Merlijn, naer het eenig bekende Steinforter handschrift
(1880)–Jacob van Maerlant– AuteursrechtvrijHoe Onse Vrouwe wart een vorsprake van al Kerstenheit tegen den viant.Alse dese beroepingeGa naar voetnoot6 quam te voren
Der reyner maget wtverkorenGa naar voetnoot7
Bedroevede zi hoer ombe dien pleit
Met moederlikerGa naar voetnoot8 ontfermicheit;
2235[regelnummer]
Ende doe si vernam dat verlenget waerGa naar voetnoot9
Die dach, sprack zi doe openbaerGa naar voetnoot10
TotterGa naar voetnoot11 menscheit: ‘nu laet iu sorgen
Want optenGa naar voetnoot12 dach van morgen
Sal ick uwer aller vorsprake wesen’.
2240[regelnummer]
Dat hemelsche volck verblideGa naar voetnoot13 van desen.
Des morgens es Onse Here geseten
Met zinen Ingelen, met zinen propheten,
Met ener geselscap ongetelt.
Doe quam zijn moeder met gewelt
2245[regelnummer]
Die songen met luder stemmen starcken:
‘God groete dy, des Hemels koninginne,
God groete dy, der Ingelen minne’.
Dus quam zi gegaen alsoe vermogen,
2250[regelnummer]
Daer zi aensach met wreden ogen
HoerenGa naar voetnoot15 wedersaken in hoeren rike.
Doe ginck zi zitten verweendelike
Ende zeideGa naar voetnoot17: ‘nu zwiget al stille!’
2255[regelnummer]
Nu zuldy hier hoeren bediedenGa naar voetnoot18
Hoe zi een vorsprake wart allen liedenGa naar voetnoot18
In een gedinge van iamerheden
Overmyds haer grote ontfermicheden;
Want des Duvels naradicheit
2260[regelnummer]
Hadde dieGa naar voetnoot19 menschen zere beleit;
Dat wederstont onse Vrouwe scone
Ende sprack aldus totGa naar voetnoot16 haren sone:
‘Ick hore zeggen, sone mijn,
Dat geslechte, daer wy af komen zijn,
2265[regelnummer]
Gy ende ick, dat menscheleke diet,
Wert hier angesproken, nu siet,
Van eenen verdomeden verrader quaet,
Ende enen valschen, die hier staet
In minen rike; ende dit ongevoech
2270[regelnummer]
Geroert minen lichaem, die dy droech;
Want alzulcke en plegen nyet
Hier te komene; maer dat du gebiet,
Want in dy alle gerechticheit zij,
Soe kome hy ende segge sine tale daerby’.
2275[regelnummer]
Ende hieraf verblide die Hemel al,
Dat zi een vorsprakeGa naar voetnoot20 wesen sal,
Ende riepen den verdomeden totterGa naar voetnoot21 stede:
‘Coemt, verwysede ende verbannen mede,
Du vindesGa naar voetnoot22 hier wedersake in dit doen’.
2280[regelnummer]
Aldus zo quam daer vorwaert Masceroen,
| |
[pagina 23]
| |
Ende en dorst niet, sonder waen,
Sine ogen op onse vorsprakeGa naar voetnoot1 slaen.
Doe sprack Onse Here: ‘Wan antwerstu?’
Ende hi antworde: ‘aldus zegge ick iu,
2285[regelnummer]
O, ongeloeflike gerechtichede!
O, waerheit ende sonder valschede,
Hoer my armen, in desen dage,
Wes ick my voer iu beklage,
En laet dyGa naar voetnoot2 vleesch no bloet niet roerenGa naar voetnoot3
2290[regelnummer]
Ick bidde te sprekene sonder verboerenGa naar voetnoot3’.
Ende Onse Here sprack tot hem doen:
‘Spreket als dat betamet, Masceroen’.
