Merlijn, naer het eenig bekende Steinforter handschrift
(1880)–Jacob van Maerlant– AuteursrechtvrijHoe VertegierGa naar voetnoot7 koninck woude werden; ende hier begint dat derde boeck.In desen boecke zuldyGa naar voetnoot8 verstaen
Van groten stryde, sonder waen,
4495[regelnummer]
Want Engelant hadde menich iaer
Gestaen, dat leestGa naar voetnoot9 men ons voerwaer,
Eer die koninge worden kerstijnGa naar voetnoot10.
Maer al die koninge, die hebben gesijn,
En staet my niet te brengene voert.
4500[regelnummer]
Sonder die toter hystorien behoert.
Die alle die koninge wille weten,
Die dat lant te voren hadden beseten,
Ende hoer verliesGa naar voetnoot11 ende hoer waengen,
Die lese die hystorien van Britaengen,
4505[regelnummer]
Die Brutus boeck geheten es;
Meester Martijn, zijt zeker des,
Van Rore dichte dat wtenGa naar voetnoot12 Latyne
In dat Romans met zyner pine;
Daerinnc vindy dese hystorie gansGa naar voetnoot13.
4510[regelnummer]
Een koninck was ende heet Constans,
Hi was lange koninck, leestGa naar voetnoot9 men my,
Hi hadde sconer zone dryGa naar voetnoot14;
Hi dade den outsten heten doen
Moynes, den anderen Pandragoen,
4515[regelnummer]
Ende Uter was die derde genant.
Daer was een man in Constaus' lant,
Die was geheten VertegierGa naar voetnoot7,
Een stout ridder ende een fier,
Ende wiste der werelt wijsheit welGa naar voetnoot15,
4520[regelnummer]
Constans was out ende velGa naar voetnoot15
In eene ziecheitGa naar voetnoot16 ende bleefGa naar voetnoot16 doet;
Mettien was daer die twivel groet,
Wien datmen koninck maken zoude.
Doe droegen overeen die oude,
4525[regelnummer]
Ombe dat Moynes die outste waer,
Dat men hem koninck koes aldaer,
Alwas hi ionck, dat en waer niet scone,
GaveGa naar voetnoot17 men ioman anders die krone.
Dit lovede mede VertegierGa naar voetnoot7.
4530[regelnummer]
Men wyede hemGa naar voetnoot18 koninck, leset men hier,
Ende makede VertegierGa naar voetnoot7 drossate.
Nu was daer stout volck wtermate
Heiden, ende die hieten SennesGa naar voetnoot19
Ende zi plegen dickewile des
4535[regelnummer]
Dat zi optie KersteneGa naar voetnoot20 vochten
EntenGa naar voetnoot21 koninck in scaden brochten.
Ende VertegierGa naar voetnoot7 dade met den rike
Sinen wille, want zekerlike
Die koninck Moynes was met outGa naar voetnoot22
4540[regelnummer]
Ende dat volk was VertegierGa naar voetnoot7 houtGa naar voetnoot22;
Hi wist wael, dat men hem hielt vroet,
Des verhiefGa naar voetnoot23 hi hem in zinen moet,
Ende sprack eens met zinen monde,
Dat hi hem strides niet onderwonde,
4545[regelnummer]
Want hi wael oeck wiste mede,
Dat nyeman hem mochte doen dat hi dede.
Dus dade hi hem wtenGa naar voetnoot24 twisten.
Als die heidene dit wisten,
| |
[pagina 48]
| |
Dat hi den strijt hadde gelaten,
4550[regelnummer]
NamenGa naar voetnoot1 zi groet volck wtermaten
Ende quamen optenGa naar voetnoot2 koninck sciere.
Die koninck clagede dat Vertegiere,
Ende zeide: ‘helpt ons houden dat lant,
Wy hebben menegen viant;
4555[regelnummer]
Dit lant staet al tot uwen gebode’.
