Literatuur. Geschiedenis en bloemlezing. Deel 1. Aanvang tot omstreeks 1880
(1968)–H.J.M.F. Lodewick– Auteursrechtelijk beschermdConstantijn Huygens (1596-1687)49Het is dank zij Constantijn Huygens zelf dat wij een heldere kijk op zijn jeugd hebben: in een (in het Latijn geschreven) autobiografie vertelt hij ons ervan, en wat ons vooral treft is de prettige, vaak uiterst modern aandoende wijze, waarop de vader, Christiaan Huygens, zijn kinderen opvoedt, - een opvoeding die zich niet beperkt tot het bijbrengen van verstandelijke kennis, maar die ook kunst, omgangsvormen en sport omvat. De ‘zittende’ leervakken telkens weer te laten afwisselen met oefeningen, die lichaam en geest verfrischten, was iets van het grootste belang in vader's oog. En zoo weinig bezwaar had hij er tegen, dat wij jongens alle mogelijke veldspelen, springen, hardloopen, jagen beoefenden, dat hij niet zelden aan ons vermaak deelnam. Hij drukte ons ook ernstig op het hart ons op het zwemmen toe te leggen, wel wetend hoeveel iemand, die die kunst ook maar een beetje verstaat, vóór heeft, als de nood aan de man komt. Deze harmonische en alzijdige opvoeding thuis wordt voltooid door studies in de rechtswetenschappen te Leiden. Tenslotte is voor zijn ontwikkeling van belang een viertal gezantschapsreizen naar Engeland (waar Huygens kennis maakt met de wijsgeer Bacon en de dichter John Donne) en naar Venetië. Van 1625 af is hij als secretaris in dienst van Frederik Hendrik, later van Willem II en Willem III. Hij is gehuwd geweest met Suzanne van Baerle (in zijn gedichten ‘Sterre’ genoemd); aan het eind van zijn leven trekt hij zich terug op zijn buiten Hofwijck (thans Huygens-museum) bij Voorburg. Constantijn Huygens benadert in zijn alzijdige ontwikkeling de ‘uomo universale’: hij is letterkundige en componist (een 800 composities staan op zijn naam); Hofwijck is aangelegd volgens zijn eigen plannen; het project voor de aanleg van een weg | |||||||||
[pagina 128]
| |||||||||
van Den Haag naar Scheveningen is van zijn hand; hij schrijft een werkje over het orgelgebruik, enz. Ondanks zijn drukke werkzaamheden als secretaris van achtereenvolgens drie Oranjes is hij zeer belezen, - en het is niet alleen in dít opzicht dat hij aan Jacob Cats herinnert:
Veel belangrijker dan deze punten van overeenkomst zijn echter de verschilpunten:
- en dit alles geeft ons reden om Huygens eer tegenover dan naast Cats te plaatsen. In politiek opzicht is Huygens veel minder fel dan een Vondel. Toen b.v. na de aanslag op Amsterdam door Willem II Vondel zijn felle hekeldichten tegen deze Oranjevorst schreef en hem indeelde bij de ‘monsters onzer eeuwe’, volstond Huygens met het schrijven van het volgende nuchtere puntdicht: Hoe quam 't, dat Amsterdam soo gramm was,
En waerom was 't niet voor den Prins?
In seven woorden gaet veel sins:
Om dat de Prins voor Amsterdam was.
| |||||||||
Huygens' dichtwerken
| |||||||||
[pagina 129]
| |||||||||
beschuldigt Huygens vooral wat het gevoel betreft tekort te schieten, - een beschuldiging die in zijn algemeenheid zeker onjuist is. Het sterkst komt het gevoel naar voren waar hij schrijft over Sterre, zijn geliefde vrouw, en het volgende gedicht zal zeker niet nalaten te ontroeren: Op de doot van Sterre
Of droom ick, en is 't nacht, of is mijn' Sterr verdwenen?
Ick waeckGa naar voetnoot1, en 't is hoogh dagh, en sie mijn' Sterre niet.
O Hemelen, die mij haer aengesichtGa naar voetnoot2 verbiedt,
Spreeckt menschen-tael, en seght, waer is mijn' Sterre henen?
5][regelnummer]
Den Hemel slaet geluyd, ick hoor hem door mijn stenen,
En seght, mijn' Sterre staet in 't heilighe gebied,
Daer sij de Godheid, daer de Godheid haer besiet,
En, voeght het lacchen daer, belacht mijn ijdel weenen.