Doe sprack hi: ‘ick wil dat elck verstaet
Dat in elcken rechte voertgaet:
2295[regelnummer]
Drie persone heb ick vereestGa naar voetnoot4
Die vader, die zone, die beilge geestGa naar voetnoot4;
Den rechter sieGa naar voetnoot5 ick, alset behoevet,
Dat ick eyscher ben isser geproevet
By mynen brieven, als men zietGa naar voetnoot6,
2300[regelnummer]
Den sculdegen persoen en zie ick nietGa naar voetnoot6.
Sonder wienGa naar voetnoot7 dat recht es twint’.
Onse voersprekerse antworde ontrintGa naar voetnoot8
Den rechter, maer niet den viant:
‘Sone mijn’, zeide zi te hant,
2305[regelnummer]
SietGa naar voetnoot9 my bereit, tantwordene hier’.
Doe zeide Masceroen, dat quade dier:
‘Heilge Vader, nu toge ick dy des,
Dat dijn moeder niet en es
Sculdech te komene dor dese sake
2310[regelnummer]
Noch dor negene met hoere sprake;
Want ombe dat zi es dijn moeder,
So waer zi my een zwaer stuerroederGa naar voetnoot10,
Partye te dragene tegen my;
Want zi mochte lichte getrecken dy
2315[regelnummer]
Te haerwaertGa naar voetnoot11 al waer dat onrecht,
Ende voert occk want zi es echt
Een wijf, entieGa naar voetnoot12 gemene loep van desen
VerbiedetGa naar voetnoot13 wiven voersprake te wesen’.
Dus sprack die quade Masceroen.
2320[regelnummer]
Doe wort gestoert ombe dat doen
Onse Vrouwe, ende sprack tot haren zone voert:
‘Dese verbannene die my dus stoert,
Ende minen rike verkeert dat recht,
Hy zecht my dijn moeder wesende echt,
2325[regelnummer]
Ende versmaet my, lieve sone,
Du weets dat wel, al ben ick degone
Die dy droech ende een wijf nochtan
Ende my berispet tonrechte voertan,
Sone ben ick niet moeder, als ander wijf,
2330[regelnummer]
Daer ick wart drachtich, was een blijf
Van alre smette der menschlichede;
Ick wert zwaer, sonder pine mede
Ende sonder rouwe kint brengende voert;
Waer is dat recht, dat my verboert
2335[regelnummer]
Degene die zijnGa naar voetnoot14 beroepen vor iu
En mach ick hoer tale niet spreken nu,
Ende voer hem staen als eene persone,
Ende hier tantwordene Mascerone,
Al waer ick ongelovich of te banne,
2340[regelnummer]
Des nietGa naar voetnoot15 en is an my nochtanne,
So zoude ick te rechte hier toe gaen
Als die daertoe gedaget ben zonder waen,
Du weets dat wel, zone, in dinen zin,
Dat ick van allen ordenen bin,
2345[regelnummer]
Want al die werelt oft die daer in es
Die es van huweleke, zijt zeker des,
Oft van mageden oft voertanne
Ontheuden van wive of van manne;
Ick was van allen ordenen gerede,
2350[regelnummer]
Ick was Josepe gegeven mede,
Ende bleef daerna oeck wel geacht,
Ende wert by hem dragende dracht,
Ende bleef by hem onthonden daer,
Dat ick nye gekreech een haer
2355[regelnummer]
Begeerte te genen manne waert;
Ombe dit wertGa naar voetnoot16 hier wel geopenbaert,
Dat ick ben sculdech te zijne vorsprake
Vor den menschen van alre zake;
Ende dat die viant oeck nu zeghet,
2360[regelnummer]
Dat wiven es dit ambachtGa naar voetnoot17 ontweghet
Dat gebreket oeck in desen doene,
Want elck mach over arme persoene
Spreken, als over weduwen ende wesen
Die dese bose viant in vresen
2365[regelnummer]
Te brengene staetGa naar voetnoot18 ende te blivene
Te sinen dienste, die zielenGa naar voetnoot19 t'ontlivene
Ende eweleke sonder einde verdoemen;
Hierombe eysche ick ende ben komen,
Dat men dit ambacht my late
2370[regelnummer]
VoertanGa naar voetnoot20 te zine advocate
Want my en lettet nietGa naar voetnoot15 an dit ambacht,
Dat hy op my voert hevet gebracht’.
