| |
| |
| |
Vijf en twintigste kapittel.
Een laatst bezoek. - De Villa Borghese. - De Pincio. - Tusschen Rome en Florence. - Bekenden. - Waarom Livie over bouwkunst durft spreken. - Museums. - Madonna's. - Slechte voorgevoelens. - Een echo. - De Canti-Galli potbakkerij. - De misses Wetherby.
Reeds den eersten avond na hunnen terugkeer ging Livie mistress Andrews bezoeken; met vrees steeg zij naar boven: zou ze slechter, zou ze wat beter wezen?
O vreugd! zij zelve was het, die op het eerste getik de deur opende. Zij zocht in het halfduister de lucifertjes en ontstak een paar bougies op den schoorsteen. Hoe alles toch pijlsnel afwisselt in het leven! hare ziekte was bijkans vergeten, de ijsberg stond weer glimmend recht, zij was een weinig vermagerd; maar Livie had haar nog nooit zoo opgewekt gezien. Blij als een kind strekte ze haren arm uit: zij droeg een nieuw kleinood aan den pols: een breeden band van gouden filigrane, met een schild, waarop in email Guido Reni's wagen van Aurora was afgebeeld: ‘Over de driehonderd franken!’ fluisterde zij, en nog gewichtiger, ‘goud van achttien karaat!’
| |
| |
Livie wist dit gewicht niet op prijs te stellen, zooals het behoorde, doch verheugde zich met haar over dat koninklijk geschenk van den Pacha.
‘Ik heb eene groote smart te verduren, maar ben toch zoo gelukkig in vele opzichten: zulk een milden man; alles wat ik wenschen kan in mijn bereik!’
Zeg niet, dat ijdele voldoeningen nooit met diepe droefheid kunnen gepaard gaan!
Het hart heeft zoovele plooien, waarin het lief en leed - van elkaar gescheiden - te gelijkertijd huisvest.
Zij rijden naar de Villa Borghese, een zeer uitgestrekt eigendom en tevens eene publieke wandeling, met altijdgroene eiken en pijnboomen. Als men de woestenij: de Campagna van Rome gezien heeft, is men verwonderd hier zulk een prachtigen wasdom te vinden. Sporen van verval, gebrek aan onderhoud zijn er nochtans als bijna overal in de eeuwige stad te bemerken. Vele open koetsen doorkruisen de breede lanen: de tuin of het park is eene soort van Bois de Boulogne van Parijs.
Toen zij juist aan den uitgang zijn, komt het rijtuig des Konings binnen, het is met twee paarden bespannen. Hij is in burgercostuum; men herkent hem aan zijn portret en ook aan den schitterend gekleeden officier, met de borst vol eereteekens, - de hemel vergeve het Livie, maar zij gelooft, dat deze daar is om de aandacht op zijnen souverein te trekken - die naast hem zit. Koning Humbertus groet rechts en links degenen, die voor hem den hoed afnemen. Zijn groet heeft iets militairisch, iets zelfvertrouwends.
Zij beklimmen den Pincio, een schoonen publieken hof, bergop, dicht bij de Piazza del Popoio en de Villa Borghese.
| |
| |
Vandaar heeft men een heerlijk vergezicht over Rome. Het is waarlijk hunne lotsbestemming - en overigens die van vele reizigers - degenen weder te ontmoeten met wie het toeval hen reeds heeft te zamen gebracht: daar omhoog komt hun lange, leelijke Engelsche pastoor, die met hen Pompeji heeft bezocht. Hij neemt den steek af en groet met een zeer vriendelijken glimlach; - en wat nog zonderlinger is, hij bevindt zich in gezelschap, van een anderen jongen geestelijke, aan wien zij een half uur geleden in het park van Borghese den weg naar den uitgang hebben gevraagd.