Vertegier sprack: ‘by Gode,
Ick vaer heen myner straten,
Die anderen helpen iu, die my haten,
Want my nyeman gebidden en kan,
4560[regelnummer]
Dat ick my iet kere daeran’.
Vertegier die antworde also,
Des was die koninck herde onvro
Entie ander die daer hoerden toe.
Die coninck nam sijn heer doe
4565[regelnummer]
Ende quam tegen die heidine;
Die Sennes verwonnen die sine.
Des hadden die Kerstene torenGa naar voetnoot3,
Ende zeiden: ‘wy hebben vele verloren;
Dit en waer ons niet gescietGa naar voetnoot4 alhier,
4570[regelnummer]
Hadde met ons gesijnGa naar voetnoot5 Vertegier’.
Dus begonsten si den koninck haten;
Lange stont dit wtermaten
So dat zi zeiden: ‘die koninck es quaet
Wy en gelyden niet, dat dit dus gaet’.
4575[regelnummer]
So quamen si toten drossate,
Ende zeiden: ‘lange wtermate
Hebbewy gesijn (als) sonder HeerGa naar voetnoot6,
(Want) dese en dooch min noch meer,
Weest onse Here, daer en es geen man
4580[regelnummer]
Die dat bet volbrengen kan’!
Hi zeide: ‘dat ne mach niet zijn
Also lange alse levet die Here mijnGa naar voetnoot7’.
Zi zeiden: ‘beter waer ons vele
Verliepe hem die doet zine kele’!
4585[regelnummer]
Vertegier zeide: ‘waer hi doet,
Ende wouden dan die genoet,
Ick woude dan koninck wesen’.
Zi hoerden wael spreken desen
Ende dachten wat dat mochte bediedenGa naar voetnoot8.
4590[regelnummer]
Mittien zi alle danen schieden
Sciere zi te lande quamen
Ende berieden hem te samen.
Een was daer die die tale zeide,
Die hem Vertegier te voren leide;
4595[regelnummer]
Doe zeide daer een te hant saen:
‘Dat es best dat wineGa naar voetnoot9 doet slaen,
So mach die drossate merken des,
DattiGa naar voetnoot10 by ons dan koninck esGa naar voetnoot11;
Dan sal hi hem an ons keren;
4600[regelnummer]
Dus mogewy werden grote heren’.
Doe namen si hen twelve saen,
Die horen koninck doet zouden slaen.
Dese twelve zijn nu komen,
Daer zi horen koninck hebben vernomen;
4605[regelnummer]
Beide met zwerden ende met kniven
Liepen zi horen here ontliven,
Ende zi haddene te hant verslegenGa naar voetnoot12
Want daer nyeman en street tegen.
Tot Vertegier quamen zi mettien,
4610[regelnummer]
Ende zeiden: ‘nu zalt gescien,
Dat gy zult wesen here groet,
Want wi hebben den koninck doet’.
Alse dit Vertegier vernam,
Doe liet hi, of hi wareGa naar voetnoot13 gram,
4615[regelnummer]
Ende zeide: ‘gy dadetGa naar voetnoot14 quaetheit groet,
Dat gy sloechtGa naar voetnoot14 uwen hereGa naar voetnoot15 doet;
Vliet henen, dat es mijn raet,
Dat iu dat gerechte niet en verslaet;
My es leet dat gy hier zijt’.
4620[regelnummer]
Zi rumeden dat hues ter zelverGa naar voetnoot16 tijt.
Dus bleef die koninck Moynes doet.
Doe versamelden hem die genoet
Ombe te kiesene enen Heer.
Vertegier, als ick zeide eer,
4625[regelnummer]
HadderGa naar voetnoot17 meest die hem toe horen;
Dus wart hi koniock daer gekoren.
