Merlijn, naer het eenig bekende Steinforter handschrift
(1880)–Jacob van Maerlant– AuteursrechtvrijVan Broene ende van sinen xij zonen, ende wat daer af komen zal.Dus waren lange in dit doen
1365[regelnummer]
Eugenie ende hoerGa naar voetnoot19 man Broen
| |
[pagina 13]
| |
Ende zi hadden twalefGa naar voetnoot1 sonen,
Die nyeman en mochte versconen,
Daer si mede waren verladen,
So dat die vrouwe begonsteGa naar voetnoot2 raden
1370[regelnummer]
Broene hoeren manne, ende zeide:
‘Here, wy zijn verladen beide
Met onsen kinderen herde zeer;
Vraget Josepe, onsen Heer,
Want hy is mijn lieve broederGa naar voetnoot3,
1375[regelnummer]
Wat wyGa naar voetnoot4 mogen doen; hi es vroederGa naar voetnoot3
Dan wy, ende wy en zullen niet doen
Dan sinen raet, Here Broen;
Dat hi zeghet, dat loven wy al’.
‘Dunket in goet, ick wane, ick zal
1380[regelnummer]
Te Josepe gaen ende zoeckenGa naar voetnoot3 raet’,
Die Vrouwe zeide: ‘Here, jae t’.
Doe ginck Broen al te hant
Daer hi Heren Josepe vant,
Ende zeide: ‘lieve Here mijn,
1385[regelnummer]
Hier moet iu goede raet toe zijn:
Iu suster, Here, ende oeck ick
Hebben te samene gesijn dickGa naar voetnoot5,
Ende wy hebben twalefGa naar voetnoot1 sonen,
Die schoenste die in denGa naar voetnoot6 lande wonen,
1390[regelnummer]
Daer bidden wy in ombe raet’.
Joseph sprack: ‘daer dat al aen staet
Hi moetse teGa naar voetnoot7 sinen dienste staden,
Ende ick willes my oeck beraden’.
Dit lietenGa naar voetnoot8 zi staen tot den dage,
1395[regelnummer]
Dat Joseph in stilre lage
Allens by zinen vate stoet,
Ende hem quam in sinen moot
Van sinen neven, ende hi bat
Onsen Here voer sijn vat;
1400[regelnummer]
Al wenende zeide hi: ‘lieve Heer!
Waer dat Dijn wille, ende doerGa naar voetnoot9 Dijn eer,
So bidde ick gerne vor myne neven
Dat Iu hem gracie woudest geven,
Ende doet my, Here, nu teGa naar voetnoot7 verstane,
1405[regelnummer]
Ofte daer ietGa naar voetnoot10 geleghet ane’.
Doe Josepes bede was gedaen,
Quam die IngelGa naar voetnoot11 daer gegaen,
Ende zeide: ‘ick ben hier gesent,
Dine bede die es vollentGa naar voetnoot12;
1410[regelnummer]
Dat du biddes vor dine neven
Hevet dy God al gegeven:
Hi wil dat zi totten dienste horen,
EndeGa naar voetnoot13 Sine jongeren zijn verkoren,
Ende zi sonder meester leven;
1415[regelnummer]
Ende men hem wijf sal geven,
Dengenen, die ze willen ontfaen,
Ende dengenen, die daer weder staen,
Die sullenGa naar voetnoot14 hoer aller meester bliven
Van dengenen metten wiven;
1420[regelnummer]
Ende alsiGa naar voetnoot15 wijf hebben die broeder,
So bidde vader ende moeder
Dat zi dy dengenen geven,
Die zonder wijf daer es gebleven;
Ende als du hem heves, kom ten Grale,
1425[regelnummer]
Daer suldy horen Onses Heren tale,
Die zal van dinen neven zeggen’.
Die IngelGa naar voetnoot11 liet die tale leggen
Ende voer weder danen hi quam;
Ende alse Joseph dat vernam,
1430[regelnummer]
Was hi des utermaten vro,
Dat dat komen soudeGa naar voetnoot16 also.
