Merlijn, naer het eenig bekende Steinforter handschrift
(1880)–Jacob van Maerlant– AuteursrechtvrijHoe Gerechtecheit ende Waerheit degedingeden tegen Ontfermecheit ende Vrede.Nu wortGa naar voetnoot16 hier voert een gedinge
2720[regelnummer]
Onder desen vieren sonderlinge;
Want doe zy dns waren ontfaen,
So es Ontfermhertecheit opgestaen
Alse te helpene der menscheit;
Ende daertegen stont op Gerechtecheit
2725[regelnummer]
Ende Waerheit mede, ende toende ende zeiden
Dat men den sondaer zonderGa naar voetnoot17 beiden
Doemen soude al ongespaert.
Ontfermhertecheit antworde ter vaert:
‘Ende of zi goet werden mochten
2730[regelnummer]
Ende hem namaels dan bedochten,
So zouden zy geroepen werden dan?’
Gerechtecheit antworde nochtan:
‘So en zal se God niet ontfaen
Noch en mach; want sonder waen
2735[regelnummer]
Die quade en soude hy sparen niet’.
Ontfermhertecheit sprack: ‘Nu besiet,
Ende ofte God spaerde nyemanne dan,
So en hadde hy nemberGa naar voetnoot8 meer goeden man’.
Gerechtecheit antworde: ‘ick niet en mach,
2740[regelnummer]
Noch en mach op genen dach,
AensienGa naar voetnoot18 die boesheit van aertrike’.
Ontfermhertecheit antworde desen gelike,
Die gracie Godes soude overvloyen
Te vergevene alle vernoyer.
| |
[pagina 28]
| |
2745[regelnummer]
Doe God sach dese menechfoude dingen
Es hy geseten te desen gedinge;
Want dese twee niet overeen
En mogen comen, als dat wel sceen;
Hy sprack: ‘het es gescreven overal
2750[regelnummer]
Dat God (die) Ontfermechede sal
Entie Gerechtecheit te gader minnen;
Gerechtecheit wil dat in allen zinnen,
Dat men alle sonden wreke (gelike),
Ende Ontfermecheit oeck zekerlike
2755[regelnummer]
Wil, dat alle dinge zijn vergeven,
Ende dese twee en mogen te gader niet leven;
Hierombe in enen deele die sonden
Van den menschen zullen ter stonden,
Overmids der gerechtichede,
2760[regelnummer]
Some gedoemet werden mede;
Ende overmids die grote Ontfermecheit
Sal die sonde oeck wederGa naar voetnoot1 gereit
In enen dele werden verlaten;
Gerechtecheit wil eer niet maten,
2765[regelnummer]
Si en comet in des menschen herte,
Ende roepet hemGa naar voetnoot6 met groter begerto
Ende wroeget hemGa naar voetnoot6 al dat zy mach’.
Doe Ontfermhertecheit dit gesach,
Wederstont zy dit wel zeer,
2770[regelnummer]
Ende zeide aldus voer Onsen Heer:
‘Vader, du dadesGa naar voetnoot2 ons verstaen,
Doe du die menscheit haddesGa naar voetnoot2 ontfaen,
Wie dat gedoeptGa naar voetnoot3 ende gelovech waerGa naar voetnoot4,
Ende gebichtet oeck daernaerGa naar voetnoot5,
2775[regelnummer]
Dat die behouden souden bliven;
Wildy dat nu wederscryven?’
Onse Here sprack: ‘noch laet ik dat also’.
Des was Ontfermhertecheit wel vro,
Ende sprack tegen die Gerechtecheit,
2780[regelnummer]
Ende mede tegen die Waerheit.
Dat waer onrecht, zeide onse voersprake,
Dat also edele creature gebrake,
Entie gemaket waren na den live
Hoers scheppers, dat die verloren bliven;
2785[regelnummer]
Want daerombe makede hy hemGa naar voetnoot6 van minnen
Om be dat hy Hem soude leeren kinuenGa naar voetnoot7,
Ende als hy Hem kende soude hy dan
HemGa naar voetnoot8 mynuen, ende daerna voertan
Zoude hy Zijns vryGa naar voetnoot9 gebrukech wesen.
2790[regelnummer]
Al was dat die Inglen voerdesen
Mesdaden, die hadden gebot negene
Nochtan mesdaden zy met allon gemene
Daerombe hebben zy haer verdienteGa naar voetnoot10 daerby
Maer die mensche, al verbrack hyGa naar voetnoot11
2795[regelnummer]
Dat gebot, endeGa naar voetnoot12 wort hy sterflijck iet,
Daerombe en sal sekerlijck niet
Achter bliven dat die prophete
Zeghet aldus in enen behete:
Die sone en zal niet dragen
2800[regelnummer]
Die quaetheit des vaders noch gewagen,
Ende God en sal oeck niet vergeten
TerbarmeneGa naar voetnoot13; dat is beheten.
