Merlijn, naer het eenig bekende Steinforter handschrift
(1880)–Jacob van Maerlant– AuteursrechtvrijHoe Judas Jhesum verkochteGa naar voetnoot8.Thomaes zeghet waer by dat was,
195[regelnummer]
Dat die verraderGa naar voetnoot7 Judas
Sinen Here omme dertich penninge gaf;
Die Ewangeliste zeghet hier af;
Doe Jhesus' Cristus zat ende at
Ende Sancta Maria wiste dat,
200[regelnummer]
Die was geheten Magdalene,
Si kochteGa naar voetnoot8 diere zalve rene
Ende storte ze op Onses Heren hovet.
Judaes toernde daerombe, des gelovet,
Ende woude hebben zinen tiende,
205[regelnummer]
Daer hi die Helle an verdiende.
Hi seideGa naar voetnoot9, alse Sancte Johan bescrivet:
‘Hoe eestGa naar voetnoot10, dat men dese cost nu drivet?
Waer ombe is dese salve verloren?
Hadde mense verkocht te voren,
210[regelnummer]
Ende hadde daermede dertich penninge genomen,
So waert den armen te hulpe komen’.
Dit sprack hi, seide sancte Johan,
Niet dat hi zin leide daeran,
Dat hi die armen ietGa naar voetnoot11 hadde liefGa naar voetnoot12,
215[regelnummer]
Maer omdat hi was een diefGa naar voetnoot12,
Ende hi die alemosen droech,
Daer hi te stelene af plach genoech.
Thomaes zeghet, dat hiGa naar voetnoot13 was gram,
Dat men hem zinen tiende nam,
220[regelnummer]
Die doe dertich penninge was waertGa naar voetnoot14;
Hier omme verkochte hi daer ter vaertGa naar voetnoot14
Sinen schepper ende zinen here
Om dertich penninge te siner onnerenGa naar voetnoot15.
Darombe zeghet dat Walsche van der Wrake
225[regelnummer]
Eene zeer logentlike zake,
Dat die penninge zonderlingen
WarenGa naar voetnoot16 van goudenenGa naar voetnoot17 ringen.
Die redene zi es al gelogen,
Ende die des gelovet, hi es bedrogen.
230[regelnummer]
Hier latick oeck van den Walsche bliven,
Dat ick niet en wil bescriven
Judaes' gedinge, die hem verkochte,
Denselven Here, die hem gewrochte,
Wanten dochtGa naar voetnoot18 my niet waer;
235[regelnummer]
Maer dat zegge ick wael openbaer,
Hi was verkocht opten GoensdachGa naar voetnoot19;
Des andren dages, die daerna gelach,
Des avendes was hi spade gegaen.
In Romans zach ick oeck staen,
240[regelnummer]
Dat God met zinen jongeren sat,
OptenGa naar voetnoot19 witten Donredach, endo at,
Te Symons hues, die lazarus was;
Maer dat es logene ende gedwas:
Symon woendeGa naar voetnoot20 in Bethania
245[regelnummer]
Oeck scrivet ons dat Walsch hierna,
Dat hi aldaer wart gevaen;
Want die 't dichte, hi haddet verstaen
Ende meende waelGa naar voetnoot20 geweten dat,
Dat Symon woendeGa naar voetnoot21 in der stat.
| |
[pagina 4]
| |
250[regelnummer]
Symon was, dat mogewy lesen,
Van syner laserheit genesen,
Lange eer Onse Here was gevaen;
Maer ick late die historie staen
Van den Romanse, ende telle iu voert
255[regelnummer]
Der waren Ewangelien woert.
EensGa naar voetnoot1 witten donredages sat
Onse Here tener tafelen ende at,
Te sinen jongeren sprack hi met staden:
‘Juwer een sal my verraden’.
260[regelnummer]
Doe waren si droevich, ende elck riepGa naar voetnoot2 zeer:
‘Bin ick dat? bin ick dat, lieve Heer?’
Doe sprack Judaes: ‘bin ick dat, rabbi?’
‘Dat seghestu!’ antworde hi.
Daer leerde hi mede den apostelen sine,
265[regelnummer]
Van water, van brode, ende van wine
Synen lichaemGa naar voetnoot3 maken ende zijn bloet,
Ende seyde: ‘zo wanneer gy dit doet,
So zult gy emberGa naar voetnoot4 mijnsGa naar voetnoot5 gedinken’.
Doe hi hem hadde gegeven drinken
270[regelnummer]
Sijn bloet, ende doe si hadden gegeten,
Doe gingen ziGa naar voetnoot6 ten berge tOliveten,
In enen wael schonen hof fijn,
Daer hi met den jongerenGa naar voetnoot7 zijn
Dieke wile wanderde ende was.
275[regelnummer]
Hoe wel wiste dat Judas;
Hi quam aldaer met ener schaer.
Die jongeren worden zeer in vaer,
Want Judas daer, ter zelver stont,
Jhesum cussede an zinen mont;
280[regelnummer]
Dus verrietGa naar voetnoot8 hi den Here zijn,
Dat cussen was dat littekijn;
Te dier stede wart, sonder waen,
Onse Here al te hant gevaen
Van den Joden lasterlike,
285[regelnummer]
Ende si leidenGa naar voetnoot9 hem dorperlike;
Dat was so spade, dat zi te samen
MetGa naar voetnoot10 vackelen ende lanternen quamen,
Ende leidenGa naar voetnoot9 hem in dat gedinge,
Daer die Joden saten tot eenenGa naar voetnoot11 ringe,
290[regelnummer]
Die alle rieden an synen hals;
Daer was menegeGa naar voetnoot12 logene valsch.
Des morgens brachten sine Pilaten,
Ende clageden over hem wtermaten.
Pylatus zeyde: ‘gy nemeten bet,
295[regelnummer]
Ende ordelten na uwer wet’.
‘Neen, wy en mogen nieman doetGa naar voetnoot13 slaen’,
Spraken si. ‘So laet icken gaen’,
Sprack Pilatus, ‘willick dan?’
‘Neen, laetstuGa naar voetnoot14 gaen desen man,
300[regelnummer]
So en bistu des Keysers vrint niet waelGa naar voetnoot15,
Want hi seyde dese tael,
Dat hi der Joden koninck waer;
Dus wederseyde hi openbaer
305[regelnummer]
Tiberius, sines zelves Heer’.
Dit woert ontsach Pilatus zeer;
Al wasset hem leet, hi moeste nochtan
Jhesum, den onsculdegen man,
Doen gheselen, ende crucen mede,
310[regelnummer]
Toten berge Calvarien ter stede.
|
|