Doe antworde hierop Masceroen:
‘Interloquitorie wil ick doen,
| |
[pagina 24]
| |
2375[regelnummer]
Dit bediedet, als wy dat ontknopen,
Als enen dat recht te na zonde lopen,
Dat hy enen wech dan vinden moge
Te proevene mede dat hem toge’.
Doe sprack Onse Here te deserGa naar voetnoot1 zake:
2380[regelnummer]
‘Myne moeder laet ick zijn een voersprake,
WantGa naar voetnoot2 haer niet mach letten in dit doen
Dat hier getoent hevet Masceroen.
Nu hevestu partie’, sprack Onse Here
Wiltu ietGa naar voetnoot3 spreken, spreeck hieran mere’.
2385[regelnummer]
Masceroen sprack: ‘te spreken ick behoeve
Ick hebbe partie, des ben ick droeve;
Want my duncket, dat myne sake
Geveert es by hoereGa naar voetnoot4 sprake;
Nochtan zegge ick na desen gelike
2390[regelnummer]
Dat kenlijck genoech es in desen rijcke,
Dat die Duvele, daer ick ben vor komen
Ende al hoerGa naar voetnoot5 sake hebbe an genomen,
Waren in rasten van hebbinge
Van zo menegenGa naar voetnoot6 iaren sonderlinge,
2395[regelnummer]
Dat des nyman gedencket nu ter wilen,
TeGa naar voetnoot7 pinene ende teGa naar voetnoot7 tormenten die zielen
Ja, alse van beginne, alle die storven
Ny en wortGa naar voetnoot8 er een ontborgen
Ende nu zijn alle ordeneGa naar voetnoot9 van rechte
2400[regelnummer]
Achtergelaten als in enen verplechte,
Ende met enen wille ende ere delinge
Zijn wy berovet van onser hebbinge;
Ende want den wijsen toebehoert
Eerstwerf restoerGa naar voetnoot10 te eyschene voert,
2405[regelnummer]
So eysche ick eerst restoerGa naar voetnoot10 voerwaer
Van onsen verlieseGa naar voetnoot11, ende daernaer
Sal men in dese sake gaen voert,
Want wy die bloet zijn, als men hoert,
Ende berovet, wy en mogen ons niet
2410[regelnummer]
Setten tegen gewapende diet’.
Doe sprack die zone ter moeder wacrt:
‘Antwort hier op’; ende ter vaert
Sprack zy ten zone: ‘en ziedyGa naar voetnoot12 niet dat baraet
Ende die ombegange des viants quaet,
2415[regelnummer]
Aldus te verslitene den dach mede
Met woerden met groter valschede;
Dat en doech niet, hy eischet restoerGa naar voetnoot10
Als of hy berovet waer hiervoer;
Ende hieran lieget hy echt,
2420[regelnummer]
Want icrstwerf so spreket dat recht
Den beroveden te verstoerne wesen;
Dat es in negeneGa naar voetnoot13 gelike desen,
Die berovet es, die en eyschet niet;
Nu es hy eyscher, als men ziet,
2425[regelnummer]
Ende aldus verkeert hy dat recht
Alzo als hy valsch es echt;
Aldus hy eerstwerf valscheit begintGa naar voetnoot14
Want nye zo en wart bekint,
Dat du ende die dine in t schouwen
2430[regelnummer]
Nye besat met goeder trouwen
Ander liede erven; want dat es kont
Hem allen scone, dattu ter stont
Met diner wijsheit makedes den man
Na diner gelike, ende nochtan
2435[regelnummer]
Al hebben die Duvele gepinet daer
Lange tijt die zielen voerwaer,
Dat en deden si van hoersGa naar voetnoot15 selves rechte niet,
Maer als knapen der Hellen, nu ziet,
En overmidsGa naar voetnoot15 dijn gebot mede
2440[regelnummer]
Die Duvel en hadde nye stede
Noch die zielen, maer du haddesGa naar voetnoot16, Heer!
