Merlijn, naer het eenig bekende Steinforter handschrift
(1880)–Jacob van Maerlant– AuteursrechtvrijVan Moyses ende van der ydeler stat die tuschen Josep ende Brone was.Totten tiden dat zi verschiedenGa naar voetnoot3
1120[regelnummer]
Die quade van den goeden liedenGa naar voetnoot3,
Was daer een die Moyses hiet,
Ende hi en woude altoes niet
Dat geselscap laten van den Grale.
Hi was geraket in zine tale
1125[regelnummer]
Ende ter werelt herde vroet
Ende van buten sceen hi goet;
Hi zeide: ‘ic en scheide nietGa naar voetnoot4 hen
Want ic in den wille ben
Te wesene met desen volke goet,
1130[regelnummer]
Dat God met Sijnre genaden voet’.
Hi weende ende dreef misbaer,
Alse of dat hem wel leet waer,
Ende bleef daer met Josepes liedenGa naar voetnoot3,
Ende die ander doe danen schieden,
1135[regelnummer]
Welker tijt dat hi der eenenGa naar voetnoot5 zach,
Riep hi emberGa naar voetnoot6: ‘owi, o wach!
Soete vrintGa naar voetnoot7, bidde vor my
Dat mi Joseph genadechGa naar voetnoot8 zy
Dat ik die gracie hebben moete
1140[regelnummer]
Die iu aldus zere is zoete’.
Dit riep hi in dier gebaerGa naar voetnoot9
Oftet hem in ernste waerGa naar voetnoot9
So lange bat hi des den liedenGa naar voetnoot10
Dat zi hem daerop berieden
1145[regelnummer]
Te biddene Josepe ombeGa naar voetnoot11 Moyses,
So zere ontfermede hem des,
Zi namen Moyses met hem allen
Ende gingen tote Josepe vallen,
Ende genade bidden altezamen.
1150[regelnummer]
Josepe wonderde waerombe zi quamen,
Ende zeide: ‘zegget, wat gy begert’.
Zi zeiden: hoert, here, herwert:
Een groot deel van onsen liedenGa naar voetnoot3,
Die met ons van den Joden schieden,
1155[regelnummer]
ZijnGa naar voetnoot12 gegaen hoerreGa naar voetnoot13 strate
Seder dat wi van dinen vate
Die gracie eerstwerf ontfingen;
Nu es hier een, in waren dingen,
Die hetet Moyses, als wy scouwen,
1160[regelnummer]
Dien zere zine sondenGa naar voetnoot14 rouwen;
Hi en wille ons nu nietGa naar voetnoot15 laten,
Hi biddet ons allen wtermaten,
Dat dijn covent tot dy gae
Ende bidde, dat hi mede ontfae
1165[regelnummer]
Die gracie, die ons gevet dijn vat;
Here, nu biddewy iu alle dat
Dit dijn wille moeteGa naar voetnoot16 wesen’.
Josep antwoerde tot desen:
‘Die gracie en es nietGa naar voetnoot15 mijn;
1170[regelnummer]
Maer die hemelsche drechtijnGa naar voetnoot17
Gevet zeGa naar voetnoot18, daer 't Hem dunketGa naar voetnoot19 goet,
Dat esGa naar voetnoot20 dengenen, die hoerenGa naar voetnoot21 moet
Totten dogeden zetten altoes;
Maer es dese in dat herte loes
1175[regelnummer]
Ende hi hem huten maket scone
So vruchte ick dat hi my hone;
Hierombe ben ick een deel gevreest,
Maer hi hoent hem zelven meest,
Es dat hi ons wil bedriegen’.
1180[regelnummer]
‘Neen’, zeiden zi, ‘kan dese man liegen
Zone gelovewy man nimmermeer,
Maer doetGa naar voetnoot22 dat doerGa naar voetnoot22 God, lieve Heer,
Ende laeten in der genaden wesen!’
| |
[pagina 11]
| |
Joseph sprack: ‘provet an desen,
1185[regelnummer]
Of hi zulck zij als hi ons toent,
Dat hi hemselven nietGa naar voetnoot1 en hoent;
Ick sal vor hem ende vor iu
Onsen Here bidden nu’.
Syne gesellen ende Moyes
1190[regelnummer]
Seiden: ‘Here, God loen iu des!’
Vor die scotele, die men heetGa naar voetnoot2 den Grael,
Ginck Joseph allene staen,
Totter erden zeech hi neder vaen
Op ellenbogen ende op knienGa naar voetnoot3
1195[regelnummer]
Ende bat onsen Here met dien,
Dat Hi hem daer makede openbaer
Ofte Moyses al zulckGa naar voetnoot4 waer
Alse hy buten togede wale?
