Literatuur. Geschiedenis en bloemlezing. Deel 1. Aanvang tot omstreeks 1880
(1968)–H.J.M.F. Lodewick– Auteursrechtelijk beschermdAmsterdamse kamers51Het jaar 1585 (val van Antwerpen) wordt gewoonlijk aangenomen om de verplaatsing te markeren van het zwaartepunt van de cultuur van Zuid- naar Noord-Nederland. De naar het noorden uitgeweken Zuid-Nederlanders hebben aan de ontwikkeling van de noordelijke gewesten belangrijk bijgedragen: Marnix, Van Mander, Vondel, om ons tot deze letterkundigen te beperken, waren van Zuid-nederlandse afkomst. Het ligt voor de hand dat, waar zovelen naar Amsterdam uitweken, zij hier, voorlopig althans, de onderlinge band bewaarden en b.v. hun eigen rederijkerskamers hadden; de meest bekende was 't Wit Lavendel, waarvan ook Vondel aanvankelijk lid was.
Een tweede belangrijk feit in de 16de/17de eeuw was de groei naar een eenheidstaal: in de Middeleeuwen kunnen wij eigenlijk nog niet spreken van het Nederlands, hoogstens van een der diverse Nederlandse dialecten. De steeds sterker wordende hegemonie van Amsterdam heeft tot gevolg dat het beschaafd Amsterdams, d.i. de taal uit de regenten-milieus, in de 16de eeuw steeds meer de eenheidstaal begint te worden, die tenslotte (18de eeuw) tot het Algemeen Beschaafd Nederlands zal worden. Wij zagen reeds (§ 43) hoe de Kamer In Liefde Bloeyende met leden als Spiegel, Roemer Visscher en Coornhert bij de ‘veredeling’ en ‘zuivering’ der taal haar rol gespeeld heeft.
Eind 16de en begin 17de eeuw maakt De Eglentier opnieuw een bloeitijd door: vooral door invloed van P.C. Hooft wordt zij het brandpunt van de opkomende Renaissance-idealen, en het aantal nieuwe leden neemt sterk toe. Dit blijkt echter tevens het begin van een tweespalt te zijn: er ontstaan, ten dele door persoonlijke onenigheden, ten dele door verschil in kunstopvatting, in de Kamer twee partijen. Aan de ene kant staat, onder leiding van Dr. Samuel Coster (1579-1665) een kleine groep van talentvolle leden als Hooft en Bredero, aan de andere kant de grote massa van weinig belangrijke auteurs onder aanvoering van de ijdele Ridder Theodoor Rodenburg. Is de laatste aanhanger van het romantische, Coster en de zijnen zijn in hoofdzaak voor het klassieke drama (terwijl daarnaast het realistische blijspel beoefend wordt).
Het verschil tussen beide richtingen kan tot de volgende hoofdpunten worden teruggebracht: | |||||||||||
[pagina 137]
| |||||||||||
In 1617 wordt de scheuring een feit: Coster, Hooft, Bredero e.a. scheiden zich af en stichten de Eerste Duytsche Academie. De bedoeling van deze groep is tweeledig: het vertonen van de klassieke tragedie en het realistische, nationale blijspel (Bredero, Costers Boere-klucht van Teeuwis de Boer, Hoofts Warenar), maar daarnaast wil de Eerste Duytsche Academie een academie, een soort volkshogeschool zijn, waar het onderwijs in de volkstaal en in de geest van de stichters zal gegeven worden. Om dit laatste vooral nemen de calvinistische predikanten stelling tegen de Academie. Dat ook Vondel in de strijd die zich ontwikkelt niet zwijgen kan, spreekt vanzelf. Een van zijn aardigste hekeldichten in dit verband is Een Otter in 't Bolwerck, waarin hij de predikant Otto Badius belachelijk maakt. Deze Badius had vanaf de kansel heftig uitgevaren tegen Costers Academie, en Vondel schrijft dit toe aan Badius' belangstelling voor de dochter van de te Haarlem wonende (zie vs. 13) Jan Willemsz. Bogaert, wiens gunst hij hierdoor hoopt te winnen. Vondel schreef dit spotdicht in Amsterdams plat (hongt i.p.v. hond, e.d.) om het zo meer het karakter te geven van een deun die op straat gezongen zou worden. | |||||||||||
[pagina 138]
| |||||||||||
Joost van den Vondel Een otter in 't bolwerck
Na de wyse: Betteken voer naer Mariemont Wel hoe is Otjes hart so groen?