Want alle dinck es min noGa naar voetnoot17 meer
In des namen, in des gewoutGa naar voetnoot18,
Daer mense af ontfaet ende houtGa naar voetnoot18,
2445[regelnummer]
Hoe mochten die Duvele rustelikeGa naar voetnoot19
Besitten eens anders goet ende rike?
Want die propheten zeidenGa naar voetnoot20 te voren
Dat wt ere sterrenGa naar voetnoot21 soudeGa naar voetnoot22 zijn geboren
Die zoneGa naar voetnoot23, die Godes zone boudeGa naar voetnoot22,
2450[regelnummer]
Die zijn volck verlossen zoudeGa naar voetnoot22;
Hier ombe wondert my, zone, dat
So vele loeshedeGa naar voetnoot24 nu ter stat
In uwen rike wertGa naar voetnoot25 wt getrecket’.
Masceroen antworde, ende hevet gemecket,
2455[regelnummer]
Die gemeneGa naar voetnoot26 sprake te hebbene mede,
Die hy echt eischede ter stede.
Die moeder antworde: ‘zone, ick wel vaetGa naar voetnoot27
Dat alle rechte, na dat staetGa naar voetnoot27,
DyGa naar voetnoot28 in den Hemel gegeven zijn
2460[regelnummer]
Ende an der aerden, ende in den name Dijn
Bogen alle kniën myner dracht;
Dese en merket niet op Dyne macht,
Die Du heves, ende bespottet nu
Dyne mogentheit, dat hy eischet iu
2465[regelnummer]
So vele wtgange tegen my’.
Doe sprack God: ‘ick ontzegge dy
| |
[pagina 25]
| |
Hier af restoer nu te doene’.
Doe sprack die moeder tot haren zone:
‘Vraget hem of hy wil zeggen meer’.
2470[regelnummer]
Doe sprack die vyant ongehierGa naar voetnoot1:
‘Tote noch heb ick niet gezeit;
Ick sal noch zeggen wonder, God weet’.
Dit woert wondeGa naar voetnoot2 onse vrouwe ter stede
Ombe die minne der menschelechede;
2475[regelnummer]
Doe zeide die rechter totten viant:
‘Doe dine sake sonder schelden te hant’.
Die viant track die Bible wt
Wt enen sacke ende sprack overluet,
Met ener groter stemmen: ‘nu hoert,
2480[regelnummer]
Gy Hemele, wat ick sal seggen voert’;
Ende zy zwegen alle nadat;
Doe keerde hy ombe daer een blat,
In den aenbeginne der werelt voert,
Dat God tot Adame sprack dit woert
2485[regelnummer]
Ende tot Eva mede: ‘dat zult gy weten:
Van aller vruchtGa naar voetnoot3 zult gy eten
Sonder van deser, ende op wat uren
Gy daervan etet, zuldyGa naar voetnoot4 dat besuren
Ende sterven van dode te dode’.
2490[regelnummer]
Doe sprack hy voert tote Gode:
‘Here, eerstwerf so vrage ick iu,
Of dese woerde dijn zijn nu?’
Doe sprack Maria: ‘nu zechGa naar voetnoot5 voert’.
Hy zeide, hy en wille niet een woert
2495[regelnummer]
‘Want ick ben in dat rike der waerheit
Ende voer dengene die zeghet gereit,
Dat hy waerheit is geheten;
Ende daer ombe wil ick eerst weten,
Dat dese woerde zijn die waerhede’.
2500[regelnummer]
Ende zy zwegen alle ter stede.
Doe sprack Onse Here: ‘dese woerde zijn mijn’.
