Merlijn, naer het eenig bekende Steinforter handschrift
(1880)–Jacob van Maerlant– AuteursrechtvrijWaer ombeGa naar voetnoot25 OnseGa naar voetnoot43 Here wart geboren.Beyde vrouwen endeGa naar voetnoot21 man
DieGa naar voetnoot41 horen zin zetten daeran,
Dat zi dieGa naar voetnoot22 waerheit willen weten,
Ende proevenGa naar voetnoot44, dat God dieGa naar voetnoot22 propheten
55[regelnummer]
Hier in eertrike vorsende,
Die vorseidenGa naar voetnoot45 met genende
OnsesGa naar voetnoot46 Heren komst in eertrike.
In dienGa naar voetnoot36 tyden sekerlike,
Daer wy nu hier af tellen,
60[regelnummer]
So voer dat volck al toterGa naar voetnoot9 Hellen,
Alle propheten endeGa naar voetnoot21 patriarchen;
Hieran moghen wy alle mercken
Dat dieGa naar voetnoot41 Duvele alle twaren
WaendenGa naar voetnoot47 hebben waelGa naar voetnoot48 gevaren.
65[regelnummer]
Dat zi dieGa naar voetnoot36 menschen hadden bedrogen;
| |
[pagina 2]
| |
Maer die goedeGa naar voetnoot1 mochten hem verhogen,
Want zi Onses Heren komst ontbeiden.
OnseGa naar voetnoot2 Here ontfarmede hoerGa naar voetnoot2 droefheiden
Ende quam in dit arme ellende;
70[regelnummer]
An Marien die nye man en kende
Ontfinck hiGa naar voetnoot3 menschelike gedane;
Grote minne leide hiGa naar voetnoot4 daer ane:
Omme te verlosene den sondaerGa naar voetnoot5
So nam hi an hemGa naar voetnoot6 vleesch an haerGa naar voetnoot7
75[regelnummer]
Sine dochter wart zijn moederGa naar voetnoot8;
Aldus wart hi onse broederGa naar voetnoot8.
Dat was recht, want dat iersteGa naar voetnoot9 wijf
Makede den mensche keytijf;
Hier ombe moste by den wive
80[regelnummer]
Die mensche weder werden te live;
Verstaet wael, dat God hevet gesent
Tot ons zijn enege kint;
Dat hebbewy dicke wael vereestGa naar voetnoot10.
Maria, hy den heilghenGa naar voetnoot11 gheestGa naar voetnoot10
85[regelnummer]
Ontfincken met heilicheden;
Aldus rastede binnen horen leden
Allegader die Drievoudicheit,
Dat is eene volmaeckte Godheit.
Aldus wart geboren van Marien
90[regelnummer]
Die Godes sone, des moetwy lien;
Sonder smette ende sonder zonde
Wart hi mensche, als hi wael konde;
Dat was herdeGa naar voetnoot12 grote oetmoet,
Dat hi storten woudeGa naar voetnoot13 zijn bloet
95[regelnummer]
Ombe dat hantgewerck zijns vader,
So wart die Drivoudicheit alle gader.
Hi makede Adame den iersten man,
Die by des Duvels rade began,
Dat hi die eersteGa naar voetnoot14 sonde dede
100[regelnummer]
Ende by Even rade oeck mede.
Ende doeGa naar voetnoot15 si sonde hadden gedaen,
Quam hem een lust van vleesche saen,
Ende worden, van groten goede,
Geworpen in die armoede,
105[regelnummer]
In dit arme krancke leven,
Daer groet geslachteGa naar voetnoot16 af is gebleven;
Ende wat van hem wart geboren
Voer toter Hellen ende wart verloren;
Toter tijt, dat Godes sone quam,
110[regelnummer]
Ende hi zijn hantgewercke annam
Ute Lucifers quader gewelt.
Als ons dat Ewangelium telt,
Wart hi te Betlehem geboren,
Dat Effrata hiet daer teGa naar voetnoot15 voren,
115[regelnummer]
Van Marien zijnre moeder;
Hier af es die historie te vroederGa naar voetnoot17
Die wt den EwangelienGa naar voetnoot18 spreket;
Hier ombe es 't dat hiet gebreket.