Het landschap tusschen Rome en Florence is zeer schilderachtig. Meest loopt de spoor door rijke valleien. Het is een genoegen om te zien, hoe schoon in Toscane het akkerland, met zijne smalle beddekens op al die golvingen of platte deelen, is bewerkt. Er staan veldgewassen, daarin boomen - moerbezieboomen - op gewissen afstand van elkaar en tusschen deze ranken wingerden. De grond is dus onder de warme zon van Italië zóó vruchtbaar, dat hij een driedubbelen oogst oplevert: koren, wijn en ooft. Men ziet het meer van Trasimeno, ook hier en daar hoogten of rotsen; in de verte ligt er sneeuw op de bergketen.
Florence - de Schoone, is tevens eene reine stad, vele winkels beeldzuilen, paleizen: somber, grauwzwart, geene of weinig vensters beneden, met vierkante ijzeren traliën voorzien als zoovele gevangenissen. De geschilderde gevels der huizen dragen eene donkere kleur, de blinden zijn grasgroen. Alle dingen, tot zelfs de kraampjes met oranjeappels, hebben een uitzicht van orde en netheid. Er zijn vele magazijnen van kunstvoorwerpen als te Pisa. Groote wandel- | |
| |
plaatsen, onder andere de vermaarde Cascine. In een besloten hof ziet men nog oranjeboomen; dit schijnt eene uitzondering, alle boomen staan er naakt buiten de araucaria's en andere soorten van fijne sparren.
De plantengroei van het Zuiden is weg; maar hier evenals elders in deze landstreken aanbidt men letterlijk de zon. Wanneer men u in een hôtel of in eene pension eene kamer toont, laat men nooit na er bij te voegen: - zelfs als het niet volkomen aldus is - ‘vlak in de zon’.
Zij bezoeken de kerk van Santa Croce vol marmeren praalgraven: Galiléi, Michel Augelo, Machiavelli, - oude bekenden deze namen - en zij ontmoeten er andere bekenden: de Sherlocks met hunnen Baedeker in de hand en eenen gids nevens hen.
Voor het oogenblik zijn de kunstwerken vergeten: men verheugt zich wederzijds over de ontmoeting en belooft elkander te bezoeken in de Pension Jennings, Lung-Arno, en het Hôtel de l' Europe. In dit laatste hebben de Belgen hunnen intrek genomen.
De hoofdkerk en het Baptisterium met de vermaarde bronzen deuren van Ghiberti trekken zeer hunne aandacht. De kerk en de daarnaast staande toren - il Campanile zijn gansch in wit en gekleurd marmer, ongemeen rijk bekleed van buiten. Het geheel maakt nochtans veelmeer den indruk van eene verbazend geduldige, moeielijke liefhebberij dan van een grootsch architecturaal werk; men is minder getroffen door het ontzaggelijke van het gebouw dan door het oneindige der bijzonderheden en de verscheidenheid der ingelegde marmerfiguren.
‘Durft gij over bouwkunst spreken?’ vroeg Livie zich zelve af, bij het herlezen van de bovenstaande regelen in haar
| |
| |
dagboekje en zij antwoordde ook verontschuldigend aan zich zelve:
‘Ik spreek maar van mijn persoonlijken indruk, ik ben niet vermetel genoeg om mijn oordeel als het juiste op te geven.’
Het wereldberoemd Museum van gli Uffizi te Florence! Wie telt de slagen van het hart, wanneer men de trappen, die er heen voeren opgaat, en wie maalt de geestelijke en lichaamlijke vermoeienis met welke men er weder afdaalt! Wat heeft men niet al genoten bij het doorwandelen in die zalen, niet gretig genoten en angstig omgezien uit vrees, dat een meesterstuk aan het oog mocht ontsnappen, daar waar er toch zulk een overvloed van meesterstukken is!
‘Wat trof mij het meest in al de museums?’ vroeg Livie zich af. ‘Zooveel, wat ik niet noemen kan en wat mij voor den geest blijft zweven: la Vergine dal Baldacchino, la Vergine del Gran Duca, de... o neen, neen, ik wil er geene noemen, want ik ben niet bevoegd en het valt niet in mijn plan om schilderijen te bespreken, en den indruk, dien ik bij het zien onderging, vertolken, ware onmogelijk...’
