Merlijn, naer het eenig bekende Steinforter handschrift
(1880)–Jacob van Maerlant– AuteursrechtvrijHoe God gewroken wart van Tytus ende van Vaspasianus.Die aventure zeghet hier naer,
Dat leet wael xlij jaer,
Van dat gemarteret was Jhesus,
625[regelnummer]
Aldus bescrivet Josephus,
Die was doe binnen Jherusalem,
Dat Titus lach, ende met hem
Dat roemscheGa naar voetnoot1 heer, voer der stede,
Eer God die wrake komen dede.
630[regelnummer]
Hi gaf den Joden tijt ende stonde,
Dat si beteren mochten hoer sonde,
Die si an Jhesum hadden gedaen;
Maer zi en wouden, zonder waen.
Hier ombe dade Onse Here wreken
635[regelnummer]
Over hem hoer valsche treken
Ende al der heileger liede bloet.
Dat joedsche volck was al verwoet,
Want si alle versamelt waren
Op den Paeschen, zonder sparen,
640[regelnummer]
Tot Jherusalem in der stede;
Want zi wouden, na haren sede -
Hier zijn twee bladen (5 en 6), elk van 156 versregels, uitgescheurd. Na de wraakoefening verzamelde - zegt de fransche text - Jozef de zijnen, en trok met hen in verre landen, hun veel schoone woorden van Onzen Heer zeggende; hij beval hen te arbeiden, en langen tijd ging alles goed, doch daarna voortdurend kwaad, zoodat zij 't eindelijk niet langer wisten te harden. Zij gingen dus tot Jozefs schoonbroêr Broen, om door hem Jozef te laten vragen, door wiens schuld dat was, de hunne of de zijne. En Jozef, door Broen gevraagd, ging hidden voor zijn nap, en de stem des heiligen Geestes sprak toen tot hem, hem aanmanende, niet te vreezen, daar hij er zelf geen deel aan heeft; ‘duld dan’, bidt hij nu, ‘dat ik uit mijn omgeving die banne, die er schuld aan zijn’. En de stem antwoordt: ‘Stel mijn bloed en mij tot een proef voor wie misdeden. Gedenk, hoe ik verkocht en verraden werd, en dat wel wist, doch er niemand van sprak, zoo lang ik op aarde was, totter tijd dat ik bij Symon aanlag, en zeî: dat met mij at Die my verkochte ombe goet,
955[regelnummer]
Ende hi met my ter tatelen zat;
Doe ginck hy heenGa naar voetnoot2 zinen pat,
Ende nembermeer was hi met my.
Mine apostelen doo deden zy
Eenen anderen in sine stede.
960[regelnummer]
Nu zalstuGa naar voetnoot3 gedencken mede
Der tafelen, daer ick toe sat;
Dor die ere, datGa naar voetnoot4 ick daer opGa naar voetnoot5 at,
So zalstuGa naar voetnoot3 ene ander tafel zetten,
Ende roepet Broen sonder letten,
965[regelnummer]
Dinen zwager, die een goetman es,
Ende zine kinder, des zijt gewes,
Sijn goet ende oeck ander mede
Sal hi winnen hier ter stede,
Die men goet zal bekinnenGa naar voetnoot6;
970[regelnummer]
Sech hem, dat hi ga met mynnen
Daer du hem wisesGa naar voetnoot7 een rivierGa naar voetnoot8,
Ende vange enen visch wael scier,
Ende dat hi brenge den eersten visch;
Als hi enwech es, gerede dinen disch,
975[regelnummer]
Ende deckenGa naar voetnoot9 ende neemGa naar voetnoot10 dit vat,
Ende in midden der tafelen zetGa naar voetnoot11 dat,
Ende deckGa naar voetnoot11 dat met enen clede;
Dan so neem den visch gerede,
Ende leggen den vate by;
980[regelnummer]
Dan roepGa naar voetnoot12 dijn volck, waer dat sy,
Ende zech, zi zullen weten saen,
Wie van hem allen hevet mesdaen;
Dan zalstuGa naar voetnoot3 in mynen nameGa naar voetnoot13 zitten
Alzo als ick optenGa naar voetnoot14 witten
985[regelnummer]
Donredage ter tafelen zat.
