| |
| |
| |
Tweede kapittel.
Lyon. - Arles. - De weg er naar toe. - De Arènes. - De Aliscamps. - De mistral. - Marseille.
Van Dijon naar Lyon is de streek eentonig: uitgestrekte akkerlanden en wijngaardvelden, weinig boomen, geene huizen te velde, dorpen dungezaaid, de heuvels der Côte d'Or rechts; geen enkele molen; de algemeene indruk is: ontvolking, eenzaamheid. Aankomst te Lyon bij duisteren: lichten op de hoogten en in de diepten.
Lyon heeft schoone huizen, groote openbare plaatsen, boulevards met platanen beplant, maar de stad verschilt zeer van Parijs in het opzicht van beweging, bijzonderlijk rijtuigen en wagens zijn er niet veel. De dames, te oordeelen naar hare kleederdracht, schijnen gaarne veel kleuren te zien.
De Rhône en de Saône maken groote openingen door de stad; aan deze wijt men het, dat het er 's winters zoo koud is.
Zij bezochten het park van la Tête d'Or, waar het plantgewas, naakt, aan dat van onze streken doet denken. In de serren groeien palmboomen. Twee beleefde hoveniers, uitge- | |
| |
vraagd, verklaren, dat de Mont-Blanc, Livie's nagejaagde hersenschim, er 's morgens bij zeer klaar weder duidelijk is te zien.
Met den touwspoorweg, genaamd la Ficelle, naar de hoogte door de rots gehouwen. Bezoek aan de kerkhoven van Loyasse: een oud en een nieuw, dan aan de kapel van Notre-Dame de Fourvière eene plaats, waarheen men pilgrimages doet. Er staat een Lieve-vrouwenbeeld met zwart aangezicht voor hetwelk bougies branden; er zitten en knielen vrouwen in 't gebed: juist eene kapel als in Vlaanderen.
Daarnevens staat de nieuwe kerk nog onvoltrokken. Livie neemt eene kaart van éen frank en stijgt omhoog, op den linker toren, waar men verzekert, dat allerlei instrumenten zijn om ver te zien. Zij stelt zich, onbepaald, geheimzinnige, wonderbare telescopen voor. Het is hoog en vermoeiend. Daarboven zijn er enkel een paar slechte verrekijkers ter beschikking der bezoekers. Het zicht in 't ronde op de bergen zou misschien schoon zijn, indien alle omtrekken niet door een lichten zilverpurperen wasem afgestompt waren. Het waait er adem-benemend. Maar daar is eindelijk de Mont-Blanc, de langgewenschte, zichtbaar zelfs met het bloote oog, zoo ver echter, dat hij niets meer schijnt dan een groote broodsuiker-pyramide: eene teleurstelling voorwaar.
Hare reisgezellen - wijzer dan zij - hebben haar in de kapel verbeid. Zij uit hare klachten en men keert terug naar de stad.
Van Lyon naar Arles: woeste, naakte streek, met steile rotsen; de Rhône rechts op eene groote lengte van den weg; haar stroom is ongestuimig, zijne kleur grijsgroen. Daar is de Durance: breed, ondiep, vol keien en steenen, in 't midden vloeit een snelle waterloop: ook eene ontgoo- | |
| |
cheling; Livie had zich deze kronkelend als een paling voorgesteld: dansend, schuimend, tusschen hooge, groenbegroeide oevers.
Dat de Durance wel boos kan worden en het nog onlangs is geweest, bewijzen een paar ingestorte huisjes in hare nabijheid, overblijfsels van de laatste overstroomingen; iets dergelijks hebben zij ook aan de boorden van de Ouvèze en de Eygues - andere bergstroomen - bemerkt. Voor het oogenblik schijnen zij alle drie tot betere gevoelens gekomen, te zijn.
Logement in 't Hôtel du Nord op de Place du Forum, een oud huis, ouderwetsch ingericht. Op het bovenverdiep zijn roode zeskante steentjes, zoo glad vernist, dat men er schier niet op kan gaan.
Te Dijon en te Lyon was het zeer koud. Hier is het nog erger, ook brandt er een groot vuur in de schouw.
