| |
| |
| |
Twee-en-twintigste kapittel.
Een Gezelschap van acht Engelsche Dames. - Het Rapengezicht. - De Paardekop. - De Vroolijke Kin. - Het Schoon Voorhoofd. - De Fontein van Trevi. - In den omnibus. - 's Avonds alleen. - Verlangen naar een ander Vaderland.
In het hôtel verbleef een gezelschap Engelsche dames, acht in getal, oude en jonge, als een bataillon bewegend. De leidster was eene blond-grijze, nog jeugdige, frissche, wakkere dame, eene schrijfster, welke correspondenciën naar ik weet niet meer hoevele tijdschriften in haar vaderland opzond. Zij had de reisonderneming op zich genomen. Zij betaalde; regelde alles en sprak Italiaansch met de garçons: Raimondo, Emilio en Angelo, of met de koetsiers, want zij reden meest met twee rijtuigen uit. 's Morgens om half negen zaten zij alle acht - vier tegenover elkaar - aan de ontbijttafel. Er waren zonderlinge typen bij; eene lange blonde met een raaprond, deegkleurig aangezicht, eene dwaze uitdrukking en een langen, gekropten hals; zij droeg eenen manshoed als eene amazone. Dan eene oudachtige, met een zeer bruin vel, groote, puilende oogen en een buitengewoon grooten mond
| |
| |
met een schrikverwekkend gebit als dat van een paard. Zij scheen aan ergens een gekruisd Indisch ras toe te behooren. Zij dronk dampend heet water met Marsalawijn gemengd bij haar eten.
Deze dames waren luidruchtig en schenen zich wel te vermaken en goed overeen te komen. Zij groetten de Vlamingen nauwelijks of niet en deze zagen haar ook niet aan en gingen recht naar hunne plaats aan tafel.
Nevens Livie zat een jong, blozend meisje, dat ook van den troep deel uitmaakte - met hoog gekamd, bruin gekruld haar boven een schoon geheeld, ivoorblank voorhoofd; zij richtten het woord niet tot elkaar.
Livie was dus zeer verwonderd op eenen avond, terwijl zij na het maal bij mevrouw de Poortere op de canapé zat, den Paardekop naar haar te zien toekomen, die zei:
‘Gij zijt kloekmoedig alleen uit geweest dezen morgen.’
‘Ja, naar de catacomben van Ste-Agnese.’
‘En wij zijn naar Tivoli gereden.’
Het gesprek was aangeknoopt. Livie trok eenen zetel bij, keerde hem en de Paardekop zat neder. Zij vertelde allerlei. Livie luisterde begeerig en zag haar aan: van bij was zij niet zoo aanstootelijk: er lag nog goedheid in die leelijke oogen en dien breeden lach.
Toen kwam het meisje met het schoone voorhoofd nader: ‘Wilt gij ons ook vergezellen?’ tot Livie.
‘Waar gaat gij heen?’
De Paardekop gaf bescheid: ‘Naar de fontein van Trevi: er bestaat een volksgeloof - an old saying, waarbij men beweert, dat wie bij maneschijn uit de fontein van Trevi drinkt, terugkomt naar Rome, in geval hij het wenscht.’
Livie aarzelde; men drong aan en zij liet zich bewegen
| |
| |
om mede te gaan. De geleidster, miss Black, bleef thuis uit hoofde van haar schrijfwerk, en nu maakte Livie onverwachts deel van de acht, dezer leemte aanvullend.
Men ging twee en twee. Livie naast de juffer met den Paardekop. Hare geboortestad was Southampton. Zij was ziek geweest te Mentone, men had den dokter moeten halen wegens slechte spijsverteering, daarom dronk zij heet water aan de maaltijden.
Livie vroeg aan hare gezellin of Rome haar beviel.
‘Pook! Rome! Ja en neen’: men moest Rome bezocht hebben om te kunnen medespreken, maar zoo bijzonder was het niet. ‘Ik wil niets laten merken uit achting voor miss Black, die ons rondleidt, doch wat hebben wij hier al gruis en puin gezien! Gisteren zijn wij naar het Forum en de baden van... van?...
‘Van Caracalla?’ hielp Livie.
