Merlijn, naer het eenig bekende Steinforter handschrift
(1880)–Jacob van Maerlant– AuteursrechtvrijHoe Merlijns moeder vor gerechte quam, ende hoese Merlijn quijt makede.Die rechter hietGa naar voetnoot11 dat die scepene quamen
Binnen veertichGa naar voetnoot12 dagen te samen,
3885[regelnummer]
Ende hoer recht geven wt.
Doe men haer dat zeide overluet,
Ende zi wiste haer leste uer,
Doe ontboet zi dat haren coufessuer.
So lange leet oeck dat die tijt genaeckteGa naar voetnoot13
3890[regelnummer]
Dat der dagen en bleven maer achteGa naar voetnoot14,
Dat mense brengen zoude te viere.
Doe hoer des gedochte wart zi sciere
Seer wenende ombe dat doen.
Merlijn ginck dee achter den prisoen
3895[regelnummer]
Ende sach hoe zijn moeder screideGa naar voetnoot15 seer;
Doe maeckteGa naar voetnoot16 hy spellecheide meer.
Die vrouwen zeiden algemene:
‘Nu denket dit kint wael clene,
Dat men binnen der naesterGa naar voetnoot17 weke
3900[regelnummer]
Zine moeder sal bernen zekerlekeGa naar voetnoot18;
Die stonde moete God verdomen,
Dat hi ter werelt zoude komen’.
Mettien dat kint toter moeder gaet,
Ende zeide: ‘moeder, nu verstaet:
3905[regelnummer]
Also lange als ick sal leven,
So en sal nyeman gerechte gevenGa naar voetnoot19,
Sonder God, over in lijf’.
Dit hoerde die moeder ende die ander wijf:
‘Dit kint’, zeiden zi, ‘kan zo wael spreken
3910[regelnummer]
HetGa naar voetnoot20 zal noch konnen vele treken,
Want keyser no koninck no ammirale
En sprakenGa naar voetnoot21 nie zo scone tale
Alse Merlijn sprack; dit en es gene sage’.
Hierbinnen quam dat toten dage,
3915[regelnummer]
Dat men die vrouwe afkomen dede,
Ende zi brachte Merlyne mede.
Die scepene vragheden den vrouwen
Of dat waer waer in goederGa naar voetnoot22 trouwen,
Dat dit kint wael spreken konde!
3920[regelnummer]
Zi zeiden beide terselver stonde,
| |
[pagina 41]
| |
Wat tale dat zi van hem hoerden.
HemGa naar voetnoot1 wonderde van zulcken woerden
Ende zeiden: ‘zo moet hi voertbringen
MenechGa naar voetnoot2 woert, sal hi ze ontdingen’.
3925[regelnummer]
Doe dat die scepene hadden gesecht,
Quam die goede man echt,
Die altoes was der vrouwen raet.
Nu zeide een scepene die daer staet:
‘Vrouwe, hebdy iet teGa naar voetnoot3 doene elGa naar voetnoot4
3930[regelnummer]
Keert iu ombe, gy wetetGa naar voetnoot5 welGa naar voetnoot4
Gy moetGa naar voetnoot5 liden deze pine’.
Zy zeide doe, al stillekine:
‘Ick wil hebben des mans raet’.
Zi zeiden: ‘haestet iu ende gaet’.
3935[regelnummer]
In ene kamer zise sluyten,
Ende Merlijn bleef daer buyten:
Tot hem so spraken vele liedeGa naar voetnoot6
Dat hem herde luttel diedeGa naar voetnoot6.
Die moeder zeide al dat zi weet,
3940[regelnummer]
Met wenenden ogen gereet.
Doe zi gebichtet hadde aldaer,
Vraeghde die man, of dat waer waer,
Dat hoer kint waelGa naar voetnoot4 spreken konde.
Zi zeide: ‘ia’. Doe sprack hi ter stonde:
3945[regelnummer]
‘Hier sal groet wonder af gescien’.
Doe quamen si voert mettienGa naar voetnoot7;
Maer die vrouwe was ontcleet,
In enen hemde brachte men se geleet
Ende enen mantel over haer;
3950[regelnummer]
Si vant hoer kint aldaer,
Ende brachtet gedragen voer dat gedinge.
Si zeiden tot haer: ‘zegget zonderlinge,
Wie van den kinde die vader zij’.
