Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Deel 4 en 5
(1939)–Jan Huyghen van Linschoten– Auteursrecht onbekendDe lijst der geografische breedten. Regimentos en roteiros.Het eerste (pp. 352-364) geeft de geografische breedten van de voornaamste havens, rivieren, kapen en eilanden die door de Portugeezen en Spanjaarden werden bevaren; grootendeels zijn zij in volle graden afgerond, doch indien in den tekst der zeilaanwijzingen ook onderdeelen van graden worden genoemd, neemt hij die hier over. Evenals in zijn 67 capittels, vertaalt hij de Portugeesche namen in het Nederlandsch; zoo sluit deze lijst ook in den vorm aan bij het Reysgheschrift, en mogen wij Van Linschoten als den samensteller ervan beschouwen. Dergelijke breedte-opgaven kwamen reeds voor in enkele der zeemanshand- en leerboeken, die onder namen als ‘Regimento do astrolabio e do quadrante’, ‘Tratado da Sphera’, ‘Reportorio dos Tempos’ of ‘Roteiro’ in den loop der 16de eeuw waren verschenenGa naar voetnoot1) . Het oudst bekende regimento, dat van München - aldus genaamd naar de stad waar het eenig overgebleven exemplaar wordt bewaard -, geschreven in 1508 of 1509, geeft nog slechts | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina LXI]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
60 breedten, en alleen van plaatsen benoorden den equator; dat van de bibliotheek te Evora, in Portugal, van 1519, vermeldt er reeds 190, waarvan 147 zuiderbreedtenGa naar voetnoot1) ; Jan Huyghen heeft, puttende uit zijn Portugeesche en Spaansche reisrapporten, het aantal weten op te voeren tot 303Ga naar voetnoot2) . Eenige series van zijn breedten stemmen volkomen overeen met die van het regimento van Evora, met dien verstande evenwel, dat de volgorde precies omgekeerd is: de een loopt van 1o tot 43o N.B., de ander van 43o tot 1o N.B. Uiteraard mag men hieruit niet besluiten dat Van Linschoten het regimento van Evora heeft gebruikt voor zijn opgaven; waarschijnlijker is, dat de lijst van 1519 in den loop der eeuw door vele andere schrijvers op dit gebied is overgenomen, en hij uit een dezer latere uitgaven heeft geput. Welke dit is geweest, is thans echter niet meer uit te maken. Een korte beschrijving van deze regimentos moge hier een plaats vinden, te meer omdat, voor zoo ver ik weet, hierover in de werken der Linschoten-Vereeniging niets is te vinden: zelfs Burger en Naber zijn ze stilzwijgend voorbij gegaanGa naar voetnoot3) . Hoewel zij de zeevaart der Portugeezen gedurende den tijd der groote ontdekkingsreizen moeten hebben beheerscht, is eerst in de twintigste eeuw, door mannen als Souza ViterboGa naar voetnoot4) , Bensaude en Fontoura da Costa het volle licht op deze belangrijke geschriften geworpen, en hierdoor werd het mij mogelijk een overzicht van hun inhoud te geven. Het doel der regimentos was vooral, den zeeman te doen profi- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina LXII]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
teeren van de vorderingen die de sterrekunde in de vijftiende eeuw had gemaakt, en hem, met behulp van nautische instrumenten en tafels, in staat te stellen zijn geografische breedte, de gezeilde koers en verheid, den waren tijd aan boord, de afwijking van de kompasnaald, en den tijd van hoogwater te bepalen. Daar de oplossing van het breedtevraagstuk theoretisch de minste moeilijkheden bood, en de hiertoe benoodigde declinatietafels en hoekmeetinstrumenten met een vrij groote mate van nauwkeurigheid konden worden vervaardigd, trad dit reeds van den aanvang op den voorgrond, en was hieraan veelal het grootste gedeelte van den inhoud van het regimento gewijd. Meestal begon men met de breedtebepaling door middel van een zonshoogte, en de eerste bladzijden behandelden daarom het gebruik van het astrolabium en het quadrant, en dat der toen zeer ingewikkelde tafels, waaruit de zonsdeclinatie moest worden afgeleid; daarna volgden de afleiding van en de becijfering met de topsafstand-declinatie-formule, veelal met een groot aantal voorbeelden toegelicht. De gelukkige, nooit dankbaar genoeg te aanvaarden omstandigheid, dat de helderste ster van een zeer kenbaar, niet te groot sterrenbeeld, op slechts een enkelen graad