Maar ondanks Livie zweefden sommige beelden - 's nachts meest - duidelijk voor haar oog: onder andere de Madonna della Sedia van Rafaël ook uit het Pitti-museum, die zij en overigens een ieder reeds vaak elders in kopie had gezien. Zij is hier achter een glas verborgen, de éénige schilderij - naar ik meen - van heel de galerij. Het kan noodzakelijk wezen ter bewaring, maar het is spijtig voor het effect. Deze madonna heeft - zooals vaak gezegd is - iets inderdaad moederlijks, wat men bij andere, hoe meesterlijk ook als kunstgewrocht, vermist. Het ideale neemt bij schier alle te
| |
| |
zeer de bovenhand over het stoffelijke: zij hebben niets werelds meer; het Jezuskind zit op hare armen, alsof het haar niet aanging, - ten minste het maakte hier aldus den indruk op Livie - alsof het in gestadig gevaar verkeerde van den schoot of den arm zijner droomerige, in de wolken zwevende moeder neer te tuimelen. Zelfs bij de allerschoonste der madonna's, die om hare hemelsche uitdrukking alleen het harte roeren en het oog boeien, bestaat dit gemis aan eenen liefdeband tusschen haar en den kleinen Jezus. De Madonna della Sedia is eene ware moeder, die haar kind vertroeteld, dat op zijne beurt bescherming bij haar zoekt en zijne handjes onder haren borstdoek warmt. Dit natuurlijke, ware neemt niets van de heiligheid der groep weg, of doet zij het, zoo is het geheel in het voordeel van den teweeggebrachten indruk. Hoe machtig trekt die aanblik u aan! Geen wonder, dat geslachten achtereen ze bewonderd hebben en nog bewonderen zullen, ten minste zoolang de beeldstormers der toekomst, zij die alles vernielen willen om eene volledige herschepping der maatschappij te bewerken, geene schendende hand aan haar slaan.
‘Voor hoelang is uw bestaan nog verzekerd?’ kon Livie niet nalaten zich af te vragen, terwijl zij bewonderend en beangstigd voor hun behoud in al die museums van Italië rondkeek, nog onder den indruk van allerlei omwentelingszuchtige berichten uit het vaderland, tot haar gekomen - als het zoogenaamde spel der zoelte: het lichten aan den horizont bij warmen zomerdag, dat verre onweders aanduidt - en die toch maar een plaatselijk uitwerksel waren van het ontzaglijk onweder, dat over geheel Europa broeit?...
Zij kon het niet helpen, maar eene madonna van Murillo, diegene met hare donkere haren, trof en ontroerde haar
| |
| |
dieper nog dan de madonna van Rafaël: hoe goddelijk schoon is zij! Zij is niet een geïdealiseerd vrouwenbeeld maar het menschgeworden ideaal zelf!
Livie vroeg zich nochtans af, waarom eene Lieve Vrouw nooit eens het Jezuskind hartelijk tegenlacht, waarom zij er nooit opgewekt mede speelt, als eene moeder doet. Waarom de madonna's, hoe mild zij er ook uitzien, of als enkele van Rubens, zelfs glimlachen, immer toch iets bepaald melancholisch behouden.
Is het noodzakelijk, dat Maria de kindsheid van haar zoontje verbittere door haar eeuwigen ernst en heeft zij dan altijd in het wichtje den gekruisten God voor oogen? Waarom heeft geen enkel schilder - voor zooveel Livie bekend staat - eens eene vroolijke Lieve Vrouw geleverd? Rafaël heeft het moederlijke met het heilige weten te vereenen, zou het levenslustige met het goddelijke inderdaad ondenkbaar of onuitvoerbaar wezen?
De museums van beeldhouwkunde en schilderijen: Gli Uffizi en het Paleis Pitti zijne door eene brug over de Arno verbonden. Die brug zelve is overdekt en vormt eene zeer lange gaanderij.