Si zeide: ‘ick zie wael, dat men my
3955[regelnummer]
Verbernen sal, maer nembermeer
Ontferme mijns God, onse Heer,
Of ick den vader ic gesach.
Ende of oeck ic by my lach
In genen dingen eertscheGa naar voetnoot8 man;
3960[regelnummer]
Ick en weet, hoeGa naar voetnoot9 ick dat kint gewan’.
Die scepene zeiden: ‘wy en mogen niet
Geloven, dattetGa naar voetnoot10 dus es gesciet;
Wy zullen des vragen anderGa naar voetnoot11 vrouwen
EntieGa naar voetnoot12 wys mogen getrouwen;
3965[regelnummer]
Want wy nye daer en quamenGa naar voetnoot13,
Daer wy sulck wonder vernamenGa naar voetnoot13!
Die scepene riepen nu daertoe
Alle die andere wijf alsoe,
Ende leiden se wten ring
3970[regelnummer]
Ende zeiden hem: ‘dusdane ding
Gesciede nie vrouwen negene,
Dat men weet, groet of clene,
Dat ic vrouwe sonder man
Kint droech ofte wan’.
3975[regelnummer]
Si zeiden: ‘dat en mach niet gescienGa naar voetnoot14,
Die vrouwe en moet mans plien,
Die kint zal dragen ofte winnen’.
Alse die seepene dat bekinnenGa naar voetnoot15,
Quamen si daer die vrouwe was,
3980[regelnummer]
Ende zeiden, dat waerGa naar voetnoot16 gedwas,
Dat zi hem dede verstaen,
Ende hietense toten viereGa naar voetnoot17 gaen.
Van haren arme spranck Merlijn neder,
Ende sprack toter moeder weder:
3985[regelnummer]
‘Gy en hebbet gene noet, zijt onvervaert’.
Doe keerde hy hem ten scepenen waert,
Hy sprack: ‘dat en wertGa naar voetnoot18 niet dus sciere,
Dat mijn moeder sal gaen ten viereGa naar voetnoot17,
Want si en hevet des niet verdient,
3990[regelnummer]
Ende zoudyGa naar voetnoot19 al uwen vrientGa naar voetnoot20
Beide man ende oeck wijf,
Die mesdaenGa naar voetnoot21 hebben, nemen dat lijf,
Buyten horen beddegenoet,
Die twe deel soude hlyven doet
3995[regelnummer]
Van dengenen, die hier staen,
Dat weet ick welGa naar voetnoot4 al zonder waen,
Also welGa naar voetnoot4 alse si dat selve weten;
Des darGa naar voetnoot22 ick my wel vermeten,
Dat ick des lijckteken weet openbaer,
4000[regelnummer]
Ende die vrouwen, die sprakenGa naar voetnoot23 daer,
Sijn sculdeger dan mijn moeder es;
Want si gene scult en hevet des,
Ende dat si hieran hevet mesdaenGa naar voetnoot21
Hevet bi op hem ontfaen,
4005[regelnummer]
Dese goede man, die hier staet
Ende die weet al hoer misdaet;
Des moechdyGa naar voetnoot24 hem wel vragen’.
Als die scepene dat gesagen,
Riepen si den goeden man daer
4010[regelnummer]
Ende vraeghden, of dat waer waer?
Die goede man zeideGa naar voetnoot25: ‘jaet,
Al dat van der moeder mesdaetGa naar voetnoot26
| |
[pagina 42]
| |
Hi hevet gesecht, es waerheit al,
Ende esGa naar voetnoot1 dat men hoer recht doen sal,
4015[regelnummer]
Gesciede alsi my heeft doen verstaen,
So en hevet si niet mesdaen
Noch iegen Gode noch tegen iu;
Sal men hoer recht doen nu,
Si zeide my in ware dinck,
4020[regelnummer]
Dat zi slapende dit kint ontfinck,
Ende zi en wiste niet, wie hoer dat dede:
Si ginck te bichte ende dade mede
Die penitencie, die men hoer hiet;
Maer ick en hoerde nieGa naar voetnoot2 niet,
4025[regelnummer]
Dat dese dinck mochten gevallen,
Ende ick en gelovedes niet metGa naar voetnoot3 allen’.
Merlijn zeide voer alle die liede:
‘Die wile, dat hoer dit gesciede,
Hebdy gescreven ende den dach;
4030[regelnummer]
Gy wetet wael welcke tijt si gelach
Haer leven esGa naar voetnoot1 in wael openbaer’.