Doe sprack van den heilgen Grale
1200[regelnummer]
Eene stemme ende zeide:
‘Nu is komen die waerheide,
Daer ick iu af zeide hier te voren
Du zalsGa naar voetnoot5 zienGa naar voetnoot3 die stede koren
Die tusschen Broen es ende dy:
1205[regelnummer]
Ombe Moyses biddes du my;
Menestu, dat hi is zulck man
Als hi buten togen kan,
Gy ende uwe gesellen gaet
Ter tafelen zitten, dat is mijn raet,
1210[regelnummer]
Wan dat is tercietijt;
Doet Moyses komen, daer gy zijt,
Ende zegget oft hi mynnet alremeest
Die gracie van den heilgen Gheest,
Gelijck dat ghy hebbet verstaen,
1215[regelnummer]
So ga hi dan zitten zonderGa naar voetnoot6 waen
In die idele stede beneven dy,
Daer zalstuGa naar voetnoot5 zienGa naar voetnoot3 wael wat hi zij’.
Also alzet hem Onse Here hiet,
Dede Joseph, ende anders niet.
1220[regelnummer]
Hi quam weder te zinen gesellen,
Ende zeide: ‘moget gy my vertellen,
Of Moyses es zulck van binnen,
Dat hi die gracie mach gewinnen,
Nyeman en mach ze hem ontseggen;
1225[regelnummer]
Maer wil hi ons te voren leggen
Ander sake dan al waer,
Dat zal hem selven wesen zwaer’.
Zi zeiden dit tot Moyses alzo.
Hi antwoerde daer ende was vro:
1230[regelnummer]
‘Ick ne ontsieGa naar voetnoot7 lude noch stille
Negene dinge, die Joseph wille.
Ick waneGa naar voetnoot8 wel waerdich zijn daerof’.
Zi zeiden: ‘dn hevesGa naar voetnoot9 den orlof
SieGa naar voetnoot10 dattu doesGa naar voetnoot9 zinen wille’.
1235[regelnummer]
Hy zeide, hy en lietes lude noch stille.
Met hem warenGa naar voetnoot11 zi alle blyde
Ende gingen totten getyde,
Aldaer men diende van den Grale.
Joseph sprack ten zelven male:
1240[regelnummer]
‘Moyses, du zalsGa naar voetnoot3 nietGa naar voetnoot12 genaken
Eneger dinck oft eneger zaken
Daer du af onwerdich zijs;
Want dune machsGa naar voetnoot9, in gener wijs,
Nyeman honen alzo wel
1245[regelnummer]
Alse dy selven, bistu fel,
SieGa naar voetnoot13 dattu zijsGa naar voetnoot9 alzo goet,
Alse dit volck; want in zijnen moet
Moyses sprack: ‘oft ick goet ben
Sone late my God nimmer hen
1250[regelnummer]
Van iu scheiden’; - ‘nu komet voert’,
Sprack Joseph: ‘zeggestu waer woert,
Dat zullewy alle nu wel zien’.
Joseph sat weder met dien
Totter tafelen, ende sijn zwager Broen;
1255[regelnummer]
Ende alzo begonstenGa naar voetnoot14 die anderen doen
Elkerlyck op zine stat,
Daer hi plach zittene vor dat;
Ende alse zi waren geseten daer,
Stont Moyses ende hadde vaer.
1260[regelnummer]
Die tafele ginck hi al ontrent,
Hi ne zach onder al dat covent
NegeneGa naar voetnoot15 stat te zinen doeneGa naar voetnoot16
Dan tusschen Joseph ende BroeneGa naar voetnoot16;
Ten eerstenGa naar voetnoot17 dat hi was zitten gaen,
1265[regelnummer]
Daer sanck hi neder alzo saen,
Men mochte niet gemerken dat,
Dat hi totter stede ie sat;
Ende Joseph was tGa naar voetnoot18 ongemake
Entie anderGa naar voetnoot19 van der sake,
1270[regelnummer]
Ende haddens alle groten toren,
Dat Moyses dus was verloren.