Die viant antworde: ‘des wil ick zijn
In den gelove, ende in desen
Wil ick dat sy besloten wesen;
2505[regelnummer]
Want Adam ende Eva allene
Waren in den Paradyse gemene,
Ende altemale ongehoersaem gingen
Tegen dijn gebot dus sonderlingen,
So eysche ick, dat dyne woerde om be dat
2510[regelnummer]
Staende blyven in hore stat,
Ende zy, ende die na hen komen dan
Ewelike sullen sterven voertan;
Ende wiltu dine woert verwandelen ietGa naar voetnoot6
So es dat proeflicke, dattu nietGa naar voetnoot6
2515[regelnummer]
En bist die waerheit, lude noch stille;
Ende hierop antworde die spreken wille!’
Doe sprack Maria tot haren zone:
‘LieveGa naar voetnoot7 kint, wanenGa naar voetnoot8 es dese hone
Ende dese scalckheit den Duvelen komen,
2520[regelnummer]
Dat zy so vele scalcheit om dit verdomen
PensenGa naar voetnoot9, om verderven des menschen diet?
Maer die Duvele, als men hier ziet,
Weten wael dat den ousaligenGa naar voetnoot10 troest es
Gesellen thebbene, duncket my, dor des
2525[regelnummer]
In hoere armoede, om hem dat wreken;
Sone, nu wil ick hier tegen spreken;
Want dat waer es, dat du vor nu
Dese woerde sprakesGa naar voetnoot11, zegge ik iu;
Maer een ander letterGa naar voetnoot12 spreket voert,
2530[regelnummer]
EndeGa naar voetnoot13 hierop aldus antwoert,
Die zeghet, dat loesheit ende scalchede
Nyeman mogen bescudden mede,
Daer men met rechte voert sal gaen;
Want die Duvele, sonder waen,
2535[regelnummer]
Daer dese voer komet, die rieden Adamen
Ende Even mede, dat zy namen
Den appel, die verboden was
Want in den boke staet na das,
Daer hy dese woerde wttrack,
2540[regelnummer]
Dat een serpent totGa naar voetnoot14 Even sprack
Ende totGa naar voetnoot14 Adame, die deze dief
Dese procureere in sinen briefGa naar voetnoot15
Valscelike verzwiget vor dy,
Ende dit waren die woerden, nu zieGa naar voetnoot16
2545[regelnummer]
Die hyGa naar voetnoot17 Even dedeGa naar voetnoot17 verstaen:
EetdyGa naar voetnoot18 dese vrncht, gy sult saen
Alse in meester wesen gescapen mede.
Van deser loghene ende valschede
Dat dit (serpent) doe dede den man,
2550[regelnummer]
Al by des Duvels rade dan,
So willen die viande den mensche wroegen;
Maer overmids desen ongevoegen
Ende oeck ombe dit poentGa naar voetnoot19 zo wil ick ter stede
Den mensche te rechte bescudden mede’.
2555[regelnummer]
Die viant zach hem bespottet zeer
Van zulcker antworde, ende zeide: ‘Heer,
Heer rechter, dese voersprekeresseGa naar voetnoot20
Menet aldus ontgaen mijnre lesse;
Maer niet aldus; want, Vader, daer staet
2560[regelnummer]
Besereven: daer een openbaer mesdaetGa naar voetnoot21
| |
[pagina 26]
| |
Gesciet, die gerechte rechter nochtan,
Al en wroeget nyeman den sculdegen man,
Hy es sculdech voert te vaerne
Met ziner heerlecheit, onde niet te spaerne
2565[regelnummer]
Metter mesdaet ende metter pinen mede
Al es dat sake, dat die voersprake zeide,
Dat men my niet sculdech t'hoerne es,
Dat ick nochtan niet en lye des,
Men sal my antworden van desen,
2570[regelnummer]
Ende al waer des niet, nochtan zonde wesen
Sculdech die rechter voert te gane
Met syner heerlicheit, na mynen wane;
Waerombe, want du bist gerecht,
Des wil ick dan zien, nu ende echt,
2575[regelnummer]
Of dijn name is volgende dienGa naar voetnoot1,
Want ick wil zwygen ende an zienGa naar voetnoot1
Dine heerlecheit hier an vorwaer;
Want die mesdaet es openbaer
Ende en behoevet gener proeve dan
2580[regelnummer]
Ende daer en es geen twivel an,
Die mensche en brack dat gebot gereit;
Nu zal ick zien dyne heerlecheit,
Ende mede dat ick negene partien
Houden en mach tegen Marien,
2585[regelnummer]
So an roepe ick alhier ter stede
Dine edele heerlechede’.