Die goede man zeide: ‘du zegges waer;
Ick en weet wie dit dy dade verstaen’.
Doe haelde men die twe vrouwen saen,
4035[regelnummer]
Die waren daer dat kint was geboren,
Ombe dat zi die waerheit zouden horen.
Zi zeiden welke tijt dat si genas,
Ende doeGa naar voetnoot4 die tijt gerekent was,
HoeGa naar voetnoot4 dat was geboren ende ontfaen.
4040[regelnummer]
Die scepene antworden saen:
‘Dat en doncket ons geen recht daerby,
Dat deze vrouwe quijt zij;
Want wy des niet geloven konnen,
Hy en zegge ons, hoe hy wart gewonnen’.
4045[regelnummer]
Merlijn hy wart herdeGa naar voetnoot5 gram,
Doe hy dese dinck vernam.
Hy zeide: ‘twaren, heer baliu,
Vele bat zo kenne ick nu
Mynen vader dan gy doet den uwen,
4050[regelnummer]
Gy en dorvet myne moderGa naar voetnoot6 niet verspuwen;
Iu moeder kennet bet uwen vader,
Dan die myne den mijnen’. Algader
Hoerden zi dit, die waren aldaor.
Die rechter antworde daer naer:
4055[regelnummer]
‘Sech op myne moeder echt,
Weetstu daer iet af, ick doe dy recht’.
‘Ja, ick’, antworde dat kint,
‘Ick hebhe van hoer bekintGa naar voetnoot7,
Dat si der doet hevet bet verdient,
4060[regelnummer]
Dan die myne, lieve vrient!
Laet myne moeder in vreden wesen,
Si en heeft niet mesdaen in desen,
Ende si en lieget in niet een twint’.
Die rechter wart tornich op dat kint,
4065[regelnummer]
Ende sprack: ‘doetstu my dat bekennen scierGa naar voetnoot8
Du quites dyne moeder van den vier;
Beliegestu oeck mijne moeder,
Sodat ick des ben teGa naar voetnoot9 vroeder,
Ick sal dy doen bernen ende die dine’.
4070[regelnummer]
‘Dat en sal niet sijn, dat die mine’,
Sprack Merlijn, ‘sal sijn verbrant,
Also lange als men my levendich vant.
Somelijc maket hem vroed ende herde reneGa naar voetnoot10,
Hy ende sijn moeder gemene
4075[regelnummer]
Waren beter van den liveGa naar voetnoot11’.
Men nam verste der dagen vive.
Die rechter dade sine moeder halen,
Ende hi geboet in korter talen
Lieden, dienGa naar voetnoot12 hi dorste betrouwen,
4080[regelnummer]
Dat kint te houdene ende zine vrouwen;
Oeck wachte hize selve waleGa naar voetnoot13.
Vor Merlyne was menege tale
Van ziner moeder daer binnen vertrecket,
Ende oeck ander diuck ontdecket;
4085[regelnummer]
Maer zi en mochten hem niet doen spreken
In vijf dagen, met genen treken,
Vor dat des rechters moeder quam.
Ende alse Merlijn dat vernam,
Dat zi was komen, dade men hem saen
4090[regelnummer]
Ende zyne moeder wten prisone gaen,
Ende komen doen vor dat gerechte.
Die rechter sprack toten knechte:
‘Wat zeggestu? dit es mijn moeder’.
Merlijn sprack: ‘gy menet vroeder
4095[regelnummer]
Vele wesen dan gy zijtGa naar voetnoot14,
Leidetse enwech in corter tijt,
Daer dat heymelick esGa naar voetnoot15, ende uwen raet,
Ende mijne moeder, die hier staet,
Ende hoeren raet sal ick daer bringen,
4100[regelnummer]
Dat is God, die weet van allen dingen,
Ende daertoe dese goede man.
Sere hem wonderne began,
Doe hy dese tale brachte voert;
Si dorsten kume spreken een woert.
| |
[pagina 43]
| |
4105[regelnummer]
Die rechter kendeGa naar voetnoot1 wael aldaer,
Dat hem dat kint zeide waer.
Merlijn zeide: ‘mach ick nu
Mine moeder quiten tegen den baliu,
DarfGa naar voetnoot2 zi ontsien dinck anders negene?’
