De kunst der mondelijke voordracht of uiterlijke welsprekendheid
(1877)–B.H. Lulofs– Auteursrechtvrij(Voor studenten, rederijkers, en verdere beoefenaars)
B.H. Lulofs, De kunst der mondelijke voordracht of uiterlijke welsprekendheid. (Voor studenten, rederijkers, en verdere beoefenaars) (ed. J. van Vloten). Brinkman, Amsterdam 1877
-
gebruikt exemplaar
exemplaar universiteitsbibliotheek Leiden, signatuur: 1231 A 42
algemene opmerkingen
Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van De kunst der mondelijke voordracht of uiterlijke welsprekendheid. (Voor studenten, rederijkers, en verdere beoefenaars) van B.H. Lulofs, opnieuw uitgegeven door J. van Vloten uit 1877. De eerste uitgave verscheen in 1848.
redactionele ingrepen
p. III: een gedeelte van de tekst is slecht leesbaar. De redactie heeft [...] geplaatst.
p. 25: een letter op deze pagina is slecht leesbaar. De redactie heeft [...] geplaatst.
Tussen vierkante haken zijn enkele koppen toegevoegd.
Bij de omzetting van de gebruikte bron naar deze publicatie in de dbnl is een aantal delen van de tekst niet overgenomen. Hieronder volgen de tekstgedeelten die wel in het origineel voorkomen maar hier uit de lopende tekst zijn weggelaten. Ook de blanco pagina's (p. II, IV en 302) zijn niet opgenomen in de lopende tekst.
[pagina I]
DE KUNST DER MONDELIJKE VOORDRACHT OF UITERLIJKE WELSPREKENDHEID, DOOR wijlen Mr. B.H. LULOFS (VOOR STUDENTEN, REDERIJKERS. EN VERDERE BEOEFENAARS) OPNIEUW UITGEGEVEN DOOR Dr. J. VAN VLOTEN.
AMSTERDAM, C.L. BRINKMAN.
1877.
[pagina 295]
INHOUD.
Algemeene Bepalingen.
Bl. | ||
---|---|---|
§ 1. | Wat men door Uiterlijke Voordracht verstaan moet. Haar onderscheiden benamingen en soorten | 1. |
§ 2. | Stof en vorm der kunstmatige Mondelijke Voordracht | 3. |
§ 3. | Uiterlijke en Innerlijke Welsprekendheid | 4. |
§ 4. | Doel en Nut der Uiterlijke Welsprekendheid | 5. |
§ 5. | Moeilijkheid der Mondelijke Voordracht | 7. |
§ 6. | Vereischten der Mondelijke Voordracht, en uitbreidende aanmerkingen daarover, met name ook over de stem en hare verschillende geaardheid | 7. |
§ 7. | Gevolgtrekking, uit het gezegde in de twee voorgaande § § afgeleid. Het goed bij monde voordragen is voor een deel een gaaf der natuur, voor een deel de vrucht van kunst en oefening | 13. |
§ 8. | Bedenkingen tegen de studie, der Voordracht, en weêrlegging daarvan | 14. |
§ 9. | Over deze en gene schriften, tot de Voordracht betrekkelijk | 17. |
§ 10. | Welke de drie hoofdeigenschappen eener goede Voordracht zijn | 18. |
EERSTE HOOFDSTUK.
Over de Zuiverheid der kunstmatige Mondelijke Voordracht.
§ 11. | Wat men door de Zuiverheid der kunstmatige Mondelijke Voordracht verstaan moet | 20. |
§ 12. | Gevolgtrekking uit het in de vorige § gezegde | 21. |
[pagina 296]
Bl. | ||
---|---|---|
§ 13. | Over de onzuivere of min zuivere Uitspraak, die somtijds aan onze Klinkers of Vocalen gegeven wordt | 22. |
§ 14. | Over de Zuiverheid of Onzuiverheid van Uitspraak, met betrekking tot onze Twee- en Drieklanken | 29. |
§ 15. | Over deze en gene feilen tegen de Zuiverheid der Mondelijke Voordracht, ten aanzien onzer Medeklinkers of Consonanten | 33. |
§ 16. | Over de veranderingen die de Zuivere Uitspraak van sommige medeklinkers of consonanten ondergaan moet, ten gevolge van plaatsing, assimilacie, of in het algemeen van de eischen der Welluidendheid | 41. |
§ 17. | Over de Zuiverheid van Uitspraak, wat de scheiding der lettergrepen in woorden betreft | 47. |
§ 18. | Over de Zuiverheid van Voordracht met opzicht tot den Woordaccent, of over de grammaticale Orthotonie | 48. |
TWEEDE HOOFDSTUK.
Over de Duidelijkheid van Voordracht.