Te Broene quam hi ende zeide:
Ombe raet badet gyGa naar voetnoot17 my beide
Van uwen kinderen, minen neven;
1435[regelnummer]
Ick rade, dat men hem wijf zal geven,
Die zullen zi houden met trouwenGa naar voetnoot18
Ende winnen kinder entieGa naar voetnoot19 werlt bouwen,
Dien gy niet daertoe konnet dwingen
Dien zuldy totGa naar voetnoot20 my bringen’.
1440[regelnummer]
Broen zeide: ‘al uwen wille
Willen wy doen lude ende stille’.
Doe zeide Broen zinen wive voert
Josepes tale ende zyne woert,
Ende zi sprack doe met sinne:
1445[regelnummer]
‘Haestet daertoe, lieve mynne’.
Broen sprack sinen kinderen toe,
Ende zeide: ‘nu zeghet my, hoeGa naar voetnoot21
Dat gy in leven nu wiltGa naar voetnoot22 leiden’.
Si zeiden: ‘wat duncket goet iu beiden,
1450[regelnummer]
Onser moeder ende oeck iu,
Ende onsen ome, dat doewyGa naar voetnoot23 nu,
Op dat zij die wille Onses Heren’.
Broen zeide: ‘ick willetGa naar voetnoot24 daertoe keren,
Dat ghy huweleck alle doet
1455[regelnummer]
Dien daertoe staet zijn moet,
| |
[pagina 14]
| |
Ende gy dat houtGa naar voetnoot1 met trouwenGa naar voetnoot2,
Also ick doe met myner vrouwen’.
Doe zi dit hoerden, warenGa naar voetnoot3 zi blide,
Ende zeiden doe: ‘tallenGa naar voetnoot4 tide
1460[regelnummer]
Willen wy doen dat gy gebiet,
Ende des en willen wy laten niet’.
Ende mettien dat Broen vernam,
Waerheen dat hoerGa naar voetnoot5 wille quam,
Bejaechde hi dat zi badden wijf,
1465[regelnummer]
Ende beval hem, op hoerGa naar voetnoot5 lijf,
Voert te houdene als die kerke gebiet,
Entie twelfste en woude niet
In gener wijs huweleck doen
Ombe al dat mochte bidden Broen,
1470[regelnummer]
Ende die hietGa naar voetnoot6 Alein dieGa naar voetnoot6 Groes
Ende aldus bleef hi wiveloes.
Des wonderde zere den vader,
Ende zeide doe dat allegader
Sine broeder hadden wijf,
1475[regelnummer]
‘Waerombe makestu des een blijf?
Hoene doedyGa naar voetnoot7 als uwe broeder doen?’
‘Ick en mach, lieve vader Broen,
Negene van desen joncfrouwen’.
Aldus dadeGa naar voetnoot8 Broen daer trouwen
1480[regelnummer]
Wijf sine elve kinder;
Die twelfste bleef doe ginder.
Des loechGa naar voetnoot10 Joseph, ende zeide: ‘dit kint
Willick dat men my toe sent,
Ende gy my dat gevet ende iu wijf’.
1485[regelnummer]
Broen zeide: ‘wy doen zonder blijf’.
Dus gavenGa naar voetnoot11 zi Josepe hoer kint;
Ende alse Alein dat hadde bekintGa naar voetnoot12,
Dat men hem Josepe gaf also,
Was hi des utermaten vro,
1490[regelnummer]
Ende zeide dattet hem waer lief.
Joseph nam hem - seget die briefGa naar voetnoot13 -
In zinen arm ter zelverGa naar voetnoot14 stont
Ende kusten an synen mont,
Ende zeide: ‘ick minne dy zeer’.
1495[regelnummer]
Doe zeide hy te zinen Heer
Ende te ziner zuster mede:
‘Gaet te huysGa naar voetnoot15, deze blivet ter stede’.
