Merlijn, naer het eenig bekende Steinforter handschrift
(1880)–Jacob van Maerlant– AuteursrechtvrijHoeGa naar voetnoot16 God gecrucet wart, ende hoeGa naar voetnoot16 die Helle tebrack.Nu waren fel ende quaet die Joden
Ende onreine valsche roden:
Sine verrieden mede onsen Here,
BydienGa naar voetnoot17 meenden zi mettenGa naar voetnoot18 kere
315[regelnummer]
Van synen dode onsculdech wesen.
Dor al dat wi van hem lesen,
Dat Pilatus was wael leet,
Riepenzi daer tegenGa naar voetnoot19 gereet,
Beide meerre ende minder:
320[regelnummer]
‘Sijn bloet moete op onse kinder
Ende op ons allen gewroken zijn!’
Te dien tiden liet die zonne horen scijn,
Ende wert donkerGa naar voetnoot20 alse die nacht,
Ende die aerde bevede met groter kracht,
325[regelnummer]
Ende die doden die verresen,
Die steene scheurdenGa naar voetnoot21; ende binnen desen
Sprack een ridder die daer stont:
‘Dit wertGa naar voetnoot22 alder wereltGa naar voetnoot23 kont,
Dat dit die Godes Zone es’Ga naar voetnoot24.
330[regelnummer]
Die Jode dienGa naar voetnoot25 zere duchte desGa naar voetnoot24,
Die hiet Joseph van Aramathia;
Hi ginck tot Pilate daerna,
Want hi was ryke ende milde
Ende hadde onder hem tien schilde.
335[regelnummer]
Hi was een jonger van Jhesu Criste,
Al wastGa naar voetnoot26 dat des die Joden enGa naar voetnoot27 wisten,
Hi hopede, dattenGa naar voetnoot28 God dancken soudeGa naar voetnoot29,
Ende bat Pilatuse also houdeGa naar voetnoot30,
| |
[pagina 5]
| |
Dat hi hem den doden gaf.
340[regelnummer]
Pilatus daer oeck zeghet af
Dat Romans, dat hi hem gaf
Eenen nap, daer ick iu af
Hierna zal tellen wonder groet;
Dat was daer, vor sineGa naar voetnoot1 doet,
345[regelnummer]
Jhesus die eerste misse in sanck;
Dien gaf Pilatus daer ombe danck
Een Jode, dieneGa naar voetnoot2 aldaer gewan,
Daer Jhesus, die onnosel man,
Met zinen lieven jongeren sat,
350[regelnummer]
Ten lesten etene, ende met hem at,
Eer hi te syner passiën ginck.
Joseph was blide van desen dinck;
Hi quam, ende Nycodemus mede,
Daer Jhesus hinck terselver stede;
355[regelnummer]
Si dadenen van den cruce zachte.
Een diere cleet, dat Joseph brachte,
Spreiden si vor hem aldaer,
Dat segheGa naar voetnoot3 ick iu al openbaer,
Daer men Jhesum sachte in want;
360[regelnummer]
Een steenen graf hadden si te hant,
Dat Joseph hadde doen maken,
Daer groeven zi en, dit zijn waer zaken,
Jhesus, in een hof daerby.
Maer dat Romans seghet mi,
365[regelnummer]
Dat Joseph nam OnsesGa naar voetnoot4 Heren bloet,
Dat wt synen wonden vloet,
Ende dat hi dat in dien nap dede,
Ende hieldetGa naar voetnoot5 met groter werdichede.
Die Joden quamen totenGa naar voetnoot6 rechterGa naar voetnoot7 doe,
370[regelnummer]
Ende zeidenGa naar voetnoot8: ‘Here, hoert ons toeGa naar voetnoot9:
Dese mare sprack dese drogenare,
Doe hi levede al openbare,
Dat hi soude sonder saghe
Verrijsen in den derden daghe;
375[regelnummer]
Hier ombe doet hoeden zijn graf’.
Pilatus zeide: ‘nu doet daeraf
Al dat in dunket wesen goet’.
MettienGa naar voetnoot10 hebben si dat graf behoet
Alombe met gewapenden liedenGa naar voetnoot11,
380[regelnummer]
Nochtan mochtet hem luttel diedenGa naar voetnoot11.