Onse Here wanderde achter lande twaren,
120[regelnummer]
Ende was te zinen dertich iaren
Gedopet hier in eertrike
In der Jordane geweldelike
Van SinteGa naar voetnoot19 Johanne Baptisten;
Aldns wart Onse Here een cristen.
125[regelnummer]
Dat alle die hem doepen deden
In die ere der Drivoudicheden,
Ende hem dan hoeden wouden van zonden,
Dat zi den Duvelen warenGa naar voetnoot20 ontfonden -
130[regelnummer]
Dese macht gaf God den clerken
Die meester zijnGa naar voetnoot21 der heiligerGa naar voetnoot22 kerken.
Aldus dwoech hi Adames sonden,
Ende dus verloes te dienGa naar voetnoot23 stonden
Lucifer al zijn gewelt,
135[regelnummer]
Daer hi den mensche mede helt,
En waerGa naar voetnoot24 of hi zonde dade;
Ende God, die altoes Zijne genade
Toten mensche keert tot allen stonden,
Want hi gheerne valt in sonden,
140[regelnummer]
So hevet Hi een ander dope geset,
Opdat hi in sonden nietGa naar voetnoot25 ne let,
Maer hi ga te biechtenGa naar voetnoot26 ghereet,
Ende doeGa naar voetnoot27 dat hem zijn priesterGa naar voetnoot28 heet;
Dus mach hi in desen eertrike
145[regelnummer]
Gewinnen wael dat Hemelrike.
Oeck is dat kont hemGa naar voetnoot29 sonder waen,
Die dieGa naar voetnoot30 Ewangelien nu verstaen,
Doe Jhesus Crist ginck achter lande,
Dat die van Rome ginck inGa naar voetnoot31 hande
150[regelnummer]
Altemale die werelt ront;
Hier ombe zo was ter selverGa naar voetnoot32 stont
Der Joden lant in hoer gewelt;
Daer woende een dieGa naar voetnoot30 dat gerechte helt
TeGa naar voetnoot33 Jherusalem, ende hietGa naar voetnoot33 Pilaet,
155[regelnummer]
Ende eestGa naar voetnoot34 alset in den Walsche staet,
So hadde hi in ziner meisenienGa naar voetnoot35
Enen ridder, daerGa naar voetnoot36 wy af lien
| |
[pagina 3]
| |
Ende heet Josep van Aromathia.
160[regelnummer]
Maer dat hi zijn ridder iet was
En zegge ick niet dat ick nye las
In ander historien dan in dese;
Die waerste die ick daeraf lese
Seghet, dat Pilatus was heidijnGa naar voetnoot1,
165[regelnummer]
Ende oeck alle die ridder zijn,
Die doe waren van ziner meisenieden
WarenGa naar voetnoot2 onbesnedene liede.
Joseph was Jode ende herde rike,
Hi zach Jhesum sekerlike
170[regelnummer]
Doen menege tekeneGa naar voetnoot3 goet;
Des minde hi hemGa naar voetnoot4 in zinen moet,
Maer hi en dorste dat niet openbaren
Van den anderen Joden t'waren.
Onse Here hadde viande vele,
175[regelnummer]
Ende luttel die hem jonden wele,
Want ziner jongeren daer af een
Hatede hem, alset wael sceen;
Maer Jhesus wiste dat wael te voren,
Wat doet dat hi zoudeGa naar voetnoot5 becoren,
180[regelnummer]
Alse God, dien alle dinck was kont,
Dat was oeck vorgeseght lange stont;
Ende Judas was ziner jongeren een,
Onses Heren drossate, alset wael sceen,
Ende plach te dragene dat men hem gaf.
185[regelnummer]
Sinte Johan hi screef daer aff,
Dat dese zake waer was al,
Ende hi des den jongeren vele stal;
Maer dat Walsch zeghet, ende niet Latijn,
Dat die tiendeGa naar voetnoot6 daer af was zijn
190[regelnummer]
Van allen, dat men gaf onsen Heer;
Daer af quam hem grote onneer,
Alse iu dat boeck wael zeggen sal,
Dat hierna nu volget al.
|
|