Merlijn, naer het eenig bekende Steinforter handschrift
(1880)–Jacob van Maerlant– AuteursrechtvrijHoe die Duvele visierden, hoe zy enen man mochten maken.Alse Masceroen ter Hellen komen es,
Ende zy die waerheit weten des,
Dat hy den pleit hevet verloren,
Hadden zy des alle groten toren
2905[regelnummer]
Endo visierden enen anderen raet.
Doe zeide een Duvel herde quaet:
‘Mochten wy enen man gemaken,
Ende hy dan koude al onse zaken,
Also alse wy macht hebben des,
2910[regelnummer]
Dat wy wel weten dat geleden esGa naar voetnoot17;
Hadden wy dergelijcke enen man,
Ende die metten lieden waer dan,
Ende die dan zeide sonder liegen
Dat gescietGa naar voetnoot18 es, hy zoude bedriegen
2915[regelnummer]
Vele liede ende verraden,
Als ons die propheten daden,
Doe zy spraken van Onsen Heer,
Ende wy des en wisten man no meer;
Aldus zoude diegoneGa naar voetnoot19 weten
2920[regelnummer]
Alle die dinge die zijn vergeten,
Ende waer dat hy dit vertelde,
Menech waer die hem daeran helde’.
‘Proevet’, zeiden zyGa naar voetnoot20, ‘wat groter vromen
Ons van hem mochte komen
2925[regelnummer]
Die sulken man mochte maken,
Men zoude geloven al zijnre zaken
Ware tGa naar voetnoot21 dat hy waerGa naar voetnoot21, sonder waen’.
Doe sprack een ander Duvel saen:
| |
[pagina 30]
| |
‘Ick hebbeGa naar voetnoot1 die macht van desen zaken,
2930[regelnummer]
Dat ick wiven mach genaken;
Had ick se te minen wille
Ick weet ene, die lude ende stille
Gaerne doet al mijn gevoech’.
‘Al waerdy niet, men vinter genoech
2935[regelnummer]
Die nemen konnen mans gelijcke
Ende wandelen met vrouwen hemelike
Maer men moet hemelike konnen’.
Aldus hebben zy des nu begonnen
Enen man te makene, die al
2940[regelnummer]
HoerGa naar voetnoot2 behendecheit leren sal
Ander liedenGa naar voetnoot3 achter lande.
Sy meenden, dat dit God niet en kande.
Aldus so quam die Duvel an,
Te maken alsoe enen man
2945[regelnummer]
Die zynen zin ende sine natuer
Weten zoude wel totter kuerGa naar voetnoot4
OmbeGa naar voetnoot5 krigene Godes hantgewerke.
Nu proeve ick wel ende merke,
Dat zy waren herde zot,
2950[regelnummer]
Zy en dachten niet dat God
Haer saken al vernam.
Nu mogewy zijn herde gram
Dat dus krancke dinck ons hoent.
Alse die Duvele dus hadden gecroent,
2955[regelnummer]
Leiden zy daeran hoer gedochteGa naar voetnoot6.
Die gone die zeide, dat hy mochte
Met wyven doen al zynen wille,
Makede hem enwech herde stille,
Ende quam daer hy ene vrouwe vant
2960[regelnummer]
Te sinen wille al te hant;
Van allen dingen die zy helt,
Gaf zy den Duvele die ene heltGa naar voetnoot7;
Hoer man die en was niet daer,
Die rike was, dat es emmer waer,
2965[regelnummer]
Van lande ende van groter have
Was hy riker dan menich Grave;
Drie dochter haddo hy ende enen sone;
By der vrouwen hadde hy degone,
Daer Sathanas an hadde sijn deel,
2970[regelnummer]
Sathanas (en) pensede ombe geen heel
Maer ombe der vrouwen scade.
DoeGa naar voetnoot8 quam hi te haren rade,
Ende vragede, hoe hy honen mochte
Haren man. Ene wile zy dochteGa naar voetnoot9,
2975[regelnummer]
Doe zeide hy: ‘du zalten vererrenGa naar voetnoot10,
Dat zaltu wel doen sonder merrenGa naar voetnoot11,
Hy en sals hem niewetGa naar voetnoot12 hoeden,
Hy en sal hem moyen ende verwoeden,
Nemestu dat ick dy op gaff’.