Wel hoe is Otjes hart so groen?
Dat hy dus yvert in 't sermoen,
O jeemy, o jeemy,
5][regelnummer]
Om Boogers dochter ist te doen,
Hy preeckt van d'Acadeemy.
Ongs Otje is gien stomme hongt,
Ongs Otje, etc.
Hy woeckert met sen Miesters pongtGa naar voetnoot1,
10][regelnummer]
O jeemy, o jeemy.
Het quijl dat loopt hum uyt sen mongt,
So schelt hy d'Acadeemy.
Dat preken klinckt tot Haerlem toe,
Dat preken, etc.
15][regelnummer]
Elck vreest hum as de Roode-RoeGa naar voetnoot2,
O jeemy, o jeemy.
Hy maket alle Speulers moe,
En hekelt d'Acadeemy.
Wel Boogers dochter loopt hum na,
20][regelnummer]
Wel Boogers, etc.
En segt nou tegens Otje ja.
O jeemy, o jeemy.
Wangt kreechje'm niet twas songtGa naar voetnoot3 en scha,
So schrobt hy d'Acadeemy.
25][regelnummer]
En asje gaet nae 't Bruylofs huys,
En asje, etc.
So laet vry dockter Koster thuys:
O jeemy, o jeemy.
Al is hy Bruytjes Neef incluysGa naar voetnoot4,
30][regelnummer]
Hy metsteGa naar voetnoot5 d'Acadeemy.
| |||||||||||
[pagina 139]
| |||||||||||
Hy speulter nou sijn Iphigeen,
Hy speulter, etc.
Wel mannen broeders zijn dat reenGa naar voetnoot1.
O jeemy, o jeemy.
35][regelnummer]
't Sijn Fielten sticken al mit een,
Godt schen deus Acadeemy.
Al baet dat speulen 't Weeshuys yetGa naar voetnoot2,
Al baet, etc.
Dat geeft an Otjes VleeshuysGa naar voetnoot3 niet,
40][regelnummer]
O jeemy, o jeemy.
Wat beurtGa naar voetnoot4 ongs spijt en groot verdriet,
Van deuse Acadeemy.
Neen Otje straf dit mit Goods woort,
Neen Otje, etc.
45][regelnummer]
Al souje mit de tochtschuyt voortGa naar voetnoot5,
O jeemy, o jeemy.
Vry Otje schrey iens datmet hoort
In Costers Acadeemy.
Wel is dit niet ien wongder werck,
50][regelnummer]
Wel is, etc.
Sy hieten ongs de plongder-kerckGa naar voetnoot6,
O jeemy, o jeemy.
Och broeders schuwt het dongder-perck,
Van Costers Acadeemy.
55][regelnummer]
Mocht SmoutGa naar voetnoot7 nou op de preecstoel staen
Mocht Smout, etc.
Hoe sou haer dan de Hagel slaen,
O jeemy, o jeemy.
Jan-rap in stee vanGa naar voetnoot8 Monckelbaen,
60][regelnummer]
Sou plongd'ren d'Acadeemy.
Ick wouse saten inden BrielGa naar voetnoot9,
Ick wouse, etc.
Dit speulen raeckt myn ongder zielGa naar voetnoot10
O jeemy, o jeemy.
65][regelnummer]
Ick hou mier van ien plongder fielGa naar voetnoot11,
As van deus Acadeemy.
| |||||||||||
[pagina 140]
| |||||||||||
Door het ageren der contra-remonstrantse predikanten moet de school al spoedig (1619) opgeheven worden, doch wat het toneel betreft blijft de Eerste Duytsche Academie naast De Eglentier bestaan. Het duurt tot 1635 (Ridder Theodoor Rodenburg is dan niet meer in het land) voor de beide Kamers weer samen komen. De nieuwe schouwburg die zij zullen bespelen zal geopend worden op de tweede kerstdag van het jaar 1637 met Vondels Gysbreght van Aemstel. Daar de predikanten dit stuk echter te ‘paaps’ oordelen, wordt de première uitgesteld tot 3 januari 1638.
Costers ideaal van een academie wordt tenslotte toch nog - ten dele - vervuld: in 1632 heeft het gemeente-bestuur zelf het zgn. Athenaeum illustre gesticht (waar het onderwijs evenwel in het Latijn gegeven wordt), - het is deze Doorluchtige School die later de Gemeente-Universiteit van Amsterdam zal worden. |
|