‘Ja, van Caracalla of iets in dien zin; wel, wel, daar ligt wat op te ruimen! men mag zeggen, dat het er al te vernieuwen is!’
Livie kon niet anders dan haar gelijk geven. ‘De museums zijn toch mooi,’ zei ze, op hare lippen bijtend om niet zichtbaar te lachen.
‘Ja, dat ontken ik niet,’ antwoordde de Paardenkop, ‘er zijn schoone dingen, maar er staat toch ook veel beschadigd en gebroken goed.’
Livie vermaakte zich; het speet haar, toen ze er waren.
De fontein schijnt kolossaal bij dage, maar nog meer bij maneschijn. De middenfiguur op den grooten gevel, die de kom overheerscht, stond helder verlicht; de andere beelden en groepen vertoonden donkere schaduwen en blanke vlakken; de maan scheen in den breeden, vallenden stroom met
| |
[pagina t.o. 258]
[p. t.o. 258] | |
De fontein van Trevi, te Rome.
| |
| |
zijn donderend geruisch, en blonk in elken waterstraal en schitterde in elken rimpel van den grooten vergaarkom: het was een heerlijke, spookachtige aanblik.
De acht juffrouwen waren de trappen afgedaald; de jongste riepen en stoeiden zoo luid, dat hare stemmen bijna het gedruisch der fontein vermeesterden.
Hoe water opgevangen? aan eenen der stralen? Zij klauterden op de randen en de uitspringende steenen; zij hadden hare handschoenen uitgetrokken en dronken uit den palm.
‘Wij willen weerkomen! Wij zullen weerkomen!’
De Paardekop onthield zich: zij had genoeg van Rome gezien.
‘Gij moet ook drinken,’ zei eene miss met welgevulde borst, eene vroolijke, dubbele kin, een klein wipneusje en ronde, verwonderde oogen tot Livie.
‘Maar ik zal hier toch terugkeeren in het kort, wanneer wij van Napels komen,’ aldus wilde zij het ontwijken.
‘Indien gij niet drinkt, komt gij niet weer,’ zei de miss beslist, en zij lachte; men kon niet weten, of het scherts of ernst was; ‘toe gij moet,’ hernam zij dwingend.
Och, Livie was niet bijgeloovig, zij verlangde op dat oogenblik ook niet zoo vurig om terug te keeren; maar zij gehoorzaamde: zij trok den handschoen uit en dronk als de zes anderen in haren palm van de fontein van Trevi.
In het terugkeeren, toen zij reeds op de Piazza Barberini dicht bij het hôtel waren, stelde iemand der bende, ondanks het gevorderd uur, nog voor shopping - in de winkels - te gaan om photographieën te koopen.
Livie was vermoeid, zij wenschte goeden avond. De Paardekop drukte haar de hand. Toen zij eenige stappen verre was, kwamen het Schoon Voorhoofd en het Rapengezicht
| |
| |
achter haar geloopen, - die twee waren onafscheidbaar, altijd arm aan arm; zij ook wilden slapengaan: shopping voor photographieën was niet interesting. Zij hadden te Monte-Carlo zien spelen: goud- en zilverstukken rolden op de tafel, o dat was mooi, en daar was het vermakelijk!
Hoe zonderling, dat Livie, die zich zóó teruggetrokken, en de acht voor onbeleefd aangezien had, in eens in haar gezelschap opgenomen werd! hoe onverwacht, dat zij aan haar voornemen om geene nieuwe kennissen aan te knoopen, en aan hare vrienden van Nizza - al was het maar vluchtig - ontrouw geworden was!
Mijnheer de Poortere en Livie zitten in den tram: Piazza di Spagna, om ik weet niet meer waarheen te rijden. Zij moeten eenige oogenblikken wachten, aleer hij vertrekt.
Er komt eene vrouw met een knaapje binnen, dat er wakker uitziet. De kleine zet zich nevens mijnheer de Poortere. Het kind houdt eene flesch in een papier gedraaid in de hand. Mijnheer de Poortere slaat hem op den schouder en zegt in 't Fransch: ‘Dat is een brave jongen, hij helpt zijne moeder de proviand dragen.’