Nu wart versaget die moeder Godes
Want zi ontzach haer des gebodes,
Dat die Gerechtecheit zoude gaen
2590[regelnummer]
Hoers lieven sones overdwers saen
Alse van heerlicheit van gerechtecheit nietGa naar voetnoot2,
Ende wort wenende over dat menschlecke dietGa naar voetnoot2
Ende scoerde hoer cleder ten borstenGa naar voetnoot3 dan
‘Zie’Ga naar voetnoot4, sprack si den zone nu an,
2595[regelnummer]
‘Den lichaem, die dy droech gerede,
Ende die borsteGa naar voetnoot3, die du zoges mede,
Nu zie dieGa naar voetnoot5 dy schenden degene
Ende bespoegenGa naar voetnoot6 ende cruceden gemene,
Hy anroepet dine heerlecheit hier;
2600[regelnummer]
Also alse zeghet deze ongehier
So sal dat by dinen willen wtgaen
Niet by den sinen, sonder waen;
Ende bidde oeck mede daertegen dy
Ofte doe af wt den boke my
2605[regelnummer]
Des levens; want negeen recht
En wiset dattu nu ende echt
Voort salsGa naar voetnoot7 gaen met heerlecheden
Maer alse dat aenhoert diner rechtecheden.
Nu zal ick zien wien du te voren
2610[regelnummer]
Bet salsGa naar voetnoot7 geloven ende horen
Ofte diner moeder ofte den verrader’.
Dus wert die Sone wt den Vader
Beroert, daer hy sine moeder sach an
So wijflecke wenen, ende sprack dan
2615[regelnummer]
Den viant an in dat pleit:
‘Ick ontsegge dy te hant myne heerlecheit’.
Die viant sprack doe: ‘vleesch ende bloet
Hevet dy geraden, dat gy dit doet
Ende niet die hemelsche gerechtecheit;
2620[regelnummer]
Ick hadde dat wel te voren geseit,
Dat my herde zwaer soude wesen,
T hebbene des rechters moeder te desen
Tegen my nu tenen advocaet’.
Doe sprack Maria: ‘du vule quaet,
2625[regelnummer]
Wiltu iet meer hier toe versinnen?’
Hy sprack: ‘ick wil nu ierst beginnen
WterGa naar voetnoot8 Evangelien oeck met
Ende wter Scrifturen van der Wet
Ende zal der rede volgen mede
2630[regelnummer]
Overmids alle gerechtechede.
Ierstwerf zegge ick, dat dat recht,
Dat godlicke her es komen echt,
Dat zi daerinne leren die rechterGa naar voetnoot9 dan
Als hem een twist riset an,
2635[regelnummer]
Tusschen personen in erflecheden,
Ende van anderen dingen, in dat scheden,
Die gerechte rechter sal scheiden al geheel
Gemene dinck ende geven sijn deel
Elcken; want gemene dinge
2640[regelnummer]
Brenget groet twist in sonderlinge,
Want die Scrifture der Waerheit fijn
Orcondet my entenGa naar voetnoot10 gesellen mijn,
Dat wy sijn Vorsten der werelt vry;
Nochtan en zegge ick dat nietGa naar voetnoot2 bedy,
2645[regelnummer]
Du en heves daer wel een deleken an,
Du, almachtigeGa naar voetnoot11 God, nochtan,
Ja, een deleken alsoe groet gesecht
Als een sennepGa naar voetnoot12 saet in een mudde gelecht;
Ende daerombe dat, om dese tweeGa naar voetnoot13 woerde
2650[regelnummer]
Mijn ende Dijn, als ment hoerde,
Een twist dagelekes risen mochte
Tusschen dy ende my onsochteGa naar voetnoot14,
Almachtich God ende dine moeder met,
Die voersprake der werlt es geset,
| |
[pagina 27]
| |
2655[regelnummer]
So begeer ick, overmids dine gerechtichede,
Dat mijn deel werde gescheidenGa naar voetnoot1 mede,
Ende alzo dat dan die mine,
Dat zijn die sonden te mijnre pine
Ende te mynen rechte horen toe,
2660[regelnummer]
Ende die weldaet blyve dijn alsoe;
Dit en mach ontzeggen rechter geen,
Ick late wegen nu dit alleen
Die al recht hevet gemaket dan’.