Ende God voer hierna ter Hellen,
Daer hi verlosteGa naar voetnoot12 sine gesellen,
Die hem lieflick hadden gedient,
Adame ende ander sine vrientGa naar voetnoot13
385[regelnummer]
Hi stont op an den derden dach,
So datten nymant en sach
Van den genen dieneGa naar voetnoot14 wachten;
Die Ingele quamen daer met crachten,
Ende dieneGa naar voetnoot14 hoedenGa naar voetnoot15 worden in vaer;
390[regelnummer]
Ende doe dat dach was openbaer,
Liepen si alle enwech mettienGa naar voetnoot16,
Ende zeiden wat si hadden gesienGa naar voetnoot17.
Doe die Joden dat vernamenGa naar voetnoot18
Waren si droevich; te samene zi quamenGa naar voetnoot18
395[regelnummer]
Ende sochten te hant nuwenGa naar voetnoot19 raet.
Nu hoert wat in den Walsche staet;
Daer staet gescreven, dat zi zeidenGa naar voetnoot8,
Dat zise woudenGa naar voetnoot20 vangen beide,
Joseph ende Nicodemus;
400[regelnummer]
Ofte ieman vragede: ‘waer es Jhesus?’
So zoudenGa naar voetnoot20 zi antworden dan:
Gevot ons die selveGa naar voetnoot21 man,
Diene leiden in dat graf.
Wy zeggen iu noch daer af,
405[regelnummer]
Zi woudent doen aldaer met liste,
Dat men daer nemmer af en wiste;
Maer Nicodemus hi ontliepGa naar voetnoot22,
Ende Joseph moeste in den kerkerGa naar voetnoot23 diepGa naar voetnoot22.
Dat zeght dat Romans, dat hi daer ynne lagh,
410[regelnummer]
Tot an denselven dach
DattenGa naar voetnoot24 Vaspasianus wt dede;
Maer dat es altemale logene mede:
So zoude hi daerinne xlij iaer
Hebben gelegen, dat is waer;
415[regelnummer]
Oeck zeghet dat Romans hier af,
Dat hi hem in den kerkerGa naar voetnoot23 gaf
Sinen nap, dien hi te voren
Ene stonde hadde verloren,
Ende leerde hem daer heimelikeGa naar voetnoot25 woert,
420[regelnummer]
Die hi niet en woude brengen voert.
Dat Walsch scrivet, na mynen wane,
So zijnGa naar voetnoot26 die woert daer noch ane,
Daer dat heilegeGa naar voetnoot27 sacrament an leghet,
Dat men in derGa naar voetnoot28 stille zeghet;
425[regelnummer]
Van den nappe mochtet waer wesen
Ende van den woerden; nu moetwyGa naar voetnoot29 lesen
Van den personen die waerheit al,
Daer ick iu niet an liegen en sal,
HoeGa naar voetnoot30 gram dat joedscheGa naar voetnoot31 volck doe was,
430[regelnummer]
Beide Annas ende Cayfas,
| |
[pagina 6]
| |
Doe Joseph Jhesum hadde begraven,
Rikelike met diere haven,
Zi vingenenGa naar voetnoot1, zeghet die ware lesse,
Ende leiden hem in gevancknesse.
435[regelnummer]
Daer lach hi tot in Paeschedach nachte,
Dat God opstont met zijnre crachte;
Doe quam hi aldaer Joseph lach
Ende tallereerstGa naar voetnoot2 dat hi hem sach,
Meende hi dattetGa naar voetnoot3 Elias waer;
440[regelnummer]
Maer Jhesus dede al openbaer
Josepe daer die waerheit verstaen,
Dat hi dat was, al zonder waen,
DienGa naar voetnoot4 hi van den cruce dede;
Hi voerdene danen, dat es waerhede,
445[regelnummer]
Wt den kerker beslotener dueren;
En wondertGa naar voetnoot5 iu niet der aventueren,
Want God mach doen al dat Hi wille;
Hi voerdene wt den kerker stille
Al tote Aramathia;
450[regelnummer]
Ende doe die Joden quamen daerna,
Ende zi hem doe niet en vonden,
Twivelden zi tenzelven stonden.
Doe quamen die wachtersGa naar voetnoot6 openbaer,
Ende zeiden, dat Jhesus verresen waer;
455[regelnummer]
Die Joden zeiden: ‘gy zultenGa naar voetnoot7 ons geven
So waer dat hi iu es ontbleven,
Of zo wat gy daermede hebbet gedaen’.
