Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien 1579-1592. Deel 4 en 5
(1939)–Jan Huyghen van Linschoten– Auteursrecht onbekend
[pagina XIX]
| |
InleidingMet het hierbij den leden aangeboden deel is de moderne uitgave van het oeuvre van den peter der Linschoten Vereeniging voltooid. In 1910 verscheen het ‘Itinerario’, bewerkt door Prof. Dr. H. Kern; in 1934 de ‘Beschryvinghe’, ingeleid en toegelicht door Dr. C.P. Burger en Dr. F.W.T. Hunger; met het voor ons liggende ‘Reysgheschrift’, waarbij enkele kleinere hoofdstukken werden gevoegd, die gedeeltelijk buiten het kader van het geheel vallen, is Jan Huyghens hoofdwerk thans in zijn vollen omvang voor een ieder toegankelijk gemaakt. Waar bovendien S.P. L'Honoré Naber in 1914 de uitgave van de ‘Voyage Anno 1594’ en de ‘Tweede Reyse Anno 1595’ - de zoogenaamde ‘Reizen naar het Noorden’ - verzorgde, kan de Linschoten Vereeniging thans zonder schroom het portret van haar naamgever in de doordringende oogen blikken, en eindelijk, meer dan dertig jaar na haar oprichting, met een gevoel van voldoening Jan Huyghens lijfspreuk ‘Endurer pour durer’ tot de hare maken. Het Reysgheschrift moge láát verschijnen, dat het het láátst het licht ziet van de drie groote deelen van Van Linschotens hoofdwerk is volkomen ten rechte. Wèl werd het, met het oog op de behoefte van De Houtman en de zijnen aan een betrouwbaren gids op hun Eerste Schipvaart, een jaar vóór de andere deelen gedrukt; wèl plaatste de uitgever, Cornelis Claesz, het in den in 1596 verschenen band tusschen het ‘Itinerario’ en de ‘Beschryvinghe’, dus als twééde deel - doch dit kan, zooals Burger in de Voorrede en in de Inleiding van het door hem bewerkte deel duidelijk aantoont, nimmer de bedoeling van den schrijver zijn geweest: de redactie van den uitvoerigen titel van de ‘Beschryvinghe’ laat hieromtrent niet den geringsten twijfel. ‘Alle de navigatien van alle vaerden die de Portugesche Piloten ende Stier-luyden oyt beseylt hebben, uyt haer Zee-caert-boecken ghetrocken, ende in ons tale in 't licht ghebracht’ zijn bedoeld geweest als een onderdeel van de ‘Beschryvinghe’, en behoorden aan het slot daarvan | |
[pagina XX]
| |
te worden opgenomen. Eerst in déze uitgave is hieraan voldaan.
Het ‘Reysgheschrift’ is vijf maal in het Nederlandsch verschenen (in 1595, 1604, 1614, 1623 en 1644), één maal in het Engelsch (in 1598), en twee maal in het Fransch (in 1619 en 1638); blijkbaar voldeed het in de practijk, en beschikte men niet over iets beters. NaberGa naar voetnoot1) - en die was zeker tot oordeelen bevoegd -, noemde het het belangrijkste van het geheele werk van Jan Huyghen; Dr. F.C. WiederGa naar voetnoot2) roemt het als een voor den Hollandschen zeevaarder van het eind der XVIe eeuw onschatbare bron van kennis van alle door de Hollanders toen nog niet bevaren kusten der aarde; BurgerGa naar voetnoot3) - en die kon het ook weten - drong op een heruitgave aan. Niet dus louter uit piëteit tegenover Van Linschoten behoefde het Bestuur onzer vereeniging hiertoe te besluiten. Bij nadere kennismaking met den inhoud van het Reysgheschrift kon ik weldra Nabers, Wieders en Burgers meening van harte beamen; en zoo zal het wel een ieder gaan, die zich de moeite geeft, desnoods slechts enkele hoofdstukken, met aandacht door te lezen. Wel zijn niet alle 67 capittels even belangwekkend - een enkele maal vraagt men zich zelfs af hoe Jan Huyghen er toe gekomen is een bepaalde zeer vage en verwarde zeilaanwijzing in zijn bundel op te nemen -, doch verreweg de meeste zijn zoo duidelijk, zoo goed gesteld, zoo vol nuttige mededeelingen, dat men de woorden van het titelblad: ‘Alles seer ghetrouwelijcken met grooter neersticheyt ende correctie bij een vergadert’, niet als ijdele grootspraak kan beschouwen. Welk een prachtig beeld van de ontwikkeling van de navigatie op Japan geven bij voorbeeld de capittels 31 tot 42! Van de eene zeilaanwijzing naar de andere ziet men de kennis en de ervaring groeien, en onze voorstelling van de wijze waarop de Portugeesche zeevaarders in de tachtiger jaren van de zestiende eeuw hun weg vonden en steeds verder uitstrekten, wordt door de lezing van ieder volgend hoofdstuk verscherpt. Evenwel niet zonder eenige moeite en inspanning, niet zonder nauwkeurig aan de hand van goede kaarten de reistrekken te volgen, zal menig lezer van dezen aan den dag tredenden vooruitgang kunnen genieten; en voor velen zullen de zoo kwistig aan- | |