4110[regelnummer]
‘Neen’, riepen zi algemeneGa naar voetnoot3,
‘Ontgaet zi nu van desen man,
Hoer en spreket nieman au’.
Dus gingen zi in die kemenade
Die rechter met sinen rade,
4115[regelnummer]
Dat es zijn moeder ende zi twe.
Merlijn quam, ende nieman meeGa naar voetnoot4
Met hem, dan die goede man,
Ende zyne moeder, daer dat om began.
Ende doe die baliu was beraden,
4120[regelnummer]
Sprack hi totGa naar voetnoot5 Merlyne met staden:
Segget op myne moeder, dattu woutsGa naar voetnoot6
Ende hoe du die dine quiten zoutsGa naar voetnoot6’.
Merlijn zeide: ‘op die dine
En zegge ik niet waerby die mine
4125[regelnummer]
Quijt van dy zoude gaen,
Waer dat zi ietGa naar voetnoot7 hadde mesdaen;
Want tegen recht wil ik niet spreken,
Godes recht laet ick node breken,
Want wetet vorwaer, datzi der doet
4130[regelnummer]
Verdient en hevet clene no groet;
Ende en vraeght van der uwer vorder niet elGa naar voetnoot10’.
‘Neen’, sprack die balin, ‘sonder waen,
Aldus en zuldyGa naar voetnoot11 niet ontgaen.
4135[regelnummer]
Gy moetGa naar voetnoot12 ander zaken togen’.
Merlijn sprack vor zinen ogen:
‘Gy zoutGa naar voetnoot13 myne moeder laten gehermen’,
Dat zeide hy mochte hy se bescermen,
‘Ende optieGa naar voetnoot14 uwe dit proven nu’.
4140[regelnummer]
‘Dat es wael’, zeide die balin,
‘Want wy comen horen ende scouwen
Wattu wilsGa naar voetnoot15 zeggen op mijne vrouwe’.
Merlijn sprack: ‘ia en houdy niet dan
Mine moeder, omdat zi my wan
4145[regelnummer]
In kevesdome ende niet in echte:
Wie mijn vader was met rechte
Zi zoude dat bet weten, woude ick dan,
Wie hy was, die my wan,
Dan du dinen vader kinnesGa naar voetnoot16,
4150[regelnummer]
Ende dijn moeder, die du so minnes,
Zoude bet noemenGa naar voetnoot17 dan die mine
Dinen vader al stillekine’.
Die rechter zeide: ‘lieve vrouwe,
Den manne dien gy gavetGa naar voetnoot18 trouwe
4155[regelnummer]
Was dat degene niet, die my wan?’
‘Lieve zone, wie zoude dat wesen dan
Dan myn here, die daer is doet?’
Merlijn zeide: ‘Vrouwe, al bloet
MoetyGa naar voetnoot19 die waerheit doen verstaen,
4160[regelnummer]
Sal men ons quijt laten gaen,
Ick lietet aldus, woudetGa naar voetnoot20 uw zone gedogen’.
Die rechter zeide: ‘gy moet togen
Van mijne moeder die waerheit’.
Merlijn zeide: ‘al dit gepleit,
4165[regelnummer]
Dat gy daeran winnet, hout al bloet:
Gy menet, dat iu vader es doet,
Hy levet noch, orkonde uwer vrouwenGa naar voetnoot21’
Den anderen wonderde des die dat scouwen,
Ende Merlijn sprack: ‘zegget uwen zone
4170[regelnummer]
Vrouwe, wie hy was diegone’?
Zi zegende haer, als die gram was:
‘Wat zegdy’? zeide zy, ‘Sathanas,
Je weet ick dat welGa naar voetnoot22’? Merlijn zeide
‘Gy wetetGa naar voetnoot23 wel vor waerheide,
4175[regelnummer]
Dat hem uwGa naar voetnoot24 man niet en wan’.
Die vrouwe zeide: ‘zech, wie dan’?
‘Dat was die pape zonder gijle.
Te lijcktekene dat terGa naar voetnoot25 selver wijle
Doe hi ten eersten met iu was,
4180[regelnummer]
Dat gy zeidetGa naar voetnoot26, gy vruchtet das
Dat gy wanet een kint ontfaen.