Die Sone sprack die moeder an:
2665[regelnummer]
‘Voersprekerse der werlt, antwoert’.
Doe zeide Onse Vrouwe dese woert:
‘Dat hy eyschet hevet hy enweghe,
Hy eyschet gerechte van gewege
Dat lange vor nu gedaen es;
2670[regelnummer]
En gedencket iu niet, sone, des
Dat ghy dat al hebbet verdinget
Al daer gy an den cruce hingetGa naar voetnoot2,
Alse doget der werlt in die wage
Ende optieGa naar voetnoot3 anderside, optie ander vlage,
2675[regelnummer]
Hinck die moerdener, hoe so dat gaet,
Als zonde der werelt; dat verstaet,
Sone, dat ick dy doo aensach
Met droevigerGa naar voetnoot4 herten, op dien dach,
Ende met wenenden ogen mede;
2680[regelnummer]
Daer was gewoegen ter selver stede
Met ener effener schalen die doget,
Ende die quaetheit onverhoget,
Ende du, die waersGa naar voetnoot5 die doget gereit
VerwonnesGa naar voetnoot6 daer alle quaetheit,
2685[regelnummer]
Also dattu nedervoeresGa naar voetnoot6 daer
Totter Hellen ombe die zielen vorwaer,
Ende treckedes daerwt die keytive;
Ende of dan zulcke wage blive,
Die vor alle die werelt feestelike
2690[regelnummer]
Gedaen was, ende oeck hogelike,
OptenGa naar voetnoot7 berch van Calvariën eer,
So en wil ick wegen nemberGa naar voetnoot8 meer;
Maer ik houde my an dat allene,
Ende en wil ander gewichte negene’.
2695[regelnummer]
Die procureere wert versaget daer zeer,
Ende gaf wt een vreeslyck gebeer,
Ende sprack: ‘tot noch so hebbe wy
Biesen gestrouwet, ende daerby
So wil ick trecken ten herdesten saen;
2700[regelnummer]
Ick zie my nu allene hier staen,
Als een procureere ick nu begeerGa naar voetnoot9
Van rechtes wegen in myne weer,
Enen advocaet ofte twee, desen dach,
Die men my niet weigeren en mach;
2705[regelnummer]
Ende daertoe so kenne ick dese beide
Gerechtecheit ende Waerhede’.
Onse Vrouwe sprack: ‘neemGa naar voetnoot10 die gy wout’Ga naar voetnoot11
Hierombe wonderdeGa naar voetnoot12 menechfout
Die Ingele, ende ontsagenGa naar voetnoot13 mede
2710[regelnummer]
Sine scalcheit, ende zeiden ter stede:
‘Coninginne van Hemelrike
Ende oeck mede van aertrike,
Met groter eren so moechdyGa naar voetnoot14 nu
Advocate nemen tot iu’.
2715[regelnummer]
Ende zy gehoerde rades daerby;
Zy zeide doe: ‘so kiese ick tot my
Ontfermherticheit endeGa naar voetnoot15 Vrede’.
Dus wart hier een gedinge ter stede.
|
|