Zi gingenGa naar voetnoot16 ewech, dat kint bleef daer;
Joseph zeide doe, dat is waer:
1500[regelnummer]
‘Lieve neve, iu sal groet eer
Gescien, dat iu Onse Heer
Te Zinen dienste hevet verkoren;
Ende ghy sult oeck als te voren
Boven iu broeder wesen man;
1505[regelnummer]
Hierombe blivet met my dan,
Ghy zult horen Onses Heren krachtGa naar voetnoot17,
Ende bidden Hem, doer Zine macht
Dat Hi my Zine stemme sende,
Ende Hi my zegge van iu dat ende,
1510[regelnummer]
Hoe gy leiden zult iu leven’.
Doe hi der tale hadde begeven,
Antworde hem een stemme alleneGa naar voetnoot18:
‘Dijn neve is sempel ende reneGa naar voetnoot18
Ende van wael goeden sinne,
1515[regelnummer]
Wat zo du hem makes inne,
Des gelovet hi wael te voren;
Telle hem hoe ick was geboren,
Ende hoe ick eerst die wereltGa naar voetnoot19 zochte,
Ende hoe dat men my verkochteGa naar voetnoot20,
1520[regelnummer]
Ende an den eruce was verheven,
Ende hoe ick dy was gegeven
Ende hoe du my leides in dat graf,
Ende ick dy myne scotele gaf,
Ende hoe du waersGa naar voetnoot21 gevaen,
1525[regelnummer]
Ende ick dy dede ontgaen,
Ende wat gave ick dy gaf,
Ende wat dy quam daer af,
Ende emberGa naar voetnoot22 meer sal komen
Die my sal dienen te sinerGa naar voetnoot23 vromen,
1530[regelnummer]
Ende dat ick dy hebbe gegeven
Eerdeschen wille in dit leven,
Ende oeck allenGa naar voetnoot24 dinen gesellen,
Ende allenGa naar voetnoot24 dengenen die daer af tellen
Volmakelike zullenGa naar voetnoot25 konnen,
1535[regelnummer]
DienGa naar voetnoot26 sal ick myner graciën gonnen,
Ende behouden haer erve,
Noch ziGa naar voetnoot27 en zullenGa naar voetnoot25 in gener werve
In hogen hoven vor landesheren
Ontwiset zijn van zyner eren;
1540[regelnummer]
Hoeren lichaem sal ick bevreden,
Gelonen der DryvoudichedenGa naar voetnoot28;
Ende als du hem hevesGa naar voetnoot29 geseit,
So toegGa naar voetnoot30 hem mijn vat gereit,
Ende sechGa naar voetnoot30 hem, dat mijn bloet
1545[regelnummer]
Daer inne es ende oeck stoet;
| |
[pagina 15]
| |
DesGa naar voetnoot1 sal hi dy geloven teGa naar voetnoot2 bet;
WijsGa naar voetnoot3 hem hoeGa naar voetnoot4 die Duvel let
Die gerne willen dienen my;
Sech hem dat hi hem wael besie,
1550[regelnummer]
Ende van quaetheden wael wachte,
Ende hi merke ende achte
Ombe die saken die hem oeck leren
Hoe quade gedachtenGa naar voetnoot5 van hem keren;
Hevet hi dit in hem gevest,
1555[regelnummer]
Dit zijn zaken, die hem best
Van den Duvelen sullen vreden;
Ende dat hy van onsuverheden
Sinen lichame wael wachte
By dage ende oeck by nachte;
1560[regelnummer]
Logene sech hem, dat hi scuwe
Ende die waerheitGa naar voetnoot6 vernuwe
Van my tot sinen gesellen;
Waer dat zi henen willen,
Oft in wat lande dat hi se leet
1565[regelnummer]
Dat hi van mi spreke gereet;
Als hi van my spreken begint,
Es dat sake dat hi mi mint,
So hi meer te sprekene vint.
Sech dat hi winnen sal een kint,
1570[regelnummer]
Dat mijn vat sal achterwaren;
Dus saltu hem dit openbaren,
Hoe hi sal leren mijn coventGa naar voetnoot7;
Ende als hi dit al hevet bekent,
Sech hem dat hi wese hoederGa naar voetnoot8
1575[regelnummer]
Siner suster ende siner broederGa naar voetnoot8,
Ende ten Westen ga te bant
In dat alre woeste lant,
Ende dat hi tot elker stede
Minen nameGa naar voetnoot9 verhoge mede,
1580[regelnummer]
Ende heten geven sinen vader
Aleine sine gracie alle gaderGa naar voetnoot10.