Hi zeide: Vrouwe, laet dit staen,
Van my en werdy niet hezwaertGa naar voetnoot27;
Want hy was altoes vervaert,
4185[regelnummer]
Dat in een ander zonde bezwaren,
Hier ombe bescreef hi dat twaren,
Welke tijt dat hy met iu was;
Ick en liege iu niet, zijt zeker das,
Ende gy waertGa naar voetnoot28 ovele met uwen man,
4190[regelnummer]
Doe men desen sone aen iu wan,
Dat gy niet vele doe by hem en lagetGa naar voetnoot29
Ende gy over hem doe claget
Ende zeidet, gy droeget by hem kint,
Dit en es logene niet een twint,
| |
[pagina 44]
| |
4195[regelnummer]
Ende geloefdyGa naar voetnoot1 des niet hiermede,
Ick zegges iu meer alhier terGa naar voetnoot2 stede’.
O wi, hoe gram was die baliu!
Zijn moeder sprack: ‘geloefdyGa naar voetnoot1 nu
Lieve Zone, desen viant’?
4200[regelnummer]
Merlijn sprack al te hant:
‘En geloefdyGa naar voetnoot1 des niet by desen saken,
Ick sal iu des herde wel vroet maken’.
Die vrouwe, zi antwoerde saen:
‘Ick weet wael, wat ick hebbe gedaen’.
4205[regelnummer]
‘So doe ick oeck, nu hoert daer naer:
Doe gy dit kint droeget, haddyGa naar voetnoot4 vaer
Ende badetGa naar voetnoot5 den pape, dat hy den vrede
GestadelikeGa naar voetnoot6 wesen dede
Tusschen iu ende uwen here
4210[regelnummer]
Ombe te decken in onnere;
Ende doe hy den vrede hadde bejaget,
Dade hy, dat gy te samene laget;
Dus dadyGa naar voetnoot7 iuwen manne verstaen,
Dat gy dat kint van hem haddet ontfaen;
4215[regelnummer]
Aldus meenden dat alle die liede sint,
Ende waenden desenGa naar voetnoot8 wel wesen zijn kint.
Dit leven hebdyGa naar voetnoot9 lauge geleetGa naar voetnoot10
Ende noch doedytGa naar voetnoot9; hoert wat ick des weet:
Des nachtes doe gy her sout tyden,
4220[regelnummer]
Doe lach hy by uwer zyden,
Des morgens ginck hy met iu een stick,
Ende wat hy zeide, dat weet ick:
Al lachende sprack hy, lude ende stille,
Doet al dat mijn zone wille;
4225[regelnummer]
Want hi weet wael, dat hi es zijn zone
By zynen gescrifte. Doe zy dat gone
Hoerde dat hy zeide waer,
VielGa naar voetnoot11 zi neder ende hadde vaer;
Zy wiste wael, zy moeste gienGa naar voetnoot12.
4230[regelnummer]
Die rechter hevet dit gesienGa naar voetnoot12,
Ende zeide: ‘moeder, ick ben iu kint,
So wat vader gy my toesint,
Goet kint blive ick in embermeer’.
‘Genade’, zeide zi, ‘omb onsen Heer!
4235[regelnummer]
Ick en mach des gelochenen nietGa naar voetnoot13,
Also hi dat zeghet es dat gescietGa naar voetnoot13’.
‘Parden’! zeide die baliu,
‘Dit kint zeide die waerheit nu:
Het wiste zinen vader bet
4240[regelnummer]
Dan ick den minen; dat en is gene wet,
Dat ick zine moeder wise tenGa naar voetnoot14 viere,
Ick en verberne die myne oeck sciere’.
Hy zeide toten kinde: ‘nu biddick dy,
Dattu my zegges wie dijn vader zy,
4245[regelnummer]
Ombe dat ick dy mach daerby ontschulden
Vor den lieden’. ‘Omb dine hulde
Doe ick dat meer dan dor bedwanek’,
Sprack Merlijn, ‘al sonder wanck
So was mijn vader een viant;
4250[regelnummer]
Daer hi mijne moeder slapende vant,
Was hi met haer, geloeftGa naar voetnoot15 my des,
Ende zulke beten equipedesGa naar voetnoot16;
Dese Duvele, des mach men my geloven,
Wonen in der lucht hierboven:
4255[regelnummer]
Ende om dat my een Duvel wan,
So gedogede onse Here daeran,
Dat ick hebbe haren zin
Ende haer liste, meer no min,
Ende ick weet dat geleden es;
4260[regelnummer]
Ende van myner moeder, zijt zeker des,
Dor die doget, die an haer was gevonden
EntieGa naar voetnoot17 berouwnesse van haren zonden,
Ende ombe den aflaet, dien haer dede
Dese goede man oeck mede,
4265[regelnummer]
Ombe der heilger kerken gehode,
Die zy hielt ende geloefde an Gode,
So hevet my God gejont alGa naar voetnoot18
Dat ick weet wat daer gescien salGa naar voetnoot19;
Dit machstu proven nu te tyde’.