na, de plaats van de pool des hemels aangaf - wier hoogte boven de kim immers hetzelfde was als de geografische breedte - had echter als van zelf den ten behoeve van de navigatie observeerenden en cijferenden astronoom er toe gebracht, den zeeman te wijzen op het nut van Poolsterswaarnemingen; en hieraan waren dan ook de volgende bladzijden gewijd. De plaats van de ‘guardas’ of ‘wachters’ (β en γ van den Kleinen Beer) ten opzichte van de Poolster bepaalden daarbij de correctie die op de gemeten hoogte moest worden toegepast. Met een lijst van breedten, zooals ik hiervoor besprak, eindigde meestal dit gedeelte van het regimento. Voor de berekening der gegiste geografische lengte dienden tafels die den zeeman in staat stelden uit de gegist gezeilde koers en verheid de afwijking, en daaruit weder de veranderde lengte te bepalen; aan een afleiding der ware lengte uit zons-, maans- of sterswaarnemingen kon bij gebrek aan betrouwbare tijdmeters uiteraard nog niet worden gedacht, en voor toepassing der maansafstand-methode of die der stersbedekkingen was de nauwkeurigheid van het astrolabium of het quadrant ten eenenmale onvoldoende en ontbraken bovendien de tafels; ook valt het zeer te betwijfelen of de astronomen aan den wal dit vraagstuk theoretisch | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina LXIII]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
reeds voldoende hadden opgelost. Wel heeft men van de twintiger tot de negentiger jaren van de zestiende eeuw getracht de lengte te bepalen uit de variatie van de kompasnaald - het zoogenaamde noordwesteren en noordoosteren -, en is menige memorie hierover in dien tijd verschenen, doch of deze methode (waarop ik later terug kom) nog behandeld werd in de Portugeesche regimentos die Jan Huyghen waarschijnlijk heeft gekend, heb ik niet kunnen nagaanGa naar voetnoot1) . Voor een globale tijdsbepaling gedurende den nacht maakte men weder gebruik van den stand der ‘guarda's’ ten opzichte van de Poolster; voor het midden en voor het einde van iedere maand vond men dezen voor een bepaald uur vermeld, en door interpolatie kon alsdan de tijd worden benaderd. De tafels voor het berekenen van den tijd van hoogwater berustten louter op de dagelijksche verlating van ongeveer 50 minuten; kende men uit de roteiros het uur van hoogwater op de dagen van Volle en Nieuwe Maan (het zoogenaamde havengetal) - zooals bijv. voor Macao uit het 46ste capittel van het Reysgheschrift -, en den ouderdom van de maan, dan bood de berekening verder geen moeilijkheden. Daar het verloop der getijkromme echter van te veel andere factoren afhankelijk is, moet het resultaat dikwijls zeer veel hebben afgeweken van de werkelijkheid. Voor verdere bijzonderheden over deze oude zeemanshand- en leerboeken moge ik verwijzen naar Fontoura da Costa's ‘A Marinharia dos Descobrimentos’Ga naar voetnoot2) ; het beschrijft uitvoerig alle werken die gedurende de zestiende en zeventiende eeuw den Portugeeschen zeeman hielpen bij zijn navigatie, en geeft behalve tallooze reproducties en facsimile's van titelbladen, teekeningen en documenten, een bijna volledige bibliografie van alles wat op dit gebied nog bewaard is gebleven. Uiteraard noemt het ook de roteiros van Diogo Afonso en Vicente Rodrigues, waarvan gedeelten door Jan Huyghen werden vertaald (capittels 2-7); voor ons is belangrijk dat Fontoura da Costa van geen der andere | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina LXIV]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zeilaanwijzingen van het Reysgheschrift den schrijver kan noemen, en volstaan moet (p. 506, sub 95 M) met de woorden: ‘os restantes são de autores anónimos’, zonder echter hierbij den nadruk te leggen op de groote waarde van deze ‘restantes’. Dit heeft hij overgelaten aan C.R. Boxer, die in zijn overzicht, in de Mariner's Mirror van 1934 (p. 178) schreef: ‘If all the printed and manuscript copies of Portuguese Roteiros which are known to exist were to disappear, leaving only Linschoten's Itinerario, this would still be more than sufficient to establish the fame and efficiency of those (Portuguese) pilots’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De tabel der verheden, en