NeemGa naar voetnoot10 Broen ende merke dat
Wie hem daer achter trecken zal;
Als dat volck esGa naar voetnoot15 geseten al,
Sal daer bliven een idele stat,
990[regelnummer]
Ende die zal bedieden dat,
Dat Judaes zine stat verloes;
Die stat zal idel bliven altoes,
Tote dat Broens zone hevet een kint,
Die die stat met rechte wint;
995[regelnummer]
Ende alse dan Broen geseten esGa naar voetnoot15,
So doe dan kondichGa naar voetnoot16 dinen volke des,
Wat manne dat hi esGa naar voetnoot15 die gone
Die an den Vader ende an den Zone
Gelovet ende an den HeilghenGa naar voetnoot17 Geest;
1000[regelnummer]
Ende die dan gedaen hevet meest,
Dat ick met di metGa naar voetnoot18 mynen monde
| |
[pagina 9]
| |
Hem geboet, hi come ter stonde
Ende zitte ende neme die gracie
Totter tafelen sonder tribulacie.
1005[regelnummer]
Recht alse hem Onse Here hietGa naar voetnoot1
Dede Joseph ende anders nietGa naar voetnoot2;
Hi zat ter tafelen ende Broen;
Ende alzo hiet hi den anderen doen.
Een groot deel zat daer neder,
1010[regelnummer]
Maer vele meer keerdeGa naar voetnoot3 daer weder,
Die totter tafelen nietGa naar voetnoot2 en quamen.
Doe zi vervullet was altezamen
Sonder die stat die idel bleef,
Daer ick iu te voren af screef.
1015[regelnummer]
Die tusschen Broen ende Josepe lachGa naar voetnoot4
Die so idel bleef wel menegen dach.
Doe die liede, die daer zatenGa naar voetnoot5
Te Josepes tafelen ende atenGa naar voetnoot6,
Vernamen der groter soetecheit,
1020[regelnummer]
Ende si worden vervullet gereit
Van al dat haer herte woude
Ende hadden al vergeten boude
Der anderen, die daer niet en zatenGa naar voetnoot5;
Doe sprack een van dien die daer atenGa naar voetnoot5
1025[regelnummer]
Tot dengenen die daer stonden;
Hi vraechde hem of zy iet konden
Gevoelen des si hadden daer;
Si zeiden: ‘neen wy, niet een haer’.
Peter hiet hi, die des vraechde;
1030[regelnummer]
Hoe wel hem des woerdes behaechde,
Hi zeide doe: ‘nu moochdyGa naar voetnoot6 verstaen,
Dat gy die zonde hebbet gedaen,
Daer gy Josepe ombe vraget;
HerdeGa naar voetnoot7 oevele hem dat woert behaget;
1035[regelnummer]
Si scaemden hem ende gingen wt
Haerder eenGa naar voetnoot8 meende noch overluet
Noch wel gebeteren zijn leven;
Ende diegene es noch daer gebleven
Hi en woude nergen gaan.
1040[regelnummer]
Doe die dienst was al gedaen,
Doe hiet Joseph daer elken bi namen,
Dat zi daer alle dage quamen
Ombe die gracie te ontfane.
Doe gingen zi allegader dane,
1045[regelnummer]
Daer die ander liede waren.
Dus kende Joseph die sondaren
By der krachtGa naar voetnoot9 van Onsen Heer,
Ende dit was noch min noch meer
DanGa naar voetnoot10 van den vate die eerste proevinge;
1050[regelnummer]
Dit zijnGa naar voetnoot11 doch wonderlike dinge.
