
Ne werden zo wel gepryset ter kuerGa naar voetnoot14
Alse van den koninck ArtuerGa naar voetnoot14,
Ende die dan zal wesen heer.
Dan hevestu verdient die eer,
Die zi hebben al te male,
5125[regelnummer]
Die behoren toten Grale.
Dijn boeck sal daeraf ontfaen zijn woert
Ende hi wert gerne oeck gehoert;
Want luttel woerde zullen zijn in desen
Si en zullen te prysene wesen;
5130[regelnummer]
Dus zal hi waerdich zijn van prise’.
Dit sprack Merlijn tote Blasise,
Ende zeide wat hi zoude ontfaen.
AlseneGa naar voetnoot15 Blasys hadde verstaen
Was hi blyde ende sprack:
5135[regelnummer]
‘Merlijn, negeenGa naar voetnoot16 ongemack
Mach dat my benemen noch geen leet
Ick en zal doen, dat gy my heet’.
Merlijn sprack toten boden saen:
‘Ick moet te myner moeder gaen,
5140[regelnummer]
Ende nemen orlof an haerGa naar voetnoot17’.
Doe gingen zi met hem al daerGa naar voetnoot17.
Hi sprack: ‘ick ben al te hande
Ontboden, vrouwe, van vremden lande;
Ombe orlof kome ick tot iu
5145[regelnummer]
Want gy moet Gode dienen nu
Van der gracien, die Hy my gaf,
Ende ick en mach des nietGa naar voetnoot18 komen af;
Ick moet in vremde lant varen,
Blasys moet oeck enwech, twaren,
5150[regelnummer]
Dus werdyGa naar voetnoot19 quijt van ons beiden’.
Si zeide: ‘God moete iu geleiden,
Ende ick en ben nietGa naar voetnoot18 zo vroet
Dat ick iu ietGa naar voetnoot20 letten moet;
Ick woude dat Blasys hier bliven mochte
5155[regelnummer]
Waer in dat lief’. ‘Neen, dat en dochte
NietGa naar voetnoot18, moeder’, sprack doe Merlijn.
Orlof nam hy, dat moeste zijn,
Ende voer metten messelgieren.
Blasys voer enwech in deserGa naar voetnoot21 manieren,
5160[regelnummer]
Ende ginck daer hem Merlijn hiet,
Die anderen reden, ende spaerdenGa naar voetnoot22 niet,
Den enen dach den anderen voert,
Totdat zi quamen tenerGa naar voetnoot23 poert;
Alset daer was een marketdach,
5165[regelnummer]
Ende Merlijn daer versachGa naar voetnoot24
Enen dorper, die twe scoeGa naar voetnoot25 daer cochte
Ende leder mede, daer men af mochte
SterckeGa naar voetnoot26 lappen maken saen,
Hi woudeGa naar voetnoot27 pelgrimasye gaen.
5170[regelnummer]
Ende Merlijn lachgede doe hi ze droech.
Die boden vrageden waerombe hi loech.
Hi sprack: ‘om den dorper mettenGa naar voetnoot28 scoen,
Proevet wat hi wil mettenGa naar voetnoot28 leder doen,
Hi wil die scoe daermede maken;
| |
[pagina 55]
| |
5175[regelnummer]
Ick zegge iu dat in waren zaken:
Eer hi te hues koemtGa naar voetnoot1 sal hi zijn doet;
Volget hem ende zietGa naar voetnoot1 wonder groet’.
Hem wonderde des doe zijtGa naar voetnoot2 hoerden daer.
‘Wy zullen weten of dat mach zijn waer!’
5180[regelnummer]
Zi vraeghden den manne metten scoen,
Wat hi metten leder zoude doen.
Hi zeide: ‘ick salt nu orbaren,
Ick zal pelgrimasye varen’.
Kenlick wonder dochtet hemGa naar voetnoot3 wesen,
5185[regelnummer]
Hoe dat Merlijn wiste van desen,
Ende zi zeiden terGa naar voetnoot4 selver stont:
‘Dese man duncket ons gesont,
Wy twe zullen hem volgen naer,
Ende zienGa naar voetnoot5, of dit mach wesen waer’.
5190[regelnummer]
Die twe volgeden hem eene wyle;
Si en gingenGa naar voetnoot6 niet ene myle,
Dat die man doet vor hen lach;
Si keerden optenGa naar voetnoot7 selven dach,
Ende zeiden wat zi hadden gesienGa naar voetnoot8;
5195[regelnummer]
Die ander antworden mittienGa naar voetnoot8:
‘Dul waren die clerke zonder waen,
Die ons hieten desen doetslaen;
Liever waer ons dat ons mesquameGa naar voetnoot9
Dan men hem zijn leven nameGa naar voetnoot9’.
5200[regelnummer]
Dit zeiden zi heimelike ende met liste,
Si en waenden niet dattet Merlijn wiste;
Ende doe zi quamen bet voert,
Dankede hem Merlijn der woert.
‘Waeraf dankdyGa naar voetnoot10 ons’? zeiden zi,
5205[regelnummer]
‘Van dat gy zeidet’, antworde hi.
Hem wonderde zere ombe dat woert,
Ende zeidenGa naar voetnoot11: ‘wi en mogen niet woert
Gespreken, du en wetes dat al’.
Dns voeren siGa naar voetnoot12 hene, berch ende dal,
5210[regelnummer]
Ende quamen in Vertegiers koninckrijcke
Eens dages gereden gemeenlyke
Dor ene stat, daer gesciede
Dat zi zagenGa naar voetnoot13 vele armer liedeGa naar voetnoot14;
Want men droech daer een kint te grave.