2980[regelnummer]
Doe keerde Sathanas daer af,
Ende ginck aen des mannes quickgenoet,
Ende sloeges hem herde vele doet.
Alse die herdenGa naar voetnoot13 dat versagenGa naar voetnoot14,
Hoe hoer beesten doet lagenGa naar voetnoot14,
2985[regelnummer]
Hadden zy des wonder, ende zeident den heer;
Doe wart hy hemGa naar voetnoot15 moyende herde zeer,
Ende hadde wonder wat hem waer;
Den herdenGa naar voetnoot13 vragede hy des aldaer
Wat den beesten waer geschiet.
2990[regelnummer]
Zy zeiden, zy en wistens niet;
Ovele behaget den manne das.
Ten iersten dat dit wiste Sathanas,
Dat die man dus was vererret,
Was hem dat lief, ende hy en merret
2995[regelnummer]
Niet langer, hy en dade hem seade
An sinen vee, vro ende spade,
Dat hy hem moyen zoude te meer,
Ende hy hem tot zynen wille keer.
Doe sloech hy hem tien paerde doet;
3000[regelnummer]
Des hadde die man den rouwe so groet,
Omdat zijn goet dus wert testoert,
Dat hy sprack een verdomet woert,
Daer hem die quaetheit toe dreef:
Hy gaf den Duvele al dat daer bleef.
3005[regelnummer]
TenGa naar voetnoot16 iersten doe dat die Duvel wiste,
Was hy des blyde, ende en reste
Hy en dreef hem noch te meerre noet:
Hy sloech al zine beesten doet.
Dus dede hy zine quaetheit vervullen,
3010[regelnummer]
Ende den man wel zeer verdullen.
Doe Sathanas wist dese dinck
Dat hy buten allen liedenGa naar voetnoot17 ginck,
Wist hy wel dat hy volbrengen mochte
Al dat hy te hemwaert dochteGa naar voetnoot9;
3015[regelnummer]
Doe doedeGa naar voetnoot18 hy hem zinen zone,
Daer allene sliepGa naar voetnoot19 diegone;
Des morgens als men hem vant doet
Hadde die man den rouweGa naar voetnoot20 so groet,
Dat hy al sonder hopene was,
3020[regelnummer]
Ende zijn gelove, zijt zeker das,
| |
[pagina 31]
| |
Wart hem zere gekrencket also.
Des wart die Duvel herde vro,
Want hy den man hadde gevangen,
Dat hy hem niet en konsteGa naar voetnoot1 ontgangen.
3025[regelnummer]
Rechte doe dit al was gesciet,
Ginck hy tot haer die dat al gerietGa naar voetnoot2,
Ende dadeze staen op ene kiste;
Ene line dade hy haer, met liste,
Aan den balken vaste knopen,
3030[regelnummer]
Enen strick, die toe mochte lopen,
Dade hy aen haer kele dwingen,
Ende dadese van der kisten springen.
Aldus soe bleef dat wijf verdaen.
Doe die man dit hadde verstaen,
3035[regelnummer]
Ende hy verloren hadde zijn goet,
Wijf, ende kint, doe wart zijn moet
So bedroevet ende so gram,
Dat hem toe een ziecheit quam,
Daer hy af starf van rouwen.
3040[regelnummer]
Aldus, so moget gy my vertrouwen,
Hevet die Duvel man ende kint,
Die hy te sinen diensteGa naar voetnoot3 vint.
Sathanas was hlyde van der daet.
Doe visierde hy enen nyen raet,
3045[regelnummer]
Want daer waren dochteren drieGa naar voetnoot4,
Hoe hy geroven mochte dieGa naar voetnoot4;
Hy wiste wel, zoude hy se honen,
Hy moste se waerGa naar voetnoot5 mede sconen,
Ende mede oeck hoersGa naar voetnoot6 willen doen.