Voordat men Avignon bereikt, ziet men de olijfboomen; hooger reeds groeien de cypressen. De olijven zijn kleine tronken als onze wilgen, wat meer gesplitst van stam en grooter van blad maar magerder bebladerd. Heele velden zijn er mede beplant; ik zeg velden, want zij gelijken op geene bosschen; de boomen zijn daartoe te klein en staan te ver van elkaar. Geen enkelen grooten boom hebben zij overigens op hunnen doortocht ontwaard. Er zijn vele moerbezieboomen, welke nog gele bladeren dragen.
Het is avond als zij aankomen. De omnibus staat gereed: hij schokt ontzettend door smalle, kromme straatjes, slecht gekasseid of liever ‘gekeid’ en slecht verlicht.
Als zij afstappen hooren zij dichtbij eene klok met schoonen toon - St-Trophime, dat weten zij later; - het klinkt als eene soort van doodpoos.
| |
| |
De mistral soeft, Livie heeft hem heel den nacht onrust-wekkend aan vensters en daken en in de boomen van het Forum gehoord.
Des anderdaags zien zij van uit hun venster op het Forumplein de naakte boomtakken nog hevig wuiven; boeren met blauwe kielen en den knoestigen gaanstok in de hand, wandelen er heen en weer: indien hunne aangezichten niet zoo bruin waren, zou men wanen, dat het Vlaamsche landlieden zijn; het klept voor de mis; meisjes en vrouwen naderen dwars over de plaats getwee, gedrie; allen dragen het nationaal costuum: een klein wit tullen mutsje boven op het hoofd, zwarte bandeaux en zwarte strikken, een witten borstdoek, spits naar omlaag vernauwend, een zwarten sjaal en een zwart kleed.
Eene begrafenis komt aan en trekt onder de vensters in een smal straatje voorbij: de kist is van boven open, alles hagelblank; op de plaats van het aangezicht der doode een soort van spiegelken of beeldeken; eenige vrouwen, vele mannen daarachter; de pastoors gaan voorop.
Zij bezoeken de Place de la République, waar een obelisk is en de kerk van St-Trophime: daar, binnen 't portaal, staat nog de ledige berrie, die voor de begraving heeft gediend.
Zij wachten tot het einde van den dienst, die bijna gedaan is en stellen zich dan aan den uitgang om de schoone vrouwen van Arles te zien: drie typen, zegt Baedeker, zijn hier bewaard en scherp afgeteekend: de Grieksche, de Romeinsche en de Kalmuksche. Och, dat weten wij niet en vragen er hier evenmin als elders naar, tot welke type het behoort, wanneer een mooi gelaat ons aantrekt. En wat zijn ze schoon als kunstwerken die jonge meisjes en zelfs de oudere vrouwen: zacht, stil bescheiden daarenboven,
| |
[pagina t.o. 17]
[p. t.o. 17] | |
Een meisje van Arles.
| |
| |
onwetend van de gaven waarmede de natuur haar heeft toebedeeld! Livie kon het niet nalaten, zij hield er staan later op den dag om den bekenden weg te vragen, enkel om die groote, langwimperige oogen van bij te zien: men zou wanen, dat ze hier zwart of bruin moeten zijn; zoo is het niet: zonnig en diep, helder en toch beschaduwd als een klaar water tusschen bladeren heen door het daglicht beschenen.
Het eeuwenoude klooster van St-Trophime treft door zijne sierlijke zuilengangen, rondom de stille, vierkante binnenkoeren: daar stemt alles tot stilzwijgendheid en aandacht. Het Museum van oudheden is merkwaardig; er is een antiek theater in de open lucht, twee kolommen staan enkel nog recht; dicht daarbij zijn de Arènes, in steen, ovaal; eertijds hadden zij veertig bankenreien in de hoogte, zestig arcades in den omvang: er was plaats voor 26,000 toeschouwers. Er zijn vier groote ingangen boven welke vier torens stonden, drie bestaan er nog. Van onder zijn gangen met openingen in het binnendeel: daaruit joeg men de tijgers en de leeuwen, die de Christenen en de slaven verscheuren moesten; deze zaten in donkere kotten zonder vensters, zes en twintig in getal. De man, die de vreemden rondleidt, toont er een bij middel van een stuk gazet, dat hij doet branden. De leeuwen en tijgers waren elders gehuisvest uit hoofde der vochtigheid van de Arènes; zij werden onmiddelijk vóór het gevecht naar de kuilen gebracht. Er waren ook gevechten tusschen wilde dieren alleen en gevechten van wilde dieren en gladiators.