Die wachtersGa naar voetnoot6 antworden saen:
‘Gevet ons Josepe, dien gy vingetGa naar voetnoot8,
460[regelnummer]
Wy geven in Jhesum, dien gy hingetGa naar voetnoot8;
Maer gy ne kondet en niet gewachten,
Hi ontginck iu by Godes krachten;
Wy en kondent Jhesum verbieden niet,
Hi stont op al sonder verdriet,
465[regelnummer]
Als hi woude, van dode te live’.
Doe antworden die kaytive:
‘Segget dat hi iu was verstolen
Van sinen jongeren, so blivetGa naar voetnoot9 verholen;
Wy zullen iu geven groten seat’.
470[regelnummer]
Si namen 't ghelt ende loveden dat;
Nochtan zeiden si dat openbaer
Pilatus, dat Jhesus verresen waer.
In den tiden, dat dit gesciede aldus,
Was een Keyser, die hiet Tiberius,
475[regelnummer]
Die daer die Keiser (was) van beginne;
Es dat als ick 't bescreven kinneGa naar voetnoot10,
So laeh die Keiser ende qual,
Ende die fisiciene daden al
Daertoe, dat hem gehelpen mochte;
480[regelnummer]
Nochtan hielten dat oevel onsochte,
Ende die fisike en hielpGa naar voetnoot11 hem niet.
Doe was daer een, die hem riet,
Dat hi zoude al te hant
Senden in der Joden lant
485[regelnummer]
Ombe Jhesum van Nazarene,
Die alle oeveleGa naar voetnoot12 gemene
Met zinen woerden kan genesen,
EntieGa naar voetnoot13 menschen gesont doet wesen
Sonder ienege arcedie;
490[regelnummer]
Ende Tiberius, die Keiser vrie
Belovede wael al te hant das.
Eeneu, die hem heimelic was,
Riep hi tot hem al te hant,
Daer hi hem van verren was bekant;
495[regelnummer]
Diegene ginck tot hem aldaer,
Hi sendene in der Joden lant vorwaer
Ombe Jhesum, onsen scepper fijn;
Die bode gereide hem mettienGa naar voetnoot14
Ende voer doe tot in Syriën
500[regelnummer]
Ombe Jhesum den vriën,
Dat bi quame van Jherusalem.
Pilatus was blide met hem,
Ende makede met hem grote gome.
Doe zeide die bode van Rome,
505[regelnummer]
Waerombe hi dae komen waerGa naar voetnoot15.
Pilatus wart zere in vaerGa naar voetnoot16,
Ende zeide: ‘Jhesus, die es doet’.
Des hadde den bode wonder groet,
Ende groten rouwe daerombe dreef,
510[regelnummer]
Doe bi vereesteGa naar voetnoot17 hoe dat hi doet bleef,
Ende datten Pilatus verdede;
Met groter overmoedichede
Leide hi op hem al den moert,
Dat hi zonder des Keysers woert,
515[regelnummer]
Ende zonder recht der Senaet,
Hadde gedaen dese overdaet;
Want zulck een man mochte vele vromen
An dat keyserike van Romen.
Pilatus zeghet, ende hevet gesworen,
520[regelnummer]
Dat hi des gerne hadde ontborenGa naar voetnoot18,
Maer dat die Joden met horen tongen
Op hem verriepenGa naar voetnoot19 ende daertoe dwongen.
Dus claerde hi hem van den moert,
Ende gaf dat op die Joden voert.
| |
[pagina 7]
| |
525[regelnummer]
IndienGa naar voetnoot1 vertelde men daer den bode
Vele tekene groet van Gode,
Ende men zeide hem, zonder waen,
Dat hi die doden op dede staen.
Doe sprack die bode: ‘men mach wel zien
530[regelnummer]
Dat dit ne was geen visicien,
Maer hi was een geweldich God,
Die over den doet hadde gebot’.
Den Joden teech hi daer al bloet,
Dat zi Gode hadden gedoet,
535[regelnummer]
Ende zi en mochten hem niet ontsculdenGa naar voetnoot2,
Ende hi zwoer, by der roemscher hulden,
Dat zi haer goet zouden verliesen
Ende quaden doet alle kiesen.
