| |
D.
Dagblad.
In plaats van hanengevechten, hebben wij dagbladen, waarin arme duivels, die men daarvoor de kost geeft, elkander den goeden naam verscheuren, terwijl de philisters vrolijk uitroepen: ‘Zie! dat is eerst een haan! Dezen ginds dáár zwelt de kam! Die heeft een scherpe snavel! Het jonge haantjen moet zijne pennen eerst uitschrijven; men moet het aan-sporen, enz.!’ Op zoodanige wijze hebben wij ook onze openbare geregtshoven, en dat zijn de recenserende tijdschriften, waarin ieder domkop door zijns gelijken veroordeeld wordt, naar de grondstellingen van een bijzonder ‘wetboek van regtspleging,’ dat de afschrikkings-theorie huldigt, en elk boek als eene misdaad straft. Toont deszelfs schrijver, wat zeldzaam is, eenigen geest te bezitten, dan is de misdaad geqaalificeerd; maar kan hij zijnen geest-alibi bewijzen, dan wordt de straf verzacht. Voorwaar is het een groot gebrek bij deze letterkundige regtspleging, dat zoo veel
| |
| |
aan het regterlijk goeddunken overgelaten wordt; te meer, daar onze boekenregters zich hunne gronden niet laten afdwingen, en zelven menigmalen geheime zondaars zijn, en vooruit zien, dat zij morgen van denzelfden delinquent veroordeeld worden, waarover zij heden het vonnis uitspreken. De jeugd is in onze letterkundige regtspleging eene gewigtige reden tot verzachting van straf, en menig oud schrijver wordt zacht beoordeeld, omdat men hem voor een kind houdt. Zelfs de in de laatste tijden waargenomene ondervinding, dat jonge meisjens, tijdens de ontwikkeling harer manbaarheid, eene ziekelijke neiging gevoelen, brand te stichten, heeft ook in de aesthetica haren invloed gehad, en daarom velt men een oneindig zachter vonnis over zoo menige brand-tragoedie, bij voorbeeld, de tragoedie van dien vurigen jongeling, die niets minder, dan het koninklijk paleis te Persepolis in brand gestoken heeft. Wij hebben, om de vergelijking te vervolgen, in zekere mate ook onze Parlementsdebatten, en daarmede bedoel ik ons concert- en tooneelnieuws, zoo als dan ook onze schouwburgen zelven zeer eigenaardig het lagerhuis genoemd kunnen worden, wegens de vele laagheden, welke daar opgevoerd worden, wegens de verflensde Fransche fratsen, welke door ons publiek bedaard verteerd worden, zelfs wanneer zij vooraf bilderdijks: floris V. gezien hebben, even als eene vlieg, die, wanneer zij van eene honigraat verdreven wordt, zich dadelijk, met den
| |
| |
besten eetlust ter wereld, op een stuk beschimmelde beschuit zet, en haren maaltijd daarmede ten einde brengt.
| |
Daguerotype.
Zonnediefstalschilderkunst.
| |
Dakkamertjen.
Een dakkamertjen is de hoogste en laagste verdieping van een huis: het gewone toevlugtsoord van arme duivels, die hoofd en vingers op schatting stellen, om de onder hen wonende rijken genoegen te verschaffen.
| |
Dame.
Eene dame is het paradijs der oogen, de hel der ziel, en het vagevuur der beurs.
| |
Dienstbode.
Dienstbode is alles, wat ten minste, nu en dan, liverij draagt, of dragen moest; van den netsten kerel af, die zijne vorming achter de stoelen van de eerste eetzaal der wereld ontvangen heeft, tot op den ongemanierden boerenkinkel toe, die nog, in zijn kamizool, met opgeslagen mouwen, het apporteren leert. Het is die soort van klasse, bij wie hoofd en staart, in den cirkel der maatschappij, elkander aangrijpen, en onder wier invloed doorgaans diegenen weder meer of minder staan, die in alle andere opzigten geene bevelen erkennen.
| |
Domheid.
Een pas voor het geluk, een geloofsbrief voor ambten, rijkdom en ridderlinten.
| |
| |
Dweeperij.
Dweeperij is eene plant der zintuigen, een noli me tangere (kruidjen-roer-mij niet), een venusvliegenklap, wanneer men haar aanraakt, spoedig hare bladeren toesluit, en ons voor het echte leven verstikt.
| |
| |
| |
Echtbreker.
Zie: eed.aant.
| |
Echtgenoot.
Zie: wederhelft.aant.
| |
Echtelieden.
Gelukkige echtelieden zijn medeklinkers in hymen's orthographie.
| |
Eed.