3050[regelnummer]
Daer was een scone gartsoen
Die vele zines willen dede,
Dien leide Sathanas totter stede,
Aldaer die jonefrouwen doe saten.
Die ene vryede hy wtermaten
3055[regelnummer]
Ende bat haer vele ende loech,
So lange dat hy se bedroech,
Ende sy dede dat hy haer bat;
EntieGa naar voetnoot7 Duvel was vro ombe dat;
Ende als hy enige dinck voldrivet,
3060[regelnummer]
Hy en wil niet dat verholen blivet;
Opdat hy des teGa naar voetnoot8 boven zij,
Hy wil verre ende oeck by,
Dat dat werde maerGa naar voetnoot9 achterlande
Ombe te merene des menschen scande.
3065[regelnummer]
Dus openbaerde hy daer hoer zonden.
Dat was zede in dien stonden,
So wat wyve so misdede,
Sy en waer gemene in elker stede,
Dat zy verboert hadde hoerGa naar voetnoot10 lijf.
3070[regelnummer]
Ten ierstenGa naar voetnoot11 wortGa naar voetnoot12 dat kondech onder die wijf
So lange dat dat quam vor dat gerechteGa naar voetnoot13;
Doe soGa naar voetnoot14 quamen des rechters knechte,
Ende hebben dat jonge wijf gevangen,
Maer die knape es hem ontgangen;
3075[regelnummer]
Doe wortGa naar voetnoot12 sy brocht vor dieGa naar voetnoot15 man;
Sere hem des erbarmen began,
Want zy hoeren vader kindenGa naar voetnoot16
Dien zy alle sere minden,
Ende zeiden: ‘zietGa naar voetnoot17 hier vremdeGa naar voetnoot18 dinck,
3085[regelnummer]
Hoe dat desen goeden manne mesginck,
Die des iongen wives vader was,
Niet vorlanck en was nock das,
Dat men binnen desen lande
Negenen rikeren man en kande;
3085[regelnummer]
Nu hevetsy verboert dat leven;
Maer doerGa naar voetnoot19 haer goede neven
Sal mense graven hemelike.
Dat hem God bezwike
Sathanas den Duvel! Hy onteert
3090[regelnummer]
Aldus diegone die hy verkeert.
Nu was een heilichGa naar voetnoot20 man in dat lant
Die dese dinck al ondervant,
Hy troestede die joncfrouwen,
Die hy vant in groten rouwen,
3095[regelnummer]
Ombe hoer sonderlinge mesval.
Hy ondervragede die saken al
Beide van vader ende van moederGa naar voetnoot21
Ende oeck van hoeren broederGa naar voetnoot21,
Ende hoerGa naar voetnoot22 suster ongeval
3100[regelnummer]
Zy zeiden: ‘Wy en konnen dat al
Gemerken, hoeGa naar voetnoot23 dat ons gevalt’.
‘Dat es rechte dulleke gekalt’,
Antworde daerop die goede man,
‘Want God nyeman haten en kan;
3105[regelnummer]
Hem es leet, dat ieman hemselven slaetGa naar voetnoot24,
Ende zijt des seker, dat dit quaetGa naar voetnoot25
Van groten sonden es gesciet;
Ende van uwer suster dat verdriet
Wiste gy ietGa naar voetnoot26 dat gesciede also’?
3110[regelnummer]
‘Also make ons Jhssus vro
Alse wy des en wisten min no meer’.
Doe antworde die goede heer:
| |
[pagina 32]
| |
‘Hoedet iu van zondeleken dadenGa naar voetnoot1,
Zy brengen den mensche in scaden
3115[regelnummer]
Ende doen hem lasterleke sterven;
Want die altoes ombe zonden werven,
Sterven gaerne quader doet’.
Die goede man zeide hem ende geboet
MenechGa naar voetnoot2 goet woert, sonder waen,
3120[regelnummer]
Opdat zy dat wel wouden verstaen.