Nu, Dood, nu Snick, met-een verschenen en verbij,
10][regelnummer]
Nu, doorgang van een' Steen, van een gesteên, ten levenGa naar voetnoot3,
Dunn Schutsel, staet naer bijGa naar voetnoot4, 'ksal 't u teGa naar voetnoot5 danck vergeven;
Komt, dood, en maeckt mij korts van deze CortsenGa naar voetnoot6 vrij:
'Kverlang in 't eewigh licht te samen te sien sweven
Mijn Heil, mijn Lief, mijn Lijf, mijn' God, mijn' Sterr en mij.
(24. Ian. 1638)
Trouwens, steeds als Huygens' gedachten gaan naar God en het hiernamaals, moet het verstandelijke wijken voor het gevoel: Op mijnen geboort-dagh
Noch eens September, en noch eens die vierde dagh
Die my verschijnen sagh!
Hoe veel Septembers, Heer, en hoe veel' vierde dagen
Wilt ghy my noch verdragen?
5][regelnummer]
Ick bidd om geen verlanghGa naar voetnoot7 't kan redelyck bestaen,
Het ghen' ick heb gegaen:
En van mijn' wiegh tot hier zijn soo veel dusend schreden
Die ick heb doorgetreden,
(Met vallen, lieve God, en opstaen, soo ghy weett),
10][regelnummer]
Dat die all 't selve leed
En all' de selve vreughd naerGa naar voetnoot8 my hadd door te reisen,
Sich drymael sou bepeisen
Wat besten oorberGa naar voetnoot9 waer, gelaten of gedaen.
My, Heere, laet vry gaen;
| |||||||||
[pagina 130]
| |||||||||
15][regelnummer]
Mijn' roll is afgespeelt, en all wat kan gebeuren
Van lacchen en van treuren
Is my te beurt geweest, en all wat beuren sal
Sal 'tselve niet met all,
En d'oude schaduw zijn van dingen die wat schijnen
20][regelnummer]
En komende verdwijnen.
Wat wacht ick meer op aerd, waerom en scheid'ick niet?
'K wacht, Heer, dat ghy 't gebiedt.
Maer, magh ick noch een' gunst by d'andere begeeren,
Laet my soo scheiden leeren,
25][regelnummer]
Dat yeder een die't siet mijn scheiden en het sijnGa naar voetnoot1
Wensch' eenerhand te zijn.
(Inter Friburgum et Brisacum 5 Sept. 1665) Een groot deel van zijn gedichten verzamelde Constantijn Huygens in de bundel Koren-bloemen (1658, vermeerderd uitgegeven in 1672), door welke titel hij wilde uitdrukken hoe hijzelf tegenover zijn dichtwerk stond: zijn werk in staatsdienst beschouwde hij als de tarwe, zijn gedichten als wel aangename maar in feite niet waardevolle voortbrengselen op zijn levensakker. Van autobiografische aard zijn: Dagh-werck (1639), Hofwijck (1653) en Cluys-werck (1680). Bekend werd vooral zijn Batava Tempe (1621), waarin hij het geliefde Haagse Voorhout beschrijft. Na een algemene lofzang en een vergelijking van Den Haag met andere steden, beschrijft de dichter dit Nederlandse Tempe (eigenlijk de naam van een vallei in Thessalië, Griekenland, om zijn lieflijkheid in de Oudheid geroemd), achtereenvolgens Lente, Somer (weer onderverdeeld in Morgen-stond, Middagh, en Avond-stond), Herfst en Winter in het Voorhout; het dichtwerk eindigt met een gebed tot God. Het fragment dat hier volgt is uit Avond-stond (Somer). 553][regelnummer]
Linde-blaedtgiens luyster-vincken
Van soo menigh apen-clucht,
555][regelnummer]
Van soo menigh traen-verdrincken,
Van soo menigh sotte sucht,
Helpt mij tuyghen wat een karmen,
Wat een stommelend gelaetGa naar voetnoot2,
Wat een blindelingh om-armen
560][regelnummer]
Onder u niet om en gaet.
Trijntgie, sey daer lestmael eenen,
By men eer, ick hebje lief,
Van de kruyn af tot de teenen
Staen ick onder you beliefGa naar voetnoot3;
565][regelnummer]
Laet me draeven, doet me loopen,
Heet me stappen as een' TelGa naar voetnoot4,
| |||||||||
[pagina 131]
| |||||||||
Doet me schencken, hiet me koopen,
Siet wat ickje weyg're sel.