5215[regelnummer]
Die maghe weenden sere daer ave,
Die papen zongen entieGa naar voetnoot15 clerke.
Merlijn begonde lachen sterke;
‘Waerom lachdy’Ga naar voetnoot16? zeiden die gezellen;
Merlijn begonste hem vertellen,
5220[regelnummer]
Ende zeide: ‘ziedyGa naar voetnoot17 genen man
Die ginder woentGa naar voetnoot18’? - ‘Ja, wy; wat eestGa naar voetnoot19 dan’?
‘Ende den pape, die daer zinget
Vor den doden, dien men daer bringet?
Die pape zoudeGa naar voetnoot20 met rechte wenen;
5225[regelnummer]
Nu merket, hoe ick dit mach menen:
Dien dat niet en bestaet, sine handen wringet;
Des dat kint es, lude hi zinget’.
Si zeiden: ‘hoe zullen wy dit weten’?
‘Gaet, ick dar my wel vermeten,
5230[regelnummer]
ToterGa naar voetnoot21 moeder, ende vraget haer wesGa naar voetnoot22
Dat hoer man zo droevich esGa naar voetnoot23?
SoeGa naar voetnoot24 zal zeggen: ‘ombe zijn kint’.
Segget dan: ‘dat en bestaet hem twint,
Also wel wetewy dat, alze gy,
5235[regelnummer]
Dat dat met rechte des papen zy
Die ginder zinget alzo hoe,
Ende hi weet wael zelveGa naar voetnoot25 alzoe’
Dus vraeghdenGa naar voetnoot26 diegene der vrouwen,
Ombe hoers mannes trouwen,
5240[regelnummer]
Also als hem Merlijn hadde geraden.
SoeGa naar voetnoot27 zeide te hant: ‘genade,
Ende dat iu God wyse van der Hellen,
Ick zal iu die waerheit vertellen,
En latet mynen here niet verstaen,
5245[regelnummer]
Want hi zoudeGa naar voetnoot28 my doet slaen’.
Doe si dit hoerden, gingen zi wanderen,
Ende die ene zeide den anderen:
‘Wy en zagen nieGa naar voetnoot29’, zeiden die vier,
‘Waersager van deser manier’.
5250[regelnummer]
Dus voeren zi henen metter vaertGa naar voetnoot30,
Totdat zi quamen, in ener dachvaert,
Daer Vertegier, hoer here, was,
Ende zi vraeghden Merline das
Wat hi hem tantwordene riede,
5255[regelnummer]
Vor den koninck ende zine liedeGa naar voetnoot31.
‘Wy zullenGa naar voetnoot32’, zeiden zi, ‘senden hem tween,
Die zeggen zullen overeen,
Wat ons te voren komen zy;
Wat wilstuGa naar voetnoot33 dat men zegge van dy’?
5260[regelnummer]
‘Laet des my gebruken’, sprack Merlijn,
Dat zal tuwer alre vromen zijn;
Want gy zegget dat dor mijn goet,
Ick zegge iu dan wat gy doet,
Ende gy en werdet oeck nember gescoudenGa naar voetnoot34’.
5265[regelnummer]
Si zeiden: ‘zegget ons, wy zullen dat houdenGa naar voetnoot35’.
‘Vaert’, zeide hi, ‘tot Vertegier,
| |
[pagina 56]
| |
Ende zegget, dat gy my hebbet al hier,
Ende dat ick hem, al sonder waen,
Sal zeggen, hoe zijn torreGa naar voetnoot1 zal staen
5270[regelnummer]
Ombe dat hi my dan alzo rechteGa naar voetnoot2
Over die quade, vuleGa naar voetnoot3 knechte,
Die my wouden doen verslaen;
Ende ick zal hem, zonder waen,
Seggen waerombe zi hem dat rioden.
5275[regelnummer]
Dit zegget hem vor alGa naar voetnoot4 zinen liedenGa naar voetnoot5
Ende dan doet dat hi iu heetGa naar voetnoot6’.
Die boden voeren enwech gereet,
Ende quamen tot Vertegier.
Doe hi ze sach, verblyde hi scier,
5280[regelnummer]
Ende vraeghde, hoe hem dat esGa naar voetnoot7 gegaen?
Zi zeiden ‘wael’, ende beeten saen,
Ende boe zi vonden Merline,
Ende al by den wille zine,
Ende dat hi gerne met bem quamGa naar voetnoot8.
5285[regelnummer]
Doe die coninck dat vernam,
Hi zeide: ‘wat zegdyGa naar voetnoot9 allegader?
En zochtdyGa naar voetnoot9 niet dat kint sonder vader
Ombedat gy brengen zoutGa naar voetnoot10 zijn bloet’?
Si zeiden: ‘daer en es geen zo vroet
5290[regelnummer]
Waersager alse es dat kint;
Die clerke en weten niet een twint
Waerby die torre niet en mach staen;
Maer hi zal iu dat zeggen zaen,
Es dat hi vor iu komt met talen;
5295[regelnummer]
Wildy, wy dodene eer wyne halen;
Hem hoeden onser gesellen twe’.
Die koninck sprack: ‘ick en wil niet mee,
DordyGa naar voetnoot11 dat nemen op iu allen,
Dat hi zegge wat den torre doet vallen,
5300[regelnummer]
Ende op iu lijf, ick latene leven’.
Si zeiden: ‘ja wy, dat waer quaet gebleven’.
|
|