Die oudsteGa naar voetnoot3 zuster hoerde daer wel naer;
Entie goede man, dat is waer,
Sprack bem vele van Onsen Heer,
Entie oudsteGa naar voetnoot3 pijnde hoer zeer
3125[regelnummer]
Ombe te doene dat hy haer vraechdeGa naar voetnoot4.
Hy sprack: ‘wildy geloven, maechdeGa naar voetnoot4,
Daeraen, dat ick iu sal leren,
Ick sal iu minnen tot uwerGa naar voetnoot5 eren,
Noch iu en geschiet nemmerGa naar voetnoot6 die noet,
3130[regelnummer]
NochteGa naar voetnoot7 zake gene zo groet.
Nu en mistroestet iu niet so zeer
By der hulpen van Onsen Heer,
Ick sal iu herde wel beraden,
Doet dit, dat en sal iu niet scaden
3135[regelnummer]
Want ick en wone hier niet verreGa naar voetnoot8
Doet, gy en werdet des uemmer erre’.
Ten iersten dat hy ze hadde gewiset
EntenGa naar voetnoot9 gelove aldus gepriset,
So ginck die goede man van daen.
3140[regelnummer]
Die oudsteGa naar voetnoot3 hilt haer vast daer aen;
Zy hielt haer aen den predicaerGa naar voetnoot10
Al zijn doen bequam wael haerGa naar voetnoot11.
Ende als die Duvel dit vernam
Wort hy des wtermaten gram
3145[regelnummer]
Want hy meende seGa naar voetnoot12 hebben verloren;
Al leideGa naar voetnoot13 hy hoer iet te voren,
Hy ontsach dat dat niet en diede,
Dat en waer of dat enech wijf beriede;
Nu hadde hy ene, die zine sagen
3150[regelnummer]
Dicke wile hadden gedragenGa naar voetnoot14,
Dier zeide hy dit te gener stede.
Nu hoert wat die quene dede:
Si nam die ionge tenen rade
Ende vragede haer wat zy dade,
3155[regelnummer]
Ende of zy der suster iet hadde waert.
Si antworde doe ter vaert:
‘Ick wane, ick goedes rades behoeve,
Mijn suster is altenen droeve,
Ende so gram ende so zuer
3160[regelnummer]
Ombe onse quade aventuer,
Dat ick des hebbe groet ongemack.
Een man, die tot haer sprack
Van Gode, die hevetse soe bekeert,
Dat zy doet dat hy haer leert’.
3165[regelnummer]
Die quene sprack: ‘also lange
Als ghy zijt in hoeren bedwange,
So en gesciet iu nimmermeer vrome
Van lichame, hoe dat kome;
Maer mochtyGa naar voetnoot15 die lustecheit bekinnenGa naar voetnoot16,
3170[regelnummer]
Die die vrouwen hebben als zy minnen,
Gy zoudetGa naar voetnoot17 luttel prysen dat goet;
Hadde gy die lustecheit in uwen moet,
Die komet van mannen, zegge ick iu,
Gy zoudetGa naar voetnoot17 daerby vervrouwen nu.
3175[regelnummer]
Wat es scoenre ende soeter dan minne?
Dit zegge ick doer iu, vriendinne,
Al hadde gy aldus dese werelt groet,
Nochtan voerdyGa naar voetnoot18 bet waerdyGa naar voetnoot18 doet,
Gy en wetet niet wat blyscap zij,
3180[regelnummer]
Ende ick sal iu seggen waerby:
Iu suster es onder dan gy zijt,
Ende zy sal t cerst doen hoer delijt,
Aldus zy dat iu verbieden sal,
Ende sal uwes vergeten al;
3185[regelnummer]
Dus zuldy van uwen sconen live
Die hlyscap verliesen, keytive!’
Si zeide doe: ‘ick en dorst niet ane gaen
Dat gy my hier nu doet verstaen,
Mijn suster bleve daerombe doet’.
3190[regelnummer]
‘Iu suster doet nu domheit groet
Ende zi hevet nu quaden raet;
Gy sult doen dat daertoe staet,
Ende doen al dat in lijf begeert,
Ende zijt der doet al onverveert’.