Dirckgien (hoord ick strack een' ander)
570][regelnummer]
Sel 't dan nummerGa naar voetnoot1 wese, kind?
Smackje staegh een oogh op Sander,
En mijn' woordgies in de wind?
Staet sijn mutsje soo veul trotser,
Soo veul vlugger as het mijn,
575][regelnummer]
Hanght mijn rockje soo veul schotserGa naar voetnoot2,
Soo veul loomerGa naar voetnoot3 as het sijn?
Weer een ander van ter zyen:
Nouw, men Troosgie, stoor je nietGa naar voetnoot4,
Liever as ick Griet souw vryen,
580][regelnummer]
Liever as ick you verliet,
Lagh ick levendigh bedolven
Daer ick jegenwoordigh treê,
Liever in de groene golven
Van de Schevelinger zee.
585][regelnummer]
Weer een ander. Wel, Agnietgie,
Wel, men hartje, wel, men longh,
Hoe beviel je 't leste liedje
Dat ick gister avond songh?
Heer! wat stond ick nat bedropen
590][regelnummer]
Voor je deurtgien in dat weer,
Daer jy dichgies laeght ekropen
In de lodderlickeGa naar voetnoot5 VeerGa naar voetnoot6.
Noch een ander, op een banckje:
Wel eseyt, mijn' soete Moer:
595][regelnummer]
Jouwenthalven, ick bedankcje,
Maer hoe ist met Vaer en Moer?
Wat! se mochte soo langh grollenGa naar voetnoot7
'k Sou ons raeye met ons tween
Op en wagentje t'ontrollen
600][regelnummer]
Al dit moeyelickeGa naar voetnoot8, Neen.
Weer een ander aen een Boompje:
Dat 's nouw al men Moertjes goed;
Maer dan heb ick noch en Oompje,
| |||||||||
[pagina 132]
| |||||||||
O wat ist en rijcken bloetGa naar voetnoot1!
605][regelnummer]
Met sen bogert, met sen weuningh,
Met sen Koren, met sen Ooft;
Claer, je Vryer is en Keuningh,
Al dit hanght hem boven 't hoofd.
Noch een ander van 't gebroedsel
610][regelnummer]
Dat of PenGa naar voetnoot2, of Degen voer'Ga naar voetnoot3:
Mijn soulasGa naar voetnoot4, mijn vreughden-voedsel,
Ah! quitteert U.E. la Cour?
Sult ghy eewigh absenteeren?
('k Schat de Meid naer Leiden voer)
615][regelnummer]
Wilt mijn flames obligeren
Met een expeditGa naar voetnoot5 retour.
En noch een van sulcke Veeren:
Wel bizearre van humeur,
Sult ghy my sans fin traineren
620][regelnummer]
Met ideën van faveur?
Neen, revescheGa naar voetnoot6, neen volage,
Dus en magh 't niet langer zijn;
Mespriseert ghy mijn servage,
Aussi fayje ton desdainGa naar voetnoot7.
625][regelnummer]
Dese zijn de soete vruchten
Van de vrye Vrydoms vreughd;
Dese zijn de puyck-genuchten
Van een' ongebondenGa naar voetnoot8 jeughd:
Al dit wonderlick vertellen
630][regelnummer]
Volgh ick met een vrolick oor,
En wie souder derven stellen
't Selver seggen voor 't gehoor?
Tot de bekendste werken behoren verder: Costelyck Mal (= Kostbare dwaasheid) uit 1622, een hekeling van de overdreven modezucht; zijn grappige, volkse klucht Tryntje Cornelisdr. (1657), en de bekende allegorie: Scheepspraet, ten overlijden van prins Maurits
Mouringh, die de vrye Schepen
Van de seven-landtsche buert
| |||||||||
[pagina 133]
| |||||||||
Veertigh jaren, onbegrepenGa naar voetnoot1,
OnbekropenGa naar voetnoot2 heeft gestuert;
5][regelnummer]
Mouringh, die se door de baren
Van soo menigh tegen-ty
Voor den wind heeft leeren varen,
All en was 't maer wind op zij:
Mouringh, Schipper sonder weer-gae,
10][regelnummer]
Die sijn' onverwinlickheit
Waer de Sonn op, waer sy neer gae,
T'aller ooren heeft gepreitGa naar voetnoot3;
Mouringh, die de Zee te nau hiel
Voor sijn zeilen en sijn wand,
15][regelnummer]
Die de vogelen te gau viel
All beseilden hy maer 't sandGa naar voetnoot4,
Mouringh was te koy ekropen,
En den endeloose slaep
Had sijn wacker oogh beslopen
20][regelnummer]
En hem Leeuw gemaeckt tot Schaep:
Reeërs en Matroosen riepen,
Och! de groote Schipper, och!