Het kind lacht hem aan, het verstaat hem niet. Hij herhaalt de woorden in 't Italiaansch; maar de kleine lacht weder: hij begrijpt het evenmin.
Livie zegt het in 't Engelsch; het was wel iets onbeduidends, maar de knaap scheen er nieuwsgierig naar. Hij schudt het hoofd: ‘Allemand,’ verklaart hij.
Het was een Duitscher. Dan spreekt Livie hem in zijne taal aan; doch nauwelijks heeft het kind eenige volzinnen met haar gewisseld, of eene bleeke, rosharige, nog jonge dame, die in Baedeker leest, vouwt haar boek toe, ziet
| |
| |
Livie van het hoofd tot de voeten aan en richt het woord tot haar in 't Engelsch:
‘Gij zijt van Duitschland, madame?’
‘Neen, van Vlaanderen.’
‘Maar gij spreekt Duitsch. O, ik zoek juist iemand om mijn klein meisje onderricht in die taal te geven; wat zou ik blijde zijn, indien - zij dorst blijkbaar haren wensch niet gansch uitdrukken - gij mij iemand daartoe aanduiden kondet.’
‘Om bij u in te wonen?’
‘Ja, in Engeland; maar eerst trekken wij naar Sicilië.’
Zeldzaam aanbod. Hoe gretig zou het in sommige gevallen door iemand, die als Jérôme Paturot op zoek is naar eene sociale positie, niet met geestdrift en dankbaarheid worden aangenomen!
Livie raadt haar eene aankondiging in een dagblad te stellen, als zijnde het doelmatigste middel ter volbrenging van haren wensch.
‘Yes,’ zei ze en keek in haren Baedeker.
Livie had alle aantrekkelijkheid in hare oogen verloren.
Om half zeven had in Albergo d'Italia het diner plaats, daarna begaf heel het gezelschap zich in de vergaderzaal. Het gesprek werd - meest staande - in verschillende groepen en in het Engelsch gevoerd. Er was eene groep Amerikanen, die bijzonder luidruchtig waren, onder welke een heer met grooten bruinen knevel. Hij moest iets aan zijn oog hebben, want het was met een rond blauw schild bedekt en de verbeelding werd er schrikaanjagend door verontrust: wat daar wel onder stak?...
Hij dineerde - waarschijnlijk uit eerbied voor het ont- | |
| |
stellingsvermogen der gasten - alleen in een koekje met den rug naar de groote tafel gewend. Na het maal haalde hij dat verlies in door luide bewijsvoeringen tegen zijne reisgenooten: een blonden, opgeschoten heer met een purperkleurig dasje en een viertal jonge dames, allen evengroot, prachtig in schitterende zijde uitgedoscht met lange sleepen als vreemde vogels met lange staarten.
Die alleenspraak en de overige stillere gesprekken duurden echter niet lang: al die menschen waren moede van de uitstapjes van den dag, en moesten den volgenden morgen vroeg op om hunne lustige of leerrijke zwerftochtjes door Rome te hernemen. Om negen uren was heel de groote zaal ontruimd.
Mijnheer en mevrouw de Poortere hadden goeden nacht gewenscht; de twee Engelsche dames waren met een bescheiden knikje heengegaan; de drie jongste der acht juffrouwen, welke gewoonlijk het laatst bleven, hadden nog wat voortgestoeid onder elkander; de Raap eindelijk hare armen opgestoken, het Schoon Voorhoofd met van overspanning gloeiende wangen zich ook uitgerekt: ‘O dat wij nu in ons bed lagen! - O dat mij nu iemand boven droeg!’ terwijl de Paardekop en de Vroolijke Kin bezadigd ondereen praatten of aan Livie de uitstapjes van den dag of de voornemens voor den volgenden morgen uiteendeden. Miss Black was altijd na het maal outzichtbaar: ongetwijfeld besteedde zij die eenige vrije uren van de vier en twintig tot het voeren harer buitenlandsche correspondentiën.