3195[regelnummer]
‘Ick en weet niet’, zeide zy, ‘van desen treken,
Ende en darGa naar voetnoot19 iu nu niet meer spreken
Ombe mync suster; nu gaet henen’,
Zeide die maget totterGa naar voetnoot20 quenen,
‘Maer anderwerf als gy hier komet,
3200[regelnummer]
So moochdyGa naar voetnoot21 my spreken dat iu vromet’.
Alse dit wiste die Duvel al,
Was hy vro ende wiste wal
Te zinen wille hebben diegene;
Als en wech was die quene
| |
[pagina 33]
| |
3205[regelnummer]
Pensede hy ombe hoer tale;
Die Duvel merkede dat gene wale,
Dat zy beroert was te zinen wille;
Ende daer zy allene was stille,
Sprack zy daeraf in hoeren zin;
3210[regelnummer]
Ende doe stack hy dat hoer noch vaster in.
Te hant daerna, eens avents spade,
Zat zy in hoere kemenade
Ende besach hoer scone lede,
Ende zeide: ‘ia, es dat waerhede
3215[regelnummer]
Dat my zeide dat vroede wijf,
Verloren is mijn schone lijf’.
Dat oude wijf dede zy halen
Zy zeide te hant: ‘van uwer talen
Weet ick die waerheit al gemene;
3220[regelnummer]
Mijn suster gevet ombe my wel clene’.
Die quene zeide: ‘dat wiste ick wal,
Zy zoude iu noch haten al,
Hadde zy hoers willen bet een deel,
Wy en zijnGa naar voetnoot1 gemaket ombe geen heelGa naar voetnoot2
3225[regelnummer]
Dan ombe te hebbene man’.
Die ander zeide: ‘ick quameGa naar voetnoot3 daer an
Maer dat ick ontsie dieGa naar voetnoot4 doet’.
Die quene zeide: ‘cleine no groet
3230[regelnummer]
Maer wildyGa naar voetnoot7 uwe suster vlienGa naar voetnoot6,
WildyGa naar voetnoot7, ick zegge iu wat gy doet’.
Die ander zeide: ‘wat iu dunket goet
Wil ick doen, groet ende clene’.
Die quene sprack: ‘so zijt gemene
3235[regelnummer]
Allen mannen zonder merre
Ende vliet dan uwer suster verreGa naar voetnoot8;
Dus moechdyGa naar voetnoot8 doen dat gy begeert,
Ende niet en zijt der doet verveert,
Dat men in daerombe doet enige ande,
3240[regelnummer]
Dus zijt gy buytenGa naar voetnoot9 uwer suster bande
Nochtan sal wel na desen
Een goet man blyde wesen
Iu te trouweneGa naar voetnoot10 doer iu goet.
Lieve minne, aldus soe doet,
3245[regelnummer]
So hebdyGa naar voetnoot11 uwen wille al’.
Die ander zeide: ‘ende ick sal’,
Ende vloe van hoere suster danGa naar voetnoot12
Ende wort gemene allen manGa naar voetnoot12
By den rade van der quene.
3250[regelnummer]
Vro was die Duvel ombe datgene
Dat zy aldus was gevaen.
Alse dit die oudsteGa naar voetnoot13 hevet verstaen
Ginck sy te hant totten goeden man,
Die ze te voren leren began,
3255[regelnummer]
Sere droevichGa naar voetnoot14. Doe hy ze sach,
Vragede hy wat hoer wesen machGa naar voetnoot15,
Hem ontfermede van hoeren rouwe
Ende sprack: ‘zegent u, joncfrouwe,
Ende bevelet iu Onsen Heer,
3260[regelnummer]
Gy zijt beweget herde zeer’.
‘Dat es recht, dat ick hebbe toren’,
Zeide zy, ‘want ick hebbe verloren
Mine suster, want zy es gemene
Allen mannen, groet ende clene’.