4270[regelnummer]
Hi nam den balin over ene zyde
Ende zeide: ‘dijn moeder die zal gaen
Ende zeggen dinen vader saen
Allegader, dat hier es gescietGa naar voetnoot20 ter stont,
Ende als hi weet, dattet dy es kont,
4275[regelnummer]
Sal hy van herten sijn versaecht,
Ende vlienGa naar voetnoot21 of hi waer geiaecht.
Die Duvel, dien by hevet gedient,
Sal hem leiden alze zinen vrientGa naar voetnoot22,
Daer hy hem verdrenken sal.
4280[regelnummer]
Hierby merke, dat ick weet al
Die zaken die zullenGa naar voetnoot23 gescienGa naar voetnoot20’.
Die baliu antwoerde mettienGa naar voetnoot24;
‘Es dit waer, ick sal dy, by mijnre wet,
EmbermeerGa naar voetnoot25 geloven teGa naar voetnoot26 bet’.
4285[regelnummer]
Quijt scout die rechterGa naar voetnoot27 Merlijne
Ende daertoe die moederGa naar voetnoot28 zijne.
| |
[pagina 45]
| |
Die mareGa naar voetnoot1 was voer den volke verhaelt;
Dese zeideGa naar voetnoot2: ‘hi hevet wael vertaelt
Met sconer rede zine moeder;
4290[regelnummer]
Ende weet oeck wael, dat daer geen vroeder
Iu nembermeer te ziene steet,
Nadien dat ick die waerheit weetGa naar voetnoot3’.
Dat volck riep al met vlijte:
‘God hebbe des danck, dat zi es quijte’!
4295[regelnummer]
Die rechter zende sine moeder hene
Ende boden mede, die al datgene
Proveden, dat dat kint dadeGa naar voetnoot4 verstaen.
Doe zi was komen alzoe saen
Zeide zi den pape al die woerde;
4300[regelnummer]
Hi wart versaget doe hi dat hoerde,
Ende vlo van groter scame;
Hi dachte, alse die rechter quame
Dat hine zoudeGa naar voetnoot5 doen verslaen.
Alse hi was wterGa naar voetnoot6 poerten gegaen,
4305[regelnummer]
Quam hi te hant op ene rivierGa naar voetnoot7,
Ende zeide: ‘my is beter, dat ick scier
Verdrinke, dan hi my doden zal
Te lachterGa naar voetnoot8 deser werelt al’.
Dus leidene die Duvel eer ietGa naar voetnoot9 lanck
4310[regelnummer]
Dat hi hemGa naar voetnoot10 zelven verdranck.
Die met der vrouwen waren gesent daer
Stonden ende zagenGa naar voetnoot11 al dat vorwaer.
Dit boeck zechtGa naar voetnoot12: al is een erre,
Dat hi den lieden niet ontferre.
4315[regelnummer]
Ende alse die boden weder quamen
Zeiden zi dat zi vernamen,
Ende dat die pape verdronken was.
Den rechter hadde groet wonder dasGa naar voetnoot13
Ende Merlijn loechGa naar voetnoot14 doe, ende zeide:
4320[regelnummer]
‘Merke, en zeidick dy niet waerheide?
Nu biddick, dattu dat zegges dan
Blasise, den goeden man’.
Blasys hiet hi, die altoes hoeder
Hadde gesijn van Merlijns moeder.
4325[regelnummer]
Hi verteldeGa naar voetnoot15 hoe dat was gesciet
Met den pape ende anders niet.
Blasys ginckGa naar voetnoot16 te huys metter vrouwen,
Die quijt was van groten rouwen;
Ende Merlijn ginckGa naar voetnoot16 mettenGa naar voetnoot17 baliu.