Eindelijk zat Livie gansch alleen: zij had eene noodige herstelling aan eenen handschoen te doen of schreef een paar briefkaarten of eene aanteekening in haar dagboekje. Lezen deed ze niet: geen enkel der meest Engelsche en
| |
| |
Duitsche tijdschriften, waarvan de ronde tafel vol lag - en voor welke iedere in 't hôtel verblijvende persoon des zaterdags een geringen, wekelijkschen tol op zijne rekening vond - werd ooit door haar geopend: wanneer men zooveel nieuws ziet en hoort, vergaat de lust tot lezen: het belangwekkende komt op eene andere wijze dan onder den vorm van letters en papier.
Nadat hare kleine bezigheden verricht waren, zat zij op de canapé en keek naar de groenbehangen muren en de vierkante lijsten, op welke zij als kortzichtige, niets dan eenige donkere vlekken ontwaarde; al de vlammen op den luchter brandden onder hunne lichtdempende, matte bollen met het eigenaardig gesis van het gas; maar dat hoorde zij niet lang: hare gedachten dwaalden weg, het in den dag beleefde en geziene keerde weder voor haar oog.
De indrukken van het menschelijk gemoed zijn velerlei: evenals de oppervlakte van het water huivert en rimpelt onder den adem van het minste windje, zonder dat daarom zijne gronddiepten beroerd worden, zoo trilt het hart bij elke vluchtige aandoening, die het van buiten ontvangt.
Maar er zijn ook andere indrukken, langzaam werkende als de bijtende stof op de plaat eener kopergravuur: diepe, blijvende, levensdurende zijn deze laatste....
Dien dag had zij geenen van beide ontvangen; het was misschien daarom, dat de ontmoeting met de Engelsche dame in den tramwagen haar weder te binnenkwam.
Het heeft iets aantrekkelijks en zoets zich eens in verbeelding in een geheel vreemd midden te verplaatsen en niets dan de lichtzijde te beschouwen van een levenslot, dat men om zijne vele schaduwzijden in de werkelijkheid niet wenschen zou.
| |
| |
Was zij eene weduwe, die jonge blondrosse dame en was het hare moeder, de oudere, die naast haar zat en hare dochter bijval toeknikte, toen zij Livie dat verbloemde voorstel deed?
Wie was dat kleine meisje, aan hetwelk zij Duitsch had moeten leeren? Ook rosharig en bleek en met oogen als wilde viooltjes zoo blauw?
En Livie verbeeldde zich, dat zij toegestemd had om de dame te volgen naar Sicilië; dat zij den Etna zag - dien vulkaan, waarop de Sicilianen zoo fier zijn, en dat zij dien anderen vulkaan: België voor eeuwig verlaten had, waar politieke driften en oproerige gedachten een heimelijk vuur doen smeulen, dat eenmaal - wellicht in een niet zeer verwijderd tijdstip - in eenen krater uitbarsten, en er al de instellingen en heel de nationaliteit verdelgen zou....
Zij beeldde zich in, dat zij op den terugkeer van Sicilië het zuidelijk gedeelte van Spanje bezochten: Andalousië met zijne overblijfselen van Moorsche ruïnen, den Alhambra met al zijne legenden, de Guadalquivir, de Siërra's, de steden van Sevilla en Cordova en ik weet niet wat al wonderen zagen!...
Daarna staken ze weder over zee.
‘Miss Lane, you must come to England,’ lispte Livie halfluid, onbewust de woorden herhalend, welke mister Fair ban meer dan eens tot haar gericht had, wanneer hij opgewonden van zijn geboorteland sprak.
Zij bleef in Engeland. Zij kleefde zich aan het kleine meisje: als onbezoldigde leermeesteres was zij de gelijke, de vriendin, de vertrouwelinge der moeder en der grootmoeder; zij wilde nooit meer wederkeeren; nooit aan den vervlogen tijd meer herinnerd worden; nooit aan haar ver- | |
| |
vallen Vlaanderen en zijne verachterde, bijgeloovige, rampzalige bevolkingen meer denken... Zij wilde verre van hoogmoedige verbastering of hatende dweepzucht in het midden van een groot, eerlijk, krachtig volk gelukkig en bevredigd de haar nog overblijvende dagen slijten... En wakend droomde zij zalige, onmogelijke dingen: het afbreken met het verleden en het heden, het verwisselen van haren landaard, het niet meer liefhebben, het vergeten van haar vaderland!...
|
|