Alse die dienst was gedaen,
Ende zi op warenGa naar voetnoot11 gestaen
Sprack in groten rouwen ende leide
1275[regelnummer]
Een die hiet Peter, ende seide
Tot Josepe: ‘wy zijn tGa naar voetnoot18 ongemake,
Wy bidden iu, Here, ombe ene zake
| |
[pagina 12]
| |
Doer Hem, daer wy an geloven,
Dat is Onse Here van hier boven,
1280[regelnummer]
Dat gy ons zegget zonder sparenGa naar voetnoot1,
Waer Moyses nu es gevarenGa naar voetnoot1’
Joseph sprack: ‘des en wetick niet,
Maer ick bidde Hem die dat al beziet,
Of dat Zijn wille nu zij
1285[regelnummer]
Dat Hi dat doch vertoge my’.
Joseph quam ten heilgen Grale
Oetmoedelike, ende rechte wale
KniedeGa naar voetnoot2 hy neder, ende zere hat:
‘Here God, die in menegerGa naar voetnoot2 stat
1290[regelnummer]
MenegeGa naar voetnoot3 scone miracule tones,
Daer Du Dijn volck mede verscones;
Al dat Du does, Here, dat es goet,
Want Du ware vleesch ende bloet
Ontfinges an Sancta Maryen,
1295[regelnummer]
Ende wy des oeck wael gelyen
Dat zi, maget, van iu genas,
Ende Gy gehengen woudetGa naar voetnoot4 das
Doer ons te dogene menechGa naar voetnoot3 leet,
Ende Gy tot my quamet gereet,
1300[regelnummer]
Ende my voerdet in myne stat
Ende my mede geloefdet dat,
Wat dat ick iu bade hier voren,
Dat Gy my des soudetGa naar voetnoot4 gehoren;
Ombe dese zaken so bid ick iu,
1305[regelnummer]
Dat Gy rechte desen lachterGa naar voetnoot5 nu
Van my doet van desen wane,
Ende Gy my brenget die waerheyt ane,
Waer dese man gebleven zij;
Alzoe dat dat volck an my,
1310[regelnummer]
Die met mi die gracie ontfaen,
Die waerheit mogen verstaen’.
Binnen dienGa naar voetnoot6, dat Joseph lach opter aerdeGa naar voetnoot7
Antwoerde hem die stemme waerdeGa naar voetnoot7;
‘Joseph, dat ick iu voerseideGa naar voetnoot8
1315[regelnummer]
Dat es nu wonder waerheide,
Doe du die tafele makedes eerst
Dine wijsheit is daerby gemeerst,
Want die stat, die idel was,
Die bediedet, dat Judas
1320[regelnummer]
Sijn erve verloes ende zine stat;
Doch zeide ick dy te voren dat,
Dat die stat soude idel staen
Totten vierden, sonder waen,
Van EugenienGa naar voetnoot9 ende Broene,
1325[regelnummer]
Die sal sijn waert van desen doene,
Die in deser stat sal wesen,
Ende negeen ander na desen
Geset sal zijn in deser eer,
Ende daer du ombe vrages so zeer
1330[regelnummer]
Die by dy zat, ick salt dy tellen:
Alze euwech gingen zine gesellen,
So en bleef hy ombe nietGa naar voetnoot10 el
Dan hy dy woudeGa naar voetnoot11 honen wel;
Want hy nye gelovede niet,
1335[regelnummer]
Dat gy levet sonder verdriet;
Hier ombe ginck hy alzo liegen
Ombe dat hy dy woudeGa naar voetnoot11 bedriegen,
Ende es versoncken in abisse;
Van hem, des zijt wel gewisse,
1340[regelnummer]
Ne werdet nimmermeerGa naar voetnoot12 tale gemaket
Eer diegene tot hem geraket
Die dese stat vervullen sal,
Ende hy hemGa naar voetnoot13 vint in dat diepeGa naar voetnoot14 dal
Want hy sal leven sonder macht
1345[regelnummer]
Tote dien, dat dit toe esGa naar voetnoot15 gebracht.
Dns eret Onse Here sine steden.
Van Moyses is die tale geleden,
Tote dattene vint die selve mede,
Die zitten sal in dese stede;
1350[regelnummer]
Ende dat volck, dat dan zal zijn
In zine geselschap ende in die dijn
SulneGa naar voetnoot16 heten lichame Moyses.
Doe kondech dinen volcke des.
Nu siet, oft iu wel behaget
1355[regelnummer]
Wat gy hebbet ane my bejaget’Ga naar voetnoot17.
Dus makede kondech Onse Here
Josepe Moyses van valschen kere,
Ende Joseph zeidet Broene voert,
Ende Peter mede dese woert,
1360[regelnummer]
Ende sinen jongeren alle gader.
Doe seiden zi alle: ‘Here Vader!
Hy is dul, die dor dit cranke leven
Juwen dienstGa naar voetnoot18 wil begeven.
|
|