§ 19. | Wat men door de Duidelijkheid der kunstmatige Mondelijke Voordracht verstaan moet, en over hare noodzakelijkheid. | 58. |
§ 20. | De Duidelijkheid van Voordracht is tweederlei | 59. |
§ 21. | Over de Duidelijkheid of Verstaanbaarheid der Mondelijke Voordracht voor oor en oog, en waardoor zij te weeg gebracht en bevorderd wordt | 60. |
§ 22. | Over het te zacht spreken | 60. |
§ 23. | Over het te hard spreken of schreeuwen | 63. |
§ 24. | Over het te snel spreken of rabbelen | 64. |
§ 25. | Over het te langzaam, te talmachtig spreken, of temen | 65. |
§ 26. | Over het niet voldoende gearticuleerd spreken | 65. |
§ 27. | Over deze en gene gebreken in onze spraakwerktuigen, die van nature het hoorbaar, duidelijk, en gearticuleerd spreken in den weg staan | 67. |
§ 28. | Over de Duidelijkheid van Voordracht voor het begrip of verstand, of over de intellectueele Duidelijkheid | 69. |
§ 29. | 1. Men moet in de zinnen en zinsneden, die men voordraagt, binden wat gebonden moet worden | 70. |
§ 30. | 2. Men moet scheiden wat gescheiden moet worden voorgedragen, en over de pauzen in het algemeen. | 73. |
§ 31. | Over de grammaticale en syntaktische, of in het algemeen logische pauzen of rusten | 74. |
[pagina 297]
Bl. | ||
---|---|---|
§ 32. | Over de rusten of pauzen van ademhaling, en over het ademhalen bij het voordragen in het algemeen | 77. |
§ 33. | Over de gehoor- en welluidendheids-, of over de eufonische en aesthetische pauzen, of die ter kenmerking van den Numerus of de Proza-harmonie dienen | 80. |
§ 34. | Over de pauzen of rusten van gevoel, kracht, en nadruk, of over de meer pathetische, oratorische, emfatische pauzen. | 82. |
§ 35. | Over nog andere soorten van pauzen, en over de veranderingen van stem, waarmeê de rusten of pauzen gepaard moeten gaan | 89. |
§ 36. | 3. Men moet op den Redeaceent, op intellectueele en emfatische Orthotonie, acht geven. Wat men door dien klemtoon verstaan moet, en welke zijn geaardheid is | 92. |
§ 37. | Soorten van den Redeaccent | 93. |
§ 38. | Gewicht van den Redetoon in de voordracht, en verdere aanmerkingen over gebruik en misbruik in dezen | 95. |
§ 39. | 4. Men moet in de voordracht doen gevoelen, of iets op stelligen en bedaarden trant, dan wel vragender of uitroepender wijze gezegd wordt. | 101. |
§ 40. | Over de mondelijke Voordracht van hetgeen bij wijze van Uitroeping aangeduid is | 103. |
§ 41. | 5. Men moet ook, ter bevordering der Duidelijkheid van Voordracht voor het begrip, de Parenthezen of Tusschenzinnen onderscheiden | 106. |
§ 42. | Om intellectueel duidelijk voor te dragen, moet men ook op het uit een logisch oogpunt beschouwde geheel der gedachte, die in een zin vervat is, letten, en vooral ook doen gevoelen, of iets in ernst dan wel in spot of ironie gezegd is | 108. |
§ 43. | Over den toon der spot of ironie | 110. |
DERDE HOOFDSTUK.
Over de Fraaiheid der Mondelijke Voordracht.
§ 44. | Wat men door de Fraaiheid der kunstmatige Mondelijke Voordracht verstaan moet, en welke eigenschappen onder haar begrepen worden | 115. |
§ 45. | Over de Waarheid en Natuurlijkheid van Voordracht | 116. |
§ 46. | Over Welluidendheid (eufonie) van Voordracht: a. Welluidendheid van stem | 120. |
[pagina 298]
Bl. | ||
---|---|---|
§ 46.* | Vervolg over de Welluidendheid van Voordracht: b. Welluidend gebruik der stem. Het schreeuwen, enz. | 122. |
§ 47. | Vervolg van de Welluidendheid van Voordracht. Nog andere wijzen van een onwelluidend gebruik der stem | 124. |
§ 48. | Over de Afwisseling (Varietas) in de Mondelijke Voordracht, met een zekere Eenparigheid (Aequalitas) evenwel te vereenigen | 125. |
§ 49. | Over Eentonigheid en Gelijktonigheid | 130. |
§ 50. | Over Eenheid, Eenparigheid of Gelijkmatigheid (Aequalitas) in de Afwisseling van Voordracht | 132. |
§ 51. | Over de Juistheid van Voordracht (Pronuntiatio apta) | 137. |
§ 52. | Algemeene aanmerking over de Gebaren | 138. |
§ 53. | Vervolg over de Gebaren. De Houding | 140. |
§ 54. | Over het werken met het gelaat, of over de speling of het zoogenaamde spel der gelaatstrekken | 143. |
§ 55. | Over de beweging van armen, handen en vingers | 146. |
§ 56. | a) Welke gebaren men zoo al met de armen en hunne uiteinden, de handen en vingers, maken kan | 147. |
§ 57. | b) Voor welke gebaren men zich bij dat gedeelte der gebaarmaking wachten moet | 154. |