de lengte der Portugeesche mijl.Ook het volgend hoofdstuk (pp. 365-366), een tabel van afstanden tusschen een groot aantal havens op de westkust van Voor-Indië, verdient een nadere beschouwing. Uitdrukkelijk immers zegt Jan Huyghen aan het slot, dat hij hierbij, evenals overal in het Reysgheschrift, Spaansche mijlen van 17½ in een graad heeft gebruikt; en waar vele der opgegeven afstanden gemakkelijk zijn te verifieeren en uit te drukken in moderne zeemijlen van 60 in een graad, doet zich hier een bij uitstek geschikte gelegenheid voor een op concrete gegevens gegronden indruk te verkrijgen van de lengte van de mijl, waarmede de Portugeesche zeelieden werkten. Ik heb hiertoe in onderstaande lijst de namen der havens die ik met zekerheid kon thuisbrengen, gemoderniseerd, en de afstanden die zich eigenden voor ons doel zoowel volgens het Reysgheschrift (in Spaansche of Portugeesche mijlen) als volgens de werkelijkheid (in moderne zeemijlen) vermeld, met de verhouding tusschen beide.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina LXV]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zooals men ziet, loopen de 24 waarden voor de lengte van de Spaansche of Portugeesche mijl, uitgedrukt in zeemijlen, sterk uit een, en wijken zij dikwijls belangrijk af van die, afgeleid uit de verhouding 60:17½, of 3,43: Daman-Suratte geeft 6,75, Tanur-Ponani 2,00. Telt men echter beide kolommen op, dan blijken 226 Portugeesche mijlen overeen te stemmen met 833 zeemijlen, wat voor de Portugeesche mijl 3,69 zeemijlen of 6,834 km geeft, een waarde die 7½% gróóter is dan die afgeleid uit de verhouding 60:17½. Al mag men niet zoo héél veel waarde hechten aan deze uitkomst - de nauwkeurigheid van vele afstanden laat immers nog al wat te wenschen -, van eenige beteekenis is zij toch wel. De tabel berust op een jarenlange navigatie langs de kust; de opgegeven afstanden zijn niet afgeleid uit astronomisch bepaalde breedte-verschillen, doch uit tijd en gegiste of gelogde vaart. Zij geeft dus niet de theoretisch door de geleerden aan den wal vastgestelde lengte der mijl, nl. 1/17,5 van een graad van den meridiaan, doch een indruk van die, welke door den zeeman in de practijk werd gebruikt, bij het gissen buiten boord en bij het verdeelen van de loglijn; en juist deze waarde is noodig, om de zeilaanwijzingen van het Reysgheschrift ten volle te kunnen waardeeren. Hooge eischen mag men hierbij echter niet stellen, en vele malen, vooral bij grootere verheden, zal blijken dat de hier berekende gemiddelde waarde voor de Portugeesche mijl, 3,7 zeemijl of 6,8 km, niet klopt. Te verwonderen is dit niet. Afstanden tusschen plaatsen die belangrijk in geografische lengte verschillen, zullen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina LXVI]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uitsluitend bepaald zijn uit tijd en gegiste of gelogde vaart, zonder dat daarbij de stroom in rekening werd gebracht; en zelfs indien men getracht heeft dit te doen, dan zullen daarvoor nauwkeurige gegevens hebben ontbroken. Alleen Noord-Zuid-afstanden kunnen onafhankelijk van de log zijn afgeleid, en wel door het breedte-verschil om te zetten in mijlen; dàn echter kreeg de mijl automatisch de waarde van 60:17,5 = 3,43 zeemijl of 6,3 km. Met de mijl die de zeeman aan boord gebruikte - voor het merken van zijn loglijn - houdt deze waarde echter geenerlei verband: de lengte van den graad van den meridiaan kende hij immers niet, en stond hem zeker niet ter beschikking. Ook door af te passen van de bestaande zeekaarten was het uiteraard mogelijk afstanden in mijlen uit te drukken, doch daar de kaarten in Jan Huyghens tijd nog zeer onnauwkeurig waren - in ieder geval voor wat de geografische lengte betrof -, of vervaardigd waren juist met behulp van de in de zeilaanwijzingen vermelde verheden - waardoor men in een vicieuzen cirkel ronddraaide - moet aan de op deze wijze verkregen opgaven veel hebben gehaperd. Veel, zeer veel, is geschreven over de lengte van de Portugeesche mijl vóór 1600; ijverig heeft men getracht hiervoor een vaste waarde te vinden, en menigeen meent hierin te zijn geslaagd, sommigen zelfs in meters nauwkeurig: Fontoura da Costa bijv. verklaart