Te Arles worden des zomers nog stierengevechten gegeven, acht dagen geleden heeft het laatste van 't seizoen plaats gehad. De Arènes worden daartoe den vrijdag te voren
| |
| |
openbaar verhuurd, de eigenaars der stieren wonen meest in de Camargue, die, zooals men weet, de delta is door de Rhône aan hare monding gevormd.
Men doodt de stieren niet: zij dragen eene roode kokarde op het voorhoofd, de mededingers moeten ze trachten af te rukken, zonder dat zij eenig wapen hebben. De prijzen zijn tien, vijftien tot vijftig franks. Al de bewoners van het omliggende komen zien.
De wachter, die dat alles vertelt, heeft een kamertje in een der zuilengangen, waar hij photographieën verkoopt.
Hij zegt ook, dat er in de Arènes een merkwaardig echo is. Men kan het nu niet hooren, omdat de spelende knapen daarbeneden te geweldig veel gerucht maken.
Bezoek aan 't nieuw kerkhof met vele winterasters in bloei versierd. Zij ontmoeten nog eene begraving: zwarte pelle, kist van boven plat, door mannen gedragen.
Wat verder is het oud, wereldberoemd Romeinsch kerkhof, waarheen men in de middeleeuwen, als het eene Christene begraafplaats geworden was, de dooden van wijd en zijd vervoerde: les Champs-Elysées of hier les Aliscamps genoemd. Men ziet er eene dreve met platanen en verder met keerspopulieren beplant: l'allée des Tombeaux, waar langs weerskanten honderden sarcophages staan (de schoonste zijn in 't Museum). Gele en droge bladeren dwarrelen er over, in sommige staat water, andere zijn met zware steenen gedekt. Op het uiteinde zijn de ruïnen van St-Honorat: eene kerk in de 11de eeuw herbouwd, welke echter nooit voltrokken is geweest. Niets is indrukwekkender en geheimzinniger dan dit dubbel verlaten kerkhof, waar geene dooden of zelfs geene overblijfselen van dooden meer zijn.
| |
| |
De mistral blaast snijdend, ijzig koud en jaagt het fijne witte stof in wervelkolken op. De treurnis maakt zich van hen meester.
Vooraleer zij vertrekken, gaat Livie nog ijlings alleen tot aan de Rhône, door enge, bochtige straatjes met ronde keien geplaveid, men kan er bijna niet op stappen; eene greppel loopt in het midden; en welke huizen, welke drempels, welke deuren, onbeschrijflijk van leelijkheid en verval!
Vertrek naar Marseille; de weg is met cypressen en geneverboomkens beplant, welke eenigszins het zicht benemen op de uitgestrekte keienvelden van La Crau; links le lac salé de Berre, verzekert Baedeker, dan eene tunnel, waarin men vijf of zes minuten blijft.
Wandeling door Marseille naar La Cannebière,eene breede straat of boulevard, buitengewoon levendig, wellicht te meer zoo daar het zondagavond is; trams, voetgangers, schitterend schoone koffiehuizen.
Hier is de Middellandsche Zee. Livie's reisgezellen kennen ze van vroeger, maar zij is benieuwd om ze zoo gauw mogelijk te zien: aan het bassin van La Joliette loopt zij alleen - volgens gekregen aanduidingen - over eene brug, dan onder eene vout, eene steenen trap op en ontwaart eene kleine baai: blauw, groen, violet, krachtig gepenseeld; witte meeuwen vliegen er blinkend over; rotsen in de verte.
Een paar visschers zitten op den muur of uitsprong van de kaai, met de lijn in de diepte: een korf met hunne vangst, glinsterend met al de kleuren van den regenboog, staat nevens hen.
Voor het eerst, sedert hun vertrek van huis, hebben zij onderweg - bij uitzondering der chrysanthemen - bloemen gezien. Vrouwen zitten onder eene soort van tent als een
| |
| |
reuzenparaplu en verkoopen rozen, reseda, enz.; ook vruchten waaronder granaatappels.
De zuidernatuur is hun tot hiertoe eene groote teleurstelling geweest of liever: zij bestaat hier niet, alles is naakt en winterachtig als bij ons, noch frischheid, noch bloemen, nergens. Dicht vóór Marseille eenige ginststruiken die bloeien, dat is alles.
|
|