4330[regelnummer]
(Dese Blasys, zeggick iu,
Was een herde dier clerck
Ende hi hescreef ons eerst dit werckGa naar voetnoot18).
Dese redene merkede Blasys wale,
Ende vernam al Merlijns tale,
4335[regelnummer]
Die maer derdehalf jaer was outGa naar voetnoot19;
Wonder haddiGa naar voetnoot20 des menechfoutGa naar voetnoot21,
Wanen hem quam die grote zin.
Hi proefdeneGa naar voetnoot22 sere in dat begin,
So lange dat hem Merlijn hiet:
4340[regelnummer]
‘Blasys, en proevet mi niet,
Dy saldes wonderen icGa naar voetnoot23 lanck icGa naar voetnoot23 meer,
Maer doe dat ick dy leer;
Ick sal dy wisen, lichtelike
Te gewinnen dat Hemelrike’.
4345[regelnummer]
Blasys zeide: ‘ia en zeidestuGa naar voetnoot24 niet dan
Te my, dat dy die Duvel wan?
Ende dat dincket my wesen waer,
Hierombe hebbiek grote vaer,
Dattu my enegerGa naar voetnoot25 wijs wils honen’.
4350[regelnummer]
Merlijn sprack: ‘Aldus zo kronen
Quade liede, ende hebben hoede
Meer vor dat quade dan vor dat goede.
Ene boepe hebbick dy gerechtGa naar voetnoot26:
Also als ick hebbe gesecht
4355[regelnummer]
Dat die Duvel was mijn vader,
So zegge ick, dat my God algader
Gaf, dat ick mach vorzienGa naar voetnoot27
Allo dinge, die zullen gescienGa naar voetnoot27;
Ende bistu wijs, proef ende merke
4360[regelnummer]
Na welken levene ick meent werke,
Ende werke daeran, doe my God jonde
Dat ick zulke zaken konde,
Dat iek den Duvelen bin ontgaen,
Nochtan wetick, zonder waen,
4365[regelnummer]
Horen zin, ende ick houde
Van hem, dat ick houden zoude;
Dat en zal hem niet gehelpen konnen,
Dat zi my an myne moeder wonnen,
Waren zi dol; want dat vat,
4370[regelnummer]
Dat zi meenden hebben gehat,
Dat es al verloren blevenGa naar voetnoot28,
Dor myner moeder reine leven;
Maer hadden zi my an ene qnade
Gewonnen, zo zoude groet scade
4375[regelnummer]
Ende hoer wille hebben gesciet,
Ende zo en wistick van Gode niet.
| |
[pagina 46]
| |
Van hem quam al leet myner moeder
Van horen zustren, van horen broeder.
Van hoerre moeder, van horen vader;
4380[regelnummer]
Maer houtdyGa naar voetnoot1 an my algader
Ick zal dy zeggen, dat nieman en weet,
Sonder God, daer dat al aen steet,
Ende scrivet ons in ene hystorie;
Die daeran leggen haer memorie,
4385[regelnummer]
Zi zullen vele te bet gevroeden
Ende hen te meer van zonden hoeden;
Dus zetdyGa naar voetnoot3 toter bester wijs’.
‘Dat doe ick gerne’, zeide Blasijs,
‘Maer by den Vader mane ick dy,
4390[regelnummer]
Ende by den Sone oeck daerby
Ende by den Heilgen Geeste gereet,
Also waerlike alsick wael weet,
Dat één God zijn deze dryGa naar voetnoot4,
Ende by der Vrouwen, mane ick dy.
4395[regelnummer]
Daer Jhesus Kerst af es geboren,
Ende daertoe by den negen koren
Der Inglen die met Gode resten,
By den Apostelen, by den Evangelisten,
By mertelaren, by confessoren,
4400[regelnummer]
By allen magedenGa naar voetnoot5 verkoren,
By allen Santen ende Santinnen,
Ende by hem allen die Gode minnen,
Ende by den meestersGa naar voetnoot6 der heilger kerken.
Ende by leken ende by clerken
4405[regelnummer]
Ende by al onses Heren creaturen.
DattnGa naar voetnoot7 my nietGa naar voetnoot8 en hones ter uren
Ende my nietGa naar voetnoot8 en does in genen rade
Sake, die ick jegen Gode dade’.
Merlijn zeide: ‘al die woert,
4410[regelnummer]
Die ick van dy nu hebbe gehoert
Alhier toter stede nu nomen,
Moeten my embermeer verdomen
Of ick dy rade voert embermeer
Diuge, die zijn jegen onsen Heer’.