Wat sou 't schaen, of wy all sliepen,
Waeckte schipper Mouringh noch!
25][regelnummer]
Schipper Mouringh, maer je leghter,
Maer je leghter platt evelt,
Stout verweerer, trots bevechter,
Bey te Zeewort en te veld.
Kijck, de takels en de touwen,
30][regelnummer]
En de vlaggen en het schutt
Staen en pruylen in den rouw, en
Altemalen in den dutt.
Dutten? sprack moy HeintgjeGa naar voetnoot5, dutten?
Stille maets, een toontje min:
35][regelnummer]
Dutten? wacht, dat most ick schutten
Bin ick angdersGa naar voetnoot6 dien ick bin:
'kHebb te langh om Noord en Zuyen
By den Baes te Roer estaen,
'kHebb te veul gesnor van buyen
40][regelnummer]
Over deuse muts sien gaen.
| |||||||||
[pagina 134]
| |||||||||
'kSelt hun lichtelick soo klaeren,
Dat ick vlaggen, schutt en touw,
En de maets die met me vaeren,
Vryen sel van dutt en rouw.
45][regelnummer]
Reeërs (jouwerliefdeGa naar voetnoot1 mien ick
Die van vers op 't kusse vichtGa naar voetnoot2)
Wiljer an? kedaerGa naar voetnoot3 you dien ick,
You allienich, by dit lichtGa naar voetnoot4.
Weeran, riepen de Matroosen,
50][regelnummer]
'tIs een man oft Mouringh waer,
En de Reeërs die hem koosen,
Weeran, 'tis de jonge Vaer.
Heintgje peurdeGa naar voetnoot5 strackGa naar voetnoot6 an 't stuer, en
Haelde 't ancker uyt de grond,
55][regelnummer]
't Scheepje ginck door 't Zee-sop schueren,
Offer Mouringh noch an stond.
Tenslotte moeten wij Constantijn Huygens noemen als puntdichter (hij schreef er een 3000), een genre waarin hij nimmer overtroffen is.
Sneldicht
Vraeght ghy wat Sneldicht voor een Dicht is?
Het is een Dicht, dat snel en dicht is.
Op Pieters dichten
Schrijft Pieter altemet een Veers,
't Is dobbel waerd, in 't licht te komen,
Werdt maer mijn seggen wel genomen:
Ick meen - in 't vier of in de keers.
Hoppmam Dirck
Sy liegen 't, die verklaren
Dat Dirck geen hert en heeft.
In allerley gevaren
Gevoelt hij dat het leeft,
En, als de Popel-blaren,
Van 't minste windje beeft.
| |||||||||
[pagina 135]
| |||||||||
Jan de Quaedspreker
Daer wordt van Jans welsprekentheit
Aen alle kanten veel geseit;
Maer, naer ick hoore, Jans welspreken
Loopt meest op alle mans gebreken,
Soo dat men wel magh seggen, Jan
Is een seer wel quaed sprekend man.
Jan-Vaer bekeef sijn' Soon om dat hij lagh en sliep Men vroegh een' armen Dief, waerom hy hangen most; | |||||||||
Frans sijn FransFrans spreeckt syn Frans gelijck syn DuytschGa naar voetnoot1, die eer hoor ick hem geven:
Van Huybert Boeckman
Wat mooght ghij na geleertheit soecken
In Huyberts hoofd? daer isser geen:
Hij heeft heel' uytgelesen Boecken,
Half uytgelesene niet een.
Drucker
Mijn Drucker leeft in droeven druck,
Want drucken druckt hem weinigh druck.
't Waer geen bedruckte Drucker,
Viel 't drucken maer wat drucker.
| |||||||||
[pagina 136]
| |||||||||
Vrouwen onstadeGa naar voetnoot1
Wat zeid'hij 't na mijn' sinn een van de kloeckste Wijsen,
Ick derv geen' Vrouwen prijsen;
De beste die ick ken
Moght licht veranderen terwijl ick besigh ben.
|
|