Ende welkeGa naar voetnoot12 tijt dat was die getyde
Gingen zi daer in alle wel blyde,
Ende degene die daerin niet quamenGa naar voetnoot13
Vraechden, wat zi daer vernamenGa naar voetnoot13;
1055[regelnummer]
Si zeiden: ‘dat en mach tonge vertellen,
Noch herte gedichten noch verspellen
Onse grote blijtscap, dat es waer,
Die wile dat wi sitten daer,
Ende alse wy opstaen dueret soeGa naar voetnoot14
1060[regelnummer]
Tote des anderen morgens vroe’.
Si vraechden: ‘wanen mach dat iu komen
Die gracie, die men genomen
Noch vulprysen niet en kan?’
Peter sprackGa naar voetnoot15, die goede man:
1065[regelnummer]
‘Die Here gevet ons gevoech,
Die Josepe wt den kerkerGa naar voetnoot16 droech’.
Si zeiden: ‘wat mach zijn dat vat?
Wy en zagenGa naar voetnoot17 nie te voren dat’.
Peter sprackGa naar voetnoot15: ‘dat hevet verscheidenGa naar voetnoot18
1070[regelnummer]
Die gezelscap van ons beidenGa naar voetnoot18;
Want dat en laet in zijn covent
Negenen sonder ongescent;
Dat moget gyGa naar voetnoot19 nu wel bekinnen;
MaerGa naar voetnoot20 zegget wat gy (voeldet) van binnen
1075[regelnummer]
Doe Joseph in daerin sitten hiet?’
Ende zeiden siGa naar voetnoot21 en wistens niet.
Degene zeide: ‘gy moget mede
Merken wel wie sonde dede
Daer wi die pine af ontfaen’.
1080[regelnummer]
Die ander zeide: ‘wy moetenGa naar voetnoot22 gaen,
Ende rumen dat lant gelijck keytiven;
Maer waer latewi iu bliven?
Wat zulwyGa naar voetnoot23 zeggen, of men ons vraget,
‘Segget, dat ghy ons achterst zaget,
1085[regelnummer]
Ende lyet mede in der genaden
Der Drivoudicheit, die ons beraden
Ende helpen zal wt alre scoutGa naar voetnoot24
Ende in den geloveGa naar voetnoot25 dat Joseph hout’Ga naar voetnoot24.
Die quade zeiden: ‘wi gaen onser strate;
1090[regelnummer]
Wat mogewy zeggen van den vate?
Hoe zulwyGa naar voetnoot23 dat heten waer wy gaen?’
Hi zeide: ‘dat vat, daer wy af ontfaen
Hebben gracie ende joyeGa naar voetnoot26,
| |
[pagina 10]
| |
Ende dat wy leven sonder vernoye,
1095[regelnummer]
Daer wy af eten dat soete mael,
Dat sal van genaden hieten die Grael,
Dat het dengenen so wel gereit
Die hem in sine geselscap meit.
So grote blijtscap hebbewy te dische
1100[regelnummer]
Dat ons te moedeGa naar voetnoot1 es alse vische
Die in enen groten vloet saen
Des menschen handen zijnGa naar voetnoot2 ontgaen’.
Die quade seiden: ‘met rechte ende wale
Hevet dat den name van den Grale;
1105[regelnummer]
Dus zulwi dat hieten waer wy gaen’.
Ende die daer bleven, sonder waen,
Seiden Josepe dat hiete also.
Des was Joseph herde vro;
Ende welke tijt dat tercietijt was
1110[regelnummer]
So plagen die goede das,
Dat zi dan seiden sonder hale;
‘Gawy totten dienste van den Grale’.
Dus was die Grael dat selve vat,
Daer God zijn leste mael wt at
1115[regelnummer]
Vor dat hi zine pine doechde,
Daer hi ons allen mede verhoechde,
Ende hier ombe zo heet altemale
Dit boek die Historie van den Grale.
|
|