Die Joden waren (zere) in vaer,
540[regelnummer]
Want zi hem kenden openbaer
Schuldech zere van der sonde;
Zi namen verste ene stonde,
Want zi hem beraden wouden,
Hoe zi hem ontsculdenGa naar voetnoot2 zouden.
545[regelnummer]
Kinder, dit was emberGa naar voetnoot3 waer,
Dat die Joden hadden vaer,
Hoe zi hem ontsenldenGa naar voetnoot2 mochten.
Hier binnen des boden vriende zochten,
Of zi van Jhesus ietGa naar voetnoot4 mochten vinden
550[regelnummer]
Onder degene die hem minden.
Doe vernamen zy van ener vrouwen,
Die onsen Here was getrouweGa naar voetnoot5,
Want hi hadde dat wijf genesen
Van der bloetsucht, daer wy af lesen
555[regelnummer]
DatGa naar voetnoot6 zi xviij iaer ane qual;
Si hadde een beeldeGa naar voetnoot7, dat zi al
Gewonden te zamen hadde in eenGa naar voetnoot8 cleet.
Dat leet, nadat men weet,
Van gedane na onsen Here;
560[regelnummer]
Daer ombe pijnde die bode zere,
Eer hi dat van der vrouwen gewan.
Hierenbinnen hebben die joedsche man
Hen beraden in haer gedochte,
Ende zeiden, dat niet wesen en mochte,
565[regelnummer]
Dat men mochte doden Gode.
Dus latewy dat bliven van den bode
Ende van den Joden al den pleit;
Want dat waer my, God weet,
Te lanc te tellen hier ter stede.
570[regelnummer]
Die bode voer enwech, ende voerde mede
Ende brachte te Rome dat beeldeGa naar voetnoot7.
Daer quam den Keyser af grote weeldeGa naar voetnoot9;
Want eerst dat hi dat beelde sach,
575[regelnummer]
Vloe van hem al zijn ongemackGa naar voetnoot10;
Doe liet hiGa naar voetnoot11 halen al den Senaet,
Ende hiet hem, dat zi hoer toeverlaet
Alle souden zetten an dien God;
Maer zi ontseiden zijn gebot.
580[regelnummer]
Des dade hi ze doden ende versenden
In verren landen ende in ellenden;
Nochtan en was hi kersten nietGa naar voetnoot12
Want die eerste kerstene keiserGa naar voetnoot13 hietGa naar voetnoot14
Philippus, onde dat was oeck daernaer
585[regelnummer]
Over herde menech jaer.
Ombe dese dinck quam eerst die nijt
Op die Joden van langer tijt
Dat stont, eer God gewroken wart.
Nu liegetGa naar voetnoot15 vele van deserGa naar voetnoot16 vaert
590[regelnummer]
Dat Dietsch van Onses Heren Wrake;
Want dat seghet, in ware sake,
Dat Titus diegene was,
Die by den beelde daer genas,
Ende dat Vaspasianus waerGa naar voetnoot17
595[regelnummer]
Van Aquitanigen die koninck maerGa naar voetnoot17,
Ende dat Herodes, zonder waen,
Die die kinder doet dede slaen,
LeefdeGa naar voetnoot18 doe die roemscheGa naar voetnoot19 Heren
Die Joden begonden onteren
600[regelnummer]
Ende bi he mselvenoeck versloech,
Ende Archelaus crone droech,
Doe men wan die heilege stat;
Maer dat gelogen es al dat,
Wil ick proeven hier vorwaer:
605[regelnummer]
Na des HerenGa naar voetnoot20 geboerte myn dan drieGa naar voetnoot21 jaer
LeefdeGa naar voetnoot22 Herodes diene woude verslaen;
Achte jaer oeck mede, zonder waen,
Ofte min droech Archelaus krone,
Na zinen vader te lone,
610[regelnummer]
Ende hi starfGa naar voetnoot23 oeck in ellenden;
Dus mach ment in Josephus vinden.
Oeck en es dat Romans
In die redene niet wel gans,
Dat zeghet, dat Vaspasiaen
615[regelnummer]
Van lazerscepe hadde ontfaen
By den beelde zine gesonde,
Ende hi daerna in korter stonde
Onsen Here wrack algader,
Ende dat Titus was zijn vader.
| |
[pagina 8]
| |
620[regelnummer]
Hierne sal ik iu proeven ter stede,
Dat dit algader gelogen es mede.
|
|