Morgen, als dat is tercietijt
Ende ghy alle versamelt zijt,
So zult gy ene claerheit zien,
1585[regelnummer]
Een brief sal komen met dien,
Die iu die elaerheit brengen sal,
He sal verluchten iu covent al;
Dien brief salstu Peter geven
Vor dijn convent vor dynen neven,
1590[regelnummer]
Ende heten hem, dat hi gaet
Daer hem dat herte meest toe staet,
Ende dat hi hem niet ontziet;
Ick enGa naar voetnoot11 begeve hem niet.
Vraget hem, waer hi begaert,
1600[regelnummer]
Hy salt dy zeggen ter vaert,
Dat es in dat lant van Avaroen,
Ten westen waert draget dat doen,
Daer sal hy beiden Aleyns kintGa naar voetnoot12;
Die doet en wert hem niet gesent
1605[regelnummer]
Eer hy hevet denselven man,
Die hem den brief bedieden kan;
Die zal hem zeggen al wt ende wt
Van den vate die virtuet,
Ende van Moyses al die maerGa naar voetnoot13,
1610[regelnummer]
Als hy dit weet openbaer
Sal hy sterven ende komen my;
Sech dynen neve, dat hetick dy,
Si zullen teGa naar voetnoot14 bet ten dogeden staen
Ende des teGa naar voetnoot15 meer graeien ontfaen’.
1615[regelnummer]
Ene stemme sprack alzo;
Des was Joseph berde vro
Ende zeidet synen neve AleyneGa naar voetnoot16
Dat hy wiste, groet ende cleyne.
Robrecht zeide van BorroenGa naar voetnoot17,
1620[regelnummer]
Die in dat Walsche screef dit doen:
Die dat bescriven soude al,
Dat hy hem leerde groet ende smal,
Dat daer alzoe vele an waer twewerf
Alse nu t' al den boeke bederf;
1625[regelnummer]
Maer elck man merke, die dat bevroet,
Dat hy hem leerde menech goet,
Ende als hy hem hadde geleert,
Seide hy: ‘neve, zietGa naar voetnoot18 dat gy keert
Iu te Gode al dat gy levet,
1630[regelnummer]
Die iu zoe vele graciën gevet’.
Hy leidene weder tot den vader,
Ende Joseph zeide hem algader,
Beide den susteren ende den broeder:
‘Sijns vaders kynt ende sijnre moeder
1635[regelnummer]
Sullen alle wesen onder desen;
Secht hem dat zi onderhorech wesen
Hem, alsof hy waer hoer vader;
God sal hem helpen allegader,
Es dat zi goeder zeden plienGa naar voetnoot19;
1640[regelnummer]
Daer zi alle toe zullen zienGa naar voetnoot20.
GeefGa naar voetnoot21 dyne gracie Aleyne,
Zi zullen hem al gemeine
| |
[pagina 16]
| |
Geloven daerna vele teGa naar voetnoot1 bet,
Ende houden oeck sine wet.
1645[regelnummer]
Hy sal ze wel mede behoeden
Alzo lange als si bevroeden
Dat si sinen wille doen’.
Dit sprack Joseph tote Broen.
Des anderen dages te terciëtyde
1650[regelnummer]
QuamenGa naar voetnoot2 zy tot den dienste blyde,
Daer zaghenGa naar voetnoot2 si eene claerheit,
Die een brief brachte gereit;
Ende alssine op hadden genomen,
Soe is Joseph daertoe gekomen,
1655[regelnummer]
Ende nam den brief in sijne hant;
Peter riep hy al te hant,
Ende zeide: ‘wel lieve vrient,
Jhesus, dien ghy hebbetGa naar voetnoot3 gedient
Die iu kochteGa naar voetnoot4 met synen bloedeGa naar voetnoot5
1660[regelnummer]
Dat is onze Vader die goede,
Daertoe hevet hy verkoren in
Dat ghy dese boetscap nu
SulletGa naar voetnoot6 doen dieGa naar voetnoot7 hy gebiet’.