Twe goede man warenGa naar voetnoot18 ginder,
Die hilden die twe ander kinder,
Uter ende Pendragoene,
4630[regelnummer]
Doe si vernamen van dezen doeneGa naar voetnoot19,
Dat men Vertegier koninck koes.
Si gedachten dat Moynes verloes
Sijn lijf by sinen valscen rade;
Elck vraeghde anderGa naar voetnoot20 wat hi best dade.
4635[regelnummer]
‘Nadien’, sprack die ene, ‘dat hineGa naar voetnoot21 versloech,
Ende als hi machtech esGa naar voetnoot22 genoech,
Sal hi dese doden heide gader:
‘Wy mindenGa naar voetnoot23 Constante, horen vader,
Hi goedede ons met sconen lene,
4640[regelnummer]
Wy minnen die kinder, al zijn zi clene;
| |
[pagina 49]
| |
Dat es quaet latewy ze doet slaen,
Alse wyze in hoede hebben ontfaen’.
Overeen droegen zi beide doen,
Dat zi wtenGa naar voetnoot1 lande ontfloen,
4645[regelnummer]
Ende die kinder met hem beide
Ten Oestewert voerenGa naar voetnoot2 zi gereide,
Want danen waren zi geboren.
Dus zijn zi gevloen te voren,
Ende nembermeer en spreke ick daervan
4650[regelnummer]
Eer my die historie hringet daeran;
Maer dat seggic iu zonder sparen,
Zi waren gevloen twaren
Tote Atens in ene poert,
Die men Borges noemen hoert;
4655[regelnummer]
Daer waren zi lange inne gevoedet;
Elck man mercke, die dat gevroedet,
Dat men niet verliesen en kan
Dat men doet dor goedeGa naar voetnoot3 man.
By deser tale proevet metterGa naar voetnoot4 vart
4660[regelnummer]
Dat Vertegier doe koninck wart.
Doe hi gewyetGa naar voetnoot5 was koninck met vreden,
Quamen tot hemGa naar voetnoot6 die gene die deden
Van den koninck Moynes dieGa naar voetnoot7 moert.
Hi dade ze vaen ende bringen voert,
4665[regelnummer]
Maer hi makede eerst samblant
Of hi ze niet en hadde bekant:
‘Dor ons’, zeiden zi, ‘hebdy deseGa naar voetnoot8 eer,
Dor iu sloegewy onzen heer’.
Hi zeide: ‘gy hebbet iu zelven bedragenGa naar voetnoot9
4670[regelnummer]
Dat gy den koninck hebbet geslagen;
Zo zoude gy my oeck haddyGa naar voetnoot10 des macht;
Ick zal my des hoeden, heb ick geacht’.
‘Hero’, zeiden zi, ‘dor uwerGa naar voetnoot11 vromen
Zijn wy te deser scaden komen’.
4675[regelnummer]
Die koninck sprack: ‘ick sal iu leren,
Hoe men zal eeren dusdaneGa naar voetnoot12 heren’.
Hi nam ze alle twelve te samen,
Ende bontse an perde by den hamen,
Ende sleepte zeGa naar voetnoot13 in so menegen stickenGa naar voetnoot14,
4680[regelnummer]
Dat mense niet en konde gemicken.
Die hi verdede aldus metGa naar voetnoot15 crachte
Lieten een herde groet geslachteGa naar voetnoot16,
Die quamen te Vertegier daerachter
Ende zeiden: ‘koninck, groten lachterGa naar voetnoot17
4685[regelnummer]
HebdyGa naar voetnoot18 ons gedaen hiermede,
Dat men onze mage aldus verdede,
Wi en dienen iu gerne nembermeer’.
Alsi hem dreghedenGa naar voetnoot19 aldus zeer,
Wart Vertegier vererretGa naar voetnoot20 daertegen,
4690[regelnummer]
Ende zeide, dat en waer dat zi zwegen
Dat zelve dede hi hem gereet.
