| |
W.
Wandelweg. (openbare)
Eene openbare wandelweg is een arbeid voor de luiaards; een vagevuur voor de ijverzuchtigen; een pelgrimstogt voor de kokette vrouwen, en een toevlugtsoord voor de jonge weduwen.
| |
Wederhelft.
De mannen, wanneer zij van hunne vrouwen als wederhelften spreken, begaan in den regel eenen onvergeeflijken misslag. De helft van een geheel blijft de helft. Alzoo zouden dan zulke mannen, naar hunnen eigen' lof te rekenen, de andere wederhelft zijn!? Den titel ‘wederzestiende’ zou ik dien mannen wel kunnen schenken.
| |
Weitasch.
De weitasch, de opperhofkeukenmeid van het genoegen, is de proefzaal tot de studie: hoe men de menschen als dieren ophitst en jaagt; hoe men bespiedt en aanslaat; hoe men netten en voetangels legt; hoe men edel wild par force opdrijft en in koelen bloede nederschiet. Het geheele menschelijke leven is eene weitasch, of liever eene tasschen (zakken) jagt, de een jaagt naar den zak van den ander; men jaagt in slagvelden, ter eere van den uitvinder des kruids, de menschen als hazen; de edele herten worden steeds zeldzamer, maar de hazen zijn niet uit te roeijen.
| |
| |
| |
Wereld.
De wereld is een tuin in het noorden, waar weinig rijp wordt.
| |
Wereldgeschiedenis.
Zie: aarde.aant.
| |
Wetenschap.
Een student verstaat in het eerste semester, onder wetenschap, meestal de physiologie, in zoo verre zij zich met de leer van den groei der haren over bovenlip en op de kin bezig houdt; of de statistiek, welke, wanneer hij naauwkeurig zijn wil, ook het aantal der plaatsen van vermakelijkheden en derzei ver verschillende eigenschappen en toestand op de plaats, waar hij zijne studiën volbrengt en in derzelver naasten omtrek, op het stipste weet aan te geven; verder dat gedeelte der zoölogie, hetwelk over de vossen handelt. Tot de kennis der beeren en andere roofdieren geraakt hij doorgaans eerst later; maar vindt toch, alhoewel zeldzaam, dat een zeer vlijtig student reeds in de eerste maanden zijner academische loopbaan eene grondige kennis van dat gedeelte der natuurlijke historie verwerft. Is hij nog zeer jong, dan stelt hij zich, ten opzigte van de eerste vermelde nasporingen, niet altijd tevreden met de physiologie alleen, maar houdt zich ook bezig, wanneer deze hem niet toerelkend schijnt, met de scheikunde; want hij ziet maar al te spoedig in, dat in de gewone omstandigheden des levens de natuur niet alles doen kan, maar dat de kunst haar, bij tijd en wijle, krachtig helpen moet, om hare ontwikkeling of vorming te bespoedigen.
In het tweede semester legt hij zich reeds op meer ernstige dingen toe, en verstaat onder we- | |
| |
tenschap deels die afdeeling in de regtsgeleerdheid, welke over de ‘injuriën’ handelt, deels de verschillende hoofdstukken der chirurgie, in welken de leer van de wonden en derzelver genezing behandeld worden, zonder evenwel daarom de studie der bovengemelde leerstellingen, voornamelijk de statistiek, te vernalatigen.
In het derde semester zijn zijne studiën, of liever, is de wetenschap, aan welke hij zich wijdt, reeds meer objectief en omvattend; van het natuurregt, of de leer van den mensch, in den toestand der wildheid, gaat bij doorgaans met eene groote belangstelling tot de studie over Van het Contrat social, van het jus belli et pacis, en, in gevalle hij zich onder zijne kameraden op eenig aanzien verhoovaardigen kan, ook aan de wetgeving.
Gedurende deze eerste drie halfjaren heeft hij zich tevens met vlijt op de taalstudie gelegd, en misschien het op zijne universiteit heerschende dialect door menige koene woordvorming verrijkt. Dezelfde studiën houdt hij voor een gedeelte ook nog gedurende het vierde semester, maar daarbij twijfelt hij nu en dan, of de tot nu toe beoefende wetenschap wel de regte zij, en of hij niet de philosophie, en in deze voornamelijk de bovennatuurkunde, waaronder hij slechts de leer van de toekomstige dingen pleegt te verstaan, al te zeer vernalatigt.
Hij neemt nu het besluit, in het vijfde semester het verzuim vlijtig in te halen, en begint met den aanvang van alle wijsbegeerte, met de
| |
| |
logica en de erkennings-theorie; maar het gelukt hem niet, geheel in derzelver geheimen te dringen, omdat hem de praktijk nog te veel aftrekt, en groote kloven in zijne gedachten maakt.
Eindelijk, in het zesde semester begint hij in te zien, dat de wetenschap van die faculteit, bij welke hij ingeschreven was geworden, de alleen ware zij, en doet hij nu alle moeite, om er zich, in allerijl, zoo veel van eigen te maken, als hem dit binnen zes korte, door vacantiën afgebroken maanden mogelijk is. Hij wil nu van alle vroegere, zoo vurig beminde studiën niets meer weten; doch, - nu is hij ook geen student meer; maar door zijne dwaling tot de herkaauwende dieren, die menschen en studenten plegen ossen te noemen, afgedaald.
Dit is, over het algemeen, zoo tamelijk het begrip, dat een groot deel der studenten, ten minste in de eerste semesters, van datgene heeft, wat men met eene algemeene bewoording gewoon is, wetenschap te noemen.
| |
Wind. (geleerde)
Zie hiervan de meeste voorreden.
| |
Witterroodsweken.
Wittebroodsweken zijn de blaauwe tafelrozijnen van het huwelijk.
| |
Woorden.
Woorden is het zaagsel van de Herkuleszuil der daden.
| |
Wijn.
Wijn over tafel is afwisseling, verhooging van het genot; wijn buiten den maaltijd is een commentaar zonder tekst; een vuur, dat verzengt, maar niet verwarmt.
| |
Wijsbegeerte.
Menschelijke wijsbegeerde, over
| |
| |
het algemeen, is de wijsbegeerte van eenen enkelen zekeren mensch, door de wijsbegeerte der anderen, zelfs der gekken, verbeterd, en dat naar de regelen eener verstandige waardering van de graden der waarschijnlijkheid. - Ook is wijsbegeerte de bril van het verstand.
| |
Wijsgeer.
Wijsheidsverknoeijendstelselmatiggekkenhuiskweekeling: een van die woorden, wier vorming jean paul ergens de woordenzamenstellingstimmermansonuitstaanbaarheid noemt.
|
|