3265[regelnummer]
Doe zy dit sprack, doe wort hy erreGa naar voetnoot16,
Hy zeide: ‘ick wane, die Duyvel merre
Noch onder iu, dat doncket my,
Ende hy en laet iu nemmerGa naar voetnoot17 vry
Eer gy gehoent zijt alle gader,
3270[regelnummer]
Ons en helpe Jhesus, Onse Vader!’
‘Ach, Here!’ zeide zyGa naar voetnoot18, ‘helpet my bevroeden
Hoe dane wys ick my sal hoeden:
Van den Duyvele hebbickGa naar voetnoot19 groten vaer’.
Die Here zeide: ‘ick zegge dy waer,
3275[regelnummer]
Wiltu volgen al mijnre tale,
Ick sal dy behoeden wale’.
‘Ia ick’, zeide zy, ‘altenenGa naar voetnoot20 gader’.
‘Gelovestu dan aen den Vader,
Aen den Sone, aen den heilgen GeestGa naar voetnoot21,
3280[regelnummer]
Ende daeraen oeck alre meestGa naar voetnoot21,
Dat één God zijn dese direGa naar voetnoot22,
Ende dat die zone omhe dy,
Ende ombe ons allen gemeenlike,
Hier neder quam op aertrike
3285[regelnummer]
Ombe dat hy ons soude behoudenGa naar voetnoot23,
Ende alle die hem dienen woudenGa naar voetnoot24,
Ende an die gebode der heilger kerken,
Ende dat hy papen ende clerken
In aertrike hevet gelaten
3290[regelnummer]
Die ons wisen ter rechter straten; -
Wiltu hierau geloven al?’
‘Ia ick, Here, groet ende smal;
Alzo gewaerlick als ick gelove
Bidde ick Gode, dat hy my rove
3295[regelnummer]
Van Sathanas behendecheit’.
Die Here sprack: ‘dit es wel gezeitGa naar voetnoot25,
| |
[pagina 34]
| |
Ende ick bidde iu tot alre hoede
Dat gy iu hoedet van tornen moede,
Ende gy niet gram slapen en gaet;
3300[regelnummer]
Want dat es dinck, daer sijn baraet
Die Duyvele vele in gewint,
Alse hy die liede toernech vint.
Hierombe hoededy alstu bist erre,
Dattu my zoekes, ick en ben niet verre
3305[regelnummer]
So wat moyenesse dattu beves
Zie, dattu dy sculdech geves
Gode ende sinen vrinden toe
Ende my priester, ende dan doe
Alstu gaesGa naar voetnoot1 slapen ende opstaes
3310[regelnummer]
DattuGa naar voetnoot1 een cruce vordy slaes
In die ere der Drievoudecheit,
In die ere des cruces, daer Cristus menscheit
Ane starf omb onsc noet,
Ombe ons te losene van der doet;
3315[regelnummer]
Doestu dit, in gener staden
So en machdy die Dnyvel niet scaden;
Daer du sals slapen, daer hout lecht,
Die Duyvel hatet dat, ick zegget dy echt,
Want hy scuwet die claerheit zeer.
3320[regelnummer]
Doe dese dinck, wat zuldyGa naar voetnoot2 meer?’
Aldus leerdese die goede man;
Herde sorge leide hyGa naar voetnoot3 daran,
Datse die Duyvel niet en soude scenden;
Doe liet hy haer des genenden
3325[regelnummer]
Dat zy te huys doch dorste keren;
Zy zette haer totten dienste Onses Heren.
OetmoedechGa naar voetnoot4 was zy jegen die armen,
Goeden liedenGa naar voetnoot5 began des ontbarmen,
Ende zeiden aldus totter jonefrouwe:
3330[regelnummer]
‘Dat gy drivet dus groten rouwe
Omb uwen vader, omb uwe moeder,
Omb uwe suster, omb uwen broeder,
Die gy oevele hebbet verloren;
God late iu goeden raet verhoren:
3335[regelnummer]
Gy hebhet noch so scone goet,
Menich goetGa naar voetnoot6 man set sinen moet
Ombe iu te wive te ontfane;
God brenge iu ten besten daer ane’.