In de oude tijden kwam dit woord niet dikwerf voor, en daarom geloofden onze ongemanierde voorouders, dat een eed iets gewigtigs was. Heden ten dage heeft men dit echter beter ingezien, en hoe meer dit woord voor de regtbanken, zoowel als in het dagelijksche leven, voorkomt, des te minder wil het zeggen. ‘Een eed afleggen’ is bij lieden, die iets verder denken, dan het gemeene volk, doorgaans niets anders, dan eene zekere ceremonie, waarbij men regt op staat, de vingers in de hoogte steekt, den hoed onder den arm houdt, en iets belooft of verzekert, dat men niet langer houdt, dan totdat men den hoed weder opzet. Met één woord: het is een compliment, dat men aan God maakt; en wat complimenten zijn, is reeds op het artikel van dat woord aangewezen geworden.
‘Iets met een' eed verzekeren’ heet even zoo veel, als eene leugen regt waarschijnlijk te maken. Von höken, in zijnen ‘altijd vardigen Jurist,’ noemt den eed: herbam betonicam, en verzekert: ‘Iemand een' eed afeischen’ zou niets anders beteekenen, dan zijnen kliënt, als klager, de zaak moedwillig te doen verspelen, en het formulier: ‘Zich met eenen eed zuiveren,? even
| |
| |
zoo veel is, als het proces winnen; want tot een' ‘zuiveringseed’ zou niets anders vereischt worden, dan drie gezonde vingers, en een man zonder geweten. De eerste bezitten bijna alle menschen, en het laatste zeer weinigen. En wanneer ook al iemand van de vooroordeelen der jeugd ingenomen ware, en een zoogenoemd geweten had, dan zouden er toch overal nog advokaten zijn, die hem de zaak in een ander daglicht stellen zouden, en voor een billijk honorarium uit zijne dwaling helpen konden.
‘God straffe mij!’ of: ‘De duivel moge mij halen!’ is bij matrozen en soldaten eene soort van wellevende scherts, en ik heb een' jong officier gekend, die nooit anders, dan bij ‘duizend duivels!’ zwoer,... omdat hij van adel was.
‘Zijnen eed verbreken’ wil nu eens regt niet-met-al zeggen, en wordt in de
gewone spreekwijze niet meer gebruikt. Men hoort dezelve wel nog nu en dan
op den kansel; maar daarom komt het juist, dat zij even spoedig vergeten is,
als de predikatie zelve. En inderdaad beteekent het ook niets meer, dan ‘den echt breken.’ En daarom is een echtbreker en een
meineedige op verschillende plaatsen, en vooral in groote steden, zoo veel
als een man, die weet te leven. Deze beteekenis begint echter ook reeds in
kleine plaatsen bekend te worden; want wij worden alle dagen vernuftiger, en
binnen kort zullen wij bijna met de Franschen op ééne hoogte kunnen
staan.
| |
Eerlijkheid.
Is een verbum obsoletum, of hoog | |
| |
stens nog slechts een
provinciaal-woord. Zie hierover na panzmollus
verhandeling, ‘over de zaken, die bij ons te zoek geraakt zijn.’
| |
Eerwaardig.
Eerwaardig heet in het figuurlijk verstand zoo veel als ‘zwart’, en een eerwaardig
man staat gelijk met een' man in eenen zwarten rok. - Zich een eerwaardig voorkomen geven staat gelijk, met eene groote
onderkin en eenen stijven rug te maken, en een eerwaardig ambt
bekleeden, met de permissie te hebben, fouten openlijk te
verdoemen, welke men te huis in secreto zelf begaat, en van anderen niet
berispt mogen worden, wanneer zij niet gevaar willen loopen, dat hun den weg
tot geluk en tot den hemel versperd worde! - Een eerwaardig
ambt zoeken, heet in eenige kerspels, het kameniertjen van den
genadigen heer trouwen.
| |
Eeuwigheid.
Is een dag zonder gister of morgen.
| |
Eigenliefde.
Is een gevulde luchtballon; één prikjen met eene speld, en een stormwind ruischt er uit. - Ook is eigenliefde het bezinksel van elken hartstogt.
| |
Epauletten.
Zijn symbolen van de ondernomen vlugt naar de zon des roems.
| |
Eten.
Een noodig kwaad! De behoefte tot eten heeft in onze dagen aan vele schrijvers het aanzijn gegeven; maar, daar zij zich daarmede niets te eten kunnen bezorgen, zoo eten zij zich onder elkander op, en dan eet hij altijd het meeste, die het minste is.
| |
Experimentaal- en natuur-philosophie.
Experimentaal-philosophie is, naar Engelsch taalge- | |
| |
bruik en naar de definitie van een' Engelschen koopman; wanneer iemand door een' anderen een' wissel verdisconteerd wil hebben, en natuur-philosophie, wanneer deze het hem weigert.
| |
Europa.
Is eene kaserne, waar 180 millioen menschen zich zeer moeten doen, om 3 millioen soldaten armzalig te betalen, te voeden en te kleeden.
|
|