[pagina XXI]
| |
gebrachte noten zelfs nog niet voldoende zijn, willen zij ten volle den inhoud waardeeren. Enkelen, gespeend van parate kennis wat geografische namen betreft, en bij het lezen van reisbeschrijvingen gewend aan en verwend door toelichtende geteekende voorstellingen van het behandelde terrein, zal het moeilijk vallen den geheelen bundel, die ongeveer de gansche aarde omvatGa naar voetnoot1) , door te werken, zonder van een goeden atlas gebruik te maken; doch te meer zal bij hun pogen de eerbied stijgen voor den laatzestiende-eeuwschen zeeman, die, zonder betrouwbare kaarten, aan de hand van déze zeilaanwijzingen, den weg voor zijn schip moest vinden, tusschen tallooze eilanden en klippen door, langs de hier dikwijls zoo vaag beschreven kusten. Want al moge de uitgever Cornelis Claesz zich de onkosten getroost hebben, eenige ‘nette, perfecte Caerten’ toe te voegen aan ‘'t heerlijck werck van Jan Huyghen’, een enkele blik daarop zal ons terstond overtuigen, dat deze voor den navigator dikwijls van slechts weinig waarde moeten zijn geweest, en dat de zeeman eigenlijk uitsluitend heeft moeten grijpen naar den geschreven tekst van het Reysgheschrift. En dat hij dan geenszins werd teleurgesteld, blijkt wel uit de vele drukken, die van het boek verschenen.
Een enkel woord moet ik hier zeggen over het standpunt van den zeeman van vroeger tijd tegenover zeilaanwijzingen en kaarten. Vormt tegenwoordig, dank zij de verfijnde afwerking der moderne zeekaart, deze de basis van alle navigatie - men váárt immers op de kaart, en men ráádpleegt alleen den zeemansgids -, tot voor nog niet zoo heel langen tijd was de waardeering van beide juist omgekeerd. Eeuwenlang is de geschreven tekst het voornaamste hulpmiddel bij de navigatie geweest, naast het kompas, het lood, de log, het astrolabium, het quadrant, en den jacobsstaf; en al noemde men dezen tekst ‘leeskaart’ of ‘leeskaartboekje’, kaarten in den modernen zin van het woord kwamen er niet in voor. Eerst de ‘paskaart’ gaf een geteekende voorstelling van het te bevaren terrein; doch daar die te dikwijls veel te wenschen liet, en de zeeman bij intuïtie begreep dat een onnauwkeurige kaart vaker een gevaar kon opleveren, dan dat zij redding bracht in den nood, is hij blijven vasthouden aan het gebruik der geschreven zeilaanwijzing. | |
[pagina XXII]
| |
Wat toch is het geval? In tegenstelling met het beschrijven van een vaarwater of van een kust - waarbij de auteur gemakkelijk vrijheid vindt alles weg te laten wat hij niet met zekerheid weet - leidt het teekenen van een kaart daarvan als van zelf tot fantaseeren, tot verbloemen van gebrek aan kennis. Met woorden valt het licht te zeggen dat een ondiepte eenige mijlen uit den wal een gevaar kan opleveren voor de scheepvaart; de kaartenteekenaar is echter gedwongen deze ondiepte één bepaalde plaats te geven, daarmede den schijn van een nauwkeurigheid wekkende, waarover hij in werkelijkheid niet beschikt. Verkeert de schrijver van een zeilaanwijzing in onzekerheid omtrent het verloop van een kust, dan beschrijft hij deze eenvoudig niet; de kaartenteekenaar is daarentegen licht geneigd - en met het oog op zijn reputatie en zijn debiet zelfs daartoe gedwongen - de kustlijn dóór te trekken, en hierdoor den zeeman soms op een dwaalspoor te brengen. Eerst nadat nauwkeurige, door middel van basismeting en triangulatie ontworpen kaarten in het licht verschenen, leerde de zeeman deze ten volle te vertrouwen; en pas toen de kaarten, door de invoering van een systeem van vaste teekens en afkortingen, nagenoeg alles vermeldden wat voor de navigatie van belang kon zijn, namen zij geleidelijk aan, de plaats als voornaamste hulpmiddel bij de navigatie, van de zeilaanwijzingen over. |
|