§ 58. | Over nog eenige andere lichaamsbewegingen bij de Voordracht | 163. |
§ 59. | Over de juistheid van Voordracht (vervolg van § 51). - Meer algemeene voorschriften, en wel vooreerst over de Juistheid, beschouwd in betrekking tot een voor te dragen stuk in zijn geheel | 166. |
§ 60. | Over de Juistheid der kunstmatige Mondelijke Voordracht, beschouwd in betrekking tot de hoofd-onderdeelen van een voor te dragen stuk | 169. |
§ 61. | Over de Juistheid van Voordracht, in betrekking tot de enkele zinnen en zinsneden van een voor te dragen stuk | 171. |
§ 62. | Over de Juistheid van Voordracht met betrekking tot de enkele woorden, en hunne lettergrepen en letters, van een voor te dragen stuk | 174. |
§ 63. | Vervolg. Over de Juistheid van Voordracht met betrekking tot de enkele lettergrepen en letters | 181. |
§ 64. | Slot. Ernstige waarschuwing tegen alle overdrijving in dezen; voorts over de juistheid, ook van Gebaarmaking, bij sommige zinsneden en woorden in een voor te dragen stuk | 186. |
§ 65. | Over de Juistheid of Gepastheid der kunstmatige Mondelijke |
[pagina 299]
Bl. | ||
---|---|---|
Voordracht met opzicht tot de zoogenaamde Figuren in een voor te dragen stuk | 191. | |
§ 66. | Over de Juistheid der Mondelijke Voordracht, met betrekking tot de Hartstochten, Gewaarwordingen, Aandoeningen, en soortgelijke levendige zielsgesteldheden en gemoedsbewegingen, die in een bij monde voor te dragen stuk worden aangetroffen | 199. |
§ 67. | Vervolg en slot van het voorgaande | 214. |
§ 68. | Over de Juistheid der Mondelinge Voordracht, wat het meer ethische, in onderscheiding van het meer pathetische, in den mensch, betreft, of wat de karakters, den leeftijd, den stand, en de betrekking der personen aangaat, die in een voor te dragen stuk sprekend worden ingevoerd | 215. |
§ 69 | Over de Juistheid van Voordracht uit eenige byzondere oogpunten beschouwd, en wel vooreerst in betrekking tot de soort van Welsprekendheid, waartoe een voor te dragen stuk behoort | 220. |
§ 70. | Over de Juistheid der Mondelijke Voordracht in de Kanselwelsprekendheid | 222. |
§ 71. | Over de Juistheid van de Voordracht in de staatkundige of politieke of Staatswelsprekendheid | 223. |
§ 72. | Over de Juistheid der Mondelijke Voordracht in de Baliewelsprekendheid | 225. |
§ 73. | Over de Juistheid van Voordracht in de gemengde soort van Welsprekendheid | 216. |
§ 74. | Over de Juistheid van Voordracht, met opzicht tot de hoofdonderdeelen van redevoeringen en dergelijke stukken, die in de vier gemelde hoofdsoorten van Welsprekendheid worden aangetroffen. | 228. |
§ 75. | Over de Juistheid der Mondelijke Voordracht, beschouwd in betrekking tot hem, die spreekt, en hen, die hooren | 234. |
§ 76. | Over de Juistheid der Mondelijke Voordracht, naarmate men Proza of wel Poëzy declameert, en eenige populaire aanmerkingen over het voordragen van Verzen in het algemeen | 235. |
§ 77. | Over het meer zangerige in de Voordracht van Verzen | 238. |
§ 78. | Over de wijze, waarop men bij de Mondelijke Voordracht van Verzen het Metrum of de Maat moet doen hooren; namelijk noch te veel noch te weinig | 242. |
§ 79. | Over de wijze, waarop men bij het voordragen van Verzen te werk moet gaan, als Maat en Zin met elkaâr in twee- |
[pagina 300]
Bl. | ||
---|---|---|
strijd zijn, en over de Overloopen, Doorloopen, Oversprongen, of Enjambementen | 246. | |
§ 80. | Over hetgeen in de Voordracht van Verzen ten aanzien van het Rijm in acht te nemen valt. | 252. |
ë 81. | Over de onderscheiden soorten van Verzen, en over hetgeen met betrekking tot dat onderscheid in de Voordracht betracht moet worden | 255. |
§ 82. | Nog eenige algemeene gemengde aanmerkingen over het voordragen van Verzen | 261. |
§ 83. | Over de voordracht op het Tooneel | 264. |
§ 84. | Iets over de komieke of boertige, kluchtige, koddige of grappige voordracht | 267. |
§ 85. | Over de voordracht op zoogenaamde Declamatoriën, en welke partij men daarbij van de Muziek kan trekken | 269. |
§ 86. | Iets over het gewone overluid lezen | 272. |
§ 87. | Algemeene Slotopmerkingen over de Voordracht en over de beste wijze om zich tot haar voor te bereiden, zich in haar te oefenen, en in haar te slagen | 274. |
bijlage | I. (Nadere toelichting omtrent houding en handgebaar, met afbeelding) | 285. |
bijlage | II. (kinker, over de hoorbare Voordracht van den redenaar) | 289. |
inhoud | 295. |