Oeck spreket een prophete meer,
Op wat uren dat die sondaer
2805[regelnummer]
Versuchtet ombe sijn sonden zere,
Ick en wil haer gedenken nembermere;
Ende David doet oeck mede gewis,
Want die tijt van ontformecheden is
Gekomen nu totten menschen in scine,
2810[regelnummer]
Ende hy hevet gedoget menege pine
Vor sine sonde; want in dat sweet
Van sinen ansichte moest hy gereet
Sijn broet eten sonder waen’.
Na desen woerden es opgestaen
2815[regelnummer]
Die Vrede, ende sprack, alse die fiereGa naar voetnoot14,
Sine suster an in deser maniereGa naar voetnoot14,
Gerechtichede ende Waerhede mede
EndeGa naar voetnoot15 die Ontfermhertechede:
‘Hoert, myne suster, hierover al
2820[regelnummer]
Wat ick hiertoe zeggen sal,
Ende gelovet my, die es een bant
Der enecheden, ende niet den viant,
Den verrader, zijt seker ende gewis,
Die een bant alre quaetheit is;
2825[regelnummer]
Want gelovet gy my, ick sal iu saen
Proeven, dat elcken es genoech gedaen;
Want mijn suster, die Gerechtichede,
Die eyschet, ombe dat die man mesdede
Ongeëndet, dat hy daerby
2830[regelnummer]
Sonder ende gepinet oeck sij.
Ende dit es gescietGa naar voetnoot16, want diegoneGa naar voetnoot17
Onse behouderGa naar voetnoot18, die Godes sone,
DieGa naar voetnoot19 doet anginck overmids dan
Die menscheit, die hy daer nam an,
2835[regelnummer]
Ende hem selven daer offerde mede,
Over al die menschelechede
Alse te losene die ewigeGa naar voetnoot20 doet
Der menscheit; ende ombe dese noet
| |
[pagina 29]
| |
So hadde mogelijck gewesen in 't behoeven,
2840[regelnummer]
Dat die Ingele, die niet mogen droeven
Daerombe hadden geloset mede
Want die ongeënde dogedichede,
God ende mensche, gepineget zijn an,
Ombe die ongeëndeden sonden dan
2845[regelnummer]
Dat iammer es te zeggen iu;
Ombe dit so laet dy genoegen nu,
Lieve suster Gerechticheit!
Myne ander suster, die Waerheit,
Eyschet dWoert Godes ende cracht,
2850[regelnummer]
Die te blivene in hoere macht;
Die dus zijn: op wat uren gy etetGa naar voetnoot1
Van desen houte so suldy, wetetGa naar voetnoot2,
Sterven; ende hieraf es genoech gedaen;
Want die mensche, sonder waen,
2855[regelnummer]
Voer der sonden so en hadde hy niet
Den lichame sterflyck (iet),
Ende overmids die sonde so wart hy
Sterflyck ende mede daerby
So wart hy tot asschen, als wy zienGa naar voetnoot3
2860[regelnummer]
Dagelekes overal gescienGa naar voetnoot3;
Want soude men pinenGa naar voetnoot4 nu ten stonden
Twivoudelick van hoeren sonden
Dat waer, suster, tegen dyGa naar voetnoot5 mede;
Want du hetesGa naar voetnoot6 Waerhede.
2865[regelnummer]
Nu moet haer oeck genoegen laten
Mijn suster Ontfermecheit ende gematen;
Want God hem hevet ontfermelike
Laten pinen ende oetmoedelike
Ombe te behoudene den mensche voerwaer,
2870[regelnummer]
Ende hierombe, of elk daer nuer
Van iu drien hier hevet ontfaen,
Ende hem van rechte aen sal gaen,
DatGa naar voetnoot7 te sinen name dan behoert,
Ick, die Vrede ben, rade dan voert
2875[regelnummer]
Wel, dat Vrede werde ter stede,
Eude hierop spreket David mede,
Dat die Ontfermecheit ter stat
EntieGa naar voetnoot7 Waerheit, die was tegen dat
Een wedersakeGa naar voetnoot8 haerGa naar voetnoot9 genomen,
2880[regelnummer]
Zijn aldus te samen komen
Ende droegen overeen aldaer,
Ende die Gerechticheit oeck daernaer,
Ende die Vrede, op dit beheet,
Ende onderkusseden hem al gereet;
2885[regelnummer]
Ende om desenGa naar voetnoot10 vrede oeck mede
Die procureere aller quaethede
Is omblyde van daer geschedenGa naar voetnoot11,
Ende bleef altoes voertan in veden
Op onsen getrouwen advocaet;
2890[regelnummer]
Ende noch al tenenGa naar voetnoot12 die vede staet
Ombe ons te brengene te harenGa naar voetnoot13 slike;
Ende hierombe souden wy gemeenlike
Wy, Even kinder, aenroepenGa naar voetnoot14 haer,
Die zo krachtelike in der weer
2895[regelnummer]
Was, ombe onse misdaet groet;
Zy es onse voersprake ter noet;
Ende ombe dit, edele maget vry,
Dat negeen dinck so groet en sy,
Gy en hebbet daer een verdingen an,
2900[regelnummer]
So moetyGa naar voetnoot15 ons allen verdingen dan.
|
|