Peter sprack: ‘ick en meende niet
1665[regelnummer]
Waerdich zijn van desen rade,
Dat ick dese boetscap dadeGa naar voetnoot8’.
‘God’, zeide hy, ‘kent bet iu doget
Dan gy iu selven kennen moget;
Maer ick bidde iu ombe Gode
1670[regelnummer]
Die iu coes te Sinen gebode
Dat ghy ons zegget, waer ghy zult gaen’.
Peter die antworde saen:
‘Nie en zach men man in stede
Noch messelgier so scier gerede,
1675[regelnummer]
Ick sal mijne boetscap doen
In dat lant van Avaroen;
In eene herde woeste stat,
Ten westen waert so lecht dat,
Ende ontbeiden daer der Godes genaden
1680[regelnummer]
Ick bidde in of ghy des sijt beraden,
Dat ghy biddetGa naar voetnoot9, dat ick volbringe
Ende ick altoes in genen dinge
Onses Heren wille en moeteGa naar voetnoot10 begeven,
Alzoe lange als ick sal leven,
1685[regelnummer]
Ende my die Duvel niet en verrieseGa naar voetnoot11.
Dat ick die minne Godes verliese
Want dat waer my een groet verliesGa naar voetnoot12.
Si zeiden alle: ‘God gonne iu diesGa naar voetnoot12!’
HaerGa naar voetnoot13 aller sprake was alsoe,
1690[regelnummer]
Ende gingen te samen doe
Beide meerre ende mynder,
Ende Broen ende syne kynder.
Broen seide: ‘ick ben iu vader
Ende ghy myne kynder alle gader,
1695[regelnummer]
Ghy moetGa naar voetnoot14 onderhorich sijn,
WiltGa naar voetnoot15 ghy komen daer der sonnen schijn
Ewelike is sonder nacht;
Des sijt alle wel bedacht.
Hier is Aleyn die groes, in broeder,
1700[regelnummer]
Doet sinen raet, hy is vroeder;
Ick geve hem, al daerGa naar voetnoot16 ick sta beneven,
Al de gracie die ick mach geven,
Ende ick bidde hem, naest Onsen Heer,
Dat hy iu hoede ende beheer,
1705[regelnummer]
Ende zijt hem alle onderdaen
Alse uwen Here, dat is wel gedaen;
Soecket synen raet in alre tijt
DaerGa naar voetnoot16 ghy af in twyfel zijt,
Want hy sals iu wel berechtenGa naar voetnoot17;
1710[regelnummer]
Doet gelike goeden knechten
Ende werket vroe ende spade
Altoes by synen rade’.
Zi zeiden: ‘lieve vader Broen,
Wy zullen dat herde gerne doen’.
1715[regelnummer]
Aldus verschieden si alle ginder
Die Here Broen ende sine kinder.
Aleyn die groesGa naar voetnoot18, haerGa naar voetnoot19 broeder,
Al was hy jonger hy was vroeder,
Ende was haerGa naar voetnoot19 meester; JosephGa naar voetnoot20 hiet
1720[regelnummer]
Dat zi alle en lieten niet,
Zi en daden dat hy gebode.
Aldus leide hy ze, naest Gode,
In vremden lande Aleyn die grote
Sine broeder, sine genote;
1725[regelnummer]
Ende in wat lande dat zi quamenGa naar voetnoot21,
Daer si goede liede vernamenGa naar voetnoot21,
Sprack hy van Onses Heren doet.
Ende haddeGa naar voetnoot22 die genade so groet,
Dat menGa naar voetnoot23 gaerne hoerde spreken.
1730[regelnummer]
Aldus sijn die kynder enwech gestreken,
Ende nemmerGa naar voetnoot24 en werden zi hier genoemtGa naar voetnoot25
Eer dieGa naar voetnoot26 redene weder koemtGa naar voetnoot25;
Hier moet daeraf die tale bliven,
Ende moet van anderen dingen scriven.
|
|