Aldus twesten zy zo menich werf.
3340[regelnummer]
‘God geve my dat my bederf!’
Sprack die joncfrouw dan daer naer.
Aldus was zy wel twe iaer,
Datze die Duyvel niet mochte scenden
Noch in genen sonden venden;
3345[regelnummer]
Dat was hem wtermaten leet,
Hy wiste oeck dat wel gereet,
Dat hy ze daer af oeck niet en keerde
Van dat haer hoer biechterGa naar voetnoot7 leerde.
Hy en mochte se gemaken gram.
3350[regelnummer]
Met dien hy haer suster nam,
Ende bracht ze op enen saterdach
Daer die ander toe gesach,
Ombe dat hy se woude toernen doen;
Haer volghede menich quaet gartsoen,
3355[regelnummer]
Dat en was den avende niet verre.
Als syGa naar voetnoot8 ze sach, wort zy erre;
Zy sprack: ‘also lange als gy dit leven,
Suster, niet en willet begeven,
So en komet niet meer te deserGa naar voetnoot9 stede,
3360[regelnummer]
Gy doet my daer laster mede,
Des ick wael ontheren mochte’.
Die ander zeide, dat zy dochte,
Alse daer die Duyvel rastede in:
‘Gy zijt erger dan ick bin;
3365[regelnummer]
In confessoer es in poytier,
WistetGa naar voetnoot10 dat volck dat wonet hier,
Gy zoutGa naar voetnoot11 daerombe ontlivet wesen’.
Die ander wart toenich van desen,
Alszy haer zeide desen orlof.
3370[regelnummer]
‘Suster’, zeide zy, ‘rumet minen hof!’
‘Ick en rumet niet, also wel es dat mijn’,
Sprack die ander nu, ‘also dijn’.
Doe woude zy se wtstoten met crachte
Die ander wort haer herde onsachte,
3375[regelnummer]
Ende die portier sprongen se ane
Ende meshandeldense met slane;
Die ionckfrouwe, eer zy hem ontbrack;
Hier af quam haer groet ongemack.
Ombe dit was die Duyvel vroe.
3380[regelnummer]
Ten ierstenGa naar voetnoot12 dat die ioncfrouwe ontfloe,
Liepsy in die kamer vaste,
Ende sloet die dore tegen die gaste.
Haer cnape ende haer ioncwijf, zy twe,
Waren in den huis ende niet mee;
3385[regelnummer]
Doer hen en lieten die anderGa naar voetnoot13 niet,
Zy en dadenGa naar voetnoot14 ze dat hem riet
Die Duyvel, hoer leidsmanGa naar voetnoot15,
Die hem al quaetheit brachte an.
Oeck en liet die ioncfronwe niet,
3390[regelnummer]
Zy en dogede allene haer verdriet,
| |
[pagina 35]
| |
Ende lach op haer bedde in haeren clede
Ende wenede zere, ende gerede
Alsse die Duyvel dus sach allene
Sere vererret ende in wene,
3395[regelnummer]
Ende nacht was, doe sprack sijn raet
Datsy waer wel begaet;
Zy gedachte hoerreGa naar voetnoot1 moeder
Ende hoersGa naar voetnoot2 vader ende hoersGa naar voetnoot2 broeder
Ende daertoe hoerreGa naar voetnoot1 suster beide;
3400[regelnummer]
Zy weende van rouwe ende van leide,
Sodat zy al te male vergat
Te doene, dat haer die here bat,
Hoer confessoer, dat hi hoer beval.
Dit soe merkede die Duyvel al
3405[regelnummer]
Ende was wtermaten blyde;
Hy sprack: ‘nu en leestGa naar voetnoot3 zy hoer getyde,
Zy es buyten der hoede van onsen Heer
Ende buyten hoeresGa naar voetnoot2 meesters leerGa naar voetnoot3’.
In deser quaetheit wort zi in slape alsoe,
3410[regelnummer]
Dat zy haer niet en zegende doe;
Doe zeide die Duyvel: ‘nu mach men daeran
Herde wael maken onsen man’.
|
|