Zi sprakenGa naar voetnoot21 alse die hem hadden leet:
‘Du zals ons dreghenGa naar voetnoot25 Vertegier,
Also vele als dy voegetGa naar voetnoot22 hier;
4695[regelnummer]
Maer opdat onse vriendeGa naar voetnoot23 ende onze mage
Geduren, du zals alle dage
Strijts genoech hebben ende rouwen;
Wy wten ons hier diner trouwen;
Want du en bist niet die gerechte heer,
4700[regelnummer]
Ende dat lant en bestaet dy min noch meer,
Du houdsGa naar voetnoot24 dat tegen recht ende tegen Gode;
Ende weet oeck wael al zulker dode
Zalstu sterven als onze vrientGa naar voetnoot23,
Want du heves des wael verdient’.
4705[regelnummer]
Zi gingen danen. Als hi vernam
Dat dreghenGa naar voetnoot25, wart hi gram;
Hi en mochte daer niet ombe doen een haer;
Want hi en hadde die macht niet daer.
Constans lant, dus leest men hier,
4710[regelnummer]
Hilt dus lange Vertegier;
Maer hier af qnam, dat die baroene
Tegen hem waren in allen doene,
Ende oeck tegen hem vochten,
Wantzi groet volck tegen hem brochten,
4715[regelnummer]
Ende veroerlogeden zijn rijcke
Ende roveden dat geweldelike.
Dus hielt hiGa naar voetnoot26 lange stont die lande
Ende vacht tegen sine viande
So lange, dattiGa naar voetnoot27 ze alle verwan.
4720[regelnummer]
Doe wart hi quaet op sine man
Ende op sine gemeneGa naar voetnoot28 diet.
Doe en condenzi dat langer liden niet,
Ende streden tegen hem gemeenlikeGa naar voetnoot29
Ende namenGa naar voetnoot30 hem vele van sinen rike
4725[regelnummer]
Ende zetten hem an met alder kracht;
Ende Vertegier hevet hem gedacht,
Dat hi scade zoude hebben des,
Ende ontboet doeGa naar voetnoot31 an die Sennes,
Dat hi woudeGa naar voetnoot32 maken vrede;
4730[regelnummer]
Si warenGa naar voetnoot33 blide, dat men dat dede,
| |
[pagina 50]
| |
Een Senne was daer, die hete AngwesGa naar voetnoot1
Die metten koninckGa naar voetnoot2 ontfangen es,
Die diende den koninckGa naar voetnoot2 lange tijt
Dien maeckte hi here over den strijt.
4735[regelnummer]
Hi zeide: ‘Here, ick zegget dy gereet,
Dat dy dijn volck hevet leet’;
Ende oeck zeide hi hem een ander tale,
Die men niet en kan vertrecken waleGa naar voetnoot3;
Ende oeck zeide hi hem daertoe
4740[regelnummer]
Waerby dat waer ende oeck hoe;
Ende Vertegier nam Angwes dochter
Des waren hem die Sennes te sochterGa naar voetnoot4,
Ende wat Angwes noch meer dede,
En vertelle ick al niet hier ter stede;
4745[regelnummer]
Maer die Kerstene waren des gram,
Dat Vertegier sine dochter nam,
Ende vele liede zeiden daeraf,
Dat hi ziner eer vele begaf
Ombe dat zijn wijf heiden was.
4750[regelnummer]
Vertegier proefde wel das,
Dattene zine liede niet en minden,
Hi gedachte van Constans kinden,
Al waren zi verre wech gehouden,
Dat zi noch weder komen zouden;
4755[regelnummer]
Hi wiste wael, quamen zi te lande,
Dattet waer ombe sine scande,
Ende dachte, dat hi maken woude
Enen torre teGa naar voetnoot5 zinen behoude,
Den nyeman gewinnen mochte,
4760[regelnummer]
Ende dat men steenmeester brochte,
Die maken zouden zulke stene,
Dattene wonne man negene.
|
|