4415[regelnummer]
Hi zeide: ‘zo zech dat dy goet dinketGa naar voetnoot9
Merlijn zeide: ‘gewinne ons inketGa naar voetnoot9,
Ende zet ons in dat perkement
Die zaken, die nyeman en bekent’.
Sciere so was dat gedaen,
4420[regelnummer]
Ende Merlijn hieteneGa naar voetnoot10 seriven zaen
Die mynne van der schoenre Marien
Ende van Josepe van Aramathien,
Also men hier vor hoerde tellenGa naar voetnoot11,
Ende van Aleyne ende sinen gesellen,
4425[regelnummer]
Hoe datse die vader liet,
Ende hoe Peter danen sciet,
Ende hoe Joseph besitte den Grael,
Ende dat bloet mede in dat vremde vael,
Ende hoe die Duvele waren bedacht,
4430[regelnummer]
Datsi verloren hadden hoer cracht,
Die zi hadden over den man,
Ende van den gedinge oeck voertan,
Dat zy hadden met groten rouwen
Tegen Marien onser zoeter Vronwen
4435[regelnummer]
Ombe die zielen, die hem waren behetenGa naar voetnoot12,
Ende hoe zi claeghden over die propheten.
‘Ombe dit wouden si enen man visieren
Die konnen zoude hoer manieren’,
Sprack Merlijn, ‘ende makeden my
4440[regelnummer]
Alse myne moeder vertelde dy,
Zi dedon hoer menech leet quaet,
Maer by der dolheit, die hem bestaetGa naar voetnoot13,
Verloren zi my ende al vervaren’.
Dus visierde Merlijn twaren
4445[regelnummer]
Dit werck ende dade daerom be onderzoeck;
Daerombe zo hetet Merlijns boeck.
Blasys hadde des wonder in sinen moet
Idoch so dochtetem wesen goet,
Ende zette daeran sine memorie.
4450[regelnummer]
Doe zi visiertGa naar voetnoot14 hadden deze historie,
Sprack Merlijn vor sinen ogen:
‘Du moest grote pine dogen
Hier af, ende ick sal te mere dragen’.
Blasys die begonste hem vragen:
4455[regelnummer]
‘Waerby ende hoe’? Doe sprack Merlijn:
‘Ick zal van Westen gesocht zijn,
Ende die my zullen zoecken zeer,
Hebben gelovet horenGa naar voetnoot15 Heer,
Datzi my nemen zullenGa naar voetnoot16 dat lijf,
4460[regelnummer]
Ende brengen mijn bloet, sonder blijf,
Ende spreken, zo en zal des niet gescienGa naar voetnoot20,
Ick zal met hem henevaren,
Ende du zals hene gaen, twaren,
4465[regelnummer]
Daer dat volck es van den Grale
Ende dijn boeck sal telken male
| |
[pagina 47]
| |
Lief zijn, die daer meer af visiert,
Ende hy en wert niet gecalengiertGa naar voetnoot1;
Want niet en zijn der Apostele woert,
4470[regelnummer]
Zi en scriven dat zi hadden gehoert,
Ende datzi zagen ende anders niet;
Maer dat en es my niet gesciet
Anders, dan ick dy hebbe vertrecket;
Also als ick ben bedeeket
4475[regelnummer]
Daer ick wille, telker stede,
Also wert deze hystorie mede
Ende luttel ieman sal hoerGa naar voetnoot2 gewagen.
Alsi volmaket es zalstu ze dragen
In dat lant daer du hene zalsGa naar voetnoot3 tyden,
4480[regelnummer]
Ende ick moet met dengenen ryden,
Die scire zullen zoeeken my,
Ende dan kome ick weder te dy.
Ende alse du dit heves volent
Zalstu zijn in hoer convent
4485[regelnummer]
Ende samelen dinen boeck in den harenGa naar voetnoot4;
Dus wert onze pine groet, twaren.
Alsi dit hebben, zullen zi te meereGa naar voetnoot5
Vor ons bidden onsen HereGa naar voetnoot6.
Twe boecken zijn er nu met desen,
4490[regelnummer]
Dit zal een scone boeck wesen;
Ende beide spreken van ener zaken;
Nu moet ick ander ieesten maken.
|
|