dat ‘la valeur de la lieue portugaise est constante’, en stelt haar vast op 5920 meterGa naar voetnoot1) . Toch vraag ik mij af, wàt met dit resultaat aan te vangen? Slechts een enkele maal, en dan vermoedelijk maar toevallig, kloppen in de zeilaanwijzingen de afstanden, volgens deze waarde omgerekend, met de werkelijkheid, veel vaker doen zij dat geenszins; een betrouwbare aanwijzing bij het bepalen van anders niet te definieeren plaatsnamen geven zij niet; zelfs op kleine, gemakkelijk te controleeren afstanden - als op de westkust van Voor-Indië - blijken de waarden van de door den zeeman gebruikte mijl sterk uit een te loopen; ook de door mij, uit 24 opgaven berekende gemiddelde waarde van 6,8 km, voldoet in de meeste gevallen evenmin. Beter lijkt het mij daarom, minder hoog te grijpen, en in plaats van te zoeken naar een constante, zeer preciese waarde voor de Portugeesche mijl, de vraag te stellen: ‘Hoe stond het met de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina LXVII]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voorstelling die de eind-zestiende-eeuwsche zeevarende, en de schrijver van regimentos en roteiros, zich maakten van de lengte van den graad van den meridiaan, en dus van den omtrek der aarde?’ En dan kan ik antwoorden - doch ook niets meer - dat zij, rekenende met de door hen gebruikte mijl, en wetende dat 17½ daarvan gingen in een graad, geen grooter fout, te groot of te klein, behoefden te maken dan 10%; en dat zij zulk een fout herhaaldelijk maakten ook. De Portugeesche mijl - en de onze, van 15 in een graad, niet minder, - heeft ‘gerammeld’ zoo lang de ware lengte van den graad van den meridiaan nog niet nauwkeurig was vastgesteld; en tot de twintiger en dertiger jaren van de zeventiende eeuw heeft het geduurd, eer de resultaten der in verschillende landen uitgevoerde graadmetingen doordrongen tot de zeevaartliteratuur, en ten slotte hun invloed deden gelden op de aan boord gebruikte mijl. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De variatie der kompasnaald.Over het nu volgend ongenummerd hoofdstuk (pp. 367-370) kan ik kort zijn. Het bevat ‘Een instructie ende memorie van het wraken ofte declineren van de naelden vande compassen’, m.a.w. een opgave van de variatie van de magneetnaald op verschillende plaatsen der aarde, voor zoover Jan Huyghen die van de Portugeezen heeft kunnen te weten komen. Uitdrukkelijk wijst hij op de noodzaak, bij het leggen van de roos op de naald, nauwkeurig rekening te houden met deze variatie (‘Sult gheadverteert wesen, 't compas wel ende te deghen te mercken, dattet niet een hayr en falgeert, te weten, houdende in 't peylen een oogh toe, om beter en scherper te sien’), doch van een mogelijkheid met behulp van deze gegevens de geografische lengte te bepalen - welke mogelijkheid voor Plancius vast stond - rept hij niet. Naber, die de methode van Plancius uitvoerig, en waardeerend, behandelde in het XVde deel onzer Werken (pp. XXI-XXIX)Ga naar voetnoot1) zegt naar aanleiding van Van Linschotens zwijgen, dat deze ‘nog op het gemakkelijk standpunt stond, der meeste Portugeesche cosmografen, die, met de aan zuidelijke volken eigen klaarheid van begrip, theorieën “ins Blaue hinein” aan noordelijker wonende menschen overlieten’, doch hij teekent daarbij aan, dat zij er eigenlijk al over heen waren, en al vijftig jaar geleden deze theorie hadden laten | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina LXVIII]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
varen. Vermoedelijk heeft Plancius Jan Huyghens lijst wel gebruikt voor de ontwikkeling van zijn methode; in zijn vroeger (p. XVII) reeds genoemde ‘Memorie van de Oost-Indische zeevaert’ noemt hij diens naam echter niet. Het hoofdstuk eindigt met een duidelijke verklaring van de uitdrukkingen ‘wraken, declineren, noordoosteren en noordwesteren’ en wijst daarbij op het bestaan van meridianen, waar ‘goede en oprechte’ kompassen ‘ficx ende gelijck’ zijn, m.a.w. waar de variatie nul is. In verband met Jan Huyghens afwijzend standpunt, behoef ik hier niet verder op de lengte-uit-variatie-bepaling in te gaan, en kan belangstellenden verwijzen naar Nabers hierboven genoemde verhandeling. |
|