Zij hangt vol portretten. Er is eene andere, smallere gang met naakte muren, Livie herinnert zich niet juist meer waar, doch aan diens ingang hooren zij en hare vrienden aan het andere einde tamelijk luid spreken; de toon is hun bekend: het klinkt als Vlaamsch, hoe zonderling! Zij lachen, en ginder lacht men ook. - Het is een echo, maar zóo trouw, dat het de stem van den spreker duidelijk herkennen laat.
| |
| |
Op zekeren dag tegen den avond, toen zij van ergens eenen tocht terugkomend, den Campanile, het beroemd marmeren torentje, zich scherp op den zuiveren hemel zagen afteekenen, kreeg Livie zeer onwillekeurig eene kunstschendende gedachte: het kwam haar voor als ware het een groot, gekleurd schelpwerk geweest, zooals er in onze badplaatsen verkocht worden; maar snel als de wind verdreef zij die vergelijking om nog enkel met geweld te willen bewonderen, wat zij wist, dat door kenners schoon wordt genoemd, en dus door allen, die het zien, moet geprezen worden.
Des avonds te voren waren de Sherlocks gekomen om vaarwel te zeggen, en het toeval wilde, dat de Vlamingen ze weder ontmoetten op de Piazza della Signoria, juist terwijl ze naar een rijtuig omzagen om naar het fort van Belvedere te rijden. De Sherlocks zijn vergezeld van de drie hoog opgewassen misses Wetherby, die Livie nu eerst voorgoed gadeslaat: rimpelige, misnoegde, scherpe gezichten, potsierlijk gemaakt door groote strooien hoeden; dunne lijven en zulke lange halzen, dat ze deels nog bloot zijn, ondanks het bont, dat ze bedekken moet. Deze drie juffrouwen gelijken zeer op elkander, zoozeer, dat een onbekende ze op het eerste zien niet onderscheiden kan; nochtans draagt - bij nadere kennismaking - miss Rosamond, de jongste, den palm der leelijkheid weg.
Maud was bij vrienden uit Melbourne te Napels gebleven.
Mistress Sherlock en hare dochtertjes Grace en Mattie omringen de Belgen en door hare lieflijke uitnoodiging bekoord, geven deze hun plan op en nemen zij al te zamen den omnibus om ergens ten uitkante de Canti-Galli potbakkerij te bezoeken. Deze tocht is zeer vroolijk: zij maken een groot
| |
| |
gezelschap uit, het rijtuig is er bijna gansch mede bezet.
Het is eene potbakkerij, waar het aardewerk der streek wordt gemaakt, tentoongesteld en duur aan de liefhebbers verkocht: het staat in groote zalen uitgestald, zeer schitterend doch, wellicht door de vergelijking met al de geziene kunstschatten, afgrijselijk, - in Livie's oogen alleen misschien, want bij het binnenkomen, werpt miss Rosamond hare lange gestalte achterover en gaapt als het ware naar haren adem:
‘Oh! oh! I am going mad - ik wordt gek!’ roept zij uit.
‘How is that?’ vraagt Livie haar met bevreemding.
‘Oh, it 's only joy!’ zegt miss Rosamond in geestdrift.
Zij was juist jarig dien dag en mistress Sherlock, die van hare bewondering was getuige geweest, sloop onbemerkt weg en kwam weldra terug uit eene nevenzaal meteen tamelijk groot schoteltje, waarvan niemand het gebruik had kunnen aanduiden, doch dat met zijne gele, groene en blauwe kleuren sterk in het oog sprong. Miss Rosamond toonde zich zeer dankbaar voor dit geschenk en droeg het in de ééne hand, het met de andere tegen eene mogelijke botsing beschermend. Livie kon niet nalaten te denken, dat het een hinderende colis was voor iemand, die naar Nieuw-Holland terug moest en eerst nog eene omreis door het grootste deel van